OIAVHB Wester Amstel - Amsteldijk Noord 101A
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB14xE-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 20 juli 2020 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor de vernieuwbouw van een recreatiewoning aan de Amsteldijk Noord 101A te Amstelveen (zaaknummer Z20-050905). De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 (bouwtekeningen).
Aan de Amsteldijk Noord 101A te Amstelveen is een recreatieve woning aanwezig. Een recreatieve woning mag een maximale hoogte van 4,5 meter hebben. Initiatiefnemer wil een recreatiewoning met een kleiner oppervlakte terugbouwen, maar met een hoogte van 4,95 meter realiseren. Hiervoor moet er een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure gevoerd worden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als de vereiste motivering bij de omgevingsvergunning.
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan Wester Amstel 2018 en de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie. Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwregels. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0362.OIAVHB14xE-VG01 (bijlage 3).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het perceel is gelegen aan de Amsteldijk Noord in gemeente Amstelveen. Voorliggend plan is gelegen in de Amstelscheg, een groene bufferzone die in 1930 in het Algemeen Uitbreidingsplan gekozen werd als één van de vijf groene buffers in Amsterdam. Het plangebied is deel van de tuinvereniging Kostverloren en ligt aan de rivier Amstel. Ten westen van het plangebied is de RWZI van Amstelveen en een aantal sportverenigingen aanwezig, ten westen daarvan is het stedelijk gebied van Amstelveen
te vinden. Het plangebied zit midden in het poldergebied van Amstelveen en Ouderkerk aan de Amstel. In het oosten is de A2 te vinden, nog verder in het oosten is de Bijlmer gesitueerd.
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving van het plan
Voorliggend plan betreft het realiseren van een recreatiewoning met een bouwhoogte van 4,95 meter. Het plangebied betreft een deel van het perceel dat kadastraal bekend is als sectie W perceel 201. Het gehele perceel heeft een oppervlakte van 17.582 m2, het plangebied heeft een oppervlakte van circa
4200 m2.
Het voornemen is om de huidige bebouwing te vervangen door nieuwbouw, de afmetingen van de bestaande en de nieuwe situatie zijn soortgelijk. De bouwhoogte gaat van 4,8 meter naar 4,95 meter. Het oppervlak neemt iets af, de bestaande situatie is 87,6 m2, de nieuwe situatie is 83,3 m2. De nieuwe recreatiewoning komt op dezelfde plek als de bestaande woning. In figuur 4 zijn 3D-schetsen te zien van de nieuwe recreatiewoning.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Wet ruimtelijke ordening-Omgevingswet
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies.
Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Naar verwachting treedt op 1 oktober 2022 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke omgeving. De Omgevingswet bundelt wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet zorgt voor minder en overzichtelijkere regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving,
ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming.
3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier
integrale prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Duurzaam economisch groeipotentieel
- Sterke en gezonde steden en regio’s
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema’s en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
3. Afwentelen wordt voorkomen
Planspecifiek
De ontwikkeling vindt plaats in het verblijfsrecreatiegebied in de gemeente Amstelveen. Het plan betreft de ontwikkeling van één recreatiewoning. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand recreatiegebied. Het raakvlak met het rijksbeleid is nihil en er ontstaat geen strijdigheid met
de Omgevingsvisie.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is
geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Een woningbouwontwikkeling valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling als deze groter is dan 11 woningen. De Ladder stelt dat voldaan wordt aan de Ladder als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft één recreatiewoning. Het plan is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling van 12 woningen of meer. De Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.
3.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact
ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:
• Rijksvaarwegen
• Project Mainportontwikkeling Rotterdam
• Kustfundament
• Grote rivieren
• Waddenzee en waddengebied
• Defensie
• Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
• Elektriciteitsvoorziening
• Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
• Natuurnetwerk Nederland
• Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
• IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
• Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
• Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Planspecifiek
Voorliggend plan ligt niet in een van de benoemde gebieden of aandachtsvelden als bedoeld in het Barro. Vanuit het Barro volgen dan ook geen aanvullende randvoorwaarden voor het plan. Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.1.5 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol
Het luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) is een besluit van de luchtvaartwet. Het LIB hanteert regels voor gebruik en bestemming van grond rond Schiphol ten behoefte van veiligheid van het luchtverkeer en de beperking van geluidsbelasting voor omliggende bewoners. De eerste wet werd vastgelegd op 26 november 2002, de vigerende wet geldt vanaf 28 oktober 2021.
