direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Wester Amstel 2018 - Kostverlorenkade 21

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.OIAVHB14xD-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleid

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

 

 

1.1 Aanleiding

 

Op 24 december 2020 (Z20-090243) is een aanvraag omgevingsvergunning (zie bijlage 1) ingediend voor het realiseren van één vrijstaande woning met bijgebouw op het perceel Kostverlorenkade 21.

De eigenaar van het perceel aan de Kostverlorenkade 21 in Amstelveen is van plan om binnen het bestaande bouwvlak met de bestemming Maatschappelijk-Dierenopvang een nieuwe woning te bouwen. De huidige gebouwen worden gesloopt en de bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning en het resterende perceel landschappelijk in te passen. Dit past niet binnen het huidige bestemmingsplan. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.

 

De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 (bouwtekeningen) en bijlage 3 het inrichtingsplan.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied ligt in het niet-verveende, hoge peilgebied van de Middelpolder in het buitengebied van de gemeente Amstelveen en wordt met een brug over de Machinetocht ontsloten vanaf de Kostverlorenweg. De Kostverlorenweg ligt op de kade die de scheiding vormt tussen beide peilgebieden. Het perceel wordt aan de noorden oostzijde begrensd door een agrarische bestemming met natuur- en landschapswaarden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrensd door de Kostverlorenkade 8. Tussen het plangebied en alle bovengenoemde percelen liggen sloten die de perceelgrenzen fysiek markeren. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Amstelveen, sectie W nummer 56. De omvang van het perceel is 4.775 m2.

De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0362.OIAVHB14xD-VG01 zoals dat is opgenomen op de bijbehorende verbeelding (bijlage 4).

 [image]

 

 

1.3 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het project. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het project. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van heet provinciale en gemeentelijke beleid, dat een relatie heeft met het projectgebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 6 sluit af met een conclusie voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van dit project.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

 

2.1 Huidige situatie

 

Op het perceel Kostverlorenkade 21 staat een paardenloods met een dienstwoning en een dubbele garage. De bestemming is 'Maatschappelijk - dierenopvang. Op de kavel is eveneens een paarden (rij) bak aanwezig.

 

 [image]

 

Rond 1980 vestigde zich een dierenpension/paardenhouderij op het perceel aan de Kostverlorenkade. De oudste opstal betreft de schuur met paardenboxen. Deze heeft een houten skelet. De buitenschil bestaat uit rabatdelen en het schuine beschoten dak is afgedekt met golfplaat. Het chalet is van veel recenter datum, circa 15 jaar oud. Deze heeft kunststof wanden. Het flauwe dak is bedekt met metaalplaat met een dakpanprofiel. Andere opstallen betreffen een duivenhok, een tuinschuur, een losse paardenbox annex duivenhok en twee open garageboxen. Het plangebied is deels verhard met klinkers en betontegels. Verder wordt het terrein in beslag genomen door 2 paardenbakken verhard met zand.

 

 [image]

 

In de volgende afbeelding is een overzicht gegeven over de bestaande te slopen bebouwing. De oppervlakte van de oude woning bedraagt samen met de overige opstallen 399 m2.

 

 [image]

 

 

2.2 De ontwikkeling

 

De ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid om een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. (