direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Amstelveen Noord-West 2020 - Charlotte van Montpensierlaan 2A

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.OIAVHB16xA-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

Appartementengebouw Charlotte van Montpensierlaan 2A

 

 

 [image]

 

 

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleid

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

RJB Netherlands B.V. heeft het voornemen om het kantoorpand aan de Charlotte van Montpensierlaan 2A in Amstelveen te slopen en daar een nieuw wooncomplex te realiseren. Het gaat om een appartementencomplex met 18 woningen. Door middel van een huisnummerbeschikking hebben de woningen de huisnummers Charlotte van Montpensierlaan 2A 01 t/m 18 toegekend gekregen.

Het op dit moment leegstaande kantoorpand doet afbreuk aan de leefbaarheid van de omgeving en de gemeente heeft een grote woningbouwopgave. Daarom is ervoor gekozen om het kantoor te herontwikkelen tot appartementencomplex. Het realiseren van woningen op deze locatie is in strijd met de regels van het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4). Op 15 december 2021 is daarom een omgevingsvergunning (Z21-091821) aangevraagd voor het handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening.

 

1.2 Aard en doel

De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een goede ruimtelijke onderbouwing benodigd. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de aangevraagde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0362.OIAVHB16xA-VG01 (bijlage 1).

 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De Charlotte van Montpensierlaan ligt in het westelijk deel van Amstelveen ten oosten van het Amsterdamse Bos. Het perceel is gelegen aan de Charlotte Montpenierlaan 2A, 1181 RR in Amstelveen. Het bestaande kantoorpand ligt in de woonwijk Elsrijk nabij het park De Braak. Het plangebied is als volgt begrensd:

•Noordzijde: de groenstructuren en Charlotte van Montpensierlaan

•Westzijde: de groenstructuren, de spoorlijn, het wandel- en fietspad

•Zuidzijde: Charlotte van Montpensierlaan

•Oostzijde: Charlotte van Montpensierlaan

 

 [image]

Figuur 1: Ligging van het plangebied in Amstelveen

 

 [image]

Figuur 2: Begrenzing plangebied

 

1.4 Planologisch kader

Voor de gronden van het projectgebied geldt de bestemming ‘kantoor’ van het vigerende bestemmingsplan “Amstelveen Noord-West” (vastgesteld op 23 september 2020).

 

 [image]

Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Amstelveen Noord-West”

 

Bestemming Kantoor

De bestemming “Kantoor” voorziet uitsluitend in het gebruik van kantoren met de bijbehorende paden, wegen, groen- en parkeervoorziening. Het perceel mag voor maximaal 75% worden bebouwd, met dien verstande dat bouwen buiten het aanwezige bouwvlak niet is toegestaan. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 8 meter.

 

Dubbelbestemming waterkering

De randen van het perceel zijn bestemd met de dubbelbestemming “Waterkering”. Volgens de gebruiksregels van deze bestemming mag op deze gronden uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de belangen van de waterkering daardoor niet onevenredig worden geschaad. Dit is ter beoordeling van de beheerder van de waterkering die daarvoor toestemming zal moeten verlenen.

 

Dubbelbestemming archeologie 5

Het westelijke deel van het perceel is bestemd met de dubbelbestemming “Archeologie 5”. De voor archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige gronden aan deze toegekende bestemming.

 

Een herontwikkeling naar woningbouw past niet binnen de regels van de geldende kantoorbestemming. Daarnaast past het ontwerp van de woningen niet binnen de toegestane maximale bouwhoogte. Het complex wordt namelijk 12,5 meter hoog. In het bestemmingsplan is de maximum bouwhoogte 8 meter. Om realisatie van het appartementencomplex mogelijk te maken is een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan nodig, zoals bedoeld in artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3 van de Wabo.

 

1.5 Leeswijzer

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

 

2.1.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bevindt zich op de locatie een kantoorgebouw uit 1973 met 2 bouwlagen met een hoogte van ieder circa 5 meter. Het plangebied bestaat uit een driehoekig perceel. Midden op dit perceel staat het zeshoekige kantoorpand. Het geheel heeft een zakelijke en enigszins gedateerde uitstraling. De technische installaties zijn verouderd en aan vervanging toe. Het eventueel verbouwen voor een nieuwe functie is geen reële optie, omdat het verbeteren van de energetische kwaliteit een zeer forse en onrendabele investering vergt. Daarbij komt dat het bestaande gebouw nu zodanig constructief is opgebouwd dat het niet anders is in te delen. Het bestaat uit relatief kleine kamers. Tevens is de verdiepingshoogte te laag om het bestaande casco te herontwikkelen.

 

Voor het voormalige gebruik als kantoorgebouw heeft het terrein voldoende parkeergelegenheid. De kavel grenst met de op- en afrit aan de Charlotte Montpensierlaan. Deze laan kenmerkt zich door aan de ene zijde koopwoningen en langs de andere zijde groene oevers met bomen. Het plangebied is omringd met bomen. Het groen aan de voorzijde van de kavel, bij de Charlotte Montpensierlaan, maakt onderdeel uit van de wijk-groenstructuur. Aan de achterzijde van de kavel loopt een veel gebruikt fietspad, looppad en een naastgelegen tramspoorlijn. Deze laatste betreft de monumentale museumtramlijn. Deze rijdt alleen op zondag ieder half uur tussen 11:00 en 17:00 uur gedurende het rijseizoen. Onder het rijseizoen wordt verstaan van Pasen tot en met de laatste zondag van oktober. Het groen aan deze zijde maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van Amstelveen.

 

 [image]

Figuur 4: Bestaande situatie

 

2.1.2 Stedenbouwkundige structuur

De kavel ligt in de Amstelveense wijk Elsrijk. Het meest westelijke deel van de wijk, waar de kavel zich bevindt, stamt van voor de Tweede Wereldoorlog en kenmerkt zich door een ambachtelijke bouwstijl met veel details en traditioneel materiaalgebruik in halfgesloten bouwblokken. De wijk breidde zich geleidelijk uit in oostelijke richting, waarbij de architectuur steeds meer versoberde. Begin jaren vijftig begon in Nederland een periode van de industriële woningbouwproductie. De oostelijke- en noordelijk delen van de wijk zijn in de jaren ’50 en ’60 gebouwd op basis van een duidelijk stedenbouwkundig plan. Het bestaat overwegend uit laagbouw in twee lagen met en zonder kap.