Planspecifiek
Voorliggend plan ligt in de luchtvaartverkeerzone, er gelden beperkingen die betrekking hebben tot de toetshoogte van gebouwen t.o.v. NAP. Het figuur hieronder toont de kaart die de maximale hoogte van gebouwen weergeeft rondom Schiphol. Het plangebied ligt in de lichtblauwe zone, dit betekent dat de toetshoogte niet hoger dan 110 meter NAP mag worden. De hoogte van de recreatiewoning ligt ver onder het maximum, Het onderdeel ‘luchthavenindelingsbesluit Schiphol’ is daarom niet in strijd met voorliggend plan en uit de op het plangebied rustende gebiedsaanduidingen komen geen aanvullende voorwaarden naar voren.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050
De Omgevingsvisie NH2050 – “Balans tussen economische groei en leefbaarheid” is de opvolger van de Structuurvisie 2040 uit 2010. De Omgevingsvisie is op 19-11-2018 door Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie is een van de kerninstrumenten van de Omgevingswet. De Omgevingswet integreert een groot deel van de wetgeving op het gebied van ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De huidige wettelijk verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen en gaan op in één integrale omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving met onderliggende programma’s.
In de Omgevingsvisie legt de provincie vast welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening. De visie dient als leidraad voor de manier waarop de ruimte zich de komende dertig jaar zou moeten ontwikkelen. De Omgevingsvisie NH2050 is in co-creatie tot stand gekomen met continue inbreng van een groot aantal partijen, professionals en inwoners.
Sturingsfilosofie
De provincie hanteert het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. De opgave bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. De provincie is terughoudend met het opstellen van regels.
Hoofdambitie
De hoofdambitie zoals die geformuleerd is in de Omgevingsvisie NH2050 is tot een balans te komen tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die gemaakt worden. De provincie zet met deze visie een richting uit om houvast te bieden naar de toekomst. Die richting bestaat uit het benoemen van een aantal bewegingen naar de toekomst, ontwikkelprincipes en waar nodig randvoorwaarden en regels.
Ambities
• Een gezonde en veilige leefomgeving in de hele provincie
Hiermee wordt een woon-werkomgeving bedoeld waar mensen zo min mogelijk worden blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
• Natuur en biodiversiteit: natuurinclusief ontwikkelen
Om de biodiversiteit in Noord-Holland op peil te houden zullen toekomstige ontwikkelingen (verstedelijking, landbouw, klimaatmaatregelen) zoveel mogelijk natuurinclusief moeten zijn. Daarmee leveren ze een bijdrage aan behoud en vergroting van de biodiversiteit. Hierbij gaat het niet alleen om de kwantiteit (hectares) maar ook om de kwaliteit (soortenrijkdom, toegankelijkheid).
• Duurzame en vernieuwende economie
Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek. Een duurzame economie houdt rekening met en bouwt voort op de kenmerken en karakteristieken van de locatie. De activiteiten zijn bij voorkeur vernieuwend, circulair en schoon en dragen bij aan een gezonde en duurzame leefomgeving.
• Toekomstbestendige landbouw in Noord-Holland
Er is in de land- en tuinbouw een omslag gaande naar een adaptieve kringlooplandbouw, die meer rekening houdt met behoud en versterking van biodiversiteit en bodem- en waterkwaliteit. Om de regionale kwaliteiten te versterken en innovatie te stimuleren, bieden we ruimte voor experimenten. Indien nodig wordt ruimte geboden aan schaalvergroting.
• Klimaatadaptatie
Essentieel is dat wij zowel het landelijk als het stedelijk gebied beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Dat vergt aanpassingen in zowel de ruimtelijke inrichting als het watersysteem. We zorgen ervoor dat we voldoende zijn voorbereid op wateroverlast, hittestress, verdroging, verzilting en de gevolgen van een overstroming. Nieuwe ontwikkelingen moeten klimaatbestendig en waterrobuust zijn.
• Energietransitie
De provincie stuurt op een energietransitie met een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050. Om dit doel van een klimaatneutraal Noord-Holland in 2050 te bereiken, is een optimale mix nodig van energiebesparing en allerlei vormen van duurzame energie. Op weg naar 2050 houden we daarom oog voor alle nieuwe technologieën – ook buiten de energiesector – die daaraan een bijdrage kunnen leveren.
• Ontwikkeling van stad en land
De locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen staat onder invloed van de effecten van klimaatverandering, van bereikbaarheid, behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten en van de energie-infrastructuur.
De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten. Uitgangspunt is – en daarop zal het verkeers- en vervoersnetwerk worden geoptimaliseerd – dat men zich effectief, veilig en efficiënt kan verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Daarbij heeft men zo veel mogelijk keuzevrijheid in het bepalen van zijn of haar vervoerswijze.
