direct naar inhoud van Regels

OIAVHB - De Scheg Oost - fase 1 herontwikkeling

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.OIAVHB21CxA-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

Herontwikkeling De Scheg Oost, woningbouw fase 1

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding, achtergrond en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing De Scheg Oost en projectgebied fase 1

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Juridische procedures

1.5 Leeswijzer

 

HOOFDSTUK 2 VISIE ONTWIKKELING DE SCHEG (OOST)

2.1 Uitgangspunten projectontwikkeling, en context

2.2 Ruimtelijke structuur en uitwerking

 

HOOFDSTUK 3 PROJECT FASE 1 DE SCHEG OOST, EN VOORGESTANE HERONTWIKKELING

3.1 Algemeen

3.2 Ruimtelijke- en stedenbouwkundige structuur, en inrichting

3.3 Wonen

3.4 Parkeren

3.5 Bebouwing

3.6 Afwijkingen van bestemmingsplan, en omgevingsvergunning

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Economische uitvoerbaarheid

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

5.1 Rijksbeleid

5.2 Provinciaal en regionaal beleid

5.3 Gemeentelijk beleid

 

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSASPECTEN

6.1 Bodem

6.2 Water

6.3 Archeologie

6.4 Verkeer

6.5 Geluid

6.6 Luchtkwaliteit

6.7 Externe veiligheid

6.8 Natuurwaarden

6.9 Milieuzonering

6.10 Duurzaamheid en Klimaat

6.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

 

1.1 Aanleiding, achtergrond en doelstelling

 

Het onderhavige project heeft betrekking op de ontwikkeling van een deel van het gebied De Scheg Oost. Voor het gehele gebied De Scheg Oost is reeds een bestemmingsplan met maximaal 172 woningen in werking getreden. Ten opzichte van het bestemmingsplan "De Scheg Oost" is sprake van een herontwikkeling van de bouwplannen, in meerdere fasen. Het plan en grotere project De Scheg Oost is ook bekend onder de naam "Eilands' Eigen".

Voor het onderhavige (deel)project "Herontwikkeling De Scheg Oost, woningbouw fase 1" met 77 woningen is op 20 december 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd.

 

Voor Amstelveen vormt het gebied De Scheg de laatste uitbreidingsmogelijkheid voor woningbouw buiten de rand van de huidige stad, binnen de mogelijkheden van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). Op 30 september 2015 is voor De Scheg een Ontwikkelvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De Scheg wordt een woonwijk met ongeveer 1.400 woningen. De Scheg bestaat uit drie (deel)gebieden: West, Midden en Oost.

 

Op 16 februari 2023 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 172 woningen in De Scheg Oost. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk geworden.

De ontwikkelaar is/was reeds gestart met het bouwrijp maken van het terrein, maar dit is tot stilstand gekomen in 2023. Het gebied De Scheg Oost is momenteel een braakliggend terrein.

De reeds verleende omgevingsvergunning heeft niet geleid tot bouw van woningen. Daarom is de onderhavige omgevingsvergunning voor een herontwikkeling aangevraagd.

 

In het oorspronkelijke stedenbouwkundig bouwplan De Scheg Oost van 2021/2022 zitten 172 woningen, waarvan 76 appartementen. Het stedenbouwkundig bouwplan, het woningbouwprogramma en de bebouwing zijn strak geregeld in het bestemmingsplan "De Scheg Oost". Vanwege marktomstandigheden zijn het woningbouwprogramma en de bouwplannen aangepast. In het aangepaste stedenbouwkundig bouwplan De Scheg Oost zitten 152 woningen, zonder appartementengebouwen, en met in delen woningbouw buiten de bestemmingsvlakken, bouwvlakken en voorgeschreven woningaantallen en -types van het bestemmingsplan. Het aangepaste plan kent 50 beneden-boven woningen en 102 (reguliere) grondgebonden woningen.

De herontwikkeling De Scheg Oost met 152 woningen is verdeeld over meerdere fasen.

 

Om de (her)ontwikkeling van woningen in een deel van het gebied De Scheg Oost, aangewezen als woningbouw fase 1, mogelijk te maken, is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan (en voor het bouwen) aangevraagd en is de daarbijbehorende onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

De onderhavige omgevingsvergunning fase 1 betreft 77 woningen.

 

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij het onderhavige woningbouwplan/project sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen kan worden verleend. De omgevingsvergunning bevindt zich binnen het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0362.OIAVHB21CxA.

 

De Omgevingswet is per 1 januari 2024 in werking getreden, maar geldt niet voor omgevingsvergunningen die vóór 2024 zijn aangevraagd en dus niet voor de onderhavige aanvraag omgevingsvergunning. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van toepassing.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing De Scheg Oost en projectgebied fase 1

 

Het gebied De Scheg Oost betreft het oostelijke deel van het gebied De Scheg en is gelegen ten zuiden van de wijk Westwijk. Het onderhavige project, fase 1 van de herontwikkeling en nieuwe woningbouw De Scheg Oost (Eilands' Eigen), bevindt zich in twee delen van De Scheg Oost. Het gaat daarbij om fase 1A en fase 1B.

 

Afbeelding 1.2A: Ligging plangebied De Scheg Oost

 [image]

 

Afbeelding 1.2B: Ligging en globale begrenzing (plan)gebied De Scheg Oost op luchtfoto

 [image]

 

De noordzijde van het gebied De Scheg Oost wordt begrensd door de J.C. van Hattumweg. De zuidelijke begrenzing van het plangebied De Scheg Oost wordt bepaald door een agrarisch perceel en sloot, en is mede gerelateerd aan een LIB-contour zijnde een beperkingenlijn van Schiphol voor woningbouw. De westgrens van het plangebied wordt bepaald door het terrein van de tramremise.

 

Afbeelding 1.2C: Ligging en situering project(gebied) woningbouw fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost (fases 1A en 1B)

 [image]

 

De onderhavige omgevingsvergunning voor woningbouw fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost heeft geen betrekking op de aanleg van de weg.

 

Afbeelding 1.2D: Begrenzing en situering project/besluitgebied omgevingsvergunning woningbouw fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost (besluitvlak)

 [image]

 

 

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

 

Ter plaatse van het onderhavige project(gebied) gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

 

Afbeelding 1.3: Verbeelding bestemmingsplan De Scheg Oost, uitsnede

 [image]

 

Ter plaatse van het onderhavige project bevinden zich de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen' van het bestemmingsplan "De Scheg Oost". Ter plaatse is tevens sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Het onderhavige project, ofwel de voorgestane ontwikkeling, is in strijd met de regels (van de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen') van het bestemmingsplan "De Scheg Oost". De bouwplannen wijken veelal af van het bestemmingsplan. Daarom is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° Wabo nodig om het initiatief toe te staan.

 

 

1.4 Juridische procedures

 

Vanwege het feit dat het onderhavige woningproject in het gebied De Scheg Oost niet past binnen de regels van de vigerende bestemmingsplannen (zie de paragrafen 1.3 en 3.6) is er een juridisch planologische procedure noodzakelijk om de voorgestane ontwikkeling toe te staan en om de benodigde omgevingsvergunning te kunnen verlenen. De juridisch planologische procedure betreft een afwijkingsprocedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Er wordt een omgevingsvergunningsprocedure gevoerd, op grond van de Wabo. Voor meerdere delen van het gebied De Scheg Oost wordt een procedure gevoerd. De onderhavige omgevingsvergunning en procedure heeft betrekking op 77 woningen van fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost. Voor fase 1 is tevens, met betrekking tot geluid, een hogere waarden procedure op grond van de Wet geluidhinder van toepassing.

 

De Omgevingswet is per 1 januari 2024 in werking getreden, maar geldt niet voor omgevingsvergunningen die vóór 2024 zijn aangevraagd.

 

 

Omgevingsvergunningsprocedure

Voor het gebied waar de voorgestane ontwikkeling plaatsvindt is een bestemmingsplan van kracht dat voor de onderhavige woonfuncties en -bebouwing niet de geschikte bestemming heeft. Het bestemmingsplan "De Scheg Oost" kent ter plaatse van het onderhavige project op bepaalde locaties binnen het projectgebied geen bestemmingen ten behoeve van de voorgestane woningen. Derhalve zijn de (gezamenlijke) bouwplannen van de 77 woningen planologisch juridisch niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning (voor afwijken van het bestemmingsplan). Om het bouwplan toch mogelijk te maken is een planologische afwijkingsprocedure noodzakelijk.

 

Daartoe dient een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), juncto artikel 3.10 Wabo, te worden gevoerd ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze procedure betreft de uitgebreide afwijkingsprocedure ofwel een omgevingsvergunningsprocedure met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo. In het kader van deze procedure en omgevingsvergunning is de onderhavige Ruimtelijke Onderbouwing opgesteld.

 

De ontwerpbeschikking c.q. het ontwerpbesluit omgevingsvergunning dient tezamen met de ruimtelijke onderbouwing, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken ter inzage te worden gelegd ten behoeve van de zienswijzenprocedure.

 

Na verlening van de omgevingsvergunning ligt het besluit omgevingsvergunning met de bijbehorende stukken zes weken ter inzage, en kan een beroepschrift bij de rechtbank worden ingediend. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank worden ingediend.

 

Omdat de onderhavige (aanvraag) omgevingsvergunning valt onder een categorie van activiteiten die is opgenomen in het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen", geldt dat er geen verklaring van geen bedenkingen (zoals bedoeld in artikel 6.5, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht) vereist is van de gemeenteraad voor de onderhavige omgevingsvergunning. Het onderhavige project past namelijk binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten, namelijk de Ontwikkelvisie Scheg Noorder Legmeerpolder en het Ruimtelijk Raamwerk De Scheg.

 

 

Hogere (grens)waarde procedure op grond van de Wet geluidhinder

Het onderhavige project kent (nieuwe) geluidsgevoelige functies. Indien bij een project of plan sprake is van een geluidsbelasting op de gevel van (bepaalde) geluidsgevoelige functies boven de initiële toegestane geluidsbelasting(toename) of de voorkeursgrenswaarde/toetswaarde, dan zijn (indien mogelijk) hogere (grens)waarden benodigd. Deze hogere (grens)waarden ten aanzien van de toegestane geluidsbelasting zijn ontheffingen die op grond van de Wet geluidhinder kunnen worden verleend door het bevoegd gezag, in dit geval door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De hogere (grens)waarde procedure is geregeld in hoofdstuk VIIIa 'Hogere waarde en onderzoeksbepalingen' van de Wet geluidhinder.

 

De hogere (grens)waarden zijn nodig ten behoeve van de verlening van een omgevingsvergunning (voor afwijking van het bestemmingsplan). Op grond van artikel 110c van de Wet geluidhinder is de zienswijzenprocedure (afdeling 3.4 van de Awb) van toepassing. Daarmee kan de hogere (grens)waarde procedure worden gekoppeld aan de omgevingsvergunningsprocedure, waardoor het besluit hogere (grens)waarden en het besluit omgevingsvergunning tegelijk ter inzage worden gelegd. Beide besluiten worden eerst als ontwerpbesluit ter inzage gelegd, ten behoeve van de mogelijkheid tot zienswijzen.

Na de vaststelling van de hogere (grens)waarden, na de zienswijzentermijn, wordt het besluit hogere (grens)waarden geluid ter inzage gelegd, en kan een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.

 

 
Crisis- en herstelwet (Chw)

De algemene regeling van Afdeling 2 Chw is van toepassing op de onderhavige omgevingsvergunning. De verlening van de omgevingsvergunning betreft een besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder a van de Crisis- en herstelwet (Chw), omdat het een project betreft bedoeld in Bijlage I van de Chw. Het onderhavige woningbouwproject valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet (Chw) omdat het project voldoet aan de criteria van artikel 3.1 (herstructurering van woon- en werkgebieden) van Bijlage I van de Crisis- en herstelwet (Chw). Bijlage I Chw bevat categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Chw. In artikel 3.1 "gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang" worden de volgende projecten genoemd: "3.1: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of [...], ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden".

In het onderhavige geval wordt met een omgevingsvergunning de bouw van meer dan 11 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Vanwege deze reden valt het onderhavige project onder de Crisis- en herstelwet (Chw).

Het voornaamste voordeel van de Chw (in dezen) is dat een eventuele beroepsprocedure korter duurt; de behandeling van een beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State duurt (in principe) maximaal een half jaar in plaats van de normale termijn van een jaar.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk twee wordt de visie op de toekomstige invulling van het gebied De Scheg (Oost) en op de planontwikkeling gegeven. In hoofdstuk drie wordt het onderhavige project beschreven. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het project aan bod. De hoofdstukken vijf en zes geven de nadere achtergronden, toelichting en motivatie van het project weer. Hoofdstuk vijf gaat in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 VISIE ONTWIKKELING DE SCHEG (OOST)

 

 

2.1 Uitgangspunten projectontwikkeling, en context

 

De Scheg is in de Structuurvisie Amstelveen 2025+ al benoemd als woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van Westwijk. Deze structuurvisie is in 2011 vastgesteld. Sindsdien hebben diverse maatschappelijke ontwikkelingen hun invloed gehad op de planvorming, waaronder de financiële crisis. De Scheg is opgesplitst in drie deelgebieden, namelijk West, Midden en Oost. Tevens zijn er drie bestemmingsplannen voor De Scheg. De uitgangssituatie voor de deelgebieden varieert, maar met betrekking tot de zuidelijk gelegen vliegroute geldt hetzelfde uitgangspunt voor de begrenzing van de woningbouw.

Ten aanzien van het bestemmingsplan De Scheg Oost vinden er aanpassingen in de bouwplannen plaats, waaronder het onderhavige project bouwplan fase 1 De Scheg Oost, maar geldt nog dezelfde uitgangssituatie.

 

Onder meer de volgende zaken bepalen de uitgangspunten voor de planontwikkeling De Scheg en het onderhavige project De Scheg Oost (fase 1):

 

De Scheg wordt een woonwijk met circa 1.400 woningen, verdeeld over de drie in grootte varierende deelgebieden West, Midden en Oost.

 

Een uitgangspunt voor de planontwikkeling is een dichtheid van maximaal 25 woningen per hectare voor het ontwikkelgebied als geheel. Op basis van (onder meer) dit uitgangspunt zijn in het bestemmingsplan De Scheg Oost maximaal 172 woningen opgenomen. Met een aanpassing van het woningbouwprogramma en stedenbouwkundig plan is sprake van 152 tot maximaal 154 woningen in De Scheg Oost.

 

Voor De Scheg Oost is reeds een bestemmingsplan met maximaal 172 woningen in werking getreden. Met de planaanpassing zullen echter naar verwachting 152 woningen worden gerealiseerd in De Scheg Oost. Voor De Scheg West is reeds een bestemmingsplan met maximaal 800 nieuwe woningen vastgesteld, namelijk op 18 oktober 2023. De Scheg Midden kent maximaal 457 nieuwe woningen. Daarmee is het totaal aantal nieuwe woningen in De Scheg circa 1.400 woningen.

In De Scheg West is ook een nieuwe school opgenomen met daarbij buitenschoolse opvang en een kinderopvang.

 

Herontwikkeling De Scheg Oost

In februari 2023 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 172 woningen in De Scheg Oost. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk geworden. De ontwikkelaar is/was reeds gestart met het bouwrijp maken van het terrein. In verband met gestegen bouwkosten en een tegenvallende verkoop van woningen in 2023, is de realisatie van het plan De Scheg Oost tot stilstand gekomen. Daarom heeft de ontwikkelaar VORM een alternatief plan ontwikkeld. Deze herontwikkeling is afgestemd met de gemeente. Voor het gebied De Scheg Oost is een nieuw stedenbouwkundig ontwerp gemaakt, waarbij de (hoofd)structuur hetzelfde is gebleven en het woningbouwprogramma op veel plekken is aangepast. Een gedeelte van de bestaande omgevingsvergunning wordt gebruikt voor de bouw van 10 woningen (fase 1C aan de westzijde van het plangebied), en deze woningen zijn als zodanig opgenomen in het nieuwe plan. Het nieuwe plan kent 152 tot maximaal 154 woningen. Het bouwprogramma kan eventueel uitgebreid worden tot 154 woningen. Het nieuwe stedenbouwkundig plan bevat 152 woningen.

 

De onderhavige omgevingsvergunning voor fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost (fases 1A en 1B) heeft betrekking op 77 woningen (van de 152/154 woningen).

 

 

2.2 Ruimtelijke structuur en uitwerking

 

De ontwikkeling van De Scheg bestaat uit drie plangebieden: De Scheg Oost, Midden en West. De drager voor de gebieden is een groene hoofdstructuur die aansluit op het polderlandschap. Door de 20 Ke-contour van Schiphol ontstaat aan de zuidzijde van De Scheg een parkzone die voor recreëren en waterretentie een grote rol speelt. In het plan De Scheg Oost, waar het onderhavige project deel van uitmaakt, bevindt zich ook zuidoostelijk in het plangebied een groenblauwe zone, waarbij de watergang langs de gehele zuidzijde van het plangebied loopt. In het oostelijk deel van De Scheg Oost bevindt zich een parkachtige zone. De Scheg Oost ligt enigszins los van de andere delen van De Scheg vanwege de tramlijn en tramremise, waarmee onder meer de groenblauwe zone in/van De Scheg wordt onderbroken.

 

 

Afbeelding 2.2: Stedenbouwkundig ontwerp herontwikkeling De Scheg Oost

 [image]

 

 
In het plangebied De Scheg Oost kunnen maximaal 172 woningen worden gerealiseerd. Op basis van nieuwe afspraken tussen de gemeente en ontwikkelaar zullen er naar verwachting 152 woningen worden gerealiseerd. Het betreffen grondgebonden woningen, waaronder 50 beneden-boven (bebo) woningen. Bij het bestemmingsplan De Scheg Oost was er nog sprake van appartementen en in totaal 172 woningen. Met de planaanpassing zijn er geen appartementen meer. In plaats van appartementengebouwen worden onder meer 50 beneden-boven (bebo) woningen gerealiseerd in het oostelijke deel. De bebo-woningen kennen allemaal een eigen entree op de begane grond aan de buitenzijde aansluitend op een nieuwe openbare ruimte. De 152 grondgebonden woningen bestaan uit bebo-woningen, rijwoningen, twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen. Het onderhavige project fase 1 kent 77 woningen (fases 1A en 1B).