 

De belangrijkste (ontsluitings)weg in de wijk is de Keizer Karelweg. De Charlotte van Montpensierlaan staat hier haaks op. De Keizer Karelweg vormt samen met de Beneluxweg de belangrijkste verbindingsweg van en naar Amsterdam als ook het Stadshart Amstelveen.

 

Verder wordt de ruimtelijke structuur van de wijk bepaald door enkele doorgaande groen- en watersingels. De Charlotte van Montpensierlaan is er daar één van en loopt over in een park rond de Kruiskerk.

 

Het vooroorlogse deel van de wijk, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, kent een heldere, vrij formele en min of meer symmetrische opzet met hier en daar zelfs een monumentaal karakter. Vooral de Charlotte van Montpensierlaan is door zijn symmetrische opzet met uitzicht op de in de as van het profiel geplaatste Kruiskerk een fraai en herkenbaar element.

 

De inrichting van de meeste woonstraten is traditioneel: een rijweg met aan beide zijden een stoep met straatbomen, waarlangs wordt geparkeerd. Het groene karakter wordt vooral bepaald door het particuliere groen in de tuinen. In sommige woonstraten wordt het groene karakter verder bepaald door de aanwezigheid van een groensingel.

 

2.2 De ontwikkeling

 

2.2.1 Woningbouwprogramma

Het bouwplan voorziet in de nieuwbouw van 18 woningen in een appartementengebouw met in totaal 4 bouwlagen. De bouwhoogte van dit gebouw bedraagt daarmee circa 12,5 meter. Het bouwplan voorziet in 9 middeldure appartementen en 9 dure vrije sector appartementen. In de onderstaande tabel wordt het woningbouwprogramma gedetailleerd weergegeven.

 

 [image]

Figuur 5: Het woningbouwprogramma in cijfers

 

De vijf lage middeldure huurwoningen worden voorzien van ten minste één slaapkamer en de vier hoge middeldure huurwoningen worden voorzien van tenminste twee slaapkamers. Dit laatste geldt ook voor de vrije huursectorwoningen. Hiermee wordt voldaan aan de geldende kwaliteitseisen van de gemeentelijke Woonagenda.

 

2.2.2 Stedenbouwkundig ontwerp

Het nieuwe gebouw wordt gerealiseerd op de voetprint van het bestaande kantoorgebouw en binnen de bestaande groene omzoming. Met de nieuwbouw zal het aantal bouwlagen toenemen van twee naar vier. Behalve de bouwhoogte van 12,5 meter wordt de stedenbouwkundige structuur dan ook nauwelijks gewijzigd en wordt het bestaande groen om het plangebied zoveel mogelijk gerespecteerd. De zeshoekige vorm van het te slopen kantoorpand komt terug in het appartementencomplex.

 

 [image]

Figuur 6: Ontwerp en impressie van het appartementencomplex, op de linker afbeelding de entree van het appartementencomplex en rechts het dakaanzicht

 

De nieuwbouw is, net als het bestaande kantoorgebouw, gesitueerd in het midden van het perceel. Rondom het perceel is de locatie voorzien van bomen en andere groenstructuren met een dichte bosachtige ondergroei. Deze ontnemen grotendeels het zicht op de geparkeerde auto’s en een wezenlijk deel van het gebouw. Door deze situering heeft de bouwhoogte een beperkte invloed op de omgeving. Verder staan er rondom het plangebied grondgebonden woningen met een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 9 tot 10 meter. Op deze wijze ontstaat met het nieuwe gebouw een gering hoogteaccent, waarbij het stedenbouwkundig van belang is dat het appartementengebouw zich door z’n positie en vorm duidelijk manifesteert als markant object binnen het stedelijk weefsel. Een gebouw dat zich in hoogte onderscheid van de omliggende bebouwing geeft hier invulling aan.

 

 [image]

Figuur 7: Stedenbouwkundig ontwerp met behoud van groenstructuren

 

Het planvoornemen valt met de bouwhoogte van 12,5 meter binnen de geldende grenzen van het Luchthavenindelingsbesluit (zie ook paragraaf 4.4.2). Verder hecht de gemeente veel waarde aan het groene en boomrijke karakter van de stad. Met het inpassen van de bouwhoogte is hiermee rekening gehouden. Zo is de Amstelveense hoogte bepaald op 18 meter aan de hand van de gemiddelde boomkruinhoogte. Met deze maximale bouwhoogte blijft nieuwbouw onder het bladerdak van de stad. De bouwhoogte zal zich in schaal en maat verhouden tot de omgeving.

 

Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein (zie paragraaf 4.11). Er wordt voorzien in 18 parkeerplaatsen. Ook wordt voorzien in een buitenstalling met plaats voor circa 23 fietsen. Het gebied wordt ontsloten aan de kant van de Charlotte de Montpensierlaan. Het projectgebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingsroute, namelijk aan de zuidzijde via de Charlotte van Montpensierlaan.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

 

 [image]

Figuur 8: Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie

 

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

 

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

 

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegings proces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

 

Relevantie plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI­gebied. Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van een gedateerd en leegstaand kantoorpand en draagt daarmee bij aan een versterking van de woon­ en leefomgeving in Amstelveen (sterke en gezonde steden en regio's).

 

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

 

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

 

In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

 

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

 

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.

 

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Relevantie plangebied

De beoogde woningbouw valt te kwalificeren als nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als het plan voor woningbouw voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de ladder. Dit is het geval bij het projectplan aan de Charlotte de Montpensierlaan. Voor de definitie van het begrip bestaand stedelijk gebied wordt verwezen naar artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). Als BSG wordt volgens dit artikel aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Volgens de Nota van Toelichting bij het Bro is de kwalificatie van bestaand stedelijk gebied afhankelijk van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Gezien de ligging van de Charlotte van Montpensierlaan binnen de rooilijn van het stedelijk gebied van Amstelveen, wordt geconcludeerd dat het project binnen bestaand stedelijk gebied ligt.

 

De behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling blijkt uit zowel het regionale als het gemeentelijke beleid. In het gemeentelijke beleid komt de behoefte aan transformaties van andersoortige functies naar wonen naar voren. Maar ook in het regionale beleid is aangegeven dat in de gehele regio Amstelland-Meerlanden een tekort is aan woningen in vrijwel alle marktsegmenten. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in deze behoefte door 18 huurwoningen in de middeldure en vrije sector te realiseren. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door de herontwikkeling van een bestaand kantoorgebouw naar woningen.

 

Aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt i.c. dan ook voldaan.