• Metropoolregio Amsterdam: dynamiek in balans houden
Door de grote economische dynamiek zijn woon- en werklocaties vooral nodig in het zuidelijk deel van Noord-Holland, de Metropoolregio Amsterdam, met Amsterdam als zwaartepunt. Het is nodig om hierin te investeren juist ook uit oogpunt van benutting van de agglomeratiekracht. De grote economische dynamiek betekent dat de druk op het metropolitane landschap groot is, terwijl dat bijzonder belangrijk is voor het vestigingsklimaat. Zorgvuldigheid is dus geboden.
• Noord-Holland Noord: ontwikkeling unieke kracht en kwaliteit
Het noordelijk deel van Noord-Holland beschikt over bijzondere eigen kenmerken en kwaliteiten, zoals (meer) rust, ruimte, groen, natuur en (gezonde) lucht. Om deze kwaliteiten te waarborgen is dynamiek en ontwikkeling in Noord-Holland Noord nodig. Verstedelijking nabij knooppunten van openbaar vervoer en in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen komt daarvoor het meest in aanmerking.
Planspecifiek
In de digitale versie van de Omgevingsvisie zijn diverse kaarten opgenomen gebaseerd op ‘bewegingen voor ontwikkelingen’: dynamisch schiereiland, metropool in ontwikkeling, sterke kernen & sterke regio’s, nieuwe energie en natuurlijk & vitaal landelijke omgeving. Door in de interactieve kaart op het plangebied te klikken wordt aangegeven wat het relevante beleid is uit de Omgevingsvisie NH2050 voor het
plangebied.
3.1 Ontwikkelingen en beheer passend bij landschap
We maken onderscheid in draagvermogen van de diverse landschappen. Mede op basis daarvan wegen we zorgvuldig af welke ruimtelijk-economische ontwikkelingen op welke plek en op welke wijze ontwikkeld kunnen worden. Denk aan zonneparken, windmolens, verstedelijking, vergroting van agrarische bebouwing en waterberging. We onderkennen verschillende soorten gebieden. In gebieden met grotere structuren en relatief geringere aanwezigheid van cultuurhistorie zijn meer en grotere ontwikkelingen mogelijk. In gebieden waar de waarden van bijvoorbeeld cultuurhistorie, openheid of ecologie hoog zijn en/of waar de betekenis voor de stad groot is, is alleen ruimte voor ontwikkelingen die bijdragen aan de instandhouding of versterking van deze kernkwaliteiten. Tegelijkertijd investeren we gebiedsgericht in de landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve en ecologische kwaliteiten. In alle gevallen is ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt. Deze benaderingswijze betekent een vereenvoudiging van het landschappelijk beleid met minder regimes.
Het gebied waar het plangebied is gesitueerd heeft een hoge ecologische waarde, het plan betreft het realiseren van een recreatiewoning. Het totaal aantal bebouwing wordt niet hoger en wordt op dezelfde plek gebouwd. De kernkwaliteiten van het gebied worden dus in stand gehouden.
5.10 Landschap als onderdeel metropolitaan systeem
Een uniek kenmerk van de metropool is de grote diversiteit aan landschappen met hoge ecologische, recreatieve en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er een sterke verwevenheid tussen stad en landschap. Het groenblauwe gebied ligt tussen de kernen, die daarmee karakteristiek en onderscheidend blijven. Het biedt ook een plek voor relatieve rust ten opzichte van de stad. Tegelijk biedt het landschap nog veel ruimte voor landbouw en kleinschalige experimenten voor de productie van duurzame energie. Het landschap is als drager van deze waarden cruciaal voor het
vestigingsklimaat en het woon- en leefmilieu in de metropool.
Zoals hierboven genoemd bij 3.1 vindt er geen grote verandering plaatst bij voorliggend plan, de ecologische waarde wordt dus behouden.
7.14 Optimale energiemix
Noord-Holland kenmerkt zich door regio’s die door natuurlijke omstandigheden (geologische, geomorfologisch en klimatologisch) specifieke kwaliteiten hebben: relatief windrijk, veel zonuren en de beschikbaarheid van aardwarmte. Het is zaak deze kwaliteiten optimaal te benutten voor de opwekking van hernieuwbare energie (elektriciteit en lage-temperatuurwarmte), zonder onaanvaardbare inbreuk te doen op landschappelijke en gebiedskwaliteiten. Binnen dit kader geldt als uitgangspunt dat we gebruikmaken van die vormen van duurzame energie, die zorgen voor de meeste energieopbrengst tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Bij de invulling van de regionale energiemix zijn de economische kansen voor belangrijke economische clusters richtinggevend (zie kritische succesfactoren als voorbeelden).