 

De nieuwbouwontwikkeling De Scheg krijgt een informeel karakter. Dit betekent dat het plan niet uitgaat van strakke lijnen, al zijn er wel enkele vaste lijnen die moeten worden aangehouden. De planontwikkeling sluit enerzijds aan op het landschap, waarbij de groene hoofdstructuren een landschappelijk karakter krijgen en daarmee ruim worden opgezet. Anderzijds krijgt de nieuwbouw, met het informele karakter, een ‘dorpse’ uitstraling, wat past bij het idee van de ‘buurtschappen’ in het landschappelijk raamwerk. Kenmerken van het plan zijn: ruim, dorps, landelijk, groen, robuust, duurzaam, comfortabel, informeel en ingetogen.

 

De randen van De Scheg Midden en West vormen een onderdeel van de lintenstructuur. De woningen aan de linten worden ingepast tussen de bestaande bebouwing. Aan de randen met de linten komen veelal grotere kavels. Aan delen van de noord- en westrand van De Scheg Oost komen eveneens grotere kavels.

 

Het deelgebied Oost ligt enigszins los van de andere delen van De Scheg. Deelgebieden Oost en Midden worden met een langzaamverkeer verbinding over de J.C. van Hattumweg met elkaar verbonden. Deelgebieden West en Midden worden met elkaar verbonden door middel van de Singel, een verbindende ontsluitingsweg voor autoverkeer en langzaamverkeer (fietser en voetganger), met daarnaast groen en water als belangrijke dragers voor de inrichting van dit structuurelement. De nieuwe gebiedsontsluitingsweg sluit in De Scheg West aan op de Weldam in Westwijk. De nieuwe gebiedsontsluitingsweg sluit niet aan op De Scheg Oost, vanwege de tramlijn en het smalle profiel van de J.C. van Hattumweg en ruimtebeperking.

In De Scheg Midden is de Singel een glooiende herkenbare route die aansluit op de Hammarskjöldsingel, via de Verlengde Hammarskjöldsingel, en de daar gelegen tramhalte Westwijk. De Verlengde Hammarskjöldsingel is een onderdeel van de nieuwe gebiedsontsluitingsweg.

In het centrale deel van De Scheg West en het zuiden van De Scheg Midden ligt een doorlopende fietsroute, in een groen blauwe setting, aansluitend op bestaande fietspaden. De twee fietsverbindingen tussen De Scheg Midden en West bieden tevens aansluiting op de toekomstige school in West. Tussen De Scheg Midden en Oost bestaat een fietsverbinding via de J.C. van Hattumweg.

 

De openbare ruimte is op twee manieren bepalend voor de beeldkwaliteit van de gehele omgeving. Ten eerste draagt de inrichting van de openbare ruimte bij aan de beoogde sfeer in de woonomgeving. Ten tweede is het type openbare structuur medebepalend voor de bebouwing die er wordt gerealiseerd; bijvoorbeeld door afwijkende woontypologieën en bouwmassa. De openbare ruimte in De Scheg zal op meerdere manieren een bijdrage leveren aan het ontspannen en informele karakter van de wijk.

 
Groen wordt een belangrijk element in het plangebied. Het (gebruiks)groen wordt een plek waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren. Hier is de mogelijkheid om te recreëren, zoals spelen en wandelen. De groene gebieden in het plangebied sluiten op elkaar aan en staan dus met elkaar in verbinding. Bij het toevoegen van groen is het belangrijk dat er ook wordt gekeken naar de omgeving. Het is belangrijk om biotopen aan te sluiten op het buitengebied en de groenblauwe netwerken, waarbij de nadruk ligt op het landelijke karakter van het groen.

 

Groen heeft naast haar recreatieve en esthetische functie ook een rol in duurzaamheid. Hoe meer groen in de wijk, hoe beter regenwater in de grond opgenomen kan worden en hoe minder water er afgevoerd hoeft te worden via het riool. Daarnaast heeft groen ook een positief effect op hittestress en de beleving van de woonomgeving. Het verhard oppervlak wordt daarom zoveel mogelijk gereduceerd en door (waar mogelijk) half-verharding ingevuld.

 

Deze uitgangspunten hebben geleid tot een stedenbouwkundige/functionele indeling van de plangebieden van De Scheg.

 

Voor De Scheg Oost zijn de ontwerpen van de woningen en bouwpercelen al uitgewerkt, en ligt de verkaveling grotendeels vast in het aangepaste stedenbouwkundig plan.

Aan de zuidzijde van het plangebied De Scheg Oost zal een aanzienlijke hoeveelheid water(oppervlak) worden gerealiseerd.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 PROJECT FASE 1 DE SCHEG OOST, EN VOORGESTANE HERONTWIKKELING

 

 

3.1 Algemeen

 

Het project De Scheg Oost is geïnitieerd binnen het kader van de Structuurvisie Amstelveen 2025+, waarin de Scheg is aangewezen als woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van Westwijk, zoals vastgesteld in 2011. Door de jaren heen hebben diverse maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder de financiële crisis, invloed gehad op de planvorming van De Scheg als geheel en De Scheg Oost. In september 2015 is de Ontwikkelvisie Scheg Noorder Legmeerpolder door de gemeenteraad vastgesteld, gevolgd door het Ruimtelijk Raamwerk De Scheg in februari 2020. Het laatstgenoemde raamwerk was noodzakelijk vanwege enkele wijzigingen ten opzichte van de Ontwikkelvisie. Deze wijzigingen zijn onder meer ingegeven door de aanpassing van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in 2017, en (daarmee samenhangend) het stedenbouwkundig plan opgesteld door VORM. Vervolgens zijn de plannen nader uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan. Het ontwerp is planologisch verankerd in het bestemmingsplan "De Scheg Oost", dat is vastgesteld op 1 juni 2022.

 

Het stedenbouwkundig plan en het programma van 2021 zijn in het bestemmingsplan concreet begrensd: locaties, hoogtes en typologieën zijn strak vastgelegd binnen de verbeelding en de regels. Gedurende 2022 en in 2023 zijn er veranderingen geweest in de woningmarkt die maken dat sommige bedachte woningtypen inmiddels niet meer gewenst zijn; dit betreft met name de appartementen en de dure woningsegmenten. Daarom heeft VORM in overleg met de gemeente gezocht naar een verbetering van de invulling met meer grondgebonden en meer bereikbare woningen. Dit heeft geleid tot een programmatische opzet waarin meer woningen in betaalbaarder segmenten kunnen worden gerealiseerd, en waarbij het totaal woningen van 172 naar 152 is gegaan. Een deel van deze woningen is door de strakke begrenzingen en andere bepalingen in het bestemmingsplan niet planologisch inpasbaar; derhalve dient de planologische toestemming hiervoor separaat te worden geregeld.

 

Het gebied De Scheg Oost is momenteel een braakliggend terrein, en was voorheen agrarische grond. Er is/was reeds gestart met het bouwrijp maken.

 

Onderhavig initiatief ziet toe op fase 1 van de (her)ontwikkeling van De Scheg Oost, waarbij een deel in het westelijke en oostelijke deelgebied alternatief wordt ingevuld.

 

 

3.2 Ruimtelijke- en stedenbouwkundige structuur, en inrichting

 

De Scheg Oost maakt deel uit van De Scheg, een schegvormige ontwikkeling gevormd door de geluidscontour van Schiphol (20 Ke-contour) naar het oosten uitloopt. Het deelgebied Oost betreft het meest oostelijke en smalste deel van De Scheg. De situering van De Scheg bij de contour in een polderstructuur biedt de mogelijkheid om een aaneengesloten groen en landschappelijk gebied te creëren, grenzend aan de woningbouwontwikkeling. De landschappelijke randzone, als overgang naar het polder- en kassenlandschap, heeft een waterhuishoudelijk, ecologisch en recreatief doel. De landschappelijke inrichting omvat natuurlijke oevers en diverse beplanting, en is gericht op het creëren van verschillende micro-biotopen. De definitieve invulling van deze randzone wordt in een latere fase verder uitgewerkt. De groenblauwe zones, waaronder watergangen, begeleiden de hoofdontsluiting en dragen bij aan een groene omgeving. In de deelgebieden zijn de groenblauwe zones op verschillende wijzen gesitueerd en vormgegeven.

 

De Scheg Oost bestaat uit drie deelgebieden, welke onder meer zijn geënt op de stedenbouwkundige structuur van Amstelveen Westwijk. Het westelijk deelgebied volgt de orthogonale structuur. Het oostelijk deelgebied richt zich op de schuine verkavelingsrichting van Westwijk. Het middelste deelgebied voegt zich naar de groenblauwe zone die naar het zuiden uitloopt.

 

Het westelijk deelgebied van De Scheg Oost omvat grondgebonden woningen variërend in typologie, namelijk rijwoningen, 2^1-kap woningen en enkele vrijstaande woningen. Het centrale eiland, omgeven door de groenblauwe wigvormige zone, vormt een onderbreking in de structuur van De Scheg Oost. Dit middengebied kent rijwoningen en 2^1-kap woningen. Het oostelijk deelgebied kent een afwijkende bebouwingstypologie en architectuur. De grotere bouwmassa’s geven tevens een andere infrastructuur en inrichting van openbaar gebied.

 

De ontsluiting van De Scheg Oost vindt plaats via de J.C. van Hattumweg, met een verkeerskundige knip ter hoogte van de spoorwegovergang van de tramlijn. Hierdoor krijgt De Scheg Oost een exclusieve ontsluiting op de Bovenkerkerweg. Een eenduidige ontsluitingslus loopt door De Scheg Oost en sluit op drie punten aan op de J.C. van Hattumweg, waarbij twee punten bestemd zijn voor autoverkeer en één punt voor langzaam verkeer. Diverse inprikkers, doodlopende straatjes, zorgen voor bereikbaarheid van alle woningen. Het gehele gebied wordt ingericht als 30 km/uur gebied met rijbanen van 4,8 meter breed voor tweerichtingsverkeer.

 

Afbeelding 3.2A: Verkaveling en stedenbouwkundig ontwerp De Scheg Oost

 [image]

 

Afbeelding 3.2B: Impressie ontwikkeling De Scheg Oost, in vogelvlucht perspectief

 [image]

 

Afbeelding 3.2C: Fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost, betreffende onderhavig project

 [image]

 

 

3.3 Wonen

 

In De Scheg Oost staat het creëren van een diverse woongemeenschap centraal. Het woningaanbod is samengesteld om aan verschillende behoeften en voorkeuren te voldoen.

In het herontwikkelde woningbouwplan voor De Scheg Oost zitten technisch gezien enkel grondgebonden woningen. Door de verschillende woningtypen zijn er keuzemogelijkheden voor potentiële bewoners.

 

Woningtypen:

 

Het onderhavige project, ofwel de onderhavige omgevingsvergunning, kent in totaal 77 woningen. Deze 77 woningen maken deel uit van het grotere herontwikkelde plan met 152 woningen.

 

Ten opzichte van het bestemmingsplan voorziet de actuele verkaveling (zie afbeelding 3.2A) niet meer in appartementengebouwen. Tevens zijn meer betaalbare woningen ingevoegd (rijwoningen en 2^1 kap woningen) in plaats van (geschakelde) vrijstaande woningen. In het oostelijke deelgebied is het appartementenprogramma vervangen door beneden-boven woningen (bebo).

 

In fases 1A en 1B van De Scheg Oost worden 77 woningen ontwikkeld.

 

Het onderhavige project, zijnde de eerste fase De Scheg Oost (fases 1A en 1B), omvat:

 

Bij de beneden-boven woningen hebben enkel de benedenwoningen een achtertuin, variërend in grootte, en een kleine voortuin. Deze tuinen zijn allen toegankelijk vanuit de openbare ruimte. De bovenwoningen hebben de entree op de begane grond met een kleine buitenruimte aansluitend op de openbare ruimte. De bovenwoningen beschikken over een balkon/dakterras op de derde bouwlaag.

 

 

3.4 Parkeren

 

In de parkeergelegenheid voor de 77 woningen van het onderhavige project wordt op twee manieren voorzien, namelijk deels op eigen terrein en voor een groot deel in de openbare ruimte. Het gedeeltelijk parkeren op eigen terrein is van toepassing op de 16 twee-onder-een-kap woningen. Voor de onderhavige rijwoningen en beneden-boven woningen is gezien de kavels geen sprake van parkeren op eigen terrein.

 

Voor de 77 woningen van fase 1 De Scheg Oost worden 83 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. De parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden met half-verharding aangelegd.

 

Bij de twee-onder-een-kap woningen wordt parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd in de vorm van een garage met lange oprit. Theoretisch kunnen hier 3 voertuigen geparkeerd worden. Omdat de parkeerplaatsen niet onafhankelijk van elkaar te bereiken zijn, wordt op basis van Nota Parkeernormen Amstelveen 2021 bijlage 2 een berekeningsaantal aangehouden van 1,3 parkeerplaatsen. Op basis van de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning dienen nog 3,2 ofwel 3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.

Voor de rijwoningen en bebo-woningen geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. De parkeervraag van de 11 rijwoningen en 50 bebo-woningen bedraagt gezamenlijk 79,3 parkeerplaatsen.

De totale parkeervraag voor de openbare ruimte bedraagt 82,5 (83) parkeerplaatsen.

 

Met het onderhavige project worden 83 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Daarmee is, in combinatie met het deels parkeren op eigen terrein/oprit, sprake van voldoende parkeerplaatsen voor de onderhavige 77 woningen.

 

 

3.5 Bebouwing

 

Bij het onderhavige project is sprake van vier vormen van bebouwing, te weten:

 

 

 

 

 

Hierna zijn impressies van de bebouwing/woningen van het onderhavige project weergegeven.

 

Afbeelding 3.5A: Impressie bebo-woningen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost, met het westelijke blok van 18 woningen.

 [image]

 

Afbeelding 3.5B: Impressie rijwoningen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost, met het blok van 4 rijwoningen.

 [image]

 

Afbeelding 3.5C: Impressie twee-onder-een-kap-woningen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost, met standaard dak.

 [image]

 

Afbeelding 3.5D: Impressie twee-onder-een-kap-woningen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost, bredere variant met schilddak.

 [image]

 

 

 

3.6 Afwijkingen van bestemmingsplan, en omgevingsvergunning

 

In het onderhavige besluitgebied geldt het bestemmingsplan "De Scheg Oost". Ter plaatse van de voorgestane ontwikkeling bevinden zich de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen'. De functies en bebouwing van het onderhavige project zijn in strijd met de bestemming 'Groen'. Een deel van de functies en bebouwing van het onderhavige project zijn in strijd met de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. De woningen zijn niet toegestaan in de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin'.

 

De strijdigheid met de bestemming 'Wonen' heeft te maken met overschrijdingen van het bouwvlak, de bouwhoogte, de goothoogte en het aantal woningen (binnen een vlak), en met een ander type woningen dan voorgeschreven (binnen een vlak).

 

Op afbeelding 1.3 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan "De Scheg Oost" ter plaatse van het onderhavige besluitgebied weergegeven. Op afbeelding 1.2D is het besluitgebied voor de onderhavige omgevingsvergunning weergegeven.

 

Gezien de oppervlakte van de bebouwing geeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geen afwijking van het bestemmingsplan.

 

De onderhavige woningen zijn in strijd met de gebruiksregels en/of bouwregels, waarbij voor een aantal woningen enkel de benodigde bergingen in strijd zijn met het bestemmingsplan. De afwijkingen van het bestemmingsplan gerelateerd aan het onderhavige project staat hierna op een rijtje:

 

 

Conclusie en vervolg

Het onderhavige project met 77 woningen is in strijd met meerdere bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan "De Scheg Oost".

De voornaamste strijdigheid komt voort uit de herontwikkeling van het woningbouwprogramma voor De Scheg Oost, waarbij de bebo-woningen met een andere bebouwing buiten het bestemmingsvlak of bouwvlak van 'Wonen' liggen.

Enkele strijdigheden zijn gerelateerd aan omissies in het bestemmingsplan.

 

Ondanks de strijdigheid van het voorgestane gebruik en de voorgestane bouwplannen met het bestemmingsplan "De Scheg Oost", staat de gemeente positief tegenover de voorgestane ontwikkeling.

 

In verband met de strijdigheid is het onderhavige project/bouwplan planologisch juridisch niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning (voor het afwijken van het bestemmingsplan).

 

Motivering

Omdat het project voldoet aan wet- en regelgeving en er met de voorgestane ontwikkeling geen sprake is van onevenredige hinder voor de omgeving, kan de omgevingsvergunning voor de beoogde 77 woningen worden verleend.

Daarbij wordt met het onderhavige project de woningmarkt bevorderd en er aangesloten op het relevante gemeentelijke beleid. De onderhavige locatie is een geschikte locatie voor de ontwikkeling van de voorgestane woningen.

 

In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader beschreven dat er ten aanzien van de onderhavige omgevingsvergunning sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

 

Procedure en afwijkingsbesluit

Voor de bouwplannen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost is een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° Wabo noodzakelijk om het onderhavige strijdige project en de voorgestane ontwikkeling te kunnen toestaan. Daarmee is er sprake van het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van een uitgebreide afwijkings-/voorbereidingsprocedure.

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verbiedt het handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening (ofwel van het bestemmingsplan) zonder een omgevingsvergunning. Als een gebruik van een grond in strijd is met een bestemmingsplan, bestaat de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van het bestemmingsplan door een 'afwijkingsbesluit' te nemen. Voordat het college dit besluit kan nemen, in het geval van de uitgebreide voorbereidingsprocedure, moet in beginsel de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. De gemeenteraad kan de afweging of voor een activiteit/gebruik van het geldende bestemmingsplan mag worden afgeweken ook overlaten aan het college. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Het onderhavige project ofwel de onderhavige aanvraag omgevingsvergunning kan worden geschaard onder de gevallen die de Amstelveense raad in dat kader heeft aangewezen, omdat het project valt onder reeds door de gemeenteraad vastgesteld beleid. Er is voor de onderhavige omgevingsvergunning dan ook geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) benodigd.