 

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) dat hoort bij de Wet luchtvaart zijn ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking tot bebouwing en gebruik van bebouwing en bouwhoogten. Verder zijn geen vogelaantrekkende functies toegestaan, zoals: industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten of vogelreservaten, moerasgebieden of oppervlaktewater groter dan 3 hectare.

 

Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het Lib van kracht geworden. Gemeenten heben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20 Ke-contour is nu ook in het Lib opgenomen als LIB 5-gebied.

De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied innen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.

 

Relevantie plangebied

Het voorliggende plan valt niet binnen het beperkingengebied van het LIB, maar aan maximaal toegelaten bouwhoogten zijn grenzen gesteld. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid (maatgevende toetshoogte) en artikel 2.2.2a (maatgevende toetshoogte radar) van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P.. De hoogte van het voorziene appartementengebouw valt ruimschoots binnen de maximaal toegestane hoogtes van respectievelijk ca. 30 en 35 meter. Tenslotte ligt het projectgebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan (artikel 2.2.3 van het LIB). De voorgenomen bedrijfsactiviteit heeft geen vogelaantrekkende werking.

 

Op grond van het LIB bestaan derhalve geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

vastgesteld. Met deze visie richt de provincie zich op langetermijnambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

 

De vijf geschetste bewegingen staan niet op zichzelf. Samen met de randvoorwaarden en ontwikkelprincipes uit het onderdeel Leefomgevingskwaliteit, vormen ze de provinciale visie. De provincie hanteert de ontwikkelprincipes om een hoge leefomgevingskwaliteit te kunnen (blijven) bieden. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen en moeten ook als zodanig worden gelezen, zo wordt in de visie beschreven. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving.

 

De systematiek van de visie impliceert dat diverse gebieden een samenhang kennen van verschillende bewegingen en ontwikkelingsprincipes. De intentie van de provincie is om aan de visie een uitwerkingsprogramma te koppelen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Omgevingsverordening die gekoppeld is aan de Omgevingsvisie (medio 2019) worden daartoe acties vastgesteld.

 

In de omgevingsvisie is aangegeven dat rond Amsterdam een metropool wordt gevormd. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks­ en belevingswaarde, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub. De ontwikkeling van de metropool komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van concentraties van economische functies.

 

Relevantie plangebied

De provincie richt zich in de visie uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionale en bovenregionale schaal spelen en/of gevolgen hebben. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

 

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking, waaronder een provinciale omgevingsverordening. In deze verordening zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt sinds 17 november 2020. Door middel van deze verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

 

Relevantie plangebied

In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zoals is gebleken uit paragraaf 3.1.3, is de onderhavige ontwikkeling te zien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, die voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor wat betreft de regionale afstemming is artikel 2 van de 'Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017' van toepassing. In de provinciale woningbouwmonitor plancapaciteit is het projectgebied opgenomen als woningbouwlocatie met maximaal 18 woningen.

 

De aangevraagde ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

 

Wonen

Het uitgangspunt is dat de woningmarkt in Amstelveen in beweging gebracht moet worden. Dit wordt bereikt door de doorstroming te bevorderen door nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen toe te voegen, zowel in centrumstedelijk, landelijk als suburbane woonmilieus. Voor verschillende doelgroepen kan deze ontwikkelingslocatie een aantrekkelijk woonmilieu vormen. Hierdoor komt de doorstroming weer op gang. Daarnaast wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad.

 

Energie

De gemeente Amstelveen heeft de ambitie met regiogemeenten een energieneutrale regio in 2040 gerealiseerd te hebben. Om te beginnen worden met wooncorporaties afspraken gemaakt het energieverbruik van bestaande woningen te laten afnemen. Daarna wordt bij nieuwbouw de graad van energiebesparing stapsgewijs opgevoerd.

 

Relevantie projectgebied

Voor verschillende doelgroepen kan deze ontwikkelingslocatie een aantrekkelijk woonmilieu vormen. Daardoor wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste doorstroming op de woningmarkt. Daarnaast wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad.

 

Hiermee is het planvoornemen in lijn met de structuurvisie Amstelveen 2025+.

 

3.3.2 Woonagenda 2020-2023

Op 12 februari 2020 heeft de raad de Amstelveense woonagenda vastgesteld. In de Metropoolregio Amsterdam wordt ingezet op een bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040 (huidige prognoses) en ruim 100.000 woningen in de periode 2018 tot 2025. Een bouwproductie met voldoende woningen in alle segmenten, met in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, verspreid over de regio. Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. Om aan de vraag te voldoen verwachten wij de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toe te voegen. De druk binnen alle segmenten is hoog. De Woonagenda 2020­2023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet de druk op de Amstelveense woningmark te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft, van goede kwaliteit, met volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.

 

De volgende speerpunten staan centraal in de Woonagenda 2020-2023:

  1. Amstelveense jongeren en starters meer kansen bieden op de woningmarkt

Het gaat hierbij om kleinere betaalbare woningen bouwen voor jongeren en starters, tijdelijke woningen bouwen voor spoedzoekers en jongeren, de financiële drempel verlagen om een woning te kopen en daarnaast binnen de sociale huur de lokale ruimte optimaal benutten.

 

  1. Meer woningen voor Amstelveense ouderen en specifieke doelgroepen

Ouderen wonen langer zelfstandig. Sommige ouderen redden zich met hulp van familie en vrienden prima, maar er is ook een groep voor wie dit niet geldt. Daarnaast maakt de ambulantisering van de zorg en de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) dat steeds meer bewoners, die nu nog bij een instelling wonen, in aanmerking komen voor zelfstandige woonruimte dan wel begeleid wonen. Het woningaanbod moet zich aan deze groepen aanpassen.

 

  1. Een goede dienstverlening en communicatie tussen corporaties en huurders

Afspraken met corporaties en bewonersraad worden gemonitord.

 

  1. Meer (betaalbare) koop en huur woningen voor Amstelveners met behoud van groene leefbare wijken

Wijken moeten bestaan uit een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen. In verschillende prijsklassen, zowel huur als koop en voor verschillende doelgroepen. Zo behouden wij goed gemengde en krachtige wijken. Bij de geplande nieuwbouw van woningen is een belangrijke voorwaarde dat Amstelveen het ruimtelijke en groene karakter behoudt. Dit geldt ook bij stadsvernieuwing.

 

  1. Meer sociale huurwoningen beschikbaar voor Amstelveners

Er zijn voldoende sociale huurwoningen in Amstelveen. Een deel van de woningen is echter niet beschikbaar voor de doelgroep. Er wordt daarom ingezet op doorstroming. Verder wordt bij nieuwbouwprojecten bepaald of voor specifieke doelgroepen sociale huurwoningen moeten worden toegevoegd.

