Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie Amstelveen 2024
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.PP12-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
HOOFDSTUK 2 HET ERFGOEDBELEID IN HET PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE EN CULTUURHISTORIE
4.1 Economische uitvoerbaarheid
4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te hangen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven de bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de archeologieregels die zijn opgenomen in het parapluplan.
De gemeente Amstelveen kent reeds een paraplubestemmingsplan omtrent archeologie en cultuurhistorie. In dit "Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie" uit 2018 zitten enkele foutieve zinsneden, hetgeen leidt tot een verkeerde interpretatie van de regels. Het “Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie” (zowel de digitale als analoge versie), als vastgesteld door de gemeente Amstelveen op 28 maart 2018, komt daarom met de inwerkingtreding van onderhavig parapluplan te vervallen.
Het doel van dit bestemmingsplan is het geven van een actueel en correct kader waaraan (toekomstige) aanvragen voor omgevingsvergunningen kunnen worden getoetst.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Voorliggend paraplubestemmingsplan vervangt het “Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie” uit 2018. De ligging en begrenzing van het plangebied waar dit paraplubestemmingsplan betrekking op heeft betreft derhalve het gehele grondgebied van Amstelveen.
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied van het parapluplan omvat het grondgebied van de gehele gemeente Amstelveen. Het geldende planologische regime voor het parapluplan bestaat dan ook uit alle geldende bestemmingsplannen (en wijzigings- en uitwerkingsplannen) in de gemeente Amstelveen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het erfgoedbeleid in het paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie beschreven. In hoofdstuk 3 volgt de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 bevat vervolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 worden de milieu- en omgevingsaspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 volgt tot slot het beleidskader.
HOOFDSTUK 2 HET ERFGOEDBELEID IN HET PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE EN CULTUURHISTORIE
2.1 Inleiding
Gezien de vaststelling van het cultuurhistorisch en het archeologisch beleid in 2016 zijn de regeling en waarden uit het beleid middels het “Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie” in 2018 in alle vigerende bestemmingsplannen verankerd. Echter, in het paraplubestemmingsplan “Archeologie en Cultuurhistorie” uit 2018 zitten enkele foutieve zinsneden, hetgeen leidt tot een verkeerde interpretatie van de regels. Dit wordt middels onderhavig bestemmingsplan hersteld.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verankering van het archeologische en cultuurhistorische beleid in het bestemmingsplan.
2.2 Archeologie
2.2.1 Archeologische verwachtings- en beleidskaart
Om de archeologische waarden van een gebied te kunnen bepalen is het van belang te weten wat waar aanwezig is, dan wel te verwachten is. Voor de gemeente Amstelveen is dit bepaald op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. heeft in 2015 een actualisatie van de bestaande gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt (zie voor het rapport bijlage 1). Tot die tijd is gebruik gemaakt van de in 2008 opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
Met de actualisatie van destijds heeft met name een kritische evaluatie plaatsgevonden van de archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot de kreeksystemen en de droogmakerij en de hieraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat deze niet zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. De behoefte bestond voor een borging van deze waarden in het proces van ruimtelijke ordening middels een aanpassing van het archeologiebeleid. Tevens zijn tussen 2008 en 2014 archeologische onderzoeken uitgevoerd, die tot nieuwe inzichten hebben geleid. Als gevolg van de verrichte archeologische onderzoeken bleek op enkele plekken de verwachting niet of slechts gedeeltelijk overeen te komen met de daadwerkelijk aangetroffen archeologische waarden. Het onderzoek had enerzijds tot doel de onderliggende gegevens van de reeds bestaande kaart uit 2008 te actualiseren en anderzijds de huidige beleidscategorieën te analyseren en eventueel te herzien.
Tijdens de actualisatie is een zo compleet mogelijke database van alle bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Amstelveen samengesteld. Het doel hiervan was het actualiseren van het bestand van bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Amstelveen en het herzien van de archeologische verwachting van diverse landschappelijke eenheden. Landschappelijke ligging aard, ouderdom, verspreiding, gaafheid en conservering van bekende archeologische vindplaatsen kunnen namelijk aanwijzingen verschaffen over de aanwezigheid van gelijksoortige, nog onbekende archeologische resten op andere, vergelijkbare locaties. Deze database is vervolgens gebruikt om de bestaande archeologische verwachtingskaart te actualiseren. Op basis van de bekende en de te verwachten archeologische waarden is de archeologische beleidskaart opgesteld en het gemeentelijke archeologiebeleid geformuleerd. Daarmee heeft de archeologische verwachtingskaart zijn doel gediend. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, die nog steeds actueel is, zijn als bijlage 2 opgenomen.
In essentie is de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Amstelveen de visuele weergave van de intensiteit van het (eventueel) benodigde archeologische onderzoek, in het geval er ergens gebouwd gaat worden of de grond anderszins verstoord wordt. De beleidsadvieskaart vormt dan ook de kern: wat te doen bij bodemingrepen? De archeologische beleidskaart maakt verschil in vijf archeologische waarden. Deze waarden worden doorvertaald in het voorliggend bestemmingsplan.