 

De procedure staat in paragraaf 1.4 toegelicht.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

 

4.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van een nieuw bouwplan is van belang dat de gemeentelijke kosten voor een plan zijn gedekt.

In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de definitie van een bouwplan gegeven. Onderhavige omgevingsvergunning voorziet in de bouw van 77 woningen, met andere woningen ten opzichte van het bestemmingsplan, en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan (deels) worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd (zoals middels een anterieure overeenkomst). Voor het onderhavige bouwplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er is een nieuwe/aanvullende anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Een nieuw exploitatieplan is niet benodigd.

 

 

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Inspraak

Voor het grotere plangebied, waarbinnen het onderhavige projectgebied is gelegen, zijn in een eerder stadium inspraak mogelijkheden geweest. Het projectgebied is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan De Scheg Oost. De afwijkingen van het bestemmingsplan, met het onderhavige project, zijn niet dusdanig dat een nieuwe informele inspraakgelegenheid nodig wordt geacht. Via de zienswijzenprocedure is er de gelegenheid tot inspraak.

 

4.2.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn bij de voorbereiding van het bestemmingsplan De Scheg Oost de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio geraadpleegd. Het onderhavige project betreft geen wezenlijke wijziging van de structuur en de locatie van de bouwplannen in het bestemmingsplan, en derhalve is voor het onderhavige project niet nogmaals het vooroverleg gevoerd over het bouwplan. De provincie, het waterschap en de veiligheidsregio kennen het woningbouwplan De Scheg Oost.

 

Provincie Noord-Holland

Het plan De Scheg Oost is in een eerder stadium met de provincie Noord-Holland besproken. Inmiddels heeft de provincie De Scheg Oost uit het werkingsgebied 'Landelijk gebied' van de Omgevingsverordening gehaald. Daarmee is nieuw overleg over De Scheg Oost niet aan de orde.

 

Waterschap AGV / Waternet

Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is eerder in de planvorming betrokken, en heeft in de reactie op het voorontwerp bestemmingsplan geen bezwaren geuit tegen (de uitvoering van) het onderhavige project. De gemeente heeft momenteel overleg met het waterschap over het waterpeil.

 

Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland heeft een advies opgesteld met betrekking tot het plan De Scheg Oost. Het advies geeft geen aanleiding om het plan aan te passen. Het advies van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (2021) is nog van toepassing dan wel actueel voor het herontwikkelde plan De Scheg Oost en het onderhavige project.

 

4.2.3 Zienswijzen(procedure)

Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning is conform de Wabo en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder kon gedurende deze termijn een zienswijze op de voorgestane omgevingsvergunning en (woningbouw) fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost indienen.

 

Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning heeft van 20 juli tot en met 30 augustus 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aanzienlijk aantal zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben allemaal dezelfde strekking. Deze zienswijzen hebben geen betrekking op het bouwplan op zichzelf. De zienswijzen geven geen aanleiding om de omgevingsvergunning te wijzigen of niet te verlenen.

De weergave en beantwoording van de zienswijzen staan in de "Notitie zienswijzen ontwerpbesluit omgevingsvergunning fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost" (zie bijlage).

 

Tevens heeft het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid woningen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost van 20 juli tot en met 30 augustus 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op dat ontwerpbesluit.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

 

 

5.1 Rijksbeleid

 

5.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is momenteel een structuurvisie van het Rijk, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Omgevingswet is in werking getreden op 1 januari 2024. Het Rijk heeft vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet een Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld, welke op 11 september 2020 is vastgesteld. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven en zorgen voor grote uitdagingen in Nederland die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Deze uitdagingen vragen om een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. De NOVI heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangen. De SVIR (het beleid) van 2012 gaat geheel op in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. De NOVI richt zich op nationale belangen, en de nationale belangen opgenomen in de SVIR maken onderdeel uit van de NOVI.

 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd, en dit instrument, betreffende een behoeftetoetsing van een plan, maakt ook onderdeel uit van het beleid van de NOVI.

 

De Nationale Omgevingsvisie richt zich op vier prioriteiten, welke onderling veel met elkaar te maken hebben. Voor iedere prioriteit geeft de NOVI richting aan hoe de fysieke leefomgeving in te richten. De vier prioriteiten zijn:

  1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.

  2. Duurzaam economisch groeipotentieel.

  3. Sterke en gezonde steden en regio's.

  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

De vier prioriteiten zijn vertaald naar een Uitvoeringsagenda, welke concrete invulling geeft aan de richtingen, zowel vanuit de rol van het Rijk als in samenwerkingsverband. Het Rijk kiest hierbij voor de inzet van algemene rijksregels, bestaande financiële middelen en kennisontwikkeling. Het rijk zal in samenspraak met medeoverheden en maatschappelijke partijen bestuurlijke afspraken maken. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

 

In samenhang met de NOVI is het Nationaal Milieubeleidskader uitgebracht, welke nadere uitgangspunten en basisprincipes formuleert die specifiek betrekking hebben op het milieubeleid.

 

De onderdelen binnen de NOVI worden nader uitgewerkt in bijvoorbeeld het Programma Energiehoofdstructuur of het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarnaast wordt de NOVI gebiedsgericht uitgewerkt in de Omgevingsagenda's, Gebiedsagenda's Grote Wateren en NOVI-gebieden. De rol van het Rijk is hierin het faciliteren van medeoverheden om invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden, wat aansluit bij het principe: 'decentraal, tenzij'. Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt over de afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes uit de NOVI. Om beleidskeuzes te helpen maken zijn er drie afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Woondeal MRA

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) moet zich inspannen voor de bouw van 100.000 woningen in de periode 2018-2025, en voor voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040 (prognose 2017). Deze woningen moeten structureel voldoende betaalbaar blijven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft deze afspraken met de MRA op 5 juli 2019 ondertekend in een Woondeal. Het Rijk en de MRA spannen zich in om voldoende woningproductie te realiseren om te voldoen aan de groeiende woningbehoefte en de tekorten in alle segmenten terug te dringen.

 

Beoordeling/relevantie onderhavige project(gebied)

Het onderhavige project past binnen de beleidsdoelstellingen van de NOVI. Daarnaast heeft het onderhavige project niet specifiek betrekking op de nationale belangen, behoudens dat het project bijdraagt aan het belang om te komen tot meer woningbouw.

 

 

5.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

 

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

 

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.

 

De genoemde beperkingen betreffen:

 

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

 

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw.

In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden, evenals in het voorgaande LIB, geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.

In het landelijk gebied gelegen binnen zone 5 LIB (gebied 20 Ke-contour) is een verbod op nieuwe woningbouwlocaties verankerd in het LIB.

 

Beoordeling/relevantie onderhavige project(gebied)

Het onderhavige project valt buiten de beperkingen ten aanzien van geluidgevoelige objecten. Tevens zijn de toegestane bouwhoogtes aanzienlijk lager dan de hoogtebeperking van het LIB en is er geen sprake van nieuwe functies met een vogelaantrekkende werking als bedoeld in het LIB. Hierdoor is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

Het woningbouwgebied van het plan De Scheg Oost is mede bepaald en ingeperkt door de 20 Ke-contour dan wel de LIB-contour zone 5.

 

 

5.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, en onderbouwing nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening

 

Nieuwe stedelijke ontwikkeling (algemeen)

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hetzelfde geldt voor een ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

 

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen, met een onderlinge ruimtelijke en functionele samenhang, sprake is van een stedelijke ontwikkeling die dient te worden onderbouwd in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In het onderhavige project worden 77 woningen mogelijk gemaakt, waarmee sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied.

Bij het onderhavige project moet in principe worden aangetoond dat er behoefte is aan de woningen die met het project worden mogelijk gemaakt, en moet een onderbouwing voor de projectlocatie worden gegeven. Echter, het onderhavige project maakt onderdeel uit van een plangebied waarvoor reeds de mogelijkheid tot woningbouw is vastgesteld.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking (algemeen)

De "Ladder voor duurzame verstedelijking" heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. De onderbouwing van de behoefte aan woningen en andere functies wordt gedaan aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 juli 2017 gewijzigd. Het principe van de ladder is hetzelfde gebleven. Met betrekking tot de ladder/behoefteonderbouwing staat in het Bro, in artikel 3.1.6, lid 2, de volgende bepaling opgenomen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

 
Relevantie onderhavige project(gebied)

De ladder voor duurzame verstedelijking dan wel artikel 3.1.6, lid 2 Bro is van toepassing op het onderhavige woningbouwproject De Scheg Oost fase 1, omdat er (mogelijk) sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Echter, het onderhavige project maakt onderdeel uit van een plangebied waarvoor reeds de mogelijkheid tot woningbouw is vastgesteld. In het bestemmingsplan De Scheg Oost zijn 172 woningen mogelijk gemaakt, en het onderhavige project beoogt niet een toename van het aantal woningen maar een programmawijziging en bijbehorende bouwplanverschuiving. Volledigheidshalve wordt het project beoordeeld als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is hierna de behoefte aan het plan/project ofwel de woningen onderbouwd, en is toegelicht dat het project(gebied) is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan/project voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Beoordeling onderhavige project - Laddertoets

 

Behoefte onderbouwing

Ter onderbouwing van de behoefte aan woningbouw in De Scheg wordt verwezen naar het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025, 'Prognose Noord-Holland 2021-2050 - Bevolking, huishoudens en woningbehoefte', de 'Monitor Woningbouw 2021' en de 'Monitor Woningbouw 2022' van de provincie Noord-Holland. De Monitor Woningbouw kijkt naar de productie, plancapaciteit en woningbehoefte. Met de gegevens in de Prognose Noord-Holland 2021-2050 en de Monitor Woningbouw is de 'laddertoets woningen' in deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

 

Uit de Prognose Noord-Holland 2021-2050 volgt dat de additionele woningbehoefte van Amstelveen circa 4.850 woningen bedraagt voor 2030, en circa 6.950 woningen bedraagt voor 2040 ten opzichte van 2021.

 

Uit de Prognose Noord-Holland 2021-2050 volgt dat de additionele woningbehoefte van de regio Amstelland-Meerlanden circa 19.200 woningen bedraagt voor 2030, en circa 31.000 woningen bedraagt voor 2040 ten opzichte van 2021.

Tevens blijkt er in Amstelland-Meerlanden in de periode 2021-2029 een indicatieve netto bouwopgave van 23.200 woningen te zijn vanwege het woningtekort in 2021 dat dient te worden ingelopen. Binnen deze netto woningbouwopgave zit ook de voorgenoemde additionele woningbehoefte die ontstaat tussen 2021 en 2030.

 

De additionele woningbehoefte ontstaat (hoofdzakelijk) door huishoudensgroei.

 

Uit de Monitor Woningbouw 2021 blijkt het volgende: In Amstelland-Meerlanden is er onvoldoende harde plancapaciteit om aan de indicatieve woningbouwopgave tot 2030 te voldoen. Voor de opgave tot 2025 moet er nog harde capaciteit bij, circa 6.500 woningen; voor de opgave tot 2030 zijn dat nog circa 4.000 woningen daarbovenop (Masterplan Wonen, 2021). Eén van de langlopende zachte plannen die nog omgezet moet worden naar een hard plan zijn De Scheg West en Midden, waarbij wordt opgemerkt dat inmiddels het bestemmingsplan De Scheg West op 18 oktober 2023 is vastgesteld. Het bestemmingsplan De Scheg Oost, met maximaal 172 woningen, is in 2022 onherroepelijk in werking getreden.

 

In de Monitor Woningbouw 2022 staat voor de regio Amstelland-Meerlanden een harde plancapaciteit vermeld van circa 7.600 woningen, met een bouwfasering van 4.500 woningen in de periode 2022-2024 en 3.100 woningen in de periode 2025-2029.

Als de voorgenoemde woningbehoefte wordt vergeleken met de harde plancapaciteit, dan kan worden geconstateerd dat de huidige harde plannen niet in voldoende mate in de woningbehoefte in de regio Amstelland-Meerlanden kunnen voorzien. Ook in Amstelveen is er een tekort aan harde plannen in vergelijking met de woningbehoefte voor 2030. Het plan De Scheg voorziet daarmee in een resterende woningbehoefte.

 

Van de totaal geplande woningen in Amstelland-Meerlanden is slechts een klein deel grondgebonden woningen (eengezinswoningen). Het plan De Scheg kent voor het overgrote deel grondgebonden woningen, en voorziet daarmee nadrukkelijk in een resterende woningbehoefte.

 

Het woningbouwplan De Scheg als geheel is opgenomen in het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025, onder de noemer ‘Scheg Noorder Legmeerpolder’. Tevens staat De Scheg al jaren opgenomen Monitor Plancapaciteit van de provincie.

 

Er is een grote behoefte aan grondgebonden woningen in Amstelveen en de regio. De woningbouwplannen voor De Scheg voorzien in die behoefte. De plancapaciteit voor grondgebonden woningen is momenteel te laag.

 

Met de onderhavige omgevingsvergunning wordt de bouw van 77 woningen mogelijk gemaakt.

 

Het onderhavige project voorziet in een passende woningbehoefte en leidt niet tot een overmaat van plancapaciteit, en voldoet aan artikel 3.1.6, lid 2 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Binnen bestaand stedelijk gebied

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats binnen bestaand stedelijk gebied, omdat het onderhavige project(gebied) is gelegen in het gebied van het bestemmingsplan "De Scheg Oost" waarin (een stedenbouwkundig samenstel van) woonbebouwing en stedelijk groen is toegestaan.

 

Met de ligging van het onderhavige project, ofwel de woningbouwontwikkeling, binnen bestaand stedelijk gebied, en de behoefte aan de woningbouw, wordt voldaan aan artikel 3.1.6, lid 2 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

 

5.2 Provinciaal en regionaal beleid

 

5.2.1 Omgevingsvisie NH2050

 

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.

De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

 

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

De relevante onderdelen van de Omgevingsvisie NH2050 voor het onderhavige project, en de aansluiting van het project op de Omgevingsvisie, komt in feite aan bod in de navolgende paragraaf over de Omgevingsverordening.

 

 

5.2.2 Omgevingsverordening

 

De Omgevingsverordening NH2020 is op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. In 2022 is een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld, maar deze is op 1 januari 2024 in werking getreden en derhalve niet van toepassing op omgevingsvergunningen die vóór 2024 zijn aangevraagd.

 

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om in de geest van de komende Omgevingswet naar nieuwe regels te streven die zien op het 'hoe': 'hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving'. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie (NH2050) zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande/voorgaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. Een (groot) aantal van de regels van de PRV zijn ook in de Omgevingsverordening NH2020 terecht gekomen.

 

In de Omgevingsverordening staan onder meer de regels van de provincie Noord-Holland met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en plannen. Tevens heeft de provincie in de Omgevingsverordening in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid.

 

Daarnaast zijn in de Omgevingsverordening regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De Omgevingsverordening geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

De Omgevingsverordening NH2022 (provincie Noord-Holland) is op 1 januari 2024 in werking getreden, maar geldt formeel niet voor het onderhavige project.

De onderhavige omgevingsvergunning is op 20 december 2023 aangevraagd. De Omgevingsverordening NH2020 is van toepassing op het onderhavige project.

 

In de Omgevingsverordening NH2022 is het gebied De Scheg Oost, en daarmee het onderhavige project(gebied), niet meer opgenomen in het werkingsgebied '(MRA) Landelijk gebied'.

 

Het projectgebied valt binnen de Omgevingsverordening NH2020 onder de noemer 'MRA Landelijk gebied'.

 

Hierna zijn de artikelen uit de Omgevingsverordening NH2020 toegelicht die voor het onderhavige project relevant zijn.

 

Artikel 6.3: Nieuwe stedelijke ontwikkelingen

In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Binnen de provincie Noord-Holland worden deze afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd in (regionale) woonakkoorden en regionale afspraken. Een woonakkoord wordt door de provincie overeengekomen met gemeenten in een regio, en een regionale afspraak wordt overeengekomen tussen gemeenten.

Het onderhavige project is opgenomen in het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025. Dit woonakkoord betreft tevens een regionale afspraak. Daarmee voldoet het onderhavige project aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening.

In paragraaf 5.2.3 is nader op het Woonakkoord ingegaan.

 

Artikel 6.59: Ruimtelijke kwaliteit

Het artikel 6.59 is enkel van toepassing op plannen en projecten liggende in het werkingsgebied '(MRA) Landelijk gebied'. In de nieuwe Omgevingsverordening ligt De Scheg Oost en daarmee het onderhavige project niet meer in het landelijk gebied. Het plan De Scheg Oost is daarmee goedgekeurd door de provincie. In formele zin is artikel 6.59 van de Omgevingsverordening NH2020 nog van toepassing voor het onderhavige project omdat het projectgebied eerder wel in het landelijk gebied lag.

Op grond van artikel 6.59 van de Omgevingsverordening moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied voldoen aan de ruimtelijke kwaliteits-eis.

Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

 

Het gebied De Scheg Oost maakt deel uit van het ensemble 'Aalsmeer-Uithoorn' van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland.

 

Binnen het ensemble 'Aalsmeer-Uithoorn' ligt De Scheg Oost in het gebied dat zich kenmerkt door structurerende polderlijnen en dijken. Belangrijke eenheidsdragers die in dit gebied veel voorkomen zijn bebouwingslinten, bomenlanen en dijken. De ontwikkelprincipes voor het ensemble Aalsmeer-Uithoorn geven aan dat deze landschappelijke karakteristieken behouden en versterkt dienen te worden. Dit is ook het uitgangspunt voor de ontwikkeling als De Scheg in zijn geheel. Voor De Scheg Oost is de situatie enigszins anders gezien de ligging naast een tramlijn en een tramremise, en de aanwezig van maar één (aangrenzende) polderweg. In de twee andere deelgebieden van het gebied De Scheg vormen de bestaande linten een belangrijke drager van het plan, maar in De Scheg Oost is dat niet het geval. In en direct nabij De Scheg Oost is geen sprake van bestaande lintbebouwing.

 
De Leidraad omschrijft voor de structuur '(bebouwings-) linten' dat tussen de lintbebouwing open zicht op het achterliggende landschap dient te zijn. Door de twee open lijnen (noord-zuid) in De Scheg Oost, en het ruime gebied aan water en groen aan de zuidzijde, blijft er een open, landschappelijk karakter behouden. Aan de zuidrand van het plangebied De Scheg Oost blijft de bestaande lange lijn behouden met een waterlijn. Aansluitend op de Leidraad worden bijvoorbeeld de (kavel)sloten langs de randen behouden en ligt aan de noordzijde de representatieve zijde aan de bestaande polderweg.

 

Artikel 6.62: Klimaatadaptatie

Op grond van artikel 6.62 van de Omgevingsverordening dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte, watertekort, verzilting en verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit, en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

 

Ten behoeve van de beschrijving wordt overleg gevoerd met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. Het waterschap AGV is betrokken in de planontwikkeling van De Scheg Oost.

 

In paragraaf 3.2 en in de waterparagraaf (6.2) en in paragraaf 6.10 van deze ruimtelijke onderbouwing is beschreven hoe met klimaatadaptatie en de risico's van klimaatverandering is rekening gehouden in het project De Scheg Oost.

Het aspect verzilting is voor het onderhavige project niet van toepassing.

 

Conclusie

Het onderhavige project is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.

 

 

5.2.3 Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025

 

Het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025 is een bestuurlijk akkoord tussen de provincie Noord-Holland en de zes gemeenten in de regio Amstelland-Meerlanden (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn).

 

In het Woonakkoord zijn de volgende prioriteiten gesteld:

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

De behoefte aan extra woningen doet zich voor in alle prijsklassen, zowel huur als koop. Maar betaalbare woningen zijn een belangrijk aandachtspunt. De onderhavige ontwikkeling geeft invulling aan de grote woningbehoefte.

Het woningbouwplan De Scheg als geheel is opgenomen in het Woonakkoord, onder de noemer 'Scheg Noorder Legmeerpolder'.

 

 

5.3 Gemeentelijk beleid

 

Het sectorale gemeentelijk beleid komt, voor zover relevant, aan bod in hoofdstuk 6 van deze ruimtelijke onderbouwing.

 

 

5.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

 

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt.

 

Versterken bestaande kwaliteiten

Amstelveen wil dat allereerst doen door haar bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit zijn een uitstekend woonklimaat, een ondernemend werkklimaat en een meer dan gemiddelde bereikbaarheid. De bereikbaarheid van en binnen de stad voor een aandachtspunt (voor stedelijke ontwikkeling). In dat kader worden en zijn sinds 2011 investeringen gedaan in de verkeersstructuur, hoofdwegen en openbaar vervoerssystemen.

 

Grijpen van nieuwe kansen

Amstelveen wil nieuwe kansen die zich voordoen grijpen. Een aantal kansen zijn reeds gegrepen, zoals het realiseren van een toekomstvaste openbaar vervoer verbinding tussen Amsterdam en Amstelveen. Er liggen kansen in de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder, waar een combinatie van duurzaam wonen, werken en kassen is voorzien.

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

De Scheg is benoemd als mogelijk uitbreidingsgebied van de stad en ook als zodanig aangegeven op de kaart van de Structuurvisie. De Scheg (Oost) is onderdeel van de kansen die er zijn voor de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder.

Het onderhavige project past binnen het beleid van de Structuurvisie.

 

 [image]

 

 

5.3.2 Nota Parkeernormen Amstelveen

 

Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar de geldende 'Nota Parkeernormen Amstelveen'. Op grond van artikel 3.1.2 tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren/Parkeernormen). In een planregel dient dan tot uitdrukking te worden gebracht dat bij de toets op het onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elke initiatief waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.

 

Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

De geactualiseerde parkeernormen van de Nota Parkeernormen Amstelveen zijn van toepassing. Het onderhavige project voldoet aan de Nota Parkeernormen Amstelveen. Bij het project worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd op basis van de parkeernormen voor woningen. In paragraaf 6.4 staat dit nader toegelicht.

 

 

5.3.3 Woonvisie 2023-2030

 

Op 18 oktober 2023 heeft de gemeenteraad de Amstelveense Woonvisie 2023-2030 vastgesteld.

 

Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. De druk is hoog in bijna alle segmenten. Er zijn lange wachtlijsten voor de sociale huur en er zijn te weinig woningen in het middensegment. De gemeente ziet een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens en ziet jonge mensen die maar moeizaam een eerste woning kunnen huren of kopen. De Woonvisie zet in op de bouw van extra woningen die zo eerlijk mogelijk onder alle doelgroepen verdeeld worden.

 

Een uitgangspunt van de Woonvisie is dat Amstelveense woningzoekenden een betere kans moeten krijgen op de woningmarkt. Hoge prioriteit wordt gegeven aan het vergroten van de kans op een woning voor de Amstelveense jongeren en starters door te sturen op het bouwen van meer betaalbare en kleinere woningen. De doorstroming verbetert als er meer woningen worden gebouwd in het middeldure segment en meer mensen worden bewogen richting een woning die beter past bij hun actuele inkomen en levensfase. Ouderen worden gestimuleerd om na te denken over hun toekomstige woonsituatie.

 

De Woonvisie 2023-2030 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet om de schaarse woningen in Amstelveen zo eerlijk mogelijk te verdelen, zodat iemand van wieg tot graf zijn wooncarrière in de gemeente kan doorlopen. Op basis van de Woonvisie worden afspraken gemaakt met ontwikkelaars, woningverhuurders en woningcorporaties.

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

Het project/plan De Scheg Oost loopt al voor langere tijd, en in die zin is het beleid van de Woonvisie 2023-2030 niet geheel van toepassing op het onderhavige project omdat het project reed was ontwikkeld en afgestemd. Het project ligt wel in lijn met de Woonvisie, omdat het woningbouwprogramma van het project De Scheg Oost is bijgesteld waardoor meer betaalbare woningen worden gerealiseerd.

Het onderhavige project draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Woonvisie. Het project gaat uit van het ontwikkelen van diverse typen (grondgebonden) woningen, ook in verschillende segmenten.

Het project is er ook op gericht om met de woningbouw de doorstroming op/binnen de woningmarkt van Amstelveen en de regio te bevorderen.

Tevens worden de woningen gerealiseerd in een groene, waterrijke en leefbare wijk. In de planvorming is onder meer rekening gehouden met klimaatadaptatie.

 

 

5.3.4 Erfgoednota Amstelveen

 

Op 28 september 2016 is de Erfgoednota Amstelveen vastgesteld door de gemeenteraad. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 en het vervallen van de Monumentenwet, moest de gemeentelijke Erfgoedverordening geactualiseerd worden. Tevens was het geheel aan erfgoedbeleid van Amstelveen aan een actualisatie en een overzichtelijke bundeling toe. Daarom is de Erfgoednota Amstelveen opgesteld en vastgesteld.

De Erfgoednota beschrijft het erfgoed van Amstelveen en de beoogde omgang ermee in drie delen.

 

In de Erfgoednota beschrijft de gemeente de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed, vervolgens de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed en als laatste de middelen de gemeente ter beschikking heeft om de visie en ambitie waar te maken. Met cultureel erfgoed wordt in de nota bedoeld het fysieke, veelal gebouwde en/of ontworpen erfgoed binnen de ruimtelijke omgeving. Dat kunnen zowel aangewezen monumenten zijn, als wel objecten, landschappen of structuren met cultuurhistorische waarde.

 

Met de Erfgoednota wordt ingegaan op: het opnemen van cultuurhistorie in bestemmingsplannen, het actualiseren van het archeologiebeleid, de omschakeling van objectgericht­ naar gebiedsgericht denken en het credo 'behoud door ontwikkeling'.

Met de monumentenlijst van de gemeente zijn de meest waardevolle gebouwen, objecten en parken afdoende beschermd.

In het kader van de Erfgoednota Amstelveen zijn voor het Amstelveense grondgebied cultuurhistorische gebiedsbeschrijvingen opgesteld.

 

Beoordeling/relevantie onderhavig project(gebied)

Voor de projectlocatie zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden in de Erfgoednota opgenomen.

 

De potentiële/eventuele archeologische waarden in het projectgebied zijn via de regels van het vigerende bestemmingsplan beschermd, namelijk met twee archeologische dubbelbestemmingen.

 

In het kader van het project De Scheg Oost is archeologisch onderzoek verricht. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden worden verwacht te worden aangetroffen bij de werkzaamheden van het project. Zie paragraaf 6.3.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSASPECTEN

 

 

6.1 Bodem

 

Beleidskader en wettelijk kader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar is in principe gericht tegen elke aantasting die het gebruik benadeelt.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro en Bro) dat tot doel heeft te komen tot een 'goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door een nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) in principe alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit, of door maatregelen te treffen om de nieuwe gebruiksfunctie in te kunnen passen. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijke momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet vermindert en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer (2013), maar zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

In het kader van de woningbouwontwikkeling in De Scheg Oost is in 2020 een verkennend bodemonderzoek verricht door het bureau BK ingenieurs. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie De Scheg Oost vastgelegd en zijn de hergebruiksmogelijkheden van de grond op indicatieve wijze bepaald. Hierna is de samenvatting van het bodemonderzoek gegeven.

 

Uitkomsten verkennend bodemonderzoek

 

Bodemopbouw en zintuigelijke waarnemingen

De bodem bestaat tot een diepte van minimaal 1,5 m -mv uit matig tot zwak zandige klei. Onder de kleilaag bevindt zich een uiterst fijne, matig kleiige zandlaag dat tot minimaal de geboorde diepte van 2,5 m -mv aanwezig is. In de bodem zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.

 

Grond - Algemene kwaliteit

De bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd OCB (met name hexachloorbenzeen en drins) en bevat licht verhoogde gehalten PFOA. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

 

Grond - Hergebruik grond (indicatief)

De bovengrond (0,0-0,5 m -mv) voldoet op basis van de onderzochte stoffen uit het NEN-pakket en PFAS (toetsing landelijk beleid) aan de bodemfunctieklasse ‘wonen’.

De ondergrond (0,5-1,0 m -mv) is op basis van de gemeten gehalten (NEN-pakket en PFAS) altijd toepasbaar en voldoet aan de bodemfunctieklasse ‘landbouw/natuur’.

 

Grondwater - Algemene kwaliteit

Het grondwater is verspreid over de onderzoekslocatie licht verontreinigd met barium. Plaatselijk zijn er ook licht verhoogde gehalten molybdeen aangetoond.

 

Toetsing hypothese bodem

De hypothese ‘onverdacht’ (uitzondering homogeen verontreinigd OCB en licht verhoogde gehalten PFOA in de bovengrond) is correct gebleken. Er zijn naast de licht verhoogde gehalten aan OCB en verhoogde gehalten PFOA, geen verontreinigingen aangetoond boven de achtergrondwaarde.

 

Conclusie/Aanbevelingen

Het uitvoeren van vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogd gebruik van de locatie.

 

Conclusie

Het aspect bodem(kwaliteit) is geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige project.

 

 

6.2 Water

 

Beleid en regelgeving

 

Algemeen

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte voor de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging.

Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

Grondwater wordt gebruikt voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Op de onderhavige planlocatie is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) van toepassing. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Waterschapsverordening. In de Waterschapsverordening staan onder meer de eisen omtrent werkzaamheden op of nabij water, oevers en dijken beschreven.

 

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Europese Kaderrichtlijn Water leidt, samen met de dochterrichtlijn Grondwater tot een verbetering en bescherming van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in de lidstaten. De Kaderrichtlijn Water (KRW) voorziet in drie planperiodes. In de tweede planperiode is de uitvoering van de tweede generatie stroomgebiedsbeheerplannen door alle lidstaten ter hand genomen. In 2022 is de derde en laatste planperiode gestart die in 2027 afloopt. De KRW heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, hemelwaterverwerking, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.

In 2022 zijn opnieuw ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Water Programma (NWP)

Het rijksbeleid wat betreft de waterhuishouding is verankerd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen, en daarmee wordt al gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het NWP invulling aan de Europese richtlijnen voor water.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

 

Bestuursakkoord Water

Het Bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder meer waterhuishouding. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:

De doelstellingen van het 'oude' Nationaal Bestuursakkoord Water blijven van kracht.

 

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een landelijk, gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Het DPRA versnelt en intensiveert de aanpak van vier thema's: wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Het plan is landelijk gepresenteerd op Prinsjesdag 2017. Het DPRA legt de gemeenten direct op om in 2020 over vastgesteld beleid per gemeente te beschikken over de vier thema's. In 2050 dienen alle Nederlandse gemeenten 'klimaatrobuust' te zijn, d.w.z. alle maatregelen moeten dan zijn uitgevoerd.

 

Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen is dat gebeurd met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019-2020, en de opvolger Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.

 

Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Op 31 januari 2022 is het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 vastgesteld door Provinciale Staten. Met dit programma wordt invulling gegeven aan het waterbeleid in de Omgevingsvisie NH2050 voor zover het uitvoering van Europese richtlijnen over water betreft. Een goede waterkwaliteit, duurzaam voorraadbeheer en bescherming tegen overstroming zijn de centrale elementen van het programma. Voor de deelprogramma's oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico's is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.

 

 

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

Waterschap AGV is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater.

 

Waterbeheerprogramma 2022-2027 AGV

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen nodig zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in het Waterbeheerprogramma (WBP), dat een instrument is onder de nieuwe Omgevingswet. Het meest recente waterbeheerprogramma van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgesteld voor de periode van 2022-2027.

 

In het waterbeheerprogramma zijn zeven thema's geformuleerd, die de doelen voor de komende vijf jaar beschrijven:

 

Overkoepelend wordt ingezet op een toekomstbestendig watersysteem. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wil verantwoordelijkheid nemen op het gebied van duurzaamheid, de energietransitie, de herwinning van grondstoffen en de zorg voor natuur en de biodiversiteit.

 

Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024

In verband met de ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de Keur vervangen door de Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024. In de Waterschapsverordening zijn de wettelijke regels opgenomen die het waterschap hanteert bij de bescherming van oppervlaktewaterlichamen (beken, sloten en rivieren), waterkeringen, bergingsgebieden, grondwater en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen, etc.).

 

Uit de Waterschapsverordening blijkt dat het verboden is om een uitbreiding op het verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 binnen stedelijk gebied of glastuinbouwgebied te doen zonder omgevingsvergunning. Voor het overige beheergebied van het waterschap wordt een maximale uitbreiding van het stedelijk gebied van 5.000 m2 zonder omgevingsvergunning toegestaan. De compensatienorm (in artikel 2.5) benadrukt dat de toename in hemelwater van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door oppervlaktewater aan te leggen dat in omvang minimaal 10% van het verhard oppervlak is.

 

 

Naast het waterschap heeft ook de gemeente zelf een aantal beleidsuitgangspunten die bij een watertoets worden meegenomen.

 

Klimaatadaptatie

Eind 2020 is door de gemeente het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026 vastgesteld. Het actieplan geeft invulling aan de thema's die zijn benoemd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en sluit (op hoofdlijnen) aan bij de normen die zijn opgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA).

In het gemeentelijk Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen worden naast beleid en maatregelen in de bestaande buitenruimte ook kaders en randvoorwaarden gegeven voor nieuwe ontwikkelingen.

 

De thema's die van belang zijn voor het stedelijk gebied van Amstelveen, zijn:

 

  1. Wateroverlast: inrichting voor verwerking van extreme buien en bestrijding van extreme grondwaterstanden.

  2. Hitte: beperking van de impact.

  3. Droogte: vergroten sponswerking.

  4. Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming.

 

In onderstaand overzicht is op hoofdlijnen per thema aangegeven waar bij de planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden. Verdere achtergrond en eisen zijn terug te vinden in het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.

 

A. Wateroverlast: inrichting voor extreme buien

Ambitie:

Bij een bui van 70 mm in één uur (die gemiddeld 1x per 100 jaar voorkomt) stroomt er vanuit de openbare ruimte geen water gebouwen in; daarnaast blijven nutsvoorzieningen en vitale objecten functioneren bij een bui van 90 mm in één uur. Op openbaar en privaat terrein streeft de gemeente ernaar dat regenwater als waardevol product wordt gezien. De gemeente streeft ernaar dat regenwater zoveel mogelijk opgevangen wordt waar het valt, hergebruikt wordt (groen, grondwater, toilet) of vertraagd wordt afgevoerd (invulling van de drietrapsstrategie Vasthouden-Bergen-Afvoeren).

 

Nieuwbouw:

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt een waterbergingseis van 70 mm voor het te ontwikkelen gebied. Deze waterberging moet primair een plaats vinden in oppervlaktewater (minimaal 10% van het plangebied). De openbare ruimte en privaat terrein moeten zo zijn ontworpen en ingericht dat de resterende berging hier plaatsvindt en het water zonder schade kan worden vastgehouden, geborgen en afgevoerd. Dit moet worden aangetoond in het ontwerp.

 

B. Hitte, beperken van de impact

Ambitie:

De hitte impact is in 2050 niet erger dan in 2020; knelpunten van kwetsbare groepen uit de stresstest zijn onderzocht en waar nodig maatregelen getroffen. De negatieve gezondheidsimpact op kwetsbare groepen wordt verkleind; de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies worden hittebestendiger ingericht.

 

Nieuwbouw:

Bij nieuwbouwontwikkeling streeft de gemeente naar een zodanige inrichting van het gebied dat de gevoelstemperatuur binnen aanvaardbare normen blijft. Koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 zijn aanwezig op maximaal 300 meter loopafstand om (de gevolgen van) hitte voor mens en natuur te beperken. Verblijfsplekken worden met minimaal 50% groen en 30% schaduw ingericht (bomen tellen voor beide). Daarbij is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de bestaande Flora en Fauna en voor nieuwe beplanting keuzes worden gemaakt voor gebiedseigen Flora en Fauna.

 

C. Droogte: vergroten sponswerking

Ambitie:

Droogte leidt niet tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur.

 

Nieuwbouw:

Een gebied bij een nieuwbouwontwikkeling wordt neerslag bergend en afvoer vertragend ingericht. Zodanig dat bij droogte bomen, groen, (dak)tuinen of andere voorzieningen van water worden voorzien. Daarom wordt het principe van de verdringingsreeks gehanteerd: vasthouden, bergen en afvoeren.

Maatregelen die schade door bodemdaling tegengaan en kostenefficiënt zijn over de levensduur van 30 jaar worden in het ontwerp opgenomen, zoals langdurige voorbelasting om restzetting te beperken.