 

  1. Stadsvernieuwing en verduurzaming bevorderen

Meerdere akkoorden, zoals het Klimaatakkoord, de landelijke Energieagenda, het regeerakkoord Rutte III en Greendeal aardgasvrije wijken (met Amstelveen als partner), het Rijksbrede programma Nederland circulair 2050 en het collegeprogramma Amstelveen vragen om een aanpak die de woningvoorraad toekomstbestendig maakt voor de korte en lange termijn.

 

Ten aanzien van de programmering van nieuwbouw is in de woonagenda opgenomen

dat minimaal 50% van de woningen in het middensegment moet worden gebouwd,

waarbij daarbinnen wordt gestreefd naar een verdeling in het hoge en lage segment

van ongeveer 50/50.

 

Relevantie plangebied

Zoals blijkt uit paragraaf 2.2.1, worden 9 van de 18 appartementen gerealiseerd in het middensegment. Van die 9 appartementen worden er 5 gerealiseerd in het lage middensegment. De bestaande woningvoorraad wordt daarmee aangevuld met betaalbare woningen. Dit is belangrijk om de doorstroming van sociale huur op gang te brengen, kleine huishoudens te verleiden hun te grote woning te verlaten en starters op de markt een betere kans te geven. Met het beoogde woningaanbod wordt dan ook vooral gericht op starters, young professionals, jonge gezinnen en alleenstaande ouderen.

 

Het bouwplan voldoet derhalve aan de uitgangspunten van de woonagenda.

 

3.3.3 Hoogbouwvisie Amstelveen

Op 2 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de hoogbouwvisie definitief vastgesteld. Amstelveen ligt vlakbij de luchthaven Schiphol. Ontwikkelingen in de gemeente zijn daarmee afhankelijk van regelgeving rondom de luchthaven. Naast de gegevens van het LIB, hecht de gemeente veel waarde aan het groene en boomrijke karakter van de stad. Met het inpassen van bouwhoogtes wordt hiermee rekening gehouden. Zo is de Amstelveense hoogte bepaald op 18 meter aan de hand van de gemiddelde boomkruinhoogte van 15 tot 20 meter. Met deze maximale bouwhoogte blijft nieuwbouw onder het bladerdak van de stad. Slechts slanke hoogbouwaccenten mogen op aangegeven locaties hoger worden gebouwd. Belangrijk is dat het bestaande karakter van de omgeving wordt gerespecteerd en behouden. Om een aangenaam leefkwaliteit op straat te creëren en de menselijke maat te borgen, stelt de visie dat nieuwbouw de relatie met de straat moet versterken en kwaliteit moet toevoegen. Geparkeerde auto’s moeten uit het zicht worden weggenomen, groen voert de boventoon.

 

Relevantie plangebied

De visie is geen wet, maar geeft richtlijnen en kaders over hoe en waar hoogbouw kan worden vormgegeven. Op de onderhavige locatie is geen hoogbouw toegestaan. Daarom is de plint tot 18 meter een belangrijke richtlijn. Met deze maximale bouwhoogte blijft nieuwbouw onder het bladerdak van de stad. Accenten daarboven kunnen op bepaalde locaties tot uiterlijk de LIB-grenswaarde reiken. De bouwhoogte zal zich echter in schaal en maat moeten verhouden tot de omgeving. Deze afweging is ook bij dit projectplan gemaakt. De bestaande groenstructuren binnen het projectgebied blijven behouden, waardoor het unieke karakter daarvan niet wordt aangetast door realisering van dit project dat een bijdrage levert aan de verstedelijkingsopgave. De toegestane bouwhoogte in het vigerende bestemmingsplan wordt met circa 4,5 meter overschreden. De Amstelveense hoogte is bepaald op 18 meter aan de hand van de gemiddelde boomkruinhoogte van 15 tot 20 meter. Een bouwhoogte van circa 12,5 meter, zoals nu wordt voorzien, is hier goed inpasbaar.

 

Het planvoornemen past daarom goed in het gemeentelijke beleid.

 

3.3.4 Verordening doelgroepen woningbouw Amstelveen 2018

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om per projectgebied te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Dit kan voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. De doelgroepenverordening vormt daarmee de wettelijke basis voor het doorvoeren van gemeentelijk woonbeleid in ruimtelijke besluiten. Sinds 1 juli 2017 kan de gemeente sturen op toevoeging van de categorie middeldure huurwoningen. Om de doelgroepenverordening toe te passen moet dit in het betreffende ruimtelijke worden vastgelegd.

 

In de verordening is de maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen vastgelegd. De doelgroepenverordening regelt tevens voor welke doelgroepen de te bouwen huurwoningen zijn bedoeld. De doelgroepen worden bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. Ook regelt de verordening dat de huurwoningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven voor de daarvoor aangewezen doelgroepen. Dit zijn de instandhoudingstermijnen.

 

Relevantie plangebied

Zoals in paragraaf 2.2.1 is toegelicht, voorziet het bouwplan in 9 middeldure appartementen. In de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt de doelgroepenverordening van toepassing verklaard. Daarmee vallen deze woningen onder de werking van de verordening en is onder meer veilig gesteld dat de woningen gedurende 20 jaren beschikbaar blijven voor de doelgroep.

 

3.3.5 Startnotitie

Op 16 december 2020 is de Startnotitie Charlotte van Montpensierlaan 2A vastgesteld door de gemeenteraad. Een Startnotitie loopt vooruit op de procedure voor een bestemmingsplanwijziging of de procedure voor een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Een Startnotitie geeft het ruimtelijk kader en randvoorwaarden op basis waarvan daarna de desbetreffende ruimtelijke procedure kan worden doorlopen. De Startnotitie geeft inzicht in alle ruimtelijke raakvlakken en maatschappelijke en financiële overwegingen waar het project mee te maken heeft of kan hebben en of het op die basis haalbaar is om verder te gaan met het project. Daarnaast vervult het concept van de Startnotitie een belangrijke rol bij de participatie van ingezetenen en belanghebbenden. Na instemming van burgemeester en wethouders met de inhoud van het concept van de Startnotitie, heeft deze voor belangstellenden ter inzage gelegen in maart en april 2020. Vragen en opmerkingen zijn door burgemeester en wethouders van een antwoord voorzien en tezamen met de Startnotitie ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Door vervolgens de definitieve Startnotitie vast te stellen heeft de gemeenteraad het ruimtelijk kader voor dit plan bepaald.

 

3.3.6 Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen

De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).