2.2.2 Vertaling archeologiebeleid in het bestemmingsplan
De archeologische waarden van de beleidskaart zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1 t/m 5’. Per categorie is aangegeven wat het gewenste beleid is ten aanzien van de onderzoeksverplichting. Categorie 1 betreft een vastgestelde archeologische waarde. De categorieën 2 t/m 5 worden gekenmerkt als archeologische verwachtingsgebieden. Dit betreffen gebieden waarvoor op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en landschap een archeologische verwachting is geformuleerd. Hieronder wordt nader ingegaan op verschillende categorieën.
Archeologische Waarde categorie 1: archeologische monumenten, vindplaatsen en belangrijke historische terreinen
Deze categorie betreft terreinen en/of zones waar de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond. Het gaat om de AMK-terreinen (Archeologische Monumentenkaart) en de historische kernen alsmede het merendeel van de vindplaatsen (vindplaatsencatalogus), de molenplaatsen, kalkoven, verdedigingswerken en de (verdwenen) buitenplaatsen. De archeologische vindplaatsen en cultuurhistorische elementen zonder begrensd oppervlak hebben een buffer van 50 m rondom het centrumcoördinaat van de vindplaats. Wanneer de vindplaatsen onderdeel vormen van een AMK-terrein of historische kern vallen zij binnen die betreffende begrenzing. Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30cm -Mv, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 50 m2 bedraagt. Bij onderzoek dient rekening gehouden te worden met dieper gelegen potentieel archeologische niveaus zoals inversieruggen en het dekzandoppervlak.
Archeologische Waarde categorie 2: zone waarbinnen historische bebouwing heeft plaatsgevonden en historische kades
In deze zones is de verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen hoog en er bestaan concrete aanwijzingen dat deze aanwezig zijn: het gaat om de historische bebouwingslinten (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk). Voor de oeverwal van de Amstel geldt tevens een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. De maat van deze ondergrens is mede gebaseerd op de omvang van de te verwachten vindplaatsen: dit betreffen onder andere resten van historische bebouwing en huisplaatsen. Deze categorie betreft tevens de historische kades die van belang zijn voor de ontginningsgeschiedenis binnen de gemeente. In geval van doorgravingen (coupures) of vergravingen wordt geadviseerd om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen. Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30cm -Mv, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 100 m2 bedraagt. Bij onderzoek dient rekening gehouden te worden met dieper gelegen potentieel archeologische niveaus zoals inversieruggen en het dekzandoppervlak.
Archeologische Waarde categorie 3: onverveend bovenland
Deze categorie betreft het onverveende bovenland buiten de zones waar historische bebouwing en/of kades worden verwacht (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen). De onverveende gebieden met en zonder recente ontwikkelingen worden in deze categorie samengebracht. Deze gebieden hebben een middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen. Resten van bewoning worden echter niet verwacht. Om die reden krijgt het onverveend bovenland een ruimere ondergrens dan de zones met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van bewoningsresten. Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30cm -Mv, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 1.000 m2 bedraagt. Bij ingrepen vanaf deze omvang wordt verwacht dat archeologisch onderzoek zinvol zal zijn in het licht van de te verwachten resten. Bij onderzoek dient rekening gehouden te worden met dieper gelegen potentieel archeologische niveaus zoals afgedekte kreeksystemen en het dekzandoppervlak.
Archeologische Waarde categorie 4: inversieruggen in droogmakerij
Deze categorie betreft de inversieruggen die zichtbaar zijn binnen de (onbebouwde) zones van de droogmakerijen (Bovenkerkerpolder en de Noorderlegmeerpolder). Deze ruggen hebben een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van resten uit het Midden en Laat Neolithicum, waarbij voornamelijk vindplaatsen met een kleine omvang en dunne vondstspreiding worden verwacht. Gezien de complexe landschappelijke opbouw en de te verwachten archeologische resten wordt archeologisch onderzoek in deze categorie pas zinvol geacht bij grootschalige bodemingrepen. Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30cm -Mv, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 5.000 m2 bedraagt. Dit betekent dat alleen bij werkelijk grootschalige ingrepen archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Doel hiervan is het bepalen van de geologische ondergrond en daarmee feitelijk het toetsen van de in onderhavige rapport opgestelde archeologische verwachtingen. Onderzoek in een plangebied van kleinere omvang levert namelijk niet genoeg informatie op om duidelijk kansrijke delen in dit landschap te selecteren. Geadviseerd wordt om bij dergelijke grootschalige ingrepen niet te volstaan met een verkennend booronderzoek, maar om het onderzoek direct intensiever in te steken (mogelijk combinatie van boringen met proefsleuven) om daadwerkelijk de verwachting te kunnen toetsen. Bij onderzoek dient tevens rekening gehouden te worden met dieper gelegen potentieel archeologische niveau in de vorm van het dekzandoppervlak.
