Paraplubestemmingsplan Gasleiding - Amsterdamse Bos
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.PP09-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief in 2022.
Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Om de Vattenfall (Nuon) Diemen centrale te kunnen voorzien van hoogcalorisch gas zijn wijzigingen in het gastransportnetwerk noodzakelijk. Voor de omschakeling van de leiding Raasdorp-Sloten, wordt de aanleg van een nieuwe DN450 HTL-leiding en een DN400 RTL-koppelleiding voorzien om aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.
Het gaat om de tracé's A-803-02 (Haarlemmermeer en Amsterdam) en W-534-01 (Amstelveen). Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen in drie gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties. Het tracé loopt door de volgende drie gemeenten:
Haarlemmermeer
Amsterdam
Amstelveen
Het totale tracé heeft een lengte van 9,5 km. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente Amstelveen. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit het nieuwe RTL tracé ten noorden van de Bosbaan en het tracé ten oosten van de Bosbaan. De Bosbaan is een roeibaan in het Amsterdamse Bos, gelegen in de gemeente Amstelveen.
Het tracé van de hoofdtransportleiding gaat door grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, Amsterdam en Amstelveen. Binnen het grondgebied van de gemeente Amstelveen verloopt het tracé vanaf noordwestzijde van de Bosbaan waar de leiding aangesloten gaat worden op de reeds gereserveerde leiding en parallel aan de Bosbaan middels HDD richting het oosten verloopt en op een ander deel van de gereserveerde leiding aangesloten wordt. Tevens wordt er opnieuw een aansluiting op de geresereerde leiding gemaakt ten noorden van de kiosk van het Klimbos welke zijn weg zal volgen door het voet-/fietspad en aangesloten zal worden op ons gasontvangstation.
Fig. 1. Globale ligging gastransportleiding (plangebied in paars aangegeven)
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied van de parapluherziening heeft betrekking op het bestemmingsplan 'Amsterdamse Bos' (NL.IMRO.0362.15A-VG01) vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2018. Ter plaatse gelden de enkelbestemmingen 'Natuur - Recreatie' (artikel 8) en 'Water' (artikel 17).
Fig. 2. Uitsnede bestemmingsplan Amsterdamse Bos 2018
De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding (nutsvoorziening) is mogelijk binnen de deze geldende bestemmingen. De belemmeringenstrook aan weerzijde van deze leiding wordt geborgd via een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan (hierna: basisplan). Het gaat om een parapluherziening waarbij het basisplan en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED
2.1 Uitgangspunten
Omschakeling van grootverbruikers naar hoogcalorisch gas
In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas.
Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.
Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) voor oktober 2022 van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad. Het is realistisch om deze groep bedrijven in 2022 om te schakelen.
Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Op 1 juli 2021 is de Gaswet in werking gegaan waarin dit verplicht wordt gesteld.
Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
Beschrijving tracé en omgeving
Het tracé wordt aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het gaat om de tracé's A-803-02 (Amsterdam en Haarlemmermeer) en W-534-01 (Amstelveen),
De totale ontwikkeling bestaat uit twee delen:
de aanleg van een nieuwe DN450 HTL-leiding (hoofdtransportleiding) tussen schema Raasdorp (S-293) en M&R Sloten (A-173) van 8 km (gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam);
de aanleg van een nieuwe DN400 RTL-koppelleiding (regionale transportleiding) nabij de Bosbaan in Amsterdam van 1,5 km en het herstellen van een aansluiting ten oosten van de Bosbaan (gemeente Amstelveen).
De leidingen worden aangelegd in gronden die nu hoofdzakelijk agrarische bestemmingen, verkeersbestemmingen of groene/natuur bestemmingen hebben. Er wordt voor de leidingen geen extra aanspraak gemaakt op land of bodem. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na aanleg en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.
Het gebied rondom de Bosbaan maakt deel uit van het Nederlands Natuurnetwerk, welke status planologisch beschermd is in de provinciale omgevingsverordening. Hier wordt in paragraaf 7.7 nader op ingegaan.
Technische beschrijving nieuw tracé
De aan te leggen leiding heeft een druk van 40 bar. De aan te leggen leiding zal worden aangesloten op de bestaande gasleiding (W-534-01) nabij het gasontvangststation Amsterdamse Bosbaan (W-301). Op een gasontvangststation wordt het aardgas afgeleverd aan de afnemer (regionaal gasbedrijf, industrie en centrales). Voorafgaand aan het afleveren van het aardgas wordt de druk van het gas verlaagd naar 8 bar. De installaties die op een gasontvangststation aanwezig zijn (zoals o.a. afsluiters en aftappunten) kunnen door onderhoud en/of lekkages bodemverontreiniging veroorzaken.
Fig. 3. Ligging tracé Amstelveen (bron: WSP B.V.)