Op 12 december 2018 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet is vereist, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten.

 

Conclusie

De aangevraagde activiteit past binnen de in paragraaf 3.3.5 genoemde Startnotitie. Een vvgb is daarom niet benodigd.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

Beleidskader

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is uitgewerkt in de Monumentenwet 1988 en in de wijziging hierop; de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Een deel van de Monumentenwet is per 1 juli 2016 opgegaan in de Erfgoedwet. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals een omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

 

De Erfgoedwet verplicht om bij ruimtelijke plannen rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren.

 

Provinciaal beleid

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) van de provincie Noord-Holland levert relevante gegevens over belangrijke cultuurhistorische waarden op provinciale schaal. Deze leidraad bevat informatie over de cultuurhistorische elementen en structuren, hun waardering en de beleidsmatige consequenties van de waarden. Voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines (historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie) is een indicatieve kaartlaag samengesteld. De cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnventariseerd, bij het ontwerp worden gebruikt en bij de vaststelling worden meegewogen. Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het culturele erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft, hersteld of als inspiratiebron gebruikt wordt voor nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied maakt deel uit van het ensemble gebied ‘Aalsmeer-Uithoorn’. De kernwaarden daarvan zijn:

 

 

Gemeentelijk beleid

De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid is door middel van een paraplubestemmingsplan gemeentebreed verankerd in het ruimtelijke beleid.

 

Beschouwing

Onderstaand is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven. Uit deze kaart kan worden afgeleid of archeologisch onderzoek bij de plannen noodzakelijk is.

 

 [image]

Figuur 9: Uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart

 

De Charlotte van Montpensierlaan 2A grenst tegen een dijklichaam. Het deel van het projectgebied waar de bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden ligt daarentegen in verveend en drooggemaakt gebied. Hier is archeologisch onderzoek vereist als het plan groter is dan 10.000 m2 en dieper reikt dan 30 centimeter. Het projectgebied van de Charlotte Montpensierlaan 2A is niet groter dan 10.000 m2 en daarom is archeologisch onderzoek niet nodig.

 

Op 28 september 2016 is de Erfgoednota vastgesteld door de gemeenteraad van Amstelveen. Onderdeel daarvan is de cultuurhistorische waardenkaart. Onderstaand is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven.

 

 [image]

Figuur 10: Gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart

 

Het plangebied ligt tegen een dijklichaam en het cultuurhistorische spoorwegtracé aan. De gemeente Amstelveen kent een Erfgoedcommissie. Deze commissie adviseert het college over de erfgoedaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning. Het is verboden om zonder vergunning een gemeentelijk monument of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht te beschadigen, te vernielen, af te breken, te verstoren, te verplaatsen en in enig opzicht te wijzigen. Door deze bescherming blijf het cultuurhistorisch karakter behouden.

 

De cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnventariseerd, bij het ontwerp worden gebruikt en bij de vaststelling worden meegewogen. Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het culturele erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft, hersteld of als inspiratiebron gebruikt wordt voor nieuwe ontwikkelingen.

 

De stedenbouwkundige situatie ter plaatse van het project blijft gelijk. Hierdoor wordt geen schade toegebracht aan de bestaande cultuurhistorische waarden van het dijklichaam en het spoortracé.

 

Conclusie:

Het beoogde initiatief voldoet vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie aan een goede ruimtelijke ordening.

 

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij een nieuw initiatief rekening worden gehouden met de belangen van gevestigde bedrijven en met een goed woon-en leefklimaat van de omgeving. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Hierin zijn afstanden opgenomen voor verschillende vormen van hinder, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

 

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In figuur 11 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

 

 [image]

Figuur 11: Richtafstanden per milieucategorie

 

 [image]

Figuur 12: bedrijven rondom het plangebied met de rode stip aangegeven

 

Gezien de ligging van het plangebied midden in de woonwijk Elsrijk worden de richtafstanden van een ‘rustige woonwijk’ gehanteerd. In de tabel hieronder staat een overzicht van de bedrijven die zijn gevestigd in de nabije omgeving van het project.

 

 [image]

Figuur 13: Overzicht hinderveroorzakende functies in de nabije omgeving van het projectgebied

 

Uit figuur 13 kan worden geconcludeerd dat nabij het plangebied geen hinderveroorzakende functies zijn gelegen. Er wordt voldaan aan alle richtafstanden. Een goed woon- en leefklimaat kan dus worden gegarandeerd.

 

Conclusie

Het plan voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’. Het plan daarom uitvoerbaar in het kader van bedrijven en milieuzonering.

 

4.3 Bezonning

Ten aanzien van bezonning voor bebouwing bestaan geen wettelijke normen en eisen. Gemeenten zijn bij de onderbouwing of een ontwikkeling op dit punt voldoet aan ‘een goede ruimtelijke ordening’ vrij om dit in te vullen. Vaak wordt gebruik gemaakt van de door TNO ontwikkelde lichte norm, die minimaal twee uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode 19 februari tot en met 21 oktober voorschrijft of de strenge norm, die drie uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode 21 januari tot en met 22 november voorschrijft. Bij het toetsen aan de TNO­norm dient de bezonning van het midden van de venster bank in de woonkamer te worden onderzocht. In de regel bevindt de woonkamer zich aan de voorzijde van de woning.

 

Relevantie plangebied

Ten behoeve van het initiatief is onderzoek verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonningssituatie (zie bijlage 2). In dit bezonningsonderzoek is gekeken naar de effecten van de geplande ontwikkeling op de omliggende locaties. Daaruit is gebleken dat binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden een bouwplan van vier bouwlagen kan worden vormgegeven, dat een zeer beperkte schaduwwerking heeft op de omliggende woningen. Uit het onderzoek blijkt dat ruimschoots aan de strenge TNO­norm wordt voldaan.

 

4.4 Bodem

 

Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.

 

Beschouwing

Footprint

Het bestaande kantoorgebouw heeft een voetprint van circa 450 m2. Het nieuwe wooncomplex zal worden gerealiseerd binnen de bestaande footprint (bouwvlak).

 

Bodemkwaliteit

Er zijn op en rond het plangebied geen historische bodemonderzoeken bekend. Gezien de functie van het huidige kantoorgebouw in de afgelopen jaren, wordt verwacht dat de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor woningbouw. De toekomstige woonfunctie heeft vanwege de activiteiten en de gebruikelijke afvalstoffen geen nadelige gevolgen voor de aanwezige bodemkwaliteit. De initiatiefnemer zal na de sloop van het gebouw een verkennend bodemonderzoek en een PFAS-analyse uit laten voeren, zodat voor aanvang van de nieuwbouw kan worden vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor het bouwen van woningen. Mocht dat niet zo zijn, dan wordt de bodem gesaneerd en geschikt gemaakt voor het bouwen van woningen. Het uitvoeren van de onderzoeken wordt in de omgevingsvergunning geborgd.