 

D. Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming

Ambitie:

Om de waterveiligheid blijvend te borgen draagt de gemeente actief bij aan de regionale samenwerking. Het waterschap is leidend bij dijkversterkingen en de Veiligheidsregio bij gevolgbeperking van overstromingen.

 

Nieuwbouw:

Inpassing van waterkeringen en gevolgbeperking van overstromingen zijn onderdeel van het ontwerpproces van de gebouwen en nieuwe inrichting.

 

De gemeente heeft er voor gekozen om de uitwerking van klimaatadaptieve eisen met de programmering van reconstructies en herinrichtingen en de SO projecten mee te nemen ("meekoppelkansen benutten").

 

Rioleringsbeheer

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amstelveen 2021-2026 (GRP) is ook eind 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Het borgt het beheer en onderhoud van het bestaande rioleringsstelsel en gaat in op de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater, zowel voor bestaande bouw, als ook voor nieuwe ontwikkelingen. Ook beschrijft het de ambities hoe de gemeente in de toekomst klimaatbestendig, duurzaam en zorgzaam met de afvoer van afvalwater, het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater en het reguleren van het grondwater omgaat. Tevens is het GRP de basis voor de hoogte van de jaarlijkse rioolheffing.

 

Het rioleringsbeheer voor de periode 2021-2026 sluit direct aan op de eisen die gesteld zijn in het Actieplan Klimaatadaptatie. Beheer, onderhoud en nieuw aanleg van riolering en drainage moeten bijdragen aan de eisen uit het Actieplan Klimaatadaptatie.

 

Achtergronden en nadere technische zijn eisen terug te vinden in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026.

 

Inspelen op herontwikkeling en nieuwbouw

In Amstelveen vinden in de komende periode ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Bij herontwikkeling en nieuwbouw bouwen we zoveel mogelijk klimaatadaptief, energieneutraal en aardgasvrij. Tegelijkertijd brengt de gemeente vroegtijdig in beeld wat uitbreiding betekent voor het stedelijk watersysteem en de bestaande structuur van het riool.

De gemeente streeft naar meer waterveiligheid door het versterken van de sponsfunctie van (nieuw én oud) stedelijk gebied en optimale grondwaterniveaus.

 

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de bestaande afvoerstructuur. Kosten voor extra maatregelen aan het bestaande stelsel als gevolg van belasting door stedelijke ontwikkelingen komen in principe voor rekening van ontwikkelaars. De gemeente stelt wanneer nodig een afvoerstructuur op. Hierin wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, maar ook met het verwachte vervangingsregime en ontwikkelingen op het gebied van afvalwatertransport. Het afvoerstructuurplan kan gebruikt worden als onderlegger om ontwikkelaars op de hoogte te brengen van de gevolgen van uitbreidingen en daar gezamenlijk het gesprek over aan te gaan.

 

Grondwaterbeheer

Grondwaterbeheer is een wettelijk verplichte taak voor gemeenten en is in Amstelveen primair functiegericht grondwaterbeheer: het richt zich op de afstemming van het stedelijk grondwater op de grondgebruiksfuncties in de gemeente voor zover dit technisch mogelijk is en voor zover het andere doelen niet schaadt.

Grondwaterbeheer is een complexe opgave waarvoor de gemeente een separaat Grondwaterzorgplan Amstelveen 2021-2026 heeft opgesteld, als bijlage bij het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026. In dit grondwaterzorgplan staan de eisen beschreven die de gebruiksfuncties stellen aan het stedelijk grondwater; en hoe deze eisen invulling gegeven kan worden. Onder meer is beschreven welke maximale en minimale grondwaterstanden voor gebruiksfuncties gelden.

 

Procesmatig

Klimaatadaptieve eisen richten zich niet alleen op uit te voeren maatregelen, maar ook op de te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026.

 

Reconstructies en herinrichtingen door de gemeente

De gemeente volgt een meerjarenprogrammering waarin reconstructies en herinrichtingen van de openbare ruimte in wijken gepland zijn die onderhoudsbehoeftig zijn en waarin nieuw beleid ingepast moet worden.

Klimaatadaptieve eisen worden in de voorbereiding van projecten meegenomen. Met technisch onderzoek tijdens de ontwerpfase, met name in de schetsontwerpen en voorontwerpen, moet aangetoond worden welke ontwerpen leiden tot het voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.

 

Stedelijke ontwikkelingen (gemeente en ontwikkelende partijen)

In nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gebieden voorbereid op geheel of gedeeltelijk nieuwe inrichtingen en/of nieuwbouw. Nieuwe verkavelingen worden ontworpen in een nieuw vorm te geven openbare en particuliere ruimte.

Klimaatadaptieve eisen worden meegenomen in de voorbereidingstrajecten (visievorming, startnotitie, ontwerptraject met gemeente, architecten, ontwerpers en ontwikkelaars). Met technisch onderzoek moet worden aangetoond in hoeverre de gebiedsontwerpen voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.

 

Particuliere ruimte (bewoners en bedrijven)

De gemeente heeft geen bevoegdheden in de particuliere ruimte, maar heeft deze ruimte wel nodig om klimaatadaptieve doelen te behalen. De gemeente heeft in het beleid gekozen voor een faciliterende rol, waarin stimuleren, aanjagen en ondersteunen kernbegrippen zijn.

Voor de particuliere ruimte gelden dezelfde klimaatadaptieve eisen, maar deze kunnen niet afgedwongen worden. De gemeente staat het evenwel vrij om, indien nodig, bindende verordeningen op te stellen ten aanzien van particulier waterbeheer. Op dit moment zijn alleen regels gesteld voor hemelwaterverwerking door particulieren, die opgenomen zijn in de aansluitverordening.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

In het kader van de herontwikkeling van het plan De Scheg Oost is door het bureau Antea Group een watertoets opgesteld dan wel een studie met de weging van het waterbelang verricht. Het rapport van de Weging van het waterbelang De Scheg Oost is opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Veiligheid / Waterkeringen

In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Het plangebied ligt in de Noorder Legmeerpolder welke omringd is door een regionale waterkering (Vuurlijn, Zijdeveld, Amsteldijk, Hollandse Dijk, Bovenkerkerweg, Noorddammerlaan, Legmeerdijk). Daarbij is aan de oostkant een dubbele kering aanwezig, zowel voor de Amstel als voor de polder(s). Volgens de klimaateffectatlas is er in de polder een kleine kans (1/300-1/3.000 per jaar) op een plaatsgebonden overstroming van 50-200 cm binnen de polder van het plangebied. Dit bij een gemiddeld huidig maaiveldniveau van circa NAP -4,6 m.
Door de waterpeilverhoging en de daarbij horende maaiveldverhoging naar circa NAP -4,0 m neemt het overstromingsrisico af. Het diepste punt in de polder is circa NAP -5,30 m. Het gemiddelde maaiveldniveau van de polder is na een inschatting ongeveer gelijk aan deze van het plangebied.

Ondanks het verminderde risico op overstromingen dient bij de ruimtelijke ontwikkeling van het plan rekening gehouden te worden met mogelijke overstromingen. De MRA beschrijft voor nieuwbouw oplossingen zoals het verhoogd bouwen (op terpen) en het hoger aanleggen van de hoofdinfrastructuur; het aanpassen van drempelhoogten in acht houdend toegangsmogelijkheden voor beperkten; het hoger aanleggen van elektriciteitsaansluitingen en andere installaties; en bijvoorbeeld op gebouwniveau het hoger plaatsen van ingangen en woonruimtes en het plaatsen van dakramen en noodtrappen.

 

Uitgangspunten / Algemeen

10% van het te ontwikkelen gebied moet uit oppervlaktewater bestaan, volgens advies en de regels van het waterschap. De bergingsnorm van 10% wateroppervlak in het plangebied is tevens gemeentelijk klimaatadaptatie beleid. Deze bergingsnorm gaat verder dan de 10% regel als compensatie-eis voor toename verhard oppervlak, maar in de onderhavige situatie is effectief sprake van dezelfde norm. Het oppervlaktewater moet gerealiseerd worden voordat het verhard oppervlak wordt aangebracht.

 

In de toekomstige situatie wordt een woonwijk gerealiseerd op een onverhard perceel. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 71.000 m2. In het gebied wordt circa 17.250 m2 groen(voorzieningen) en 10.660 m2 oppervlaktewater gerealiseerd. In het gebied wordt circa 32.000 m2 verhard oppervlak gerealiseerd, betreffende verharding van de gebouwen, tuinen, wegen en paden e.d. Het verhard oppervlak van de kavels bedraagt circa 22.000 m2 (gebouwen en tuinen). De tuinen van de kavels zijn voor 50% als onverhard meegerekend en het onverhard oppervlak van de kavels bedraagt circa 11.000 m2. Het totale toekomstige onverhard oppervlak bedraagt circa 30.000 m2.

 

Het plan De Scheg Oost wordt gefaseerd gerealiseerd. Het oppervlaktewater wordt ook gefaseerd aangelegd, waarbij in de eerste fase reeds meer dan voldoende water wordt gerealiseerd om te allen tijde een overschot aan waterberging te hebben ten opzichte van de hoeveelheid verharding die wordt aangelegd.

 

Watersysteem

Rond het plangebied zijn geen primaire watergangen aanwezig. De meest nabijgelegen primaire watergang is aan de westzijde van het plangebied gelegen en betreft de Amstelveense Tocht aan de westzijde van de trambaan. Langs het plangebied zijn secundaire watergangen aanwezig. De secundaire watergangen rond het plangebied voeren allemaal in zuidelijke richting af. Deze watergangen worden beheerd door de perceeleigenaar. Het waterschap stelt als eis dat het talud 1:1,5 of flauwer is.

 

De gemeente Amstelveen wil een waterpeil van NAP -5,37 m in het plangebied hanteren. Dit is ongeveer 0,4 meter hoger dan het huidige polderpeil. Met deze aanpassing kan het gebied één geheel vormen met de woonwijk die noordelijk van de ontwikkeling ligt. Over deze aanpassing van het peil heeft de gemeente contact met het waterschap. In overleg met het waterschap is een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten gevolgen van de peilverhoging, zowel voor de oppervlaktewaterstructuur, de (grond)watersituatie en de waterkwaliteit. In het onderzoek, uitgevoerd door Antea Groep, is onderbouwd dat de peilverhoging geen negatieve gevolgen heeft voor de toekomstige inrichting. Bij enkele percelen zijn geringe effecten te verwachten, hiervoor zijn maatregelen uitgewerkt. Daarnaast is onderbouwd dat de peilverhoging geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteit, mits de voedselrijke toplaag ter plaatse van de ontwikkeling wordt weggegraven en vervangen door voedselarme grond. Deze aanpak wordt toegepast bij de voorgenomen ontwikkeling. In overleg tussen het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amstelveen zal naar verwachting de peilverhoging in een partiële peilwijziging worden vastgesteld.

 

In de toekomstige situatie wordt oppervlaktewater aangelegd ter compensatie van het verhard en bebouwd oppervlak. Doodlopende watergangen dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het oppervlaktewater aan de randen van het plangebied mag niet dieper zijn dan 0,6 m onder maaiveldniveau om het opbarstingsrisico te minimaliseren. Daarnaast moeten de watergangen voldoen aan het Programma van Eisen van beheer. De gemeente wil in het plangebied een peil instellen van NAP -5,37 m. Hierdoor kan de grondwaterstand met circa 0,4 m hoger komen te liggen. Om wateroverlast in de toekomst te voorkomen dient rekening te worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte. Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken, dient het huidige maaiveldniveau van circa NAP -5 m te worden opgehoogd. Bij wegen en bebouwing wordt een ontwateringsdiepte in de orde van 0,75 tot 1,0 m aanbevolen, bij groenvoorzieningen kan de ontwateringsdiepte beperkter zijn.

 

Regenwaterafvoer op maaiveld

Om een robuuste afvoer van het regenwater te realiseren wordt zoveel als mogelijk het regenwater oppervlakkig afgevoerd. De Scheg ligt in een kleipolder met relatief hoge grondwaterstanden wat wadi's onmogelijk maakt. Daartoe wordt er in het plan gekozen om, daar waar mogelijk, het water af te voeren via molgoten en groengoten richting de watergangen. Daar waar het niet mogelijk is om regenwater direct van het maaiveld af te voeren naar bermen, verlaagd groen en watergangen worden kolken gebruikt. Deze kolken voeren het water af via een hemelwaterstelsel (HWA) welke conform het GRP is losgekoppeld van het vuilwaterstelsel. Dit HWA-stelsel wordt al binnen het plangebied aangelegd voor de afvoer van regenwater van de woningkavels.

 

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied. In de nabije omgeving zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden aanwezig. In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

 

De grondwaterstand in het plangebied staat tussen circa 0,3 en 1,3 m beneden het maaiveld. Daarmee zal zonder meer het maaiveld moeten worden opgehoogd en dat is ook het uitgangspunt voor de ontwikkeling. Door het verhogen van het waterpeil (van NAP -5,8 m naar NAP -5,37 m) kan de grondwaterstand toenemen. Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om het plangebied aanvullend op te hogen of om lokaal drainagemiddel toe te passen om sterke stijgingen van grondwaterstanden tijdens hevige neerslag te voorkomen. Het maaiveldniveau komt op circa NAP -4 m onder NAP te liggen, waarmee grondwateroverlast (bij de woningen) wordt voorkomen.

 

Waterberging

In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak toe met circa 32.000 m2. Dit wordt gecompenseerd door het aanleggen van circa 10.660 m2 oppervlaktewater.

 

De verhardingstoename (inclusief bebouwing) ten opzichte van de huidige situatie bedraagt circa 32.000 m2. Waternet stelt als uitgangspunt in het ontwikkelen van het plangebied dat minimaal 10% van het te ontwikkelen gebied moet bestaan uit oppervlaktewater. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 71.000 m2. Volgens de randvoorwaarde van Waternet moet minimaal 7.100 m2 oppervlaktewater gerealiseerd worden. In het ontwerp is het voornemen om circa 10.660 m2 oppervlaktewater te realiseren. Dit betekent dat er ruim voldoende watercompensatie in het plan is voorzien.

Om het wateroppervlak van circa 10.660 m2 te realiseren wordt op de rand van het plangebied een stuw gerealiseerd om de benodigde peilstijging te bewerkstelligen.

 
Waterkwaliteit

In het plangebied zijn de uitgangspunten voor de Europese Kader Richtlijn Water leidend. De ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater mag niet verslechteren. De nutriëntenbelasting mag niet te hoog zijn om kroosdekken en troebel water te voorkomen. Doordat het landgebruik wijzigt van landbouwkundig gebruik naar een stedelijke functie zal door het verdwijnen van de bemesting die aan het landgebruik is gekoppeld de nutriënten belasting afnemen wat ten goede komt aan de waterkwaliteit. Door de voorgenomen aanpassingen, waaronder de peilverhoging, zal de waterkwaliteit verbeteren door een afname van de belasting met voedingsstoffen, door een kleinere kweldruk vanuit het (kwalitatief minder goede) watervoerende pakket en door de inrichting van natuurvriendelijke oevers.

 

Klimaatadaptatie

 

Hitte(stress)

Door de aanleg van voldoende oppervlaktewater in het plangebied wordt het hitte eiland effect, vanwege de toename aan verharding, beperkt. Ook de aanleg van groenvoorzieningen draagt bij aan een koelend effect. In de straten kan een beperkte toename aan hittestress worden ervaren ten opzichte van de huidige situatie. Dit is echter onvermijdelijk bij de transformatie van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied.

 

Om de impact van hitte niet erger te maken in 2050 dan in 2020 dienen de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies hittebestendig te worden ingericht. Voor nieuwbouwontwikkelingen geldt dat koele verblijfsplekken (groen, oppervlaktewater) met een minimale oppervlakte van 200 m2 op maximaal 300 meter loopafstand aanwezig zijn binnen het plangebied. Daarnaast dienen verblijfsplekken in nieuwbouwontwikkelingen met minimaal 50% groen en 30% schaduw te worden ingericht. Hierin gelden bomen voor zowel groenoppervlak als schaduwoppervlak.

In het plangebied zullen zich koele plekken bevinden. De verwachting is dat het plangebied voldoet aan de hittestress-eisen. In het plan(gebied) bevinden zich koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 op maximaal 300 meter van de woningbouw.

 

Droogte (Watertekort)

Om te waarborgen dat droogte niet leidt tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur dient een plangebied bij een nieuwbouwontwikkeling neerslag bergend en afvoer vertragend te worden ingericht. Voorgaand is reeds aangegeven hoe binnen het plan(gebied) hierop wordt ingespeeld.

 

Naast de waterbergende en afvoer-vertragende maatregelen dienen er ook maatregelen in het ontwerp te worden opgenomen welke (schade door) bodemdaling tegengaan en kostenefficiënt zijn over de levensduur van 30 jaar. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van langdurige voorbelasting welke restzettingen beperkt.

 

Waterveiligheid

Om de waterveiligheid te kunnen waarborgen is regionale samenwerking met onder andere waterschappen van belang. Bij nieuwbouwontwikkelingen zijn inpassingen van waterkeringen en gevolgbeperkingen van overstromingen onderdeel van het ontwerpproces van gebouwen en openbare inrichtingen. Het onderhavige plan heeft geen invloed op waterkeringen. Bij de peilverhoging, waarvoor een peilbesluit van het waterschap benodigd is, zal rekening worden gehouden met waterveiligheid.

 

 

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het onderhavige project en het plan De Scheg Oost.

 

 

6.3 Archeologie

 

Wettelijk kader

De Erfgoedwet vormt (momenteel) het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie vallen nu onder de Erfgoedwet en worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Onderdeel van archeologische regelgeving is de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld.

 

De kern van de Erfgoedwet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn geworden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden.

Dankzij het principe van 'de verstoorder betaalt', dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

De volgende archeologische voorschriften worden in de Erfgoedwet genoemd:

 

Het Rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Archeologiebeleid gemeente Amstelveen

De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd.

 

De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als 'AMK-terrein' (Archeologische Monumentenkaart) of als 'historische kern'. Dit zijn de op kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp, bestaande en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel en locaties van voormalige molens en posten Linie van Krayenhoff). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar 'historische bebouwing' heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. De zone van het onverveend bovenland (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen) heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getij-inversie-ruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorder Legmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

Voor De Scheg Oost zijn door het bureau Antea Group twee archeologische onderzoeken verricht, namelijk voor De Scheg Oost als geheel een archeologisch vooronderzoek en voor een deelgebied een proefsleuvenonderzoek. De onderzoeksrapporten zijn opgenomen als bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Hierna volgen de conclusies uit de rapporten van de archeologisch onderzoeken.

 

Vooronderzoek (Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen)

 

Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

De basis van het profiel bestaat uit getijdeafzettingen die in boringen 23 en 37 en 17 het hoogst opgeslibd (tot circa 5,5 m -NAP) zijn en daar worden geïnterpreteerd als een oeverwal. Deze afzetting is mogelijk ook aanwezig in boringen 04, 05 en 06 maar daar is (ten minste) de bovenzijde van het pakket niet intact. Waar intact bevindt zich bovenop deze oeverwal, aan de onderzijde van de jongere overstromingspakketten, een zeer dunne laklaag (alleen in boring 37 zeer duidelijk aanwezig). De interpretatie als oeverwal wordt ondersteund door een veelal slappe kleiafzetting aan de westzijde hiervan die mogelijk de vulling is in de randzone van een brede, ondiepe erosiegeul (met een restgeulachtige afzetting). Aan de oostkant bevindt zich een (in de ondergrond) vrij vlak gebied met een standaard opbouw van getijdeafzettingen tot circa 6 m -NAP, overstromingsafzettingen tot circa 5,5 m -NAP en een meermolmlaag (omgewerkt tot ploegvoor) tot het maaiveld op circa 5 m -NAP. Plaatselijk, maar vooral langs de westelijke rand van het terrein alsook langs de uiterste noordzijde, ligt het actuele maaiveld hoger gelegen en in het profiel gaat dit gepaard met een zandige kleilaag die bovenop het overstromingspakket ligt.

Mede door de stratigrafische ligging op de overstromingsklei, alsook door de humeuze brokken in het pakket, wordt deze laag als ‘opgebracht’ geïnterpreteerd. De zandige klei is vermoedelijk opgebracht bij het uitgraven van de Amstelveense Tocht en/of de perceelsloten.

 

Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats?

De zwak gevormde laklaag in boringen 37 en in iets mindere mate ook de vegetatievlekken in boring 23 (beide op circa 0,7 m-mv), op een pakket gelegen dat lithogenetisch als oeverwal kan worden aangeduid, markeren het loopvlak in de fase van de sluiting van kustbarrière. In boring 17 zijn wel mogelijke resten van de oeverwal aanwezig, maar geen vegetatievlakken of laklaag. De laklaag komt vermoedelijk overeen met het niveau uit de periode neolithicum. Een laklaag markeert soms een bewoond niveau en soms ook niet meer dan een oud loopvlak: in dit niveau kan dus een archeologische vindplaats uit het neolithicum aanwezig zijn, maar de aanwezigheid daarvan is nog niet aangetoond.

Er zijn geen nadere indicatoren aangetroffen. Wel is bij het onderzoek op het terrein van de tramremise enkele honderden meters ten zuidwesten van deze locatie, houtskool en botmateriaal aangetroffen in de geulvulling dat kan wijzen op een vindplaats elders op de oeverwallen van dat geulsysteem. Dat 'elders' kan het huidige plangebied betreffen.

 

Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich en wat is de maximale diepte?

De vegetatievlekken/laklaag in boringen 23 en 37 bevinden zich op een diepte van circa 0,7 m-mv. De oeverwal-afzetting begint in deze boringen direct daaronder. In boring 17 begint de (mogelijke) oeverwal-afzetting direct onder de bouwvoor en daar ontbreekt de laklaag of vegetatievlekken.

 

Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen?

Zoals hiervoor genoemd: een als oeverwal geïnterpreteerd pakket met daarop een zware kleilaag waar aan de onderzijde van dat pakket vegetatielaag of -vlekken aanwezig zijn.

 

In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen?

Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Het relevante niveau bevindt zich dermate ondiep dat effectieve bescherming tijdens de bouwfase niet reëel wordt geacht. Bovendien is de zone die beschermd moet worden met dit onderzoek niet nauwkeurig begrensd en is de daadwerkelijke aanwezigheid van een vindplaats nog niet aangetoond. Indien er niet wordt gekozen voor vervolgonderzoek, zouden eventuele dieptebeperkende maatregelen met een brede bufferzone kunnen worden toegepast.

 

In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie?

Er is zoals werd verwacht een systeem aangetroffen dat behoort bij een kreek of mogelijk een bredere geul en in het plangebied bestaat deze concreet uit een zone waar de zandige kleiafzettingen hoger zijn opgeslibd (boring 23 en 37; tot 5,5 m -NAP). Echter werd in het bureauonderzoek het AHN als meest bruikbare bron beschouwd om de ligging van het systeem te bepalen: dit bleek niet helemaal juist. Vanwege de stratigrafische opbouw beredeneerd is de hogere ligging van delen van het perceel langs de west- en noordrand te verklaren door een opgebracht pakket van lokale afkomst (bijvoorbeeld bij het graven van de naastgelegen sloten).

De lichte verhogingen in het centrale deel van de akker hebben ook niet te maken met eventuele kreekruggen: die zijn niet aangetroffen in de boringen. Mogelijk hebben deze flauwe welvingen te maken met differentiële klink van de overstromingsklei of van de meermolm.

 

(Selectie)advies

Uit een overweging van de voorgaande gegevens wordt geconcludeerd dat er één locatie is aangetroffen binnen het plangebied De Scheg Oost waarvoor een verhoogde kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats bestaat. De archeologische relevante laag betreft een laklaag/vegetatievlekken in boringen 23 en 37 en de relevante landschapsvorm een vermoedelijke oeverwal. De combinatie van deze landschapsvorm met een specifiek loopniveau leidt tot een middelhoge tot hoge verwachting op bewoningsresten uit het neolithicum. In boring 17 is eveneens een hoger opgeslibde zandige klei aanwezig. Dat betreft vermoedelijk de voortzetting van de oeverwal die in boringen 23 en 37 is herkend, maar in boring 17 ontbreekt de vegetatielaag of -vlekken. In boring 04, 05 en 06 is de oeverwal mogelijk ook aanwezig, maar op die locatie is (ten minste) de top van het pakket verstoord.

 
Het uitgevoerde booronderzoek betrof een verkennend onderzoek. De aanwezigheid van de intacte oeverwal in boringen 17, 23 en 37 (respectievelijk gelegen op raai 2, 3 en 4) duidt op een min of meer noord-zuid gerichte element. De precieze omvang kan echter niet met een verkennend onderzoek worden bepaald. Ook is er op dit moment geen sprake van een archeologische vindplaats, maar wel is in ruwe lijnen de omvang van het zoekgebied voor een karterend onderzoek te bepalen. Geadviseerd wordt om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren binnen het zoekgebied (hieronder weergegeven). Dit gebied voor vervolgonderzoek betreft circa 120 x 60 meter (7.200 m2).

 

Afbeelding 6.3: Zoekgebied/advieskaart vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek)

 [image]

 

Binnen het zoekgebied wordt de aanwezigheid van een min of meer noord-zuid gerichte oeverwal, met een eventueel loopvlak en mogelijk bewoningsresten verwacht. Buiten dit zoekgebied worden op grond van de resultaten uit het booronderzoek géén archeologische resten verwacht. Boorraai 1 (boringen 04, 05 en 06) is niet in dit advies meegenomen omdat daar de top van het pakket niet intact is.

Het advies om ten aanzien van een archeologische verwachting in de karterende fase een proefsleuvenonderzoek uit te voeren is in lijn met het gemeentelijk beleid.

 

 

Proefsleuvenonderzoek (Inventariserend veldonderzoek met proefsleuven)

 

In september 2021 heeft Antea Group inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in voorbereiding op de voorgenomen ontwikkeling van De Scheg Oost. Bij de voorgenomen werkzaamheden ontstaan bodemroeringen, waardoor eventuele archeologische resten verstoord kunnen raken. Conform het beleid van de gemeente Amstelveen is archeologisch onderzoek in het plangebied verplicht. Het proefsleuvenonderzoek staat beschreven in een rapport d.d. 15 maart 2022.

 

Het onderzoeksgebied/zoekgebied van het proefsleuvenonderzoek staat weergegeven op afbeelding 6.3 (met een blauw kader). Binnen dit zoekgebied wordt/werd de aanwezigheid van een min of meer noord-zuid gerichte oeverwal, met een eventueel loopvlak en mogelijk bewoningsresten uit het neolithicum verwacht.

 

Conclusie

Vanuit het vooronderzoek was de verwachting, dat binnen het plangebied archeologische resten vanaf het neolithicum aangetroffen kunnen worden. Het argument hiervoor is dat de locatie in die perioden geschikt was voor bewoning. In de bodem werden tijdens het booronderzoek namelijk onder de bouwvoor oeverwalafzettingen geconstateerd. Ook werd in een deel van het gebied een vegetatiehorizont of laklaag aangetroffen. De kans op het aantreffen van een vondstlaag uit het neolithicum werd middelhoog tot hoog ingeschat.

 

Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan geconcludeerd worden dat er een vermoedelijk laag gelegen/laag opgeslibde oeverwal is aangetroffen, met in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied een al dan niet geërodeerde en zwak ontwikkelde vegetatiehorizont, met daarboven plaatselijk jongere verspoelde afzettingen. Hoewel deze verspoeling niet in alle werkputten is aangetroffen is de eventuele vegetatiehorizont hierdoor ter hoogte van de overige werkputten vermoedelijk geërodeerd. Dit kan tevens, of in combinatie, zijn gebeurd met de erosie van de top van de oeverafzettingen door ontginningen die in het gebied hebben plaatsgevonden. Op basis van de aangetroffen bodemopbouw is het gebied in het verleden niet of weinig geschikt geweest voor bewoning.

 

Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen. Er werd slechts één spoor aangetroffen dat van natuurlijke aard was. Er is daarmee geen sprake van archeologische vindplaatsen.

 

Conclusie

Naar verwachting worden bij de planuitvoering geen archeologische waarden aangetast. Bij het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische vindplaatsen aangetroffen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavige project.

 

 

6.4 Verkeer

 

In het kader van het plan De Scheg Oost is in 2024 een verkeerskundige analyse uitgevoerd door het bureau Antea Group. Dit betreft een update van de verkeerskundige analyse uit 2022.

In de verkeerskundige analyse zijn de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling van en met het plan De Scheg Oost beschouwd. De (geactualiseerde) onderzoeksnotitie is toegevoegd als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Verkeersgeneratie

Om de verkeerseffecten van het plan De Scheg Oost in beeld te brengen, wordt (eerst) de verkeersgeneratie bepaald. De verkeersgeneratie is het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen die het plan veroorzaakt (vertrek en aankomst), dit is inclusief bezoekers, bezorgdiensten, vuilniswagens, et cetera. Om de verkeersgeneratie te kunnen bepalen is gebruikgemaakt van cijfers uit het verkeersmodel. Het model rekent op basis van diverse factoren, zoals bereikbaarheid, beschikbaarheid modaliteiten en afstand tot werk- en winkellocaties, de verkeersgeneratie evenals de herkomst en bestemming van het verkeer.

 

Het aantal verkeersbewegingen voor De Scheg Oost komt op basis van het verkeersmodel voor 172 woningen uit op 712 motorvoertuigen per etmaal. In totaal worden in het herontwikkelde plan circa 152 woningen gerealiseerd, dus er is sprake van een lichte overschatting van het aantal verkeersbewegingen die in de verkeersnotitie is aangehouden.

 
Verdeling verkeer plangebied

De verkeersgeneratie van 712 voertuigen van De Scheg Oost wordt verdeeld over wegen, en in eerste instantie in twee richtingen over de Bovenkerkerweg.

De verdeling van de bestemming/richting van het verkeer (vanuit De Scheg Oost) is bepaald op basis van resultaten van het verkeersmodel en aan de hand van een inschatting op basis van onder andere CBS-cijfers.

Het verkeer kan vanuit het plangebied via de J.C. van Hattumweg richting de Bovenkerkerweg twee richtingen op, richting het noorden en het zuiden. Doordat de ontwikkeling woningen betreft, bestaan de reismotieven van de bewoners hoofdzakelijk uit woon-werk, winkelen (o.a. boodschappen) en recreatie (o.a. sport). Aan de hand van CBS-cijfers en het verkeersmodel blijkt dat mensen die in Amstelveen wonen, hoofdzakelijk in de gemeente Amsterdam (48%), Amstelveen (21%) en Haarlemmermeer (11%; o.a. Schiphol en Hoofddorp) werken. Aan de hand van deze verdeling en op basis van resultaten van het verkeersmodel zijn de snelste routes van en naar bijvoorbeeld de werklocaties bepaald. Hieruit blijkt dat 80% van het verkeer van De Scheg Oost bij de Bovenkerkerweg richting het noorden rijdt en 20% richting het zuiden. Voor de andere functies zoals winkelen en recreatie geldt ongeveer dezelfde verdeling, waarbij het winkelcentrum Westwijk een belangrijke bestemming is voor de dagelijkse boodschap.

 

De verkeersgeneratie van 712 voertuigen wordt dus verdeeld over de Bovenkerkerweg volgens op basis van de CBS-cijfers de volgende verdeling.

 

Daarnaast heeft het verkeersmodel voor de verkeersgeneratie van 712 voertuigen ook een verdeling van het verkeer, namelijk de volgende verdeling:

 

Verdere verdeling van het verkeer over de overige wegen is niet bepaald omdat het verkeer snel wordt opgenomen in het heersende verkeersbeeld, waardoor de effecten op de doorstroming klein zijn.

 

Verkeersafwikkeling

De verkeersafwikkeling van De Scheg Oost is beoordeeld op wegvak- en kruispuntniveau.

Wegvakken

In de tabel op afbeelding 6.4A zijn de relevante verkeerseffecten van de ontwikkeling van De Scheg Oost weergegeven. In de tabel zijn de verkeerscijfers opgenomen voor de referentiesituatie, de situatie zonder het plan De Scheg Oost, en de plansituatie. De verkeersintensiteiten zijn prognosecijfers voor het jaar 2033 en afkomstig uit het verkeersonderzoek De Scheg (Goudappel, november 2023).

In het verkeersmodel is De Scheg Oost met 172 woningen in de autonome situatie opgenomen. De verkeersintensiteiten voor de autonome situatie exclusief De Scheg Oost zijn door Antea Group handmatig bepaald (met afronding) op basis van de verkeersgeneratie plan De Scheg Oost.

 

Afbeelding 6.4A: Verkeersintensiteiten autonome- en plansituatie De Scheg Oost

 [image]

 

Door de ontwikkeling van De Scheg Oost nemen de verkeersintensiteiten vanzelfsprekend toe op de wegen in de omgeving van het plangebied. Uit het verkeersmodel en de eerder beschreven uitgangspunten blijkt dat het verkeer toeneemt op de wegvakken in de directe omgeving van het plangebied, voor zover die wegvakken relevant/bereikbaar zijn. De grootste verkeerstoename is op het oostelijke deel van de J.C. van Hattumweg, waar het plan De Scheg Oost een toename van ongeveer 712 mvt/etm geeft. De toename van het verkeer zal niet leiden tot doorstromingsproblemen op de genoemde wegvakken, doordat de toename relatief beperkt blijft.

 

Kruispunten

Naast de verkeersafwikkeling op wegvakken is ook het effect in beeld gebracht van één kruispunt bij het plangebied. Dit kruispunt is geselecteerd doordat hier de toename van het verkeer het grootst is en waardoor dit kruispunt maatgevend is voor de verkeersafwikkeling van het plan. Het gaat om het kruispunt Bovenkerkerweg – J.C. van Hattumweg. Dit is een voorrangskruispunt waarbij de Bovenkerkerweg de voorrangsweg is en het verkeer op de J.C. van Hattumweg voorrang moet verlenen. Het op korte termijn te realiseren kruispunt is weergegeven op afbeelding 6.4B. Er komt een middeneiland die de mogelijkheid geeft voor langzaam verkeer om gefaseerd over te steken.

 

Afbeelding 6.4B: Kruispunt Bovenkerkerweg – J.C. van Hattumweg (te realiseren)

 [image]

 

Het kruispunt is getoetst voor de plansituatie in twee scenario’s, waarbij het verkeer van De Scheg Oost verdeeld is op basis van het verkeersmodel (70%-30%) en op basis van de CBS-cijfers (80%-20%).

Om de toekomstige afwikkeling van het kruispunt te toetsen is gebruikgemaakt van het intensiteitscriterium van Slop. Dit houdt in dat als het resultaat van de berekening het criterium overschrijdt, er maatregelen getroffen dienen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan het aanleggen van een rotonde of het plaatsen van verkeerslichten. De grenswaarde van het criterium ligt op 1,33, en wanneer de waarde boven de 1,33 komt dan dient onderzocht te worden of er verdere maatregelen noodzakelijk zijn. Is de waarde hoger dan 1,67, dan zijn er sowieso maatregelen noodzakelijk.

 

In de plansituatie op basis van de verdeling van het verkeersmodel, wordt voor de afwikkeling op het kruispunt een intensiteitscriterium van 1,24 berekend. In de plansituatie op basis van de verdeling van verkeer op basis van CBS, wordt voor de afwikkeling op het kruispunt een intensiteitscriterium van 1,32 berekend.

Uit de berekeningen blijkt dat in de plansituatie er geen maatregelen noodzakelijk zijn op dit kruispunt. Het resultaat van dit kruispunt ligt ruim onder de grenswaarde om maatregelen te treffen. Dit houdt in dat dit voorrangskruispunt het verkeer voldoende kan afwikkelen zonder grote doorstromingsproblemen. Wel ligt, wanneer gekeken wordt naar het scenario met meer verkeer richting de stad, het resultaat dicht bij de onderzoeksgrenswaarde van 1,33. Dit kan betekenen dat op drukke dagen de wachttijd op dit kruispunt kan oplopen en er mogelijk korte wachtrijen zullen ontstaan. Deze langere wachttijd leidt naar verwachting niet tot een wezenlijk doorstromingsprobleem.

 

 

Parkeren

De woningbouw van het onderhavige project leidt tot een parkeervraag. Het voorzien in voldoende parkeergelegenheid is geregeld via de Nota Parkeernormen Amstelveen. De parkeervraag wordt bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen.

 

In de parkeergelegenheid voor de 77 woningen van het onderhavige project wordt op twee manieren voorzien, namelijk deels op eigen terrein en voor een groot deel in de openbare ruimte. Het gedeeltelijk parkeren op eigen terrein is van toepassing op de 16 twee-onder-een-kap woningen. Voor de onderhavige rijwoningen en beneden-boven woningen is gezien de kavels geen sprake van parkeren op eigen terrein.

 

Voor de 77 woningen van fase 1 De Scheg Oost worden 83 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Circa 80 van de 83 openbare parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de 50 bebo-woningen en 11 rijwoningen.

 

In de situatietekening van de omgevingsvergunning staan de parkeerplaatsen weergegeven. De 83 openbare parkeerplaatsen en de 48/32 (c.q. rekentechnisch 20,8) parkeerplaatsen op eigen terrein, staan weergegeven op afbeelding 6.4C en 3.2C.

 

Afbeelding 6.4C: Parkeerplaatsen fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost

 [image]

 

Bij de twee-onder-een-kap woningen wordt parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd in de vorm van een garage met lange oprit. Theoretisch kunnen hier 3 voertuigen geparkeerd worden. Omdat de parkeerplaatsen niet onafhankelijk van elkaar te bereiken zijn, wordt op basis van Nota Parkeernormen Amstelveen 2021 bijlage 2 een berekeningsaantal aangehouden van 1,3 parkeerplaatsen. Op basis van de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning dienen nog 3,2 ofwel 3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.

Voor de rijwoningen en bebo-woningen geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. De parkeervraag van de 11 rijwoningen en 50 bebo-woningen bedraagt gezamenlijk 79,3 parkeerplaatsen.

De totale parkeervraag voor de openbare ruimte bedraagt 82,5 (83) parkeerplaatsen.

 

Met het onderhavige project worden 83 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Daarmee is, in combinatie met het deels parkeren op eigen terrein/oprit, sprake van voldoende parkeerplaatsen voor de onderhavige 77 woningen.

 

Er wordt voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen volgens de parkeernormen.

 

 

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het onderhavige project en het herontwikkelde plan De Scheg Oost.

In het geval van zowel 77 woningen (fase 1), 152 woningen als de oorspronkelijke 172 woningen is de verkeersafwikkeling op orde.

In de onderhavige fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

 

 

6.5 Geluid

 

Wettelijk kader en beleidskader

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening.

 

Voor spoorwegen, (drukkere) verkeerswegen en (grote) industrieterreinen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn voorkeursgrenswaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies opgenomen. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor de hogere waarden van de geluidsbelasting geldt dat deze lager dienen te zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, voor verschillende situaties, die zijn neergelegd in de Wgh en het Bgh.

 

De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Beleidsnota geluid - Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt voor hogere waarden verlening. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

 

Industrie algemeen

Voor de (kleinere) bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is, geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De VNG-handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidhinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, richtafstanden en streefwaarden. De wettelijke geluidsnormen voor bedrijfsactiviteiten, welke gelden voor de bedrijven, zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 
Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van (een omgevingsvergunning voor afwijken van) een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg of wijziging van een weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe en/of gewijzigde weg op (bepaalde) bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtvaartverkeer / vliegverkeer

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bepaalt de routering van het vliegverkeer van de luchthaven Schiphol. Daarbij zijn in het LIB beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven.

In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. zones waarin beperkingen gelden voor (nieuwe) geluidgevoelige functies. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de beperkingen en bepalingen.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

Voor het project fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost is een akoestisch onderzoek verricht door het bureau n4o. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

De geluidsbelasting vanwege wegverkeer (op meerdere wegen) is bepaald bij de nieuw te bouwen 77 woningen in het gebied De Scheg Oost te Amstelveen.

Hierna staan een samenvatting van de resultaten en de conclusies van het akoestisch onderzoek beschreven.

 

Industrielawaai

Met betrekking tot industrielawaai is er sprake van geluid afkomstig van de opstelplaats voor trams ten zuidwesten van het plangebied. Deze opstelplaats is echter niet op een gezoneerd industrieterrein gelegen, waardoor het wettelijk kader van de Wgh voor regulering van industrieterrein niet geldt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast is het van belang dat (bestaande) bedrijven (in dit geval het opstelterrein) niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit(en) en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd en betreft een richtafstand. Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Het opstelterrein kan worden aangemerkt als bedrijvigheid met milieucategorie 3.2 met een bijbehorende indicatieve hinderafstand van 100 meter (geluid is hierbij maatgevend). In het geval van het opstelterrein zijn de richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' gehanteerd. De dichtstbijzijnde woning van het onderhavige project dan wel binnen het plangebied ligt op circa 260 meter van het opstelterrein. De indicatieve hinderafstand reikt daarmee niet tot de geprojecteerde woningen binnen het plan De Scheg Oost.

Op basis hiervan kan ervan worden uitgegaan dat de geluidsbelasting L-etmaal als gevolg van het opstelterrein de grenswaarde van 45 dB(A) niet overschrijdt. Daartoe is het uitgangspunt dat het geluid afkomstig van het opstelterrein geen significante bijdrage levert aan de cumulatieve geluidsbelasting (Lcum). De geluidsbelasting als gevolg van het opstelterrein is derhalve niet meegenomen in de berekeningen.

 
Wegverkeerslawaai

 

Bovenkerkerweg

De geluidsbelasting vanwege wegverkeer rijdend op de Bovenkerkerweg is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt bij een aantal van de 77 woningen overschreden en meer specifiek bij een aantal van 50 bebo-woningen. Deze hogere geluidsbelasting vanwege de Bovenkerkerweg is aan de orde in het oostelijke deel van het onderhavige project(gebied) op een deel van de gevels van een aantal bebo-woningen. De overschrijdingen vinden plaats op de oostelijk en zuidelijk georiënteerde gevels van drie van de bouwblokken met de bebo-woningen.

De geluidsbelastingen vanwege verkeer op de Bovenkerkerweg boven de voorkeursgrenswaarde variëren van 49 t/m 53 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh).

 

De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden bij de geluidsbelasting vanwege de Bovenkerkerweg. Het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen kan in principe een hogere waarde verlenen.

 

Trambaan

De geluidsbelasting vanwege tramverkeer is ter plaatse van de onderhavige nieuwe 77 woningen niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

 

Nieuwe gebiedsontsluitingsweg ten westen van De Scheg Oost

Ter plaatse van de onderhavige 77 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden bij de geluidsbelasting vanwege de nieuwe gebiedsontsluitingsweg.

 

30 km/uur wegen

De geluidsbelasting vanwege de J.C. van Hattumweg, de Marjoleinlaan en Korianderlaan is op alle gevels van de nieuw te bouwen woningen niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

 

Cumulatieve geluidsbelasting

Naast de toets per weg wordt ook de cumulatieve geluidsbelasting inzichtelijk gemaakt. Hierin wordt onderscheid gemaakt in de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van gezoneerde wegen (Lcum) en de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van de gezoneerde wegen en het vliegverkeer (Lcum + luchtvaartlawaai). Aangenomen is dat het geluid afkomstig van de opstelplaats (maximaal 45 dB(A)) geen significante bijdrage levert aan de cumulatieve geluidsbelasting.

 

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh vanwege wegverkeer (zonder maatregelen). De cumulatieve geluidsbelasting inclusief luchtvaartlawaai bedraagt ten hoogste 60 dB.

 

De gecumuleerde geluidsbelasting dient inzichtelijk te worden gemaakt in het kader van de Wgh. Het bevoegd gezag kan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidsbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidsbelasting is niet aan de orde.

 

In het 'Hogere Waarden Beleid Regio Amstelland–Meerlanden' (Beleidsnota geluid - Deelnota Hogere Waarden) staat beschreven dat de cumulatieve geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan 3 dB boven de ten hoogste te verlenen hogere waarde.

Daarbij gaat het om cumulatieve geluidsbelasting van Wgh-bronnen oftewel exclusief luchtvaartlawaai. Volgens het gestelde beleid mag de cumulatieve geluidsbelasting (vast te stellen hogere waarde exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh: 56 dB + 3 dB) maximaal 59 dB bedragen. De berekende cumulatieve geluidsbelasting van maximaal 57 dB voldoet daarmee aan het hogere waarden beleid.

 
Maatregelen(overweging), en hogere waarden

Volgens de Wet geluidhinder kan een hogere waarde voor een plan worden verleend wanneer toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, waarbij een vereiste is dat de geluidsbelasting lager is dan de maximaal te verlenen hogere waarde voor die situatie.

 

Het toepassen van een stiller wegdek op de Bovenkerkerweg voor de nieuwbouw is onvoldoende doeltreffend en onvoldoende doelmatig.

 

Het beperken van de geluidsbelasting met bijvoorbeeld een snelheidsverlaging of schermen langs de weg is niet haalbaar, vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk, verkeerskundig en financieel oogpunt, en is tevens onvoldoende doelmatig.

 

De woningen beschikken allemaal over een geluidluwe zijde; daarmee voldoen de bouwplannen aan hetgeen gesteld is in het 'Hogere Waarde Beleid Regio Amstelland - de Meerlanden'.

 

Gelet op het voorgaande is het mogelijk om de hogere waarden vast te stellen.

Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid is opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

De geluidsbelastingen worden aanvaardbaar geacht.

 

Verder moeten de bouwplannen voldoen aan het Bouwbesluit en zullen aan de woningen geluidwerende maatregelen getroffen worden, zodat er een acceptabel binnenniveau, zijnde 33 dB in nieuwbouwsituaties, wordt bereikt. Deze maatregelen zijn opgenomen in de onderhavige omgevingsvergunning. De geluidwering van de gevel is gebaseerd op de gecumuleerde geluidsbelasting inclusief luchtvaartlawaai om zo een goed leefklimaat te waarborgen.

 

Luchtvaartlawaai

De woningen van het onderhavige project zijn niet gelegen in een beperkingengebied van luchthaven Schiphol en zijn niet gelegen binnen de 20Ke-contour (LIB zone 5). Het project is gelegen nabij een geluidscontour (de 20Ke-contour) van Schiphol. Daarom is rekening gehouden met luchtvaartlawaai. De geluidwering van de gevels van de woningen is afgestemd op de berekende cumulatieve geluidsbelasting inclusief luchtvaartlawaai.

 

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het onderhavige project. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen is aanvaardbaar door de te realiseren geluidwering van de gevel.

 

 

6.6 Luchtkwaliteit

 

Wettelijk kader

De hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in (de omgeving van) een ruimtelijk plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën projecten met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Indien sprake is van een combinatie van functies zal een berekening van (de toename van) de luchtconcentraties moeten worden gemaakt.

Voor woningbouwprojecten is de NIBM regeling van toepassing op woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

Voor de ontwikkeling van De Scheg Oost is een luchtkwaliteitstoets opgesteld door het bureau Antea Group. De onderzoeksnotitie is opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Binnen het onderhavige project bevindt zich geen gevoelige bestemming.

 

In de projectsituatie ontstaan aanvullende emissies van luchtverontreinigende stoffen (NOx, PM10 en PM2,5) door de verkeersaantrekkende werking van het project. Daartoe dient de luchtkwaliteit verandering te worden beoordeeld.

 

Het plan De Scheg Oost met 152 woningen, waaronder het onderhavige project fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost met 77 woningen, valt onder een categorie project als bedoeld in het Besluit NIBM juncto de Regeling NIBM. Daarmee draagt het plan De Scheg Oost niet in betekenende mate bij aan de verandering van de luchtkwaliteit.

 

Hiermee voldoet het project ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

 

Uit de luchtkwaliteitnotitie komt naar voren dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 niet worden overschreden in de omgeving van het projectgebied. De luchtconcentraties in de omgeving liggen volgens de monitoringstool (van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) ruimschoots lager dan de grenswaarden.

Ten aanzien van luchtkwaliteit is er sprake van goede ruimtelijke ordening.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het project.

 

 

6.7 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 

Wettelijk kader

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 
Besluit externe veiligheid transportroutes, en Basisnet

Op 1 april 2015 is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes inwerking getreden. In deze wetgeving is de grondslag voor het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen. In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staan bepalingen met betrekking tot te verrichten onderzoek en risico verantwoording.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

Met behulp van de Risicokaart/signaleringskaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het projectgebied aanwezige risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid.

 

Het onderhavige project, als ook de bestemmingsplannen De Scheg Oost en De Scheg Midden, maken geen risicovolle activiteiten mogelijk. De nieuw te bouwen woningen worden beschouwd als kwetsbare objecten.

 

Er zijn voor De Scheg Midden en De Scheg Oost externe veiligheid onderzoeken verricht. In het externe veiligheid onderzoek De Scheg Midden zijn in de groepsrisicoberekening ook de woningen van De Scheg Oost en het onderhavige project meegenomen.

 

De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

 

Bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt

De Risicokaart/signaleringskaart geeft aan dat in de directe omgeving van De Scheg Midden geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn; dit geldt ook voor De Scheg Oost en het onderhavige project. De Scheg is gelegen buiten de berekende plaatsgebonden risicocontouren (PR=10-6) en veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico van Bevi inrichtingen en overige risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. De Scheg is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi inrichtingen. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor het onderhavige project.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen

Het projectgebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de wegen N201 en N231, maar is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de weg N521. In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen spoorwegen en snelwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

 

De weg N521, waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd, ligt oostelijk van het projectgebied. De N521 is niet een specifiek aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen. De risicosituatie met betrekking tot de N521 (Bovenkerkerweg) wordt hierna beschouwd.

 
De Rijksweg A9 bevindt zich circa 3.800 meter ten noorden van het projectgebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de weg bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2). Hiermee reikt het invloedsgebied van de weg niet tot het projectgebied en is de A9 daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

 

N521

De provinciale weg N521 (Bovenkerkerweg ter hoogte van De Scheg Oost) bevindt zich circa 100 meter ten oosten van het projectgebied. De N521 is niet opgenomen in de Regeling basisnet, het landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Rijkswegen en provinciale wegen (zoals de N521) zijn in principe opengesteld voor alle transport van gevaarlijke stoffen.

 

Voor deze weg zijn geen recente telgegevens beschikbaar voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er is daarom aangesloten bij de aannames van het 'Verkennend onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen over Provinciale wegen' (Provincie Noord-Holland, 2010): 300 transporten GF3 per jaar. Er bestaat geen aanleiding om te verwachten dat dit uitgangspunt niet meer representatief is voor de huidige situatie. Voor transportcategorie GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter.

 

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen om te bepalen of er sprake is van een PR 10-6-contour. Voor de N521 is ter hoogte van het projectgebied geen sprake van een plaatsgebonden risico (PR) 10-6-contour, want minder dan 500 transporten GF3 per jaar. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

 

In de bijlage van de HART staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Voor het trajectdeel ter hoogte van het plangebied De Scheg Oost moet de gemiddelde personendichtheid op 100 meter van de weg hoger zijn dan 200 personen per hectare (op basis van tweezijdige bebouwing). Op basis van de omgevingskenmerken (woningbouw en agrarisch) wordt geconcludeerd dat de personendichtheid zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager is.

 

Het groepsrisico van de N521 is zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie (inclusief voorgenomen ontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Omdat het projectgebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht.

 

Bestrijdbaarheid

Bij het optreden van een plasbrand zijn er mogelijkheden om een erger scenario (warme BLEVE) te voorkomen en de plasbrand te bestrijden. Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maatregelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Na het optreden van een BLEVE kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied De Scheg Oost zal aan twee zijden worden ontsloten, namelijk via twee richtingen van de J.C. van Hattumweg, waardoor er sprake is van een goede bereikbaarheid. De J.C. van Hattumweg sluit aan de oostzijde aan op de Bovenkerkerweg, en aan de westzijde is/blijft de weg bereikbaar voor calamiteitenverkeer via het nieuwe fietspad (omzetting weg naar fietspad).

 
Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van woningen. Uitgangspunt is dat de betreffende personen zelfredzaam zullen zijn.

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

Bij een koude BLEVE ontstaat plotseling een explosie waardoor er geen gelegenheid is om het gebied te ontruimen. In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen in de directe omgeving slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Bij een warme BLEVE is vluchten en schuilen mogelijk. Schuilen in gebouwen kan op 150 meter afstand. De effectafstand van een plasbrand is minder dan 100 meter.

 

Er zijn mogelijkheden om het plangebied De Scheg Oost via meerdere routes te verlaten via de J.C. van Hattumweg en om via die weg in twee richtingen te vluchten.

 

Conclusie

De aanwezigheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen vormt geen belemmering voor het onderhavige project. Scenario's met een BLEVE en plasbrand zijn een algemeen risico. Het projectgebied bevindt zich op circa 100 meter van de risicobron, waarmee veelal kan worden gevlucht voor het risico en een naderende calamiteit.

 

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Uit de Risicokaart/signaleringskaart volgt dat westelijk langs het projectgebied en het plangebied De Scheg Oost een buisleiding van de Gasunie is gelegen (leiding W-540-01), en dat zuidelijk van De Scheg twee buisleidingen van de Gasunie zijn gelegen (leidingen W-529-01 en W-529-15). De zuidelijk gelegen buisleidingen liggen op meer dan 1 kilometer van het plangebied. Buisleiding W-540-01 ligt in een deel van het plangebied De Scheg Midden, het deel met een nieuw wegtracé.

 

Het invloedsgebied van een hogedrukgasleiding wordt bepaald aan de hand van de werkdruk en de diameter van de gasleiding. De genoemde hogedrukgasleidingen hebben een werkdruk van 40 bar en een diameter van ongeveer 13 inch, waardoor het invloedsgebied van deze gasleidingen 140 meter bedraagt. Het woningbouwgebied van het plangebied De Scheg Oost ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding W-540-01.

 

Het projectgebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de hoge druk aardgasbuisleidingen W-529-01 en W529-15. Een gedeelte van het projectgebied is gelegen binnen het invloedsgebied van buisleiding W-540-01 en is daarom nader beschouwd. Op afbeelding 6.7 is de ligging van het invloedsgebied en de 100% letaliteitscontour van buisleiding W-540-01, in relatie tot De Scheg Oost, weergegeven.

 

Afbeelding 6.7: Ligging van De Scheg Oost ten opzichte van de aardgasbuisleiding W-540-01 (hogedrukgasleiding) en het invloedsgebied

 [image]

 

Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied en binnen de 100% letaliteitscontour van hoge druk aardgasbuisleiding W-540-01 van Gasunie. Het onderhavige project bevindt zich niet binnen de 100% letaliteitscontour. De voorgenomen ontwikkelingen zijn getoetst aan de normen in het Bevb. Het volgende wordt geconcludeerd:

 
Rampbestrijding en zelfredzaamheid

 

Scenario Fakkelbrand buisleiding

Maatgevend scenario is een breuk van een hoge druk aardgas buisleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk continu uit. Het gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt die duurt totdat na inblokken van de leiding de druk afneemt. De grootte van de fakkel is afhankelijk van:

 

Deze fakkel kan bij een totale leidingbreuk tot een hoogte van enkele tientallen meters reiken. Deze fakkelbrand leidt tot hittestraling in de omgeving (uitgedrukt in kW/m²). De fakkelbrand is gedurende de eerste paar minuten het hoogst en neemt na verloop van tijd in hoogte af. De tijdsduur van de aanwezigheid van de fakkel is afhankelijk van de locaties van afsluiters en hoe snel deze zijn dichtgestuurd door de leidingeigenaar. Nadat de afsluiters zijn gesloten duurt het nog enige minuten voordat de fakkelbrand vrijwel gedoofd is. Bij een totale leidingbreuk bij buisleiding W-540-01 kan een fakkelbrand optreden. Als deze breuk optreedt ter hoogte van het plangebied zal de optredende warmtestraling van deze fakkelbrand in een deel van het plangebied meer dan 35 kW/m2 bedragen (de 35 kW/m2 contour is bij een standaard diepteligging gelegen op een afstand van circa 70 meter van de leidingbreuk tijdens de beginfase van de fakkelbrand en na verloop van tijd op circa 50 meter van de leidingbreuk). De buisleiding ligt niet in het plangebied De Scheg Oost, maar ligt in de omgeving van het gebied op een diepte van 14,8 meter onder het maaiveld. Vanwege de aanwezige gronddekking en de diepte van de krater die ontstaat bij een leidingbreuk en de hoogte van de fakkelbrand zal de warmtestralingscontour van de optredende fakkelbrand waarschijnlijk iets kleiner zijn dan 70 meter. Met de huidige rekenmodellen kan echter niet worden berekend hoeveel kleiner dit is en wordt verder uitgegaan van de afstand van 70 meter. In ieder geval is de kans van optreden van dit scenario door de aanwezige diepteligging sterk gereduceerd omdat kans van een breuk van de leiding door mechanische beschadiging door derden (de bepalende faalkans) verwaarloosbaar klein is geworden.

 

Bij een warmtestraling van meer dan 35 kW/m2 biedt een gebouw geen of slechts gedurende zeer korte tijd bescherming aan de personen in het gebouw. Binnen een afstand van 70 meter is vluchten van de bron af de enige optie. Vanaf 70 meter afstand van de leidingbreuk is schuilen binnen/achter een gebouw mogelijk. Na verloop van tijd is brandoverslag naar het gebouw mogelijk en moeten aanwezige personen alsnog het gebouw ontvluchten. Het onderhavige project fase 1 herontwikkeling De Scheg Oost ligt op meer dan 70 meter van de buisleiding.

 

Bestrijdbaarheid

Bij optreden van een fakkelbrand in de buisleiding zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen of te bestrijden zolang door de leidingbeheerder de afsluiters in de buisleiding nog niet zijn gesloten.

Na het optreden van een fakkelbrand bij de buisleiding kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust nadat de afsluiters in de buisleiding zijn gesloten. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied De Scheg Oost zal aan twee zijden worden ontsloten, namelijk via twee richtingen van de J.C. van Hattumweg, waardoor er sprake is van een goede bereikbaarheid. De J.C. van Hattumweg sluit aan de oostzijde aan op de Bovenkerkerweg, en aan de westzijde is/blijft de weg bereikbaar voor calamiteitenverkeer via het nieuwe fietspad (omzetting weg naar fietspad).

 

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van woningen. Uitgangspunt is dat de betreffende personen zelfredzaam zullen zijn.

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een volledige breuk van een buisleiding zal vrijwel direct een fakkelbrand ontstaan waardoor er geen gelegenheid is om het gebied te ontruimen. Bij het optreden van een fakkelbrand bij de buisleiding is binnen een afstand van 70 meter vluchten van de bron af de enige optie. Vanaf 70 meter afstand van de leidingbreuk is schuilen binnen/achter een gebouw mogelijk. Na verloop van tijd is brandoverslag naar het gebouw mogelijk en moeten aanwezige personen alsnog het gebouw ontvluchten. Vanaf 140 meter afstand van de leidingbreuk valt geen brandoverslag naar gebouwen meer te verwachten.

 

Via de J.C. van Hattumweg kan van de risicobron af gevlucht worden.

 

Vliegverkeer

De ruimtelijke maatregelen gericht op de beheersing van de risico's die worden benoemd in de Wet luchtvaart zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In het LIB zijn een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid in verband met de nabijheid van de luchthaven.

Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen het LIB beperkingengebied nummer 5 (van bijlage 3 LIB). Binnen het beperkingengebied nummer 5 worden geen woningen geprojecteerd. Dit betekent dat er geen nadere motivering vereist is op welke wijze er rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling.

 

 

Conclusie

De normen voor externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico) zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt, het Bevb en het LIB vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Op grond van het Bevt en het Bevb moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd en beschouwd in het ruimtelijke besluit. De aspecten van de verantwoording zijn hiervoor beschouwd. Met de beschouwing van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is het groepsrisico ten aanzien van de transportroute N521 en de buisleiding van de hogedrukgasleiding verantwoord.

 

Met betrekking tot externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het onderhavige project.

 

 

6.8 Natuurwaarden

 

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper, maar ook algemene soorten. Als (bij planuitvoering of werkzaamheden) overtreding van een Wnb-verbodsbepaling dreigt, dan is een ontheffing benodigd. Voor (een groot aantal) algemene soorten is een vrijstelling voor ontheffing vastgesteld.

Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.

 

Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.

 

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

 

Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.

Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud, op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland, vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb.

Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

 

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.

 

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer planuitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied) - Gebiedsbescherming / Natuurgebied

 

Het onderhavige projectgebied ligt niet in een natuurgebied of een weidevogelleefgebied.

 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied De Scheg Oost ligt niet in of direct nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 500 meter afstand, ten noordoosten van het plangebied. Door het uitvoeren van de werkzaamheden gaat geen oppervlakte aan NNN verloren. Gezien de afstand en de tussenliggende bebouwing kunnen negatieve effecten op het NNN door het plan worden uitgesloten.

 

Natura 2000-gebied (algemeen)

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Botshol" ligt op circa 5,3 kilometer afstand van het plangebied. Onder andere dit Natura 2000-gebied kent stikstofgevoelig habitat. De externe effecten op de Natura 2000-gebieden dienen getoetst te worden.

Voor de mogelijke effectfactoren geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trillingen geldt dat gezien de aard van het plan en de werkzaamheden, de afstand en de tussenliggende elementen geen effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten zijn. Ten aanzien van de uitstoot van stikstof kan zonder berekening niet worden uitgesloten dat er geen effect, ofwel stikstofdepositie(toename), op een Natura 2000-gebied is. Derhalve is er een berekening van de (mogelijke) stikstofdepositie(toename) op Natura 2000-gebieden gemaakt.

 

Stikstofdepositie

In verband met de ontwikkelingen (nieuwe functies) en werkzaamheden in het kader van het plan De Scheg Oost is een stikstofdepositie-onderzoek verricht door het bureau Antea Group. Het rapport van het stikstofdepositie-onderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

 

In het stikstofdepositie-onderzoek is de mogelijke stikstofdepositie(toename) op stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden berekend.

Bij het stikstofdepositie-onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd voor de toekomstige situatie ofwel de gebruiksfase en voor de tijdelijke situatie van de bouw ofwel de realisatiefase, en voor een combinatie van de realisatiefase en gebruiksfase. Er is geen sprake van salderen. Voor de stikstofdepositie-berekeningen is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator 2024.

In het onderzoeksrapport staan de uitgangspunten en resultaten van het stikstofdepositie-onderzoek beschreven.

 

Indien negatieve effecten vanwege werkzaamheden en toekomstig gebruik (in verband met een plan of project) op een Natura 2000-gebied op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, dan is voor het planologisch besluit een milieueffectrapportage (m.e.r.) noodzakelijk en is voor de verlening van de omgevingsvergunning (voor het bouwen) een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of een vergunningsplicht bij een stikstofdepositiebijdrage (vanwege de activiteit) van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar op een Natura 2000-gebied. Als sprake is van intern salderen, dan is daarvoor geen natuurvergunning benodigd.

 

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase van de planontwikkeling De Scheg Oost is geen toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend, op basis van de gehanteerde uitgangspunten met de ontwikkeling/ingebruikname van 152 woningen en de daarbij behorende verkeersgeneratie.

 

Realisatiefase

Voor de realisatiefase van de planontwikkeling De Scheg Oost is geen toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Met een bouwfasering, waarbij onder meer het bouwrijp maken in een eerdere fase heeft plaatsgevonden, zijn er geen stikstofdepositie-effecten op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de realisatiefase van het plan, te verwachten.

 

Combinatie/Cumulatie

Voor de situatie waarin de gebruiksfase is begonnen en de bouw/realisatiefase nog plaatsvindt, namelijk te verwachten in het jaar 2026, is geen toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend, op basis van de gehanteerde uitgangspunten met een gefaseerde ingebruikname van 152 woningen en gedeeltelijke verkeersgeneratie.

 

Conclusie

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het onderhavige project. Natuurgebieden zijn geen belemmering voor het onderhavige project.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied) - Soortenbescherming / Flora & Fauna

 

Voor het plangebied De Scheg Oost is in 2022 een ecologische quickscan verricht door het bureau Eco Assist. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

De conclusies van de resultaten van de ecologische quickscan, met betrekking tot soortenbescherming, zijn hierna gegeven.

 

Vogels

Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 1 t/m 4 te verwachten. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 5, zoals ekster, koolmees en pimpelmees worden ook geen nesten verwacht en zijn er voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van maart tot en met augustus.

 

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden eventueel snoeiafval en de te verwijderen vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is voor de voorgenomen werkzaamheden niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland.

 

Vleermuizen

Binnen het plangebied wordt mogelijk gefoerageerd door vleermuizen. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied is op basis van het ontbreken van opgaande begroeiing en oppervlaktewater en overige voor insecten aantrekkelijke beplanting redelijkerwijs uit te sluiten. Daarnaast is alternatief foerageergebied in de directe omgeving aanwezig. Verblijfplaatsen in bomen en gebouwen of vaste vliegroutes zijn binnen het plangebied uitgesloten. Het project leidt dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen.

 

Overige soorten

Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het plangebied niet te verwachten. De werkzaamheden leiden dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten.

 

De aanwezigheid van beschermde amfibieën in het plangebied is redelijkerwijs uitgesloten. Wel is het van belang kolonisatie van het plangebied door rugstreeppadden tijdens de bouwfase te voorkomen. Het is te overwegen maatregelen te treffen om het risico op kolonisatie van het plangebied door rugstreeppadden te voorkomen. Daarmee wordt het risico op knelpunten met deze beschermde dieren tijdens de uitvoering welke leiden tot vertragingen sterk beperkt.

 

Conclusie

De flora & fauna vormen geen belemmering voor het onderhavige project en het plan De Scheg Oost. Ten aanzien van algemene soorten kan bij de planuitvoering worden volstaan met (algemene maatregelen in het kader van) de zorgplicht. Ten aanzien van vogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Ten aanzien van de rugstreeppad dient kolonisatie te worden voorkomen om de werkzaamheden te kunnen (blijven) verrichten.

 

 

6.9 Milieuzonering

 

In ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met functiescheiding tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies. Ten aanzien van de afstand tussen woningen en bedrijven worden de richtafstanden van de VNG, zoals die zijn opgenomen in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", gehanteerd om te beoordelen of er al dan niet hinder te verwachten is vanwege bedrijven op de woningen.

 

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden tussen verschillende functies en gevoelige objecten wordt de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

 

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.

 

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Gemengd gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van functiemenging of ligging nabij drukke wegen of een industrieterrein en is daardoor enigszins 'verstoord'. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid wordt bijvoorbeeld als gemengd gebied gezien. De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gelegen. Deze gebieden worden gebieden met functiemenging genoemd. De richtafstanden, zoals opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" zijn dan niet toepasbaar.

 

 

Situatie en beoordeling project(gebied)

 

Een groot deel van het plangebied De Scheg Oost wordt ingericht met woningen, waaronder het onderhavige projectgebied. Aan de noordzijde van het plangebied is een bestaande woonwijk aanwezig. Ten zuiden van het project bevinden zich agrarische gronden. Ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich kassen en bevindt zich een opstelterrein voor trams.

 

Gelet op het toekomstig gebruik van het plangebied dat gericht is op de functie wonen en het feit dat het plangebied aansluit op bestaande en toekomstige woongebieden, is voor het grootste deel sprake van het omgevingstype 'rustig woongebied'.

 

Er bevinden zich geen bedrijven in de directe omgeving van het project(gebied). Voor bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden.

 

Bedrijven in de omgeving worden niet in de bedrijfsvoering beperkt als gevolg van de woningbouw in het plangebied. Een goed woon- en leefklimaat is bovendien geborgd. Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het project.

 

Conclusie

In en bij het onderhavige project wordt voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van bedrijven en milieuzonering. De bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmeringen voor het project.

 

 

6.10 Duurzaamheid en Klimaat

 

In zowel de Ontwikkelvisie Scheg Noorder Legmeerpolder (2015) als het Ruimtelijk Raamwerk (2019/2020) is de ambitie uitgesproken om van De Scheg een aantrekkelijke, duurzame en groene woonwijk te maken. In de Ontwikkelvisie is bepaald dat voor het bepalen van de energie- en duurzaamheidsdoelen bij De Scheg gebruik gemaakt wordt van het instrument 'GPR Stedenbouw'. Voor alle thema's uit de GPR is een basisambitie en eindambitie vastgesteld. Inmiddels beschikt de gemeente over de 'Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkelen' en het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.

 

Met het vervolg van de gebiedsontwikkeling waren er bij de tussentijdse toetsing aanleidingen om de duurzaamheidsambities te herijken, zoals:

 

Omdat de Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkelen actueel en eigen beleid is, is er voor gekozen om in plaats van het instrument GPR, de leidraad te hanteren.

 

Het herontwikkelde plan voor De Scheg Oost is globaal getoetst aan de leidraad; hieruit is het volgende gebleken:

 
Klimaatadaptatie: wateroverlast en -tekort

In paragraaf 6.2 Water is inzicht gegeven hoe in het plan De Scheg Oost rekening is gehouden met waterberging en hoe met betrekking tot water aandacht is besteed aan klimaatadaptatie.

 

De thema's die belang zijn voor het stedelijk gebied, volgens het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen, zijn:

  1. Wateroverlast: inrichting voor verwerking van extreme buien en bestrijding van extreme grondwaterstanden.

  2. Hitte: beperking van de impact.

  3. Droogte: vergroten sponswerking.

  4. Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming.

 

In paragraaf 6.2 is (op hoofdlijnen) per thema aangegeven waar bij de planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden volgens Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen.

 

Vanuit de gemeente zijn voor diverse klimaatthema's een pakket aan eisen gesteld waaraan het stedenbouwkundig plan en het stedelijk watersysteem moeten voldoen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp De Scheg Oost is het inrichtingsplan getoetst aan de klimaatadaptieve eisen en te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026 van de gemeente Amstelveen.

 

Hittestress

Om de impact van hitte niet erger te maken in 2050 dan in 2020 dienen de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies hittebestendig te worden ingericht. Voor nieuwbouwontwikkelingen geldt dat koele verblijfsplekken (groen, oppervlaktewater) met een minimale oppervlakte van 200 m2 op maximaal 300 meter loopafstand aanwezig zijn binnen het plangebied. Daarnaast dienen verblijfsplekken in nieuwbouwontwikkelingen met minimaal 50% groen en 30% schaduw te worden ingericht. Hierin gelden bomen voor zowel groenoppervlak als schaduwoppervlak.

In het plangebied zullen zich koele plekken bevinden. Het plan(gebied) voldoet aan de hittestress-eisen. In het plan(gebied) bevinden zich koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 op maximaal 300 meter van de woningbouw. Aan de eis van groen- en schaduwoppervlak is in de planuitwerking invulling gegeven.

 

De toekomstige situatie van het plangebied De Scheg Oost kan worden getoetst aan de hittestress eisen voortkomend uit het klimaatbeleid van de gemeente Amstelveen en het klimaatconvenant van de Metropoolregio Amsterdam.

 

Ten aanzien van hittestress is de verwachting als volgt:

 

 

6.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

Wet- en regelgeving

Het instrument en de procedure milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in (samenhang met) het Besluit milieueffectrapportage.

 

Voor alle projecten en plannen waarbij de activiteit is opgenomen in (Bijlage D van) het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

 

Volgens onderdeel D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan.

 

De inhoudelijke vereisten voor de m.e.r-beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

 

M.e.r.-beoordeling

Het onderhavige project betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarom is beoordeeld of voor de onderhavige omgevingsvergunning een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt.

 

In het kader van de m.e.r.-beoordeling is in 2024 een m.e.r.(-beoordeling)-notitie voor het plan/project De Scheg Oost opgesteld. De "Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling De Scheg-Oost te Amstelveen", van Antea Group, is opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit de m.e.r.-notitie blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het onderhavige project. Het college heeft hierop besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden. Bij de m.e.r.-beoordeling - de notitie en het besluit - zijn de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect in acht genomen. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Conclusie

Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het project. Het is dus niet noodzakelijk om een MER op te stellen en een m.e.r.-procedure te voeren voor het onderhavige project en de onderhavige omgevingsvergunning.