De nieuwe recreatiewoning is voorzien van zonnepanelen (Solinso mystiek PV-paneel 85Wp). Daarnaast heeft de woning een goede isolatie, waardoor het energiegebruik ook afneemt. De zonnepanelen worden op het dak geplaatst, hierdoor wordt het landschapskwaliteit niet gehinderd.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening relevant.
Artikel 6.4 Kleinschalige ontwikkelingen
Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling indien:
Op de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;
Het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
Het aantal burgerwoningen niet toeneemt.
Het plan betreft de realisatie van een recreatiewoning, op een gebied dat de functie ‘recreatie - verblijfsrecreatie’ heeft. Het bebouwde oppervlak wordt niet vergroot en het aantal burgerwoningen neemt niet toe.
Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap
Lid 1
Met het eerste lid wordt geregeld dat de in bijlage 6 beschreven kernkwaliteiten deel uitmaken van de verordening. De kernkwaliteiten zijn dus door PS vastgesteld. Deze kernkwaliteiten moeten in acht worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen voor gebieden die worden aangemerkt als Bijzonder provinciaal landschap.
Lid 2
Het tweede lid bepaalt dat ruimtelijke plannen die zien op gebieden binnen het Bijzonder provinciaal landschap regels bevatten ter bescherming van de daar geldende kernkwaliteiten. Op grond van het ruimtelijk plan moet dus duidelijk zijn dat de betreffende locaties Bijzonder provinciaal landschap zijn en op die manier ook worden beschermd.
Lid 3
Het derde lid bevat een verbod op nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het Bijzonder provinciaal landschap. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (zie begrip in bijlage 1 bij de verordening). Uit de jurisprudentie over dit begrip volgt dat een ontwikkeling een zekere omvang dient te hebben om te worden gekwalificeerd als stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is er op grond van de jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling bij meer dan 11 woningen. Voor andere stedelijke voorzieningen is in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling als het gaat om een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of een gebouw met een oppervlakte van meer dan 500 m2. Gelet op hun omvang verhouden nieuwe stedelijke ontwikkelingen zich niet tot de kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap. Daarom worden deze op voorhand uitgesloten.
Het plan betreft vervangende nieuwbouw van een recreatiewoning. De oppervlakte van de nieuwe recreatiewoning neemt hierbij af, enkel de bouwhoogte zal toenemen. Voorliggend plan valt niet onder een ‘stedelijke ontwikkeling’. De kernkwaliteiten van de Amstelscheg worden beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.
Door de kleinschaligheid van dit plan worden de kernwaarden gewaarborgd. De nieuwe recreatiewoning zal op dezelfde plek worden herbouwd en tast daarmee de openheid en beleving van de ruimte niet aan.
Geconcludeerd kan worden dat de Omgevingsverordening, gelet op het bovenstaande, geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025
De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet. De algemene doelstelling in de woonagenda is: ‘De provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen’. Dit is vervolgens uitgewerkt in speerpunten, richtinggevende principes en actiepunten:
Speerpunten:
Een woning voor iedereen:
Adaptief en ‘vraag’-gestuurd programmeren.
Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
Richtinggevende principes:
De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden maken we afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.
Actiepunten:
1. Maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden
2. We bieden kennis, meedenkkracht en hulp
3. Versnellen woningbouwproductie
4. Samenwerking stimuleren
5. Verduurzaming wonen
6. Meer flexibiliteit in de woningmarkt
7. Stimuleren circulair bouwen
8. Leveren van informatie en monitoring
Deze speerpunten, principes en actiepunten moeten helpen bij het oplossen van de grote woningbehoefte in de provincie. Wijziging ten opzichte van de voorgaande woonvisie is ook dat regionale afspraken ten aanzien van woningbouw niet meer in Regionaal Actie Programma's (RAP's) worden vastgelegd maar dat tussen gemeenten/regio en de provincie woonakkoorden worden gesloten.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een recreatiewoning, de woonagenda heeft dus geen betrekking tot het plan. Desalniettemin kan worden opgemerkt dat de nieuwe recreatiewoning duurzaam wordt opgeleverd en de vervangende nieuwbouw bijdraagt aan de toekomstige leefbaarheid van het volkstuinencomplex.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
Amstelveen is een cruciaal deel van de metropoolregio Amsterdam, waar de drie motoren van de regionale economie (Schiphol, Greenport en de Financieel-economische Sector) haperen, een goede structuurvisie is hierbij nodig. De gemeente Amstelveen heeft op 21 september 2011 structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. De structuurvisie gaat in op Landschap, bereikbaarheid, woonmilieu, werkmilieu, voorzieningenniveau en duurzame ruimte.