 

Conclusie

De toekomstige woonfunctie heeft vanwege de activiteiten en de gebruikelijke afvalstoffen geen nadelige gevolgen voor de aanwezige bodemkwaliteit. Ook wordt verwacht dat de bodemkwaliteit reeds geschikt is voor de woonfunctie. Desalniettemin wordt er na de sloop van het huidige kantoorgebouw een verkennend bodemonderzoek en een PFAS-analyse uitgevoerd. Het ligt niet in de lijn verwachting dat dusdanig zware verontreinigingen worden aangetroffen die de uitvoerbaarheid van dit plan in het geding brengen. In het kader van bodemkwaliteit wordt het plan daarom uitvoerbaar geacht.

 

4.5 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen voor de andere soorten. Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000­gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

De gemeente Amstelveen maakt gebruik van de gedragscodes van Stadswerk. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud, als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze codes.

 

Relevantie plangebied

Ter toetsing van het planvoornemen is een ecologische quickscan uitgevoerd door het bureau Els & Linde. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 3. Middels een veldonderzoek is beoordeeld of beschermde soorten aanwezig kunnen zijn die schade kunnen ondervinden van de geplande ontwikkelingen.

 

Vegetatie en planten

Tijdens het ecologisch onderzoek zijn op de planlocatie geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Beschermde plantensoorten zijn binnen de planlocatie ook niet te verwachten.

 

In 2021 is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd door Boomtotaalzorg (rapportnr. 210422, d.d. 12 oktober 2021). Het rapport daarover is opgenomen als bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit deze analyse blijkt welke houtopstanden in het projectgebied moeten worden verwijderd en welke kunnen worden behouden. Voor het kappen van de houtopstanden is geen kapvergunning benodigd.

 

Zoogdieren

Vleermuizen

Dit zijn de belangrijkste groep strikt beschermde dieren die verwacht kunnen worden. De gevels van de bovenverdieping van het kantoorpand zijn rondom bekleed met een zeer dicht aansluitende houtafwerking. De onderzijde van deze afwerking beschikt over een brede open rand. Dit maakt het mogelijk voor vleermuizen om zich op te houden achter deze houten gevelbekleding. De aanwezigheid van vleermuizen is hierdoor niet uit te sluiten op de planlocatie. Tijdens het onderzoek zijn geen sporen aangetroffen die duiden op het gebruik van het pand door vleermuizen. In bomen op en rond de planlocatie zijn tijdens onderzoek geen zichtbare holtes waargenomen waar vleermuizen zich in kunnen ophouden. Aanwezigheid van vleermuizen in deze bomen wordt daarom niet verwacht.

 

Ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in het kantoorgebouw is aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 5) op basis van de QuickScan. Dit aanvullende onderzoek heeft plaatsgevonden tussen mei - juni 2021 en augustus - september 2021. Hieruit is gebleken dat geen verblijfs- of kraamverblijven van vleermuizen aanwezig zijn in het bestaande kantoorgebouw.

 

Potentiële vliegroutes en foerageergebieden

Vervolgstappen voor potentieel aanwezige vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen zijn niet noodzakelijk gezien de geplande werkzaamheden binnen de planlocatie.

 

Laag beschermde zoogdieren

Binnen de planlocatie is een kleine kans op algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren, zoals egel, spitsmuizen en muizen. De kans op aanwezigheid van kleine marters is niet aanwezig. Er is geen geschikt habitat aanwezig op de planlocatie.

 

Vogels

Huismussen

De bouw van het huidige pand op de planlocatie maakt het ongeschikt voor huismussen om zich te nestelen in het pand. Er zijn in het dak of in de gevels of gevelbekleding geen mogelijkheden voor huismussen om zich in het pand op te houden. Ook zijn geen huismussen of sporen van huismussen aangetroffen op de planlocatie tijdens het onderzoek.

 

Gierzwaluw

Op de planlocatie en rond de bebouwing op de planlocatie zijn geen sporen van gierzwaluwen waargenomen. Het pand biedt geen mogelijkheid voor gierzwaluwen om zich daarin te vestigen. De aanwezigheid van gierzwaluwen op de planlocatie wordt niet verwacht.

 

Algemene broedvogels

Gezien de omgeving en de begroeiing op de planlocatie is de kans op algemeen voorkomende broedvogels aanwezig. Met name op het platte dak en omliggende groen. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden op de planlocatie.

 

Herpetofauna en vissen

De kans op watergebonden organismen worden binnen de planlocatie niet verwacht.

 

Overige soorten

De aanwezigheid van beschermde overige soorten wordt uitgesloten binnen het plangebied.

 

Natura-2000 (en stikstofdepositie)

 

 [image]

Figuur 14: het plangebied bij de blauwe stip ten opzichte van Natura-2000 gebieden in het rood

 

Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming. Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden of uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden. Deze Natura-2000 gebieden zijn beschermd tegen invloeden van buiten, zoals stikstofdepositie en grondwaterstromen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Botshol nabij Vinkeveen. Dit gebied ligt op een afstand van ca. 7,5 kilometer. Er is daarom in het kader van het planvoornemen een berekening gemaakt van de stikstofdepositie. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Bij plannen en projecten dient te worden aangetoond (met het rekenprogramma AERIUS Calculator) dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Wanneer de stikstofbijdrage van een plan op een Natura 2000-gebied hoger is dan 0,00 mol/ha/j, dan kan het plan niet zondermeer doorgang krijgen.

 

Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Door een recente uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3159) echter, is die partiële vrijstelling verworpen. Hierdoor wordt feitelijk teruggegaan naar de situatie van vóór 1 juli 2021, waarin zowel een stikstofberekening noodzakelijk is voor de bouwfase, als de gebruiksfase. De AERIUS Calculator is op 26 januari 2023 aangepast naar een nieuwe versie (versie 2022). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en lopende bestemmingsplan- en omgevingsvergunningprocedures is een berekening nodig met deze nieuwe versie. De nieuwe versie kan leiden tot andere (depositie) uitkomsten en kan eventuele consequenties hebben voor een plan of project. Voor dit project is een berekening gedaan van de bouw- en gebruiksfase, waaruit is gebleken dat de ontwikkeling geen depositie veroorzaakt op omliggende Natura 2000-gebieden. De berekening is als bijlage 6 opgenomen.