De leidingen worden deels via een open ontgraving aangelegd, deels door een gestuurde boring (HHD's) en deels via zinkers. Hiervoor worden sleuven en werkputten (kruisingen voor gestuurde boringen) gegraven, tot onder de grondwaterstand. Om de werkzaamheden droog te kunnen uitvoeren is bemaling nodig.
Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt niet blijvend veranderd.
2.3 Motivatie gemaakte keuzes
De omschakeling van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas is een belangrijke maatregel voor een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Voor dit verplicht omschakelen moet voor een groep afnemers een aantal werkzaamheden uitgevoerd worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.
Een gasleiding is een leiding die valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en dient zodoende planologisch verankerd te worden. De ligging en de belemmeringenstrook, het Bevb schrijft 5 meter voor aan weerszijde van de leiding, worden geregeld in de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Vanuit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid is een beschermingszone voorgeschreven. De aanleg en het in gebruik nemen van de leiding is beleidsmatig en milieutechnisch uitvoerbaar (zie hoofdstuk 6 en 7).
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend. De regels bevatten samen met de verbeelding het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor onbepaalde tijd.
3.2 Planvorm en planregels
Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat geheel uit een dubbelbestemming, zonder enkelbestemmingen. Hiervoor is gekozen, omdat enkel de gasleiding wordt mogelijk gemaakt. De andere functies in het gebied blijven hetzelfde. Het opnemen van de enkelbestemmingen zou in dat geval misleidend zijn, omdat dat niet is waar dit bestemmingsplan om gaat.
Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een ‘parapluherziening’. Dat houdt in dat het bestemmingsplan dat onder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt (Amsterdamse Bos 2018), geldend blijven en niet worden vervangen door dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen.
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Toepassingsregels (artikel 2)
In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van het onderliggende geldende bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Alle (onderliggende) bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.
Wijze van meten (artikel 3)
hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dubbelbestemming Leiding - Gas (artikel 4)
Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Gas. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 6)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 7)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Op grond van jurisprudentie blijkt dat de aanleg van een gasleiding (infrastructuur) niet als stedelijke ontwikkeling kan worden beschouwd. Verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.2.1 Financieel-economische haalbaarheid
De aanleg van de nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GTS heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. In het voorliggende geval worden de gemeentelijke plankosten, op basis van de legesverordening, verhaald op GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.
Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding heeft GTS een standaardovereenkomst met de gemeente afgesloten. Daarnaast heeft GTS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.
4.2.2 Verhaal van kosten
In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding worden echter niet als dergelijke bouwplannen aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.3.1 Inspraak
Het initiatief dat is voorzien met dit bestemmingsplan vloeit voort uit de afspraken die de rijksoverheid heeft gemaakt ten aanzien van het afbouwen van de gaswinning in Groningen. De locatie, omvang en inhoud van het initiatief ligt vast en andere keuzes zijn niet doelmatig. Realisatie van het initiatief is tevens dermate spoedeisend dat van inspraak en participatie kan worden afgezien.
Het plangebied betreft gronden die in eigendom zijn van de gemeente Amsterdam. Met de eigenaar is overleg gevoerd. Zij zijn dus akkoord met het voorgenomen plan en de beperkingen die dit in een strook boven de leiding met zich meebrengt. Het plan heeft verder geen negatieve gevolgen voor milieu en leefomgeving.
4.3.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening is het conceptontwerp toegezonden aan diverse overleginstanties. Provincie Noord-Holland en Brandweer Amsterdam-Amstelland hebben kenbaar gemaakt geen opmerkingen te hebben.
4.3.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd van 23 noivember 2022 tot en met 3 januari 2023. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen naar voren gebracht.
4.4 Handhaving
4.4.1 Uitvoerings- en handhavingsbeleid
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.
Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.
De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.
De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.
Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:
De prioriteiten bij de uitvoering van voorgenomen activiteiten.
De methodiek die de gemeente gebruikt om te bepalen of gestelde doelen worden bereikt.
De objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen voor en beslissingen over een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen.
De werkwijze bij vergunningverlening en het afhandelen van meldingen.
De afspraken die door de gemeente met de Omgevingsdienst en met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt.
De wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de gestelde doelen te bereiken.
De wijze waarop bestuurlijke sancties en de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen.
De wijze waarop de gemeente handelt na overtredingen die zijn begaan door of in naam van de eigen gemeente of van andere organen behorende tot de overheid.
In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.
4.4.2 Handhavingsopgave
Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. Er zijn immers geen strijdige en illegale functies geconstateerd die ingevolge het bestemmingsplan dienen te worden beëindigd.
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
5.1.1 Het plangebied in groter verband
Het tracé Raasdorp - Sloten bestaat uit de tracé's A-803-02 (Haarlemmermeer en Amsterdam) en W-534-01 (Amstelveen). Deze lopen langs de zuidwestelijke stadsrand van Badhoevedorp en Amsterdam en volgen overwegend de bestaande bovengrondse infrastructuur.
Fig. 4. Globale ligging tracé Raasdorp - Sloten
5.1.2 Beschrijving plangebied
Het plangebied binnen de gemeente Amstelveen bestaat uit twee delen. Het eerste deel voorziet in het tracé van een nieuwe DN400 RTL-koppelleiding (regionale transportleiding) ten noorden van de Bosbaan in het Amsterdamse Bos (eigendom Amsterdam) van 1,5 km. Dit tracédeel is een ontbrekend stuk tussen twee bestaande leidingen. Het tweede deel betreft de locatie ten oosten van de Bosbaan tussen de bestaande leiding en het gasontvangststation. Het betreft hier het herstellen van een aansluiting.
Het Amsterdamse Bos maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Daarnaast loopt er in het Amsterdamse Bos een natuurverbinding (ecologische verbindingszone) van Spaarnwoude naar Weesp. Het bos vormt een groene buffer tussen het luchthaven Schiphol en de noordwestelijke woonwijken van Amstelveen en sluit aan op de groengebieden (NNN) van de Bovenlanden in het Zuiden (Aalsmeer) en de Amsterdamse hoofdgroenstructuur.
De Bosbaan is een (inter)nationale roeibaan met een lengte van ruim 2 kilometer. Het was het eerste onderdeel van het “Boschplan” dat is gerealiseerd. In eerste instantie met een breedte van ruim 72 meter. In twee fasen is de roeibaan verbreed tot 92 meter en in 2001 tot 118 meter. De roeibaan wordt geflankeerd door een voetpad en een fietspad aan de noordzijde en door een laaggelegen voet/fietspad met een hoger gelegen rijweg langs de zuidzijde. Hierdoor is er mede door de bezonning een wisselende beleving van deze rechte, strakke waterpartij.
5.1.3 Cultuurhistorie
Het Amsterdamse Bos is de uitkomst van ruim 80 jaar ontwerp, beheer en gebruik.
De ontwikkelingen in de lange duur van honderdvijftig jaar (de laagdynamische structuur) zijn bepalend voor de (historische) structuur, verschijningsvorm en cultuurhistorische betekenis van het park. Zij vormen het casco of ‘skelet’ dat tot in al zijn onderdelen qua idee en fysiek de drager is van de verschijningsvorm en de identiteit van het Amsterdamse Bos. Het casco bestaat uit vele onderdelen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het casco functioneert als eenheid en kan niet opgesplitst of uit elkaar getrokken worden.
Iedere voorgestelde nieuwe ingreep/functie, (nieuw) ontwerp en onderhoudsmaatregel dient getoetst te worden aan het historische casco en met argumenten onderbouwd. De toekomstige veranderingen en transformaties nemen het vastgestelde casco tot uitgangspunt. Uitgangspunt is dat deze hoogdynamische veranderingen (ingegeven door de zogeheten ‘korte duur’) in vorm en functie altijd getoetst dienen te worden aan het historisch casco. Van een aantasting van het historisch casco kan geen sprake zijn.
Om de oorspronkelijke of bestaande structuur (ook genoemd: casco of skelet) uit het oorspronkelijke inrichtingsplan planologisch te beschermen is in bestemmingsplan 'Amsterdamse Bos 2018' binnen onder andere de bestemmingen 'Natuur – Recreatie' en 'Water' een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. In het dit vergunningstelsel is een koppeling gemaakt met de thans geldende beheervisie.
In de beheervisie zijn de waarden van het Amsterdamse Bos vastgelegd. Voor regulier onderhoud aan parken is een lange termijn vergunning afgegeven op basis van een gemeentelijk beheerplan. De beheervisie beschrijft de richting en de nodige ingrepen. Bij nieuwe toevoegingen staat de esthetische kwaliteit voorop, waarbij transformatie (met het bestaande iets nieuws maken) altijd is gebaseerd op de principes uit het verleden van het park. Indien oorspronkelijk voor de aanleg en inrichting van het park gebruikt materiaal aanwezig is, dient dit met zorg onderzocht, gedocumenteerd en gebruikt te worden.
Dit vergunningsstelsel uit het vigerende bestemmingsplan blijft met deze paraplubestemmingsplan onverminderd van kracht.
5.2 Functioneel gebruik
De gronden ter plaatse van tracédeel parallel aan de Bosbaan worden gebruikt als recreatiegebied met natuurwaarden. Het geheel manifesteert zich als een netwerk van fiets- en wandelpaden, bossages en grasvelden. Het tracé doorsnijdt een watergang die de Bosbaan verbindt met de Nieuwe Meer.
Ook gronden ter plaatse van het tracédeel ten oosten van de Bosbaan worden gebruikt als recreatiegebied. Het tracé loopt hier over het fiets-/voetpad langs het gebouwtje van het Klimbos.
Het huidige gebruik zal door de aanleg van de leiding niet wijzigen.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
6.2 Rijksbeleid
Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied met dit Rijksbeleid rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.
6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI:
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de NOVI.
6.2.2 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken). De nieuwe gastransportleiding is niet opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen en is niet van nationaal belang.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.
6.2.3 Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)
De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:
aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).
Het Bevb is niet van toepassing op:
Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.
Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Conclusie
De aan te leggen leiding betreft een gasleiding met een diameter van 50 mm en een druk van 40 Bar. Het Bevb is dus van toepassing. Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding. Op de externe veiligheidsaspecten wordt ingegaan in paragraaf 7.7.
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
6.3.1 Omgevingsvisie NH 2050
In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren. Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie:
Leefomgeving: een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:
een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
Gebruik van de leefomgeving: ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:
een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor;
vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen;
dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
Energietransitie: Noord-Holland als samenleving in 2050 klimaatneutraal en gebaseerd op hernieuwbare energie.
Conclusie
In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het provinciaal beleid.
6.3.2 Omgevingsverordening NH2020
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet.
Natuur
De locatie ligt in het NNN-gebied Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel. Het NNN-gebied bestaat grofweg een tweetal clusters van bos- en waterrijk gebied, welke van elkaar gescheiden door de A9. Het gebied wordt begrensd door de Haarlemmervaart en de bebouwde kommen van Amsterdam, Amstelveen en Aalsmeer.
Deze aanwijzing heeft als doel de bescherming van de natuurwaarden – de zogeheten wezenlijke kenmerken en waarden – van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en natuurverbindingen in de provincie Noord-Holland.
Een ruimtelijk plan ter plaatse van het Natuurnetwerk Nederland strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden.
Het ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten mogelijk maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.
Conclusie
In de omgevingsverordening is de locatie aangewezen als NNN. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waarden van dit natuurgebied.
Het effect van de maatregelen is van tijdelijke aard en beperkt zich tot de in- en uittredes van de HDD voor het tracé Bosbaan Amstelveen en de meest oostelijke ingreeplocatie. Het grootste deel van de ingreep binnen het NNN vindt plaats middels een HDD (boring), waardoor hier effecten op voorhand zijn uitgesloten. Het maaiveld wordt naderhand weer hersteld. De vegetatie kan zich vervolgens weer herstellen. Kruiden- en faunarijk grasland herstelt in korte tijd. Op het vochtig bos met productie zijn geen effecten te verwachten, aangezien geen bomenkap plaatsvindt. Daarmee is er geen sprake van permanent oppervlakteverlies of verlies van samenhang.
Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zijn op voorhand uitgesloten.
Voor het overige zijn er binnen de omgevingsverordening geen andere instructieregels die relevant zijn voor de aanleg van de leiding.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie
Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar
ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan
inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste
ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Omvangrijke energie-infrastructuur
De infrastructuur voor energie omvat warmte- en koudenetten, hoofdbuisleidingen, bronnen en opslagruimtes in de ondergrond. Hier is direct aan verbonden dat er bovengronds afnemers van energie aanwezig zijn. In de energieketen spelen ook transportroutes en tussenopslag van grondstoffen en brandstoffen een belangrijke rol. Bij buisleidingen en opslag is het van belang dat met veiligheidsafstanden rekening moet worden gehouden. Langs transportroutes zijn tankstations met ondergrondse tanks aanwezig. Andere belangrijke structurerende elementen zijn de leidingstelsels voor levering van gas en water.
Versterken bestaande kwaliteiten
Amstelveen wil dat allereerst doen door haar bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit zijn een uitstekend woonklimaat, een ondernemend werkklimaat en een meer dan gemiddelde bereikbaarheid. Dit laatste is het grootste punt van zorg, zowel de bereikbaarheid van de stad als binnen de stad zelf. Dit vergt grote investeringen in hoofdwegen en openbaar vervoerssystemen. Voor de stedelijke ontwikkeling van Amstelveen op langere termijn is dit thema van doorslaggevend belang.
Grijpen van nieuwe kansen
Amstelveen wil nieuwe kansen die zich voordoen grijpen. Bijvoorbeeld door een toekomstvaste openbaar vervoer verbinding tussen Amsterdam en Amstelveen. Of met een knooppunt van hoogwaardig openbaar vervoer bij het Stadshart, waardoor het Stadshart een impuls krijgt. Ook liggen er kansen in de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder, waar een combinatie van duurzaam wonen, werken en kassen is voorzien.
Conclusie
In de structuurvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of benoemd. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.
6.4.2 Handboek kabels en leidingen Amstelveen
Als beheerder van de openbare ruimte voert de gemeente Amstelveen de regie en coördinatie bij de aanleg van kabels en/of leidingen van netbeheerders. De coördinatie heeft als doel zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het bevorderen van het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte. Voor een goede uitoefening van deze taken heeft het college van burgemeester en wethouders op 13 november 2018 het Handboek Kabels en Leidingen Amstelveen vastgesteld. De nadere regels uit dit handboek zijn een uitwerking van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren (AVOI).
Het handboek is van toepassing op alle werkzaamheden ten behoeve van aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen in de openbare ruimte van Amstelveen. Het bevat onder andere uniforme richtlijnen, voorwaarden en eisen met het doel:
het borgen en bevorderen van de kwaliteit van de (ondergrondse) openbare ruimte;
het bevorderen van een juiste ordening en een veilige ligging van kabels en/of leidingen;
het beperken van overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers tijdens de werkzaamheden.
De initiatiefnemer zal zich moeten houden aan achtereenvolgens de AVOI en het Handboek.
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
De uitvoerbaaheid ten aanzien van de omgevingskwaliteit en de daarbij horende onderzoeksrapporten zijn in beginsel gedaan voor het gehele tracé A-803-02 (Haarlemmermeer en Amsterdam) en W-534-01 (Amstelveen). De onderstaande omgevingsaspecten geven dit complete overzicht, daar waar nodig gespecificeerd op (delen) van het plangebied in Amstelveen.
7.1 Bodem
Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Hierbij zijn onder meer bestaande bodemonderzoeken en de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Amsterdam en Amstelveen geraadpleegd. Het onderzoek richt zich op de gehele werkstrook (15 meter vanuit hart leiding) en tot 100 meter aan weerszijden van deze werkstrook (115 meter vanuit hart leiding).
Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de locatie grotendeels kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Desalniettemin zijn 15 locaties gedefinieerd als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Een overzicht van de verdachte locaties is weergegeven in tabel 4.1.
Uit het uitgevoerde vooronderzoek volgt dat ter hoogte van een voormalig afsluiterschema (S-6472) ten oosten van de Bosbaan vanwege het aantreffen van puin in de bodem een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd moet worden. Op deze locatie wordt een nieuwe aansluiting gerealiseerd. Hierbij wordt geadviseerd om, als de ondergrondse afsluiters nog aanwezig zijn en omdat ter hoogte van gasontvangststation in 2016 een grondverontreiniging met zink en PAK is gesaneerd, ook een actualiserend bodemonderzoek (incl. asbest) langs het gehele leidingtracé (globaal tussen gasontvangststation en voormalig afsluiterschema S-6472) uit te voeren.
PFAS
Op basis van de beleidsregels van de gemeenten Amsterdam, Amstelveen en Haarlemmermeer is geen onderzoek naar PFAS benodigd. De HTL- en RTL-leidingen zullen worden aangelegd in een gebied waar geen puntbronnen bekend zijn. Ook zijn in de directe omgeving van de geplande leidingen geen (significant) verhoogde concentraties aan PFAS vastgesteld.
Naar aanleiding van het historisch bodemonderzoek is specifiek voor het plangebied langs de Bosbaan een grondmechanisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Dit onderzoek geeft inzicht in de optredende muddrukken en benodigde trekkrachten van de horizontaal gestuurde boring. Het onderzoek sluit af met aandachtspunten voor de uitvoering, zoals dat voorafgaand aan de uitvoering eventueel aanwezige kabels en leidingen opgespoord dienen te worden. Deze aandachtspunten worden geverifieerd door de aannemer en afgestemd met het uitvoeringsplan. De benodigdheden voor het aspect bodem zijn voldoende in beeld gebracht.
Klimbos
Voor de locatie bij het klimbos is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. In het onderzoek zijn enkele aanbevelingen gedaan voor de werkzaamheden. Deze aanbevelingen (zoals een BUS-melding, een gecertificeerde aannemer en milieukundige begeleiding) worden opgevolgd.
Conclusie
Uit oogpunt van bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Tabel Overzicht van de van bodemverontreiniging verdachte locaties (bron: WSP Nederland B.V.)
7.2 Water
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.
Onderzoek
In het geohydrologische rapport (bijlage 4) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd.
De bodemopbouw bestaat vanaf maaiveld (NAP +0,4 á -3,6 m) tot gemiddeld NAP -11 m uit klei en veen. Plaatselijk zijn zandige laagjes aanwezig in de deklaag. Bij de (zeer) hoog gelegen delen is eerst (ophoog)zand aanwezig. Hieronder is een watervoerend pakket aanwezig. De freatische grondwaterstand fluctueert tussen NAP -1,6 m à -3,1 m (GHG) en NAP -2,5 m en -3,8 m (GLG). De stijghoogte bedraagt NAP -3,0 m (GHS) tot en NAP -3,5 m (GLS).
Onttrekking en lozing
Er is geen spanningsbemaling benodigd aangezien de laag klei en veen nergens opbarst. In de GHGsituatie is op alle locaties enige bemaling nodig in de klei-/veenlaag. In de GLG-situatie is op een deel van het tracé geen bemaling noodzakelijk.
Het advies is om openbemaling toe te passen. Mogelijk is lokaal verticale bemaling gewenst bij tracédeel 4 vanwege de aanwezige zandlaag. Daar wordt verticale bemaling geadviseerd tot maximaal de onderzijde van de zandlaag (NAP -4,3 m). Verder kan bij de aanwezigheid van zandige laagjes in de deklaag van klei en veen boven de put- of sleufbodem overwogen worden om bemaling middels verticale filters toe te passen ten behoeve van de taludstabiliteit. Plaatselijk bevinden zich bovendien enkele zandige laagjes onder de put- of sleufbodem welke kunnen opbarsten. Vanwege de geringe dikte en plaatselijke aanwezigheid ervan wordt geadviseerd geen spanningsbemaling toe te passen en het grondwater af te voeren middels open bemaling in de werkput/sleuf.
Het totale waterbezwaar van de onttrekking bedraagt circa 4.200 m3. Het maximale berekende debiet bedraagt circa 2 m³/uur. De onttrekking voldoet daarmee aan de algemene regels van het Hoogheemraadschap. Derhalve kan worden volstaan met een melding.
Effecten
De overige omgevingseffecten door de bemalingen zijn beperkt of verwaarloosbaar.
Conclusie
De werkzaamheden worden afgestemd met het bevoegd gezag. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
7.3 Geluid
In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).
Conclusie
De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.
7.4 Archeologie
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid is in de bestemmingsplannen gemeentebreed verankerd.
De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als ‘AMK-terrein’ (Archeologische Monumentenkaart) of als ‘historische kern’. Ten noorden van de Bosbaan ligt een voormalige molenplaats die als zodanig is aangemerkt. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Dat is voor het overgrote deel van het plangebied aan de orde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Voor de beoogde ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5.
Onderzoek
Vanwege de lage dichtheid van resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd, welke verband houden met agrarische activiteiten, geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied een lage archeologische verwachting. Binnen de zone van een voormalige molenplaats kunnen sporen uit de nieuwe tijd worden aangetroffen. Ter hoogte van de molenplaats is een inventariserend en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd.
Fig. 5. Locatie Molenplaats
Op basis van het bureauonderzoek werd rekening gehouden met enerzijds de aanwezigheid van een molen uit de nieuwe tijd (de Noordermolen) en anderzijds met oudere resten in de top van het Hollandveen Laagpakket of oeverafzettingen in de ondergrond. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de bovengrond binnen het plangebied is opgehoogd, waarschijnlijk met materiaal afkomstig uit de Bosbaan. Daarnaast is gebleken dat het Hollandveen Laagpakket niet meer intact is en dat er geen oeverafzettingen aanwezig zijn. Ook zijn nergens vegetatiehorizonten of archeologische lagen dan wel vondsten aangetroffen. In tegenstelling tot de verwachtingen wordt de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische resten derhalve laag ingeschat.
Op basis van de resultaten van zowel het cultuurtechnisch alsmede archeologische booronderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van een intacte vindplaats binnen het onderzocht deel van het plangebied laag kan worden ingeschat. De aanbeveling is om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat het onderzoekstracé blijkt dat de kans op de aanwezigheid van een intacte vindplaats binnen het plangebied laag kan worden ingeschat. Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
7.5 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen;
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
De aanleg van de gastransportleiding kan niet onder deze getalsmatige grenzen worden geschaard. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
7.6 Externe veiligheid
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR 10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
Onderzoek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd (RHDHV, 28 oktober 2021, zie bijlage 6).
In het rapport is een risicoanalyse gepresenteerd waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) voor een gastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (W-534-01). Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een ombouw van G-gas naar H-gas.
De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk gastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is overal rondom de nieuw aan te leggen leidingdelen voor leiding W-534-01 kleiner dan 10-6 per jaar. Daarmee voldoet het plaatsgebonden risico van de aan te leggen leidingdelen aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. Hiermee wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de te beschouwen delen van aardgastransportleiding W-534-01 is kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde van F·N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.
Conclusie
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
7.7 Wet Natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
Natura 2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek soortenbescherming
Soortenbescherming
In het kader van voorliggend planvoornemen is een Natuurtoets opgesteld door Natuurbalans - Limes Divergens BV. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Inzicht in het voorkomen van beschermde soorten is verkregen door het uitvoeren van een oriënterend veldbezoek. Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 11 december 2020.
Uit de quickscan blijkt dat:
Het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is niet voldoende actueel en volledig om effecten van de ingreep te kunnen beoordelen.
Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende streng beschermde soorten voorkomen: grote bosaardbei, Kartuizer anjer, knollathyrus, knolspirea, kranskarwij, vleermuizen en boommarter. Verder dient gedurende het broedseizoen rekening gehouden te worden met broedende vogels (zowel met als zonder jaarrond beschermd nest) en dient er tussen april en augustus rekening gehouden te worden met rugstreeppad.
Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden.
Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen.
Mitigerende maatregelen
Vleermuizen
Werkzaamheden vinden overdag plaats tussen een half uur na zonsopkomst en een half uur voor zonsondergang.
Het gebruik van terreinverlichting dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Als dat niet geheel te voorkomen is, dient gebruik gemaakt te worden van amberkleurige LED vlaklichtverlichting en deze dient niet uit te stralen in mogelijke leefgebieden van vleermuizen (bomen, bosranden, waterpartijen, etc.).
Nabij bomen dient in de avond en nacht geen materiaal of materieel opgeslagen te worden, zodat de vrije aanvliegroute voor vleermuizen blijft gewaarborgd. Hiervoor gelden de volgendevoorwaarden:
Binnen 5 m van bomen vindt geen opslag van materieel/materiaal plaats. Overdag mag er wel binnen deze zone worden gewerkt.
Binnen 20 m van bomen vindt geen opslag van materieel/materiaal hoger dan 2 m hoogte plaats.
Boommarter
De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode van boommarter. De kwetsbare periode van boommarter duurt van maart tot en met augustus.
Broedvogels met jaarrond beschermd nest
De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van roofvogels. Voor buizerd is deze kwetsbare periode vastgesteld van februari t/m augustus (BIJ12, 2017). Deze ruime periode overlapt met het broedseizoen van eventueel andere aanwezige soorten en is daarom een goed uitgangspunt.
Indien dit niet mogelijk is, dient vervolgonderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van oude kraaiennesten en roofvogelnesten binnen minimaal 75 m van de werklocaties in het Amsterdamse bos. In eerste instantie kan dit middels één veldbezoek in de periode zonder blad aan de bomen. Indien nesten worden aangetroffen, is uitgebreider onderzoek in het voorjaar noodzakelijk.
Rugstreeppad
Om vestiging van rugstreeppad tegen te gaan, dient het ontstaan van plassen (regen)water op het werkterrein voorkomen te worden in de periode april t/m augustus.
Vissen
In het kader van de zorgplicht, die ook geldt voor algemene soorten, is het noodzakelijk om het droogleggen van de watergang onder ecologische begeleiding uit te voeren. Die begeleiding houdt in dat, voordat de watergang wordt droog gepompt, aanwezige vissen worden weggevangen en verplaatst naar een locatie verderop in de sloot buiten de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Om te voorkomen dat vissen terugkeren tijdens de werkzaamheden, dient dit plaats te vinden na het afdammen van de sloot.
Conclusie Soortenbescherming
Het verspreidingsbeeld van grote bosaardbei, Kartuizer anjer, knollathyrus, knolspirea en kranskarwij is niet compleet. Vervolgonderzoek naar deze en overige beschermde plantensoorten is nodig, zodat (negatieve) effecten van de ingreep kunnen worden beoordeeld en eventuele mitigerende maatregelen kunnen worden aangegeven. Verder is onderzoek naar aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten nodig indien niet buiten de kwetsbare periode van deze soorten kan worden gewerkt.
Naar aanleiding van de quickscan is een nader onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. In het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar marterachtigen, ringslang, dagvlinders en beschermde flora. In het plangebied zijn de onderzochte beschermde soorten niet aangetroffen. Vanwege bekende waarnemingen in de omgeving van het plangebied, kan de ringslang mogelijk sporadisch voorkomen in het plangebied. Derhalve zijn een aantal voorwaarden opgesteld met betrekking tot de uitvoering. Zolang deze voorwaarden worden opgevolgd is een ontheffing Wet natuurbescherming niet aan de orde. Vervolgstappen zijn niet aan de orde, de soortbescherming staat het voornemen niet in de weg
Onderzoek gebiedsbescherming
In bijlage 7 is het aspect gebiedsbescherming nader toegelicht.
Natura 2000-gebieden
Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000- gebied zijn op voorhand uitgesloten.
Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. De stikstofdepositie van de ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt in bijlage 9. Voor Natura 2000-gebieden 'Kennemerland-Zuid', 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', 'Polder Westzaan', 'Botshol', 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder', 'Naardermeer', 'Oostelijke Vechtplassen', 'Noordhollands Duinreservaat' en 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' geldt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan de kritische depositiewaarden van een aantal habitattypen die in deze Natura 2000-gebieden voorkomen. In deze gebieden neemt de depositie met maximaal 0,02 mol/ha/jaar toe. Deze toename van de depositie is niet meetbaar en verwaarloosbaar bij de jaarlijkse variatie in de achtergrondconcentratie. Dergelijk lage deposities hebben daarnaast geen meetbare gevolgen voor de groeisnelheid van planten en leiden niet tot verschuivingen in de aanwezige habitattypen. Er wordt dus geconcludeerd dat de tijdelijke toename van de depositie geen significant negatieve gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Als gevolg van deze tijdelijk zeer lage depositie is er geen natuurvergunning nodig. Deze lijn wordt ondersteund met verschillende jurisprudentie waaronder AbRS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110 (Bp. Callantsoog: geringe tijdelijke toename op overbelast habitat (0,04 gedurende max 3 mnd)).
Natuurnetwerk Nederland
De ingreeplocatie ligt binnen de begrenzing van het NNN.
Het Amsterdamse bos ligt in het NNN en behoort, samen met Nieuwe Meer en Amstelveense Poel, tot het deelgebied Zuidwest Rijnland. Het Amsterdamse bos vormt een groot groen gebied naast het verstedelijkte gebied van Amsterdam. Het is een parkachtig landschap van bossen, graslanden en waterpartijen. Het Amsterdamse Bos heeft een grote diversiteit aan dieren, planten en bomen. Het is een natuurgebied met verschillende karakters: een mozaïek aan nat, droog, bos, grasland, riet en open water.
Het effect van de maatregelen is van tijdelijke aard en beperkt zich tot de in- en uittredes van de HDD voor het tracé Bosbaan Amstelveen en de meest oostelijke ingreeplocatie. Het grootste deel van de ingreep binnen het NNN vindt plaats middels een HDD (boring), waardoor hier effecten op voorhand zijn uitgesloten. Aangezien geen bomen worden gekapt is het effect van de maatregelen tijdelijk van aard. Het maaiveld wordt naderhand weer hersteld. De vegetatie kan zich vervolgens weer herstellen. Kruiden- en faunarijk grasland herstelt in korte tijd. Op het vochtig bos met productie zijn geen effecten te verwachten, aangezien geen bomenkap plaatsvindt. Daarmee is er geen sprake van permanent oppervlakteverlies of verlies van samenhang.
Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zijn op voorhand uitgesloten.
Bomen
Voor de ontwikkeling zijn vooraf de mogelijk knelpunten voor bomen verkend, zie bijlage 10. In dit onderzoek is advies gegeven voor de mogelijk knelpunten. Dit advies wordt bij de uitvoering opgevolgd.
Advies ondergronds:
Gebruik minimaal rijplaten waar de HGM’s (mobiele kranen) naast het asfalt moeten bewegen.
Advies bovengronds:
Het gaat naar schatting om een vijftal takken uit de onderkant van de kronen. De maximale takdoorsnede bedraagt 15 cm. De kroonvorm van de betreffende bomen wordt hierdoor niet aangetast. Voorwaarde voor een zo beperkt mogelijk invloed op de bomen is dat het snoeiwerk wordt uitgevoerd door een deskundig boomverzorger. Bijvoorbeeld een gecertificeerd ETW-er (European Tree Worker). Wees zo zuinig mogelijk bij het verwijderen van takken. Houdt daarom de boomverzorger ook tijdens het werk beschikbaar zodat er eventueel een tak kan worden verwijderd die men op voorhand het voordeel van de twijfel gunde.
Conclusie gebiedsbescherming
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
7.8 Niet gesprongen explosieven
Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er ontplofbare oorlogsresten (OO) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van OO uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane OO vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.
Onderzoek
Omdat er gegraven gaat worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door AVG. In het rapport 'Vooronderzoek OO, (d.d. 26 oktober 2021), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 11).
De volgende gevechtshandelingen / OO gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:
Het neerkomen van afwerpmunitie.
De aanleg van loopgraven, wapen-/ en geschutstellingen, munitieopslagen te velde en andere militaire objecten binnen verdedigingswerken.
De volgende OO kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:
Afwerpmunitie.
Gedumpte munitie ter plaatse van de verdedigingswerken.
Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op OO.
Ter plaatse van de niet verdachte gebieden kunnen de werkzaamheden onder reguliere condities worden uitgevoerd. Voor de verdachte gebieden dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt afgerond voor de start van de werkzaamheden en wordt afgestemd met de gemeente.
Conclusie
Het aspect explosieven geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
7.9 Duurzaamheid
Op lange termijn (2050) heeft Nederland de ambitie klimaatneutraal te zijn. Voor dit streven is het nodig om af te stappen van het aardgas en over te gaan op duurzamere bronnen. Voor Amstelveen en regio is op korte termijn geen grootschalig geschikte alternatief beschikbaar voor gas. Om tot die tijd de leveringszekerheid van energie te kunnen garanderen is een gedeeltelijke ombouw van het gasleidingnet nodig. Ombouw ter plaatse van de Bosbaan is voor Amstelveen en regio noodzakelijk om de aansluiting met de energiecentrale Diemen te garanderen. Deze energiecentrale van Vattenfall fungeert als een energiehub voor elektriciteit maar ook voor restwarmte o.a. voor het warmtenet Amstelveen en regio. De ombouw naar het hoogcalorische (met een hoge verbrandingsenergie) gasnet is nodig omdat gas uit het Groningerveld een lagere verbrandingsenergie heeft dan het buitenlandse gas waarnaartoe wordt overgestapt. De aan te leggen gasleiding kan geschikt worden gemaakt voor eventueel transport van duurzame waterstof.
7.10 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffect-rapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffect-rapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.
In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".
Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).
Conclusie
De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet waarschijnlijk tot belangrijke nadelige milieueffecten zullen leiden. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Amstelveen heeft ingestemd met de notitie en heeft besloten dat voor de voorgenomen ontwikkeling een milieueffectrapportage niet noodzakelijk wordt geacht. Dit besluit en de aanmeldnotitie zijn bijgevoegd als bijlage 12.