Planspecifiek
Het voorliggende plan betreft het bouwen van een nieuwe recreatiewoning in het Amstelscheg. Hierbij veranderen de kernkwaliteiten van dit gebied niet. De landelijke uitstraling blijft behouden en het plan draagt tevens bij aan het behouden van de recreatieve karakteristiek van het gebied. De nieuwe woning wordt op dezelfde plaats herbouwd en kent dezelfde architectonische uitstraling als de huidige recreatiewoning. De nieuwe woning maakt gebruik van zonnepanelen en wordt goed geïsoleerd, wat
het plan toekomstbestendig maakt. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan niet in strijd is met de structuurvisie van de gemeente.
3.3.2 Vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voor de locatie is ‘Wester Amstel 2018’ van de gemeente Amstelveen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 december 2018.
Planspecifiek
Onderstaand is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. De uitsnede toont dat de planlocatie bestemd is als ‘Recreatie - verblijfsrecreatie’. Tevens geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Aardkundige Waarden’ en ‘Waarde – Archeologie 3’. Ook gelden er twee gebiedsaanduidingen die betrekking hebben op het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol.
De beoogde ontwikkeling is niet toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voor de bestemming ‘Recreatie - verblijfsrecreatie’ zijn er bouwregels:
18.2 Bouwregels
18.2.1 Afstand tussen bebouwing en tot perceelsgrens
De afstand tussen de bebouwing en de perceelsgrens dient ten minste 2 meter te bedragen.
18.2.2 Verenigingsgebouwen
Voor het bouwen van verenigingsgebouwen gelden de volgende regels:
de oppervlakte van het totaal aan verenigingsgebouwen mag per volkstuinencomplex niet meer bedragen dan 60 m2;
de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 4,50 meter;
de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°. Deze contouren gelden voor tenminste twee dakvlakken.
18.2.3 Bouwwerk op de volkstuin
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
per perceel (volkstuin) mag één tuinhuis worden gebouwd, met dien verstande dat:
I. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen;
II de goot- en nokhoogte niet meer dan respectievelijk 3 en 4,50 meter mag bedragen;
III de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;
per perceel (volkstuin) mag één berging worden gebouwd, met dien verstande dat:
I de oppervlakte niet meer dan 6 m2 mag bedragen;
II de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen;
per perceel (volkstuin) mag één kas worden gebouwd, met dien verstane dat:
I de oppervlakte niet meer dan 10 m2 mag bedragen;
II de bouwhoogte mag niet meer dan 2,50 meter bedragen.
De nieuwe situatie betreft een recreatiewoning met een hoogte van 4,95 meter. Om de situatie planologisch mogelijk te maken zal een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure doorlopen worden.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als ruimtelijke motivatie bij deze procedure. De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ vormt geen belemmering voor voorliggend plan. Er zal worden gebouwd op grond die eerder is verstoord door de bouw van de huidige recreatiewoning. De bodemingrepen reiken niet verder dan de huidige verstoring. Het initiatief voldoet tevens aan de eisen die in de Welstandsnota zijn gesteld voor dit als bijzonder welstandsgebied aangewezen deel van de gemeente. Om de geplande ontwikkeling te realiseren is een nieuw planologisch kader nodig. Voorliggend document onderbouwd de haalbaarheid van het nieuwe planologische kader om de vervangende nieuwbouw van de recreatiewoning mogelijk te maken.
3.3.3 Woonagenda 2020-2023
Op 12 februari 2020 heeft de raad de Amstelveense woonagenda vastgesteld. In de Metropoolregio Amsterdam wordt ingezet op een bouwproductie van 230.000
woningen tot 2040 (huidige prognoses) en ruim 100.000 woningen in de periode 2018 tot 2025. Een bouwproductie met voldoende woningen in alle segmenten, met in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, verspreid over de regio. Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. Om aan de vraag te voldoen verwachten wij de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toe te voegen. De druk binnen alle segmenten is hoog. De Woonagenda 20202023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet de druk op de Amstelveense woningmark te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft, van goede kwaliteit, met volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.
De volgende speerpunten staan centraal in de Woonagenda 2020-2023:
Amstelveense jongeren en starters meer kansen bieden op de woningmarkt
Het gaat hierbij om kleinere betaalbare woningen bouwen voor jongeren en starters, tijdelijke woningen bouwen voor spoedzoekers en jongeren, de financiële drempel verlagen om een woning te kopen en daarnaast binnen de sociale huur de lokale ruimte optimaal benutten.
Meer woningen voor Amstelveense ouderen en specifieke doelgroepen
Ouderen wonen langer zelfstandig. Sommige ouderen redden zich met hulp van familie en vrienden prima, maar er is ook een groep voor wie dit niet geldt. Daarnaast maakt de ambulantisering van de zorg en de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) dat steeds meer bewoners, die nu nog bij een instelling wonen, in aanmerking komen voor zelfstandige woonruimte dan wel begeleid wonen. Het woningaanbod moet zich aan deze groepen aanpassen.
Een goede dienstverlening en communicatie tussen corporaties en huurders
Afspraken met corporaties en bewonersraad worden gemonitord.
Meer (betaalbare) koop en huur woningen voor Amstelveners met behoud van groene leefbare wijken
Wijken moeten bestaan uit een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen. In verschillende prijsklassen, zowel huur als koop en voor verschillende doelgroepen. Zo behouden wij goed gemengde en krachtige wijken. Bij de geplande nieuwbouw van woningen is een belangrijke voorwaarde dat Amstelveen het ruimtelijke en groene karakter behoudt. Dit geldt ook bij stadsvernieuwing.
Meer sociale huurwoningen beschikbaar voor Amstelveners
Er zijn voldoende sociale huurwoningen in Amstelveen. Een deel van de woningen is echter niet beschikbaar voor de doelgroep. Er wordt daarom ingezet op doorstroming. Verder wordt bij nieuwbouwprojecten bepaald of voor specifieke doelgroepen sociale huurwoningen moeten worden toegevoegd.
Stadsvernieuwing en verduurzaming bevorderen
Meerdere akkoorden, zoals het Klimaatakkoord, de landelijke Energieagenda, het regeerakkoord Rutte III en Greendeal aardgasvrije wijken (met Amstelveen als partner), het Rijksbrede programma Nederland circulair 2050 en het collegeprogramma Amstelveen vragen om een aanpak die de woningvoorraad toekomstbestendig maakt voor de korte en lange termijn.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
Een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.
4.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) gewijzigd en in lijn gebracht met de Europese richtlijn hieromtrent (nr. 85/337/EEG). Voor deze wetswijziging kon bij de vraag of er een milieueffectrapport (MER) moest worden gemaakt, dan wel een mer-beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor mer-plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen niet meer 'hard', maar hebben ze meer een indicatieve waarde.
Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een m.e.r. of een mer-beoordeling dan wel een planmer moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D, maar dat meer in algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Een planmer is wettelijk verplicht wanneer:
• Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)mer noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)mer noodzakelijk is;
• Een bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die kunnen leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (dan is een passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een planmer gaat het om besluiten uit kolom 3 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Een project-mer of besluit-mer betreft een besluit op grond waarvan geen nader besluit mer- of (beoordelings-) plichtig besluit meer nodig is. Het plan schept dus geen kader meer voor een mer-(beoordelings)plichtig besluit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan wat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een mer-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een veehouderij (met aanzienlijke milieugevolgen). Het betreft hier besluiten uit kolom 4 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een mer-procedure doorlopen moet worden. Dit geldt zowel voor besluiten uit kolom 4 als voor besluiten (plannen) uit kolom 3 (planmer). Ingeval het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële mer-beoordelingsprocedure kan geschieden, maar in veel gevallen zal een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zijn.
Planspecifiek
De bestemming van dit plan wijzigt niet, tevens neemt het verhard oppervlak en de personendichtheid niet toe, Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-plicht en dat geen vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk is. Voor onderliggend plan kan voor de milieugevolgen op basis van de in dit hoofdstuk behandelde milieuaspecten geoordeeld worden dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar beperkt of voorkomen en wordt het voor bedrijven of woonfuncties mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de beperking of voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer. In de brochure wordt onderscheid gemaakt in verschillende omgevingstypen. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Planspecifiek
De functie en positie van de toekomstige bebouwing wijzigen niet, er vindt enkel een verandering in bebouwingsvolume plaats. De oppervlakte neemt af en alleen de bouwhoogte wordt groter. Omliggende bedrijven dienen thans rekening te houden met de reeds bestaande recreatiewoning. Zij worden door voorliggend plan niet verder in hun gebruiksmogelijkheden beperkt. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan.
4.3 Geluid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder als gevolg van spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft tevens aan in welke situaties middels onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudenties zijn
aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.
Planspecifiek
Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een recreatiewoning. De bestemming wijzigt niet, ook zal de locatie van de woning niet wijzigen. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect Geluid geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
4.4 Ecologie
Natuur is een gevoelige functie die beschermd moet worden tegen negatieve effecten. Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Dit is conform het bestuursakkoord natuur waarin is aangegeven dat de decentralisatie van de taken en bevoegdheden op het vlak van de natuurwetgeving haar beslag zal krijgen in de Wet natuurbescherming. Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd ‘handelingen’) bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermings-bepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
4.4.1 Flora en Fauna
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of een plan geen nadelige effecten heeft voor beschermde plant- en diersoorten in en nabij het plangebied. Indien de ontwikkeling verstoring of uitroeiing van beschermde soorten kan inhouden dient onderzocht te worden of eventuele soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is moet tevens aangetoond worden middels welke ingrepen deze verstoring voorkomen wordt dan wel gecompenseerd.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan zullen er geen bomen of andere planten gekapt worden, ook worden er geen waterwegen gegraven of gedempt. De sloop van de huidige bebouwing kan in sommige gevallen effect hebben op gebouwbewonende soorten. Bij voorliggend plan word er bebouwing gesloopt, echter zijn er geen gebouwbewonende soorten aanwezig want er zijn geen openingen onder de dakoverstekken en onder de pannen waaronder geen ruimte is voor vogels zoals de huismus, zie figuur 7 t/m 10. Er zijn
dan ook als gevolg van het plan geen nadelige effecten of beschermde soorten te verwachten.
4.4.2 Natuurgebieden
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extern) effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet vindt plaats via de Natura 2000-gebieden met Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Daarnaast zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de vroegere Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarische gebied.
In het Natuurnetwerk Nederland liggen bestaande natuurgebieden (waaronder de 20 Nationale Parken) en nieuwe natuurgebieden, landbouwgebieden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, alle Natura 2000-gebieden en alle grote wateren van Nederland (meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee).
Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen niet gegarandeerd kan worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.
Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissies en -deposities ontstaan als gevolg van het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd gebied zoals het Natuur Netwerk Nederland, Natura 2000, weidevogelgebied of strategische natuur. Per saldo komt er geen woning bij, dus het aantal vervoersbewegingen neemt ook niet toe. Er is dus geen sprake van toename in stikstofemissie. Het aspect beschermde natuurgebieden, waaronder het onderdeel stikstof, vormt gezien bovenstaande resultaten geen belemmering voor voorliggend plan.
4.5 Archeologie en cultuurhistorie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Planspecifiek
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan is voor de planlocatie een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ opgenomen. Als gevolg van de bouwwerkzaamheden wordt de grond echter niet dieper geroerd dan de diepte van de bestaande bebouwing tevens wordt ook niet meer dan 50 m2 buiten de bestaande bebouwing gebouwd. Hiernaast is er niks gevonden bij de bouw van het huidige pand, dus kan ervan uitgegaan worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van
het gebied. Op basis van deze uitgangspunten is geen archeologisch onderzoek nodig.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangewezen als rijks-of gemeentelijk monument. Tevens heeft voorliggend plan geen invloed op nabijgelegen cultuurhistorische waarden.
4.6 Bodem
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
De bestemming van het plangebied blijft hetzelfde en de bodem was bij de bouw van de huidige woning goed, daarom wordt er geen bodemonderzoek gedaan. Het onderdeel bodem vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in
onderstaande tabel weergegeven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM-criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan blijft ruim onder het criterium. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk. Voorts is de huidige situatie en de toekomstige situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor is de site
https://www.nsl-monitoring.nl geraadpleegd, zie onderstaande verbeeldingen.
Tevens is voor de situatie 2030 de luchtkwaliteit middels de navolgende afbeeldingen inzichtelijk gemaakt.
De concentraties blijven op basis van de NSL-monitoringstool onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub, en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Voorliggend plan is getoetst aan het wettelijk vereiste. Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
• Risicovolle (Bevi-)inrichtingen; (Bevi staat voor Besluit externe veiligheid inrichtingen)
• Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
• Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit risico moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico des te zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor sommige transportassen wordt rekening gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Planspecifiek
De bestemming en het bebouwingsvlak van voorliggend plan blijven hetzelfde. Aangezien het aantal personen dat binnen het plangebied zal verblijven niet veranderd, wijzigt het groepsrisico niet. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.9 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hooggehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
• Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
• Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen
water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden
verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Het beleid van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgelegd in het waterbeheerplan. In dit plan zijn beleid en wetgeving van hogere overheden en van AGV zelf (onder andere Visie AGV) nader uitgewerkt. Hoofddoel van het plan is "het mogelijk maken van een veilig, ruim, ecologisch gezond en daardoor veerkrachtig watersysteem, dat geschikt is voor aan- en afvoer en berging van water, natuur, recreatie, wonen en bedrijvigheid. Om de watersysteemdoelen te bereiken is een optimaal beheer en een goed functioneren van de afvalwaterketen essentieel." Binnen dit hoofddoel zijn de volgende thema's van belang:
• Bescherming tegen overstromingen; in Breukelen is met name de veiligheid achter de primaire waterkeringen van het Amsterdam-Rijnkanaal van belang.