 

Natuurnetwerk Nederland

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebied. Het NNN- gebied is het Amsterdamse Bos. De gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland liggen op grote afstand van de planlocatie. Gelet op de afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt geen effect verwacht.

 

 [image]

Figuur 15: het plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Amsterdamse Bos

 

Conclusie

Beschermde soorten

Uit de resultaten van de quickscan ecologie van 1 november 2019 is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen niet geheel is uit te sluiten binnen de planlocatie. Er is daarom aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het bestaande kantoorgebouw. Hieruit is gebleken dat er geen vleermuizen aanwezig zijn in het kantoorpand. Ten aanzien van broedvogels zal er met de bouwwerkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen. Er worden daarom geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten en algemene broedvogels.

 

Beschermde gebieden

Aan de hand van de stikstofdepositieberekeningen zijn geen effecten te verwachten op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Andere effecten op de Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland zijn uitgesloten.

 

4.6 Externe veiligheid

 

Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

 

Bij ruimtelijke besluiten moet worden getoetst aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

 

Relevantie plangebied

In de omgeving van de projectlocatie zijn geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig.

 

 [image]

Figuur 16: Uitsnede van de risicokaart met het projectgebied globaal met een blauwe stip aangegeven. Bron: risicokaart.nl

 

Met de blauwe stip is het plangebied aangegeven. De gele lijn op de kaart geeft de spoorlijn weer, met rode lijnen zijn de buisleidingen weergegeven en met de overig rode icoontjes zijn de risicovolle inrichtingen afgebeeld. Alle risico’s zijn gelegen op meer dan 1 kilometer afstand van de projectlocatie. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

 

In het kader van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

 

4.7 Geluid

 

Beleidskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde grensvoorkeurswaarde. Wanneer de geluidsbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Indien de geluidsbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en maximale geluidsbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

 

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/h, deze zijn niet zoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de geluidsbelasting van deze wegen echter wel beoordeeld worden.

 

Relevantie plangebied

 

De wegen rondom het plangebied zijn 30 km/h wegen. Comform art. 74 lid 2 van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben deze wegen geen zone en is de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel inzicht te worden gegeven in de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren appartementen. De grenswaarden in de Wgh zijn hierop niet van toepassing, maar door aansluiting te zoeken met deze grenswaarden wordt wel een beeld van de hoogte van de optredende geluidbelastingen gegeven en kan beoordeeld worden of mogelijk sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat.

 

In het uitgevoerde geluidsonderzoek (bijlage 7) is gekeken of er sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat vanwege het geluid van het wegverkeer op de Charlotte van Montpensierlaan.

 

De spoorlijn aan de noordwestkant van het gebouw is in gebruik door een museumtram, die alleen op zondag ieder half uur tussen 11:00 en 17:00 uur rijdt gedurende het rijseizoen. Onder het rijseizoen wordt verstaan van Pasen tot en met de laatste zondag van oktober. Gezien de lage intensiteit is deze bron voor dit onderzoek verwaarloosbaar.

 

Voor de beoordeling van de 30 km/uur wegen wordt gerefereerd aan de wettelijke normstelling voor nieuwbouw langs een bestaande weg in stedelijk gebied: Een gevelbelasting onder de 48 dB wordt als “goed” gekenmerkt, tussen de 48 en 63 dB als “stedelijk toelaatbaar” en boven de 63 dB als “slecht”.

 

In onderstaande afbeelding zijn de geluidbelastingen weergegeven op de toekomstige appartementen ten gevolge van het (toekomstige) wegverkeer op de Charlotte van Montpensierlaan. De geluidbelasting is ten hoogste 42 dB.

 

 [image]

Figuur 17: Geluidbelasting op de gevel van de nieuwe appartementen t.g.v. 30 km/uur wegen.

42/42 = geluidbelasting op de begane grond / geluidbelasting op de 1e verdieping

 

Vanwege de Charlotte van Montpensierlaan is bij de nieuwbouw geen sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Dit wordt beoordeeld als 'goed’. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat vanwege deze weg.

 

4.8 Luchtkwaliteit

 

Beleidskader

Het doel van de Wet milieubeheer - hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen, is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral overschrijdingen van grenswaarden te zijn voor PM10 en NO2.

 

Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.

 

Relevantie plangebied

Het project maakt 18 woningen mogelijk. Dit valt ver onder de grens van 1.500 woningen voor NIBM-activiteiten. Het project draagt daarom niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit van het gebied en hoeft ook niet afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke kwaliteitsnormen.

 

In het kader van luchtkwaliteit is het project uitvoerbaar.

 

4.9 Verkeer en parkeren

 

Beleidskader

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie. Daarom dienen de verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van groot belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

 

In het kader van parkeren is in het projectgebied de ‘Nota Parkeernormen 2021 Amstelveen’ van toepassing om te beoordelen of er wel voldoende parkeerplaatsen zijn. De beleidsregels uit deze Nota hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer- en stallingsruimte voor auto’s op eigen terrein. De gegevens zijn veelal gebaseerd op de CROW-parkeerkencijfers die eind 2018 zijn gepubliceerd.

 

Parkeernorm

Welke parkeernormen er voor een gebied gelden is afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. De gemeente Amstelveen wordt gekwalificeerd als ‘zeer sterk stedelijk’.

 

Naast de stedelijkheidsgraad maakt de parkeernota onderscheid in 5 verschillende zones, respectievelijk:

 

 [image]

Figuur 18: de gebiedsindeling per zone in Amstelveen; het plangebied is met een rode stip weergegeven

 

Uit de overzichtskaart van Amstelveen valt op te maken dat het plangebied in (gele) zone B valt. In zone B wordt onderscheid gemaakt tussen zone B1 en zone B2. Het verschil tussen deze twee zones is dat er bij zone B1 sprake is van betaald parkeren en dit is bij zone B2 niet het geval. Aan de Charlotte van Montpensierlaan is er sprake van betaald parkeren en het plan valt daarmee binnen zone B1. In de onderstaande tabel is de parkeernorm weerggeeven in relatie tot het woningbouwprogramma van het planvoornemen.

 

 [image]

Figuur 19: parkeernorm per type woning en gebiedszone

 

In het woningbouwprogramma vallen 9 appartementen in de middel dure huursector en 9 appartementen vallen binnen de dure huursector. Voor de 18 woningen geldt een parkeernorm van 15 parkeerplaatsen. In het bouwplan wordt uitgegaan van 18 parkeerplaatsen, zodat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

 

Verder is één laadpaal voorzien voor elektrische voertuigen en ook is er binnen het initiatief een fietsenberging met ca. 23 plaatsen opgenomen.