Archeologische Waarde categorie 5: gebieden met een lage verwachting
Deze categorie betreft alle overige zones waarvoor ten aanzien van de perioden vanaf het Midden Neolithicum een lage archeologische verwachting geldt. Het gaat om de verveende en drooggemaakte gebieden buiten de bewoningslinten en de zone met historische bebouwing in het Amsterdamse Bos en buiten de zichtbare inversieruggen. Voor deze zones geldt een onbekende verwachting voor de vroege Prehistorie ten aanzien van het dekzandoppervlak, zoals deze voor het gehele gemeentelijk grondgebied geldt. Tevens geldt een onbekende archeologische verwachting ten aanzien van dieper gelegen kreeksystemen, indien aanwezig. Geadviseerd wordt om alleen bij grootschalige ingrepen in deze zone onderzoek naar dieper gelegen kreeksystemen en het dekzandoppervlak te laten plaatsvinden. Archeologisch vooronderzoek in deze categorie is in eerste instantie primair landschappelijk van aard. Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30cm -Mv, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 10.000 m2 bedraagt. Deze strenge dieptegrens is aangehouden, aangezien niet op voorhand bekend is op welke diepte de landschappelijke eenheden zich bevinden. In combinatie met de grote oppervlaktegrens wordt gewaarborgd dat alleen bij werkelijk grootschalige ingrepen archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd (dus bijvoorbeeld niet bij reguliere agrarische werkzaamheden in het landelijk gebied). Doel hiervan is het bepalen van de landschappelijke opbouw en in het bijzonder de opbouw van het getijdenlandschap en de diepteligging, bodemvorming in en het reliëf van het dekzandlandschap.
2.3 Cultuurhistorie
2.3.1 Cultuurhistorie in de erfgoednota
De gemeente Amstelveen heeft op 28 september 2016 de Erfgoednota vastgesteld met als doel het cultureel erfgoed te inventariseren en het bieden van een visie met betrekking tot de cultuurhistorische waarde. Met cultureel erfgoed wordt bedoeld het fysieke, veelal gebouwde en/of ontworpen erfgoed binnen de ruimtelijke omgeving. Dat kunnen zowel aangewezen monumenten zijn, als wel objecten, landschappen of structuren met cultuurhistorische waarde.
Cultureel Erfgoed is alles wat het waard is om behouden te worden voor de komende generaties. Alles dat 'van waarde' wordt geacht, dient niet per definitie onaangetast te blijven. Er is geen absolute scheiding tussen waardevol en waardeloos, en behoudenswaardig en niet-behoudenswaardig. Waardevol erfgoed hoeft immers niet uitgezonderd te worden van enige ontwikkeling en weinig-waardevol erfgoed kan juist door ontwikkeling versterkt worden.
De focus in de Erfgoednota ligt niet langer op een strikt en statisch behoud van objecten, maar vooral op de ontwikkeling van gebieden, structuren, ensembles en gebouwen, waarbij cultuurhistorisch erfgoed wordt ingezet als inspiratiebron en verrijking. Denk daarbij aan lintdorpen, dijken, de verkaveling van het veenlandschap, groenstroken en de stedenbouwkundige opzet van woonwijken die typerend zijn voor een bepaalde bouwperiode.
Het omgevingsplan vervangt per 1 januari 2024 bestemmingsplannen en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die zijn opgenomen in bestemmingsplannen, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoedverordening.
2.3.2 Cultuurhistorische gebiedsbeschrijvingen
In Amstelveen is voor 10 gebieden de aanwezige cultuurhistorie geïnventariseerd, beschreven en gewaardeerd. Van elk gebied is een toelichting geschreven over de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, het beleid op gebied van archeologie en de aanwezige monumenten. Daarnaast is per gebied een archeologische beleidsadvieskaart en een cultuurhistorische waardenkaart opgenomen.
Van de volgende gebieden is een cultuurhistorische beschrijving gegeven:
Amstelveen Zuid-West: in het gebied Amstelveen Zuid-West zijn diverse cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit betreffen dijklichamen (Legmeerdijk, Noordammerlaan en Bovenkerkerweg) deze hebben een landschappelijke waarde, spoorwegtracés (Haarlemmermeer spoorlijnen), een oude dorpskern en de kerk van Bovenkerk.
Amstelveen Zuid-Oost: in het gebied Amstelveen Zuid-Oost zijn de volgende cultuurhistorische waarden aanwezig: de verdedigingswerken Linie van Krayenhof, de Koninklijke Nederlandse Springstoffenfabriek, het Groot Loopveld en de dijklichamen Bovenkerkerweg en Ouderkerkerlaan zijn van landschappelijke waarde. Daarnaast is er in het gebied sprake van een verdwenen verdedigingswerk, kerk en molen.
Wester Amstel: Het polderlandschap en onverveend Bovenland langs de Amstel en de Amsteldijk (dijklichaam) zijn van landschappelijke waarde. In het gebied Wester Amstel bevindt zich het van Rijkswege beschermde stads- en dorpsgezicht Buurt over Ouderkerk en van Gemeentewege beschermd stads- en dorpsgezicht van de Schneidershuisjes. Daarnaast zijn er in het gebied diverse verdwenen en bestaande buitenplaatsen en twee verdwenen molens.
Amsterdamse Bos: het gehele gebied Amsterdamse Bos is van landschappelijke waarde. Daarbinnen bevindt zich het dijklichaam Schinkelpolder-Rietwijkerpolder en het spoorwegtracé (Haarlemmermeer spoorlijnen). Daarnaast bevinden zich in het gebied diverse elementen van cultuurhistorische waarden. Dit betreffen onder andere verdwenen molens, een verdwenen verdedigingswerk en een bestaand verdedigingswerk. Tevens bevindt zich in het gebied een deel van de oude dorpskern van Amstelveen.
Amstelveen Noord-West: In het gebied Amstelveen Noord-West zijn diverse elementen van cultuurhistorische waarde. Dit betreffen een spoorwegtracé (Haarlemmermeer spoorlijnen), het noordelijk deel van de oude dorpskern van Amstelveen, vier bestaande kerken, een bestaande molen (De Dikkert), een verdwenen buitenplaats (Braeckrijk), een bestaand verdedigingswerk en een verdwenen verdedigingswerk. In het gebied bevinden zich diverse parken die van landschappelijke waarde zijn. Dit betreffen het Broersepark, heempark de Braak, Jac. P. Thijssepark en het Koos J. Landwehrpark. Daarnaast bevindt zich in het gebied het dijklichaam Amsterdamseweg-Dorpsstraat.
Amstelveen Midden-West: in het gebied Amstelveen Midden-West ligt het grootste deel van de oude dorpskern Amstelveen. Daarnaast bevinden er zich twee verdwenen verdedigingswerken, vier bestaande kerken en een spoorwegtracé. Deze zijn van cultuurhistorische waarde. Het Groot Loopveld en het dijklichaam Handweg-Bovenkerkerweg zijn van landschappelijke waarde in het gebied.
Stadshart: in het gebied Stadshart zijn geen gebieden of objecten aangewezen met cultuurhistorische en landschappelijke waarde.
Landelijke Gebied: in het Landelijk Gebied bevindt zich de Dorpskern Nes aan de Amstel. Daarnaast zijn er in het gebied een drietal molenstompen en diverse verdwenen molens, verdedigingswerken en een verdwenen kalkoven, welke van cultuurhistorische waarden zijn. Het polderlandschap langs de Amstel en het onverveend Bovenland zijn van landschappelijke waarde. Dit geldt tevens voor de dijklichamen Amsteldijk en Bovenkerkerweg en het Amsteleiland.
Amstelveen Noord-Oost: in het gebied Amstelveen Noord-Oost bevinden zich twee kerken die van cultuurhistorische waarden zijn. In het gebied bevinden zich geen gebieden of objecten van landschappelijke waarde.
Legmeerpolder: in het gebied Legmeerpolder zijn de dijklichamen Legmeerdijk en Bovenkerkerweg-Zijdelweg van landschappelijke waarde. Daarnaast bevindt zich in het plangebied een spoorwegtracé welke van cultuurhistorische waarde is.
Zie voor de volledige gebiedsbeschrijvingen bijlage 3.
2.3.3 Vertaling cultuurhistorie in het bestemmingsplan
De cultuurhistorische waarden die geïnventariseerd zijn, zijn met name te vinden in het Amsterdamse Bos, Midden West, Zuid West, Wester Amstel, het Landelijk Gebied en langs de Amstel. De cultuurhistorische waarden bestaan uit landschappelijke waarden (Amsterdamse Bos en strook langs de Amstel), dijklichamen, een spoorwegtracé, oude dorpskernen, bestaande en verdwenen verdedigingswerken, kerken, molens, een verdwenen kalkoven en bestaande en verdwenen buitenplaatsen.
De gebieden en objecten met cultuurhistorische waarden zijn grotendeels als archeologische waarde op de archeologische beleidsadvieskaart opgenomen. Deze hebben in dit paraplubestemmingsplan de bestemming Waarde – Archeologie (1 t/m 5) gekregen.
Alle verdwenen molens, verdedigingswerken en buitenplaatsen zijn binnen dit bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie 1. Dit geldt tevens voor een voormalig Joods werkkamp in het Amsterdamse Bos. Er worden in de ondergrond nog resten van dit kamp verwacht. Middels dit bestemmingsplan worden de cultuurhistorische waarden van deze objecten in acht genomen door het opnemen van specifieke bouwregels en een aanlegvergunningstelsel. De bestaande kerken, buitenplaatsen, molen en molenstompen hebben een beschermde status als rijks- of gemeentelijk monument.
De dijklichamen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 2 gekregen. De cultuurhistorische en landschappelijke waarden van deze dijklichamen worden in dit bestemmingsplan beschermd door het opnemen van specifieke bouwregels en een aanlegvergunningstelsel.
De bestaande buitenplaatsen langs de Amstel zijn in het bestemmingsplan Wester Amstel specifiek bestemd als (Wonen) Landgoed. De cultuurhistorische waarden van deze buitenplaatsen worden binnen deze bestemming in acht genomen. Daarnaast hebben de bestaande buitenplaatsen in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen. Deze bestemming biedt tevens bescherming met betrekking tot het bouwen en aanlegactiviteiten.
De oude dorpskernen bevinden zich in Wester Amstel (Buurt over Ouderkerk), Nes aan de Amstel, Bovenkerk en het Oude Dorp Amstelveen. Buurt over Ouderkerk is een Rijksbeschermd dorpsgezicht en heeft in deze een beschermde status. In het bestemmingsplan Wester Amstel heeft Buurt over Ouderkerk de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie Rijk gekregen. Daarnaast zijn de gebouwen met cultuurhistorische waarden in Buurt over Ouderkerk aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. De drie rijen Schneidershuisjes aan de Amsteldijk, ten noorden van de Oranjebaan, zijn een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Deze hebben binnen de bestemming Wester Amstel de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie Gemeente'. Een deel van het Oude Dorp Amstelveen (ten zuiden van de A9) is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Overige gebouwen met cultuurhistorische waarden in het Oude Dorp Amstelveen zijn aangewezen als gemeentelijk monument. De dorpskernen Nes aan de Amstel en Bovenkerk hebben geen specifieke status als beschermd dorpsgezicht. De gebouwen met cultuurhistorische waarden in deze dorpskernen zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Om de cultuurhistorische lintbebouwing van Bovenkerk te behouden zijn in het bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014 specifieke bouwregels opgenomen met betrekking tot voorgevelrooilijn en kapvorm.
De gebieden met landschappelijke waarden betreffen het Amsterdamse Bos, het polderlandschap en onverveend Bovenland langs de Amstel en de Amsteldijk (Wester Amstel en Landelijk Gebied) en het Groot Loopveld. De gronden met landschappelijke waarden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 3 en 5 (Amsterdamse Bos) gekregen. De landschappelijke waarden worden in deze beschermd aangezien er voor deze gebieden specifieke bouwvoorschriften gelden en een aanlegvergunningstelsel. Voor de gebieden Wester Amstel en het Amsterdamse Bos worden nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. In deze bestemmingsplannen worden de landschappelijke waarden tevens in acht genomen. Dit middels een dubbelbestemming Waarde - Aardkundige Waarden en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' of door regels op te nemen binnen de bestemming 'Natuur - Recreatie' welke voor het Amsterdamse Bos geldt.
De cultuurhistorische waarden worden middels dit paraplubestemmingsplan voldoende beschermd aangezien de gebieden met cultuurhistorische waarden grotendeels bestemd zijn als Waarde - Archeologie (1 t/m 5). Daarnaast hebben gebouwen met de hoogste cultuurhistorische waarden een monumentale status en zijn gebieden met landschappelijke waarden en buitenplaatsen specifiek bestemd in de bestemmingsplannen Wester Amstel en Amsterdamse Bos.
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
3.2 De planregels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen en de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven, in dit geval de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met daaraan gekoppeld een getal. Dat is van belang omdat de wijze waarop de archeologie wordt beschermd afhangt van de waarde die aan het betreffende gebied is toegekend of wordt verwacht. In de bestemmingregels worden de bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Ten behoeve van de archeologische waarden is tevens een aanlegvergunningstelsel opgenomen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het om de anti-dubbeltelbepaling.
Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.
Hieronder volgt een artikelsgewijze beschrijving van de regels en bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen. Zie voor een nadere uitleg tevens de in deze paragraaf opgenomen omschrijving van 'omvang van de ingreep'.
Van toepassing verklaring (artikel 3)
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te hangen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven de bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de archeologieregels die zijn opgenomen in het parapluplan. De regels uit het parapluplan zijn van toepassing op alle vigerende plannen die genoemd worden in artikel 3 van het parapluplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Waarde - Archeologie 1-5 (artikel 4)
Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologie' reiken de bodemingrepen niet verder dan een maximale diepte van 0,30 meter, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer bedraagt dan:
50 m2 bij de aanduiding Waarde - Archeologie 1;
100 m2 bij de aanduiding Waarde - Archeologie 2;
1.000 m2 bij de aanduiding Waarde - Archeologie 3;
2.000 m2 bij de aanduiding Waarde - Archeologie 4;
10.000 m2 bij de aanduiding Waarde - Archeologie 5.
Hiervan kan worden afgeweken als bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, archeologische waarden worden verstoord of archeologische waarden voldoende worden veiliggesteld. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
In zijn algemeenheid wordt de noodzaak tot het laten uitvoeren van onderzoek bepaald door de diepte, omvang en aard van de ingreep en of de ingreep plaatsvindt op een bekende vindplaats of bijvoorbeeld in een zone met een specifieke verwachting.
Diepte van de ingreep
Alle bodemingrepen die niet dieper gaan dan de ‘reguliere’ bouwvoor zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hoewel in de bouwvoor archeologische resten kunnen voorkomen bevinden deze zich niet meer in hun oorspronkelijke context. De waarde van deze resten is hiermee relatief gering. De gemiddelde diepte van een bouwvoor bedraagt over het algemeen 30 cm -Mv, hetgeen betekent dat voor ingrepen tot deze diepte in principe geen onderzoek noodzakelijk is. Ingrepen dieper dan 30 cm -Mv hoeven echter niet in alle gevallen tot verstoring van archeologische waarden te leiden, bijvoorbeeld omdat deze archeologische waarden veel dieper liggen of omdat de ondergrond reeds tot grotere diepte is verstoord.
Aard van de ingreep
Archeologische resten zijn vanwege hun onlosmakelijke verbondenheid met de bodem zeer kwetsbaar voor allerlei bodemingrepen. In principe zijn bijna alle bodemingrepen een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen: niet alleen vergravingen voor nieuwbouw, leidingsleuven en dergelijke, maar ook ophogingen (zetting) en peilverlagingen (verdroging). Bodemverstoringen kunnen leiden tot aantasting en zelfs vernietiging van archeologische resten. Hoe kwetsbaar archeologische resten zijn, is afhankelijk van enerzijds de aard, omvang en diepte van de bodemingreep en anderzijds van de aard, omvang en diepteligging van de archeologische resten en de geologische en waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. De verstoring van archeologische waarden komt in veel gevallen neer op het verdwijnen van grondsporen, verplaatsing van archeologisch materiaal en verstoring van de ruimtelijke context. In enkele gevallen hebben de werkzaamheden (ook) na de uitvoering een schadelijke uitwerking. Dit is in het onderzoeksgebied bijvoorbeeld het geval wanneer ten behoeve van natuurontwikkeling het waterpeil wordt verlaagd.
Omvang van de ingreep
Bij welke omvang van de ingreep is archeologisch onderzoek verplicht? Op het niveau van de gemeente wordt conform het archeologiebeleid gewerkt met de hierin geformuleerde ondergrenzen. De ligging van het plangebied bepaalt de geldende vrijstellingsgrens voor de oppervlakte. Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Amstelveen komen voor de oppervlakte van een plangebied vijf verschillende waarden met een specifieke vrijstellingsgrens voor. Dit betreffen bodemingrepen met een oppervlakte van kleiner dan 50 m² (Waarde – Archeologie 1), 100 m² (Waarde – Archeologie 2), 1.000 m² (Waarde Archeologie 3), 5.000 m² (Waarde – Archeologie 4) en 10.000 m² (Waarde – Archeologie 5). Met de oppervlakte wordt de oppervlakte van het plangebied bedoeld en niet de oppervlakte van de voorgenomen (daadwerkelijke) bodemingrepen. De vergunningplichtige werkzaamheden in de plangebieden mogen niet worden ‘opgeknipt’ om archeologisch onderzoek te vermijden, maar worden bij elkaar opgeteld (zowel bouw als aanleg van bijvoorbeeld leidingen, rioleringen, vijvers, wegen etc).
Is er sprake van een perceel van 1 hectare en vinden over het gehele perceel diverse bodemingrepen plaats ten aanzien van de realisatie van bijvoorbeeld woningen, bedrijfsgebouwen, kantoren, de aanleg van wegen, ondergrondse kabels, leidingen en nutsvoorzieningen en de aanleg van vijvers, bestrating of tuinaanleg, dan betreft het plangebied waarvoor archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden het gehele perceel van 1 hectare.
Is er sprake van een perceel van 1 hectare en is er een (particulier) initiatief voor bijvoorbeeld de realisatie van een woning met bijgebouw, met de benodigde kabels en leidingen en verhardingen en tuinaanleg op een klein deel (bijvoorbeeld een kwart) van dit perceel, dan betreft het plangebied het gebied waarbinnen deze werkzaamheden daadwerkelijk plaatsvinden binnen het grotere perceel van 1 hectare.
Is er sprake van een globale ontwikkeling (woningen, bijgebouwen, bedrijfsgebouwen, kantoren aanleg wegen en straten, groeninrichting, water) en wordt hiervoor een globaal bestemmingsplan opgesteld aangezien de daadwerkelijke ligging van gebouwen, wegen en overige werken nog niet bekend is, dan wordt het plangebied waarvoor archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, bepaald door de plangrenzen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 6)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 7)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Economische uitvoerbaarheid
4.1.1 Financieel-economische haalbaarheid
De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd doordat de ambtelijke kosten die nodig zijn voor de vervaardiging van het bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen van de gemeente.
4.1.2 Verhaal van kosten
Het voorliggende plan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, Wro. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan op te stellen. Er doet zich dus geen mogelijkheid voor een kostenverhaal op te stellen, zoals bedoeld is in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening.
Bij archeologie geldt het principe ‘de verstoorder betaalt’ om te voorkomen dat het archeologisch bodemarchief verstoord wordt. Dit betekent dat de noodzakelijke archeologische onderzoeken om een omgevingsvergunning te verkrijgen om af te wijken van het bouwverbod of voor het verrichten van werken en/of werkzaamheden, moeten worden betaalt door de initiatiefnemer van de (bouw)werkzaamheden. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het bestemmingsplan komen daarmee voor rekening van particuliere initiatiefnemers. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente aan de uitvoering van het bestemmingsplan verbonden.
Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.2.1 Inspraak
Het ontwerp zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van ter inzage legging zal eenieder de gelegenheid hebben om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.
4.2.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 1 november 2023.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen drie weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Hoogheemraadschap Rijnland
Steunpunt Monumenten en Archeologie Noord-Holland (MOOI Noord-Holland)
NMF erfgoedadvies
Gasunie
Liander
De instanties welke staan vermeld onder de nummers 2, 3, 4, 5 en 6 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
De instanties welke staan vermeld onder de nummers 1 en 7 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.
4.3 Handhaving
4.3.1 Uitvoerings- en handhavingsbeleid
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.
Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid.
Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.
De gemeente is verplicht om uitvoerings (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.
De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een ander belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.
Het gehele uitvoerings en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:
De prioriteiten bij de uitvoering van voorgenomen activiteiten.
De methodiek die de gemeente gebruikt om te bepalen of gestelde doelen worden bereikt.
De objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen voor en beslissingen over een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen.
De werkwijze bij vergunningverlening en het afhandelen van meldingen.
De afspraken die door de gemeente met de Omgevingsdienst en met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt.
De wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de gestelde doelen te bereiken.
De wijze waarop bestuurlijke sancties en de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen.
De wijze waarop de gemeente handelt na overtredingen die zijn begaan door of in naam van de eigen gemeente of van andere organen behorende tot de overheid.
In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueert de gemeente de uitgevoerde inspanningen en wordt de bijdrage getoetst aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.
HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
In een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Onderdeel hiervan is dat het plan niet in strijd mag zijn met de geldende regelgeving die betrekking heeft op milieu- en omgevingsaspecten, zoals op het gebied van geluid, geur, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, ecologie, etc.
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te hangen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven de bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het parapluplan heeft geen invloed op en daarmee geen negatieve gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten. Het plan is derhalve niet in strijd met de regelgeving voor die milieu- en omgevingsaspecten. Een uitgebreide toetsing aan die regelgeving is daarom niet noodzakelijk.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid aan bod.
6.2 Rijksbeleid
6.2.1 Wet op de archeologische monumentenzorg
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks het Omgevingsplan) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde zijn eigendom van de provincie Noord-Holland en dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Sinds 1 juli 2016 moeten uitvoerders van archeologische opgravingen beschikken over een certificaat. Dat is geregeld in de Erfgoedwet. In het Besluit Erfgoed Archeologie wordt hiervoor BRL SIKB 4000 als verplichte certificatieregeling (schema) aangewezen. Het is verboden om zonder certificaat opgravingen te verrichten.
6.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd waarbij onder meer artikel 3.1.6 vijfde lid onder a van het Bro is aangevuld. Deze wijziging houdt in dat een bestemmingsplan een paragraaf moet bevatten met "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden zullen hiermee ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Het opnemen van cultuurhistorie in het proces van de ruimtelijke ordening past binnen de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. In lijn met de Belvedère-gedachte wordt in de beleidsbrief aangegeven dat het belang van cultuurhistorie vroegtijdig in het planproces moet worden ingebracht. Inzet is een meer generieke borging van cultuurhistorie vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening, waarmee vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is.
6.3 Provinciaal beleid
6.3.1 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen.
De Provincie Noord-Holland heeft in de Omgevingsvisie NH2050 het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van landschap en cultuurhistorie als ambitie benoemd. Het daarbij behorende ontwikkelprincipe geeft aan dat ‘ontwikkelingen en beheer moeten passen bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap’. In het Bijzonder Provinciaal Landschap (hierna: BPL) staat het behoud en versterken van de landschappelijke waarden en de betekenis van het landschap voor het aangrenzende stedelijk gebied centraal. In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie. De afweging of er een aantasting is van de kernkwaliteiten aan de hand van de beschrijvingen van de kernkwaliteiten, ligt (in de geest van de Omgevingswet) bij de gemeente. In een ruimtelijke onderbouwing die een ontwikkeling in het BPL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast.
In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen;
Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten;
Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.
Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Amstelveen de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk Kwaliteitskader van de gemeente Amstelveen biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Specifiek voor het buitengebied tussen de Amstel en de oostelijke stadsrand/Zijdelweg beschrijft het Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteitsplan Amstelscheg de uitgangspunten door nieuwe ontwikkelingen. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Erfgoednota Amstelveen
Op 28 september 2016 is de Erfgoednota vastgesteld door de gemeenteraad. Met de vaststelling van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 en het vervallen van de Monumentenwet moest de gemeentelijke Erfgoedverordening geactualiseerd worden. Beleidsstukken van het Amstelveens erfgoed waren versnipperd en moeilijk vindbaar. Met de Erfgoednota is het gehele erfgoedbeleid overzichtelijk gebundeld.
De Erfgoednota beschrijft het erfgoed van Amstelveen en de beoogde omgang ermee in drie delen. Het eerste deel beschrijft de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed. Het tweede deel beschrijft Amstelveen in al haar (ruimtelijke) facetten; van de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed. In het derde deel wordt het instrumentarium beschreven: welke middelen zijn er om de visie en ambitie waar te maken.
De Erfgoednota vervangt de Monumentennota, die was vastgesteld in 2005. De aanleiding tot het vaststellen van de Monumentennota destijds was het inventariseren en het aanwijzen van gemeentelijke monumenten. Dit is inmiddels geen prioriteit meer, daar de gemeente inmiddels beschikt over complete monumentenlijsten die een representatief beeld geven van de ontstaansgeschiedenis en historische groei van Amstelveen. Ook op andere punten was de monumentennota aan vervanging toe. Zo bestaat de gemeentelijke monumentencommissie al geruime tijd niet meer, is er sinds 2008 een archeologiebeleid en is de landelijke wetgeving op verschillende punten gewijzigd sinds 2005.
Met de Erfgoednota wordt ingegaan op de actualiteiten: het opnemen van cultuurhistorie in bestemmingsplannen, het actualiseren van het archeologiebeleid, de omschakeling van objectgericht- naar gebiedsgericht denken en het credo 'behoud door ontwikkeling'.
De monumentenlijst van de gemeente bestaat momenteel uit:
38 Rijksmonumenten
1 Provinciaal monument
142 Gemeentelijke monumenten
1 Rijksbeschermd stads- of dorpgezicht
12 Gemeentelijke beschermde stads-of dorpsgezichten
Hiermee zijn de meest waardevolle gebouwen, objecten en parken afdoende beschermd. Monumenten zijn bij wet beschermd: zonder omgevingsvergunning mag er niets wijzigen aan het uiterlijk aanzien. Andere zaken met cultuurhistorische waarden, maar zonder monumentale bescherming hebben beleidsmatig een stuk minder bescherming. Sloop van bijvoorbeeld karakteristieke panden is niet tegen te gaan, en vergunningsvrij kan er op van alles worden op-, aan- en bijgebouwd. Een monumentale bescherming mag enerzijds geen keurslijf zijn waarbinnen de tijd stil staat, en een karakteristiek pand of cultuurhistorisch waardevol gebied moet anderzijds beeldbepalend zijn en blijven en inspiratie bieden bij nieuwe ontwikkelingen.
De prioriteit in de Erfgoednota ligt niet meer in het inventariseren en aanwijzen van monumenten. De Erfgoedverordening maakt dat altijd nog mogelijk, maar veel meer zal er ingestoken worden op het behoud van structuren en ensembles. De omgang met het lokale cultureel erfgoed in meer algemene zin, zal in deze nota onder de loep worden gelegd. Er wordt niet langer gefocust op een strikt en statisch behoud van objecten, maar vooral op de ontwikkeling van gebieden, structuren, ensembles en gebouwen, waarbij cultuurhistorie en erfgoed wordt ingezet als inspiratiebron en verrijking. Zie bijlage 4 voor de Erfgoednota.
Het omgevingsplan vervangt per 1 januari 2024 bestemmingsplannen en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die zijn opgenomen in bestemmingsplannen, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoedverordening.
6.4.2 Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
In opdracht van de gemeente Amstelveen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2015 een actualisatie van de bestaande gemeentelijk archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Er was met name behoefte aan een kritische evaluatie van de archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot de kreeksystemen in de droogmakerij en de hieraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat deze niet zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Vanuit de gemeente bestond behoefte aan borging van deze waarden in het proces van ruimtelijke ordening middels een aanpassing van het archeologiebeleid. Tevens zijn in de tussentijd archeologische onderzoeken uitgevoerd, die wellicht tot nieuwe inzichten hebben geleid.
De verwachtingskaart bevatte hoofdzakelijk archeologische-inhoudelijke informatie en was daardoor minder geschikt als een instrument voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Om tot een dergelijk bruikbaar instrument te komen is in 2015 een vertaalslag gemaakt naar een beleidsadvieskaart. De bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden zijn op deze kaart voorzien van voorschriften. Ook de gebieden waar reeds enige vorm van archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn hierop ter informatie weergegeven.
Bij het opstellen van het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen zones met vastgestelde en met te verwachten archeologische waarden. Onder de eerste categorie wordt verstaan terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen), historische kernen en vindplaatsen zonder status. Gebieden waarvoor op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en landschap een archeologische verwachting is geformuleerd worden gekenmerkt als archeologische verwachtingsgebieden. Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart wordt de archeologische verwachting met de termen hoog, middelhoog, laag en geen/onbekend weergegeven. De verschillende vindplaatsen worden indien mogelijk naar categorie onderscheiden en ook staan de historische kernen en AML-terreinen met de daarvoor geldende status vermeld. In de voorschriften wordt aangegeven welke randvoorwaarden er gelden vanuit de bekende archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Hier wordt dus aangegeven welke ondergrens voor onderzoek geldt.