• Peilbeheer: zo veel mogelijk afgestemd op functie. AGV heeft geen invloed op het peil in het Amsterdam-Rijnkanaal, wat weer van invloed is op het peil van de Vecht.
• Waterberging en afvoercapaciteit op orde. In stedelijke waterplannen meer aandacht geven aan kleinschalige waterberging.
• Grondwater: AGV streeft op termijn naar uitvoering van de stedelijke grondwaterzorg in opdracht van gemeenten in het gehele beheergebied.
• Ecologische en chemische toestand.
• Bevaarbaarheid en recreatief gebruik.
• Inzameling afvalwater: Bij herinrichting regenwater zo veel mogelijk afkoppelen van het rioolstelsel.
• Duurzame behandeling van afvalwater.
• Aanpak van emissies uit de afvalwaterketen.
Planspecifiek
- Bestaand watersysteem
Navolgend is een uitsnede van de legger van het Waterschap opgenomen. De watergang in het westen en de Amstel aan de oostkant zijn beide primaire watergangen. Ten aanzien van de kleine watergangen ten zuiden van het plangebied gelden er geen specifieke zoneringen. Onderhoud van de watergang in het westen wordt uitgevoerd door het waterschap, onderhoud van de Amstel wordt gedaan door de provincie. Binnen het plangebied zijn er geen watergangen aanwezig. Voorgenomen plan verandert de loop van deze watergangen niet.
- Afvoer hemelwater en verhard oppervlak
Het waterbeleid van het Waterschap schrijft een watercompensatie in stedelijk gebied voor wanneer het verhard oppervlak toeneemt. In het plan wordt het aantal verhard oppervlak verminderd, dus er hoeft geen compensatie plaatst te vinden.
- Lozen van afvalwater
Het afvalwater wordt verbonden aan het bestaande netwerk.
- Lozen van hemelwater
Het hemelwater wordt afgevoerd naar sloten. het lozen van hemelwater vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
- Uitloging van bouwmaterialen door regenwater
In voorliggend plan wordt het gebruik van uitloogbare materialen zo veel moge lijk beperkt.
Gezien bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor onderhavig plan.
4.10 Verkeer en parkeren
Verkeer en parkeren is een wezenlijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat een plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Hierbij geldt doorgaans dat de omgeving niet nadelig belast mag worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten tweede dient beoordeeld te worden of de bestaande infrastructuur toereikend is voor de beoogde ontwikkeling en dat er als gevolg van de ontwikkeling geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Planspecifiek
Bij voorliggend plan neemt het aantal bewoners/gebruikers niet toe, hierdoor neemt het aantal weggebruikers ook niet toe. Er wordt vanuit gegaan dat de bestaande verkeersstructuur het huidige verkeer aankan, daarnaast worden er twee parkeerplekken gerealiseerd op eigen terrein. Er kan geconcludeerd worden dat het onderdeel verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
4.11 Energietransitie en duurzaamheid
De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water.
Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma ‘Nederland Circulair in 2050’. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2-uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.
Regelgeving
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hiervan af te wijken.
Per 1 januari 2021 is BENG (Bijna Energieneutrale Gebouw eisen) van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energieverbruik te verlagen. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen, zowel woningen als uitiliteitsbouw, voldoen aan de BENG eisen. De eisen zijn onafhankelijk van de energiedrager; wel is een minimum aandeel hernieuwbare energie vereist.
Planspecifiek
De recreatiewoning wordt gebouwd volgens de geldende BENG regelgeving. Daarnaast worden de woningen conform de wet VET gasloos gebouwd. Zoals eerder genoemd zijn er zonnepanelen gerealiseerd om de energietransitie te bevorderen. Daarnaast wordt een aardwarmtepomp geïnstalleerd voor het verwarmen van tapwater. De wanden en ramen worden voorzien van goede isolatie om energiegebruik te beperken.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 3) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 13 oktober 2022 tot en met 24 november 2022. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Amstelveen, sectie W, perceel 201, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd.
De procedurekosten voor het plan worden middels de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico’s voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel Amsteldijk Noord 101A is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het herbouwen van een recreatiewoning. Het bouwplan pas op onderdelen niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming Wester Amstel 2018.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.