 

Verkeersaantrekkende werking

Het plan maakt 18 woningen mogelijk waardoor het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied enigszins toeneemt. Op basis van de ‘CROW-publicatie 317 - Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie’ kan de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd.

 

Als stedelijkheidsgraad is ‘zeer sterk stedelijk’ aangehouden, waarbij de woningen zijn gelegen in de ‘schil centrum’. De aangehouden categorie conform de genoemde CROW-publicatie betreft ‘huur appartement midden / goedkoop (inclusief sociale huur)’. Dit resulteert in de volgende verkeersaantrekkende werking:

 

 [image]

Figuur 20: verkeersaantrekkende werking

 

Het gemiddelde van negen ‘appartementen midden/goedkoop’ komt het neer op een verkeersaantrekkende werking van 20 voertuigen per etmaal en bij negen ‘appartementen duur’ komt het neer op een verkeersaantrekkende werking van 37 voertuigen per etmaal. Op basis van de rekentool van CROW zijn er in totaal gemiddeld 57 (20+37) voertuigen per etmaal te verwachten door de realisatie van de 18 appartementen. Deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkelingen via de bestaande wegenstructuur.

 

Het planvoornemen is uitvoerbaar uit oogpunt van verkeer en parkeren.

 

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het instrument en de procedure milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Voor alle projecten waarbij de activiteit is opgenomen in Bijlage D van dit Besluit, moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De wijziging van dit Besluit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in deze wetgeving voor alle in het Besluit genoemde activiteiten van de D­lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D­drempel. Via een m.e.r.­beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

 

Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.­beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.­beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

 

Op 26 september 2022 hebben burgemeester en wethouders besloten dat het bouwplan niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu (zie bijlage 8). Daarom hoeft geen milieueffectrapport of m.e.r.­beoordeling te worden opgesteld.

 

4.11 Water

Beleidskader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

 

Relevantie plangebied

Oppervlaktewater

Nabij het projectgebied liggen twee watergangen, een aan de oostzijde en een aan de westzijde. Deze watergangen zijn met elkaar verbonden middels een duiker van 347 meter lang. Beide watergangen zijn primaire watergangen. Het project zal geen effect hebben op de waterkwaliteit van deze watergangen. Ook zullen er geen waterdempingen plaatsvinden als gevolg van het project.

 

 [image]

Figuur 21: Uitsnede van de legger van Amstel, Gooi en vecht met daarop een weergave van de ligging van de waterkering bij het projectgebied.

 

Waterkwantiteit - verharding

In onbebouwde grond zakt een groot deel van het regenwater weg. Bij verharding bereikt het regenwater sneller de sloot dan wel het riool. Dat kan tot wateroverlast leiden. Om dit te voorkomen is soms extra ruimte nodig om water op te kunnen slaan. Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het beleid van waterschappen. Een van de beleidsregels houdt in het compenseren van toename verhard oppervlak. Deze beleidsregels vormen het afwegingskader voor vergunningverlening. Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht stelt dat bij een binnenstedelijke toename verhard oppervlakte >1000 m2, in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied, een compensatienorm nodig is (Art. 2.3 lid 2 Keur Waterschap, Amstel, Gooi en Vecht). In de Keur is bepaald dat bij nieuwe bebouwing en aanleg van nieuwe verharding naast de bestaande wateroppervlakte extra open water zal worden toegevoegd ter grootte van 10-15% van de verharding. In dit projectplan is er geen sprake van een toename in verhard oppervlak van meer dan 1000 m2.

 

Waterkwaliteit

Schoon hemelwater wordt gescheiden ingezameld en loost direct op het omliggende oppervlaktewater. Het vuile water wordt op de perceelgrens aangeboden en aangesloten op het gemeentelijk riool. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve impact op de waterkwaliteit.

 

Waterkeringen

Het plangebied ligt in de beschermingszone van een waterkering, zie figuur 21. Langs en op het oude tramspoortracé ligt een secundaire waterkering met een binnenbeschermingszone. Het planvoornemen is afgestemd met de waterbeheerder en de benodigde watervergunning is verleend begin 2022. Het plan wordt daarom in het kader van water uitvoerbaar geacht.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een ruimtelijk plan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit de Wet ruimtelijke ordening in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe ruimtelijke activiteiten. Deze paragraaf heeft als onderwerp de economische uitvoerbaarheid van het voorliggend plan.

 

Het project wordt gerealiseerd op kosten en voor risico van de initiatiefnemer RJB Netherlands B.V. Verder zijn financiële afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk gaat nader in op het maatschappelijke overleg dat in het kader van de omgevingsvergunning ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ zal plaatsvinden.

 

Participatieronde

In het voortraject is er een informatieavond en een participatieronde georganiseerd. Dit heeft reacties opgeleverd vanuit de omwonenden. De belangrijkste uitkomst hiervan had betrekking op de voorgenomen hoogte van het gebouw. Het gebouw voorzag in een bouwhoogte van vijf bouwlagen, maar dit werd door omwonenden als niet passend geacht in de bestaande omgeving. Om in dit belangrijkste bezwaar tegemoet te komen is in overleg met de ontwikkelaar een alternatieve planvariant onderzocht, hierbij is het aantal bouwlagen teruggebracht naar vier bouwlagen.

 

Zienswijzen

Van 26 oktober 2022 tot en met 6 december 2022 heeft het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning voor de voorgenomen nieuwbouw op het perceel Charlotte van Montpensierlaan 2A voor een ieder ter inzage gelegen. Naar aanleiding daarvan zijn 7 zienswijzen naar voren gebracht. In een Nota van Beantwoording zijn de inhoud van de zienswijzen (samengevat) weergegeven en voorzien van een antwoord. De nota is opgenomen als bijlage 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Het planvoornemen wordt economisch uitvoerbaar geacht en de maatschappelijke uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

Het voorliggende document strekt tot een goede ruimtelijke onderbouwing van het project, dat toeziet op de ontwikkeling van het woningbouwproject aan de Charlotte van Montpensierlaan 2A in de gemeente Amstelveen. Het project wijkt af van het geldende bestemmingsplan. Met dit document is voldoende gemotiveerd aangetoond waarom het project:

 

 

Geconcludeerd kan worden dat het aanvaardbaar is ten behoeve van het voorgenomen project een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 1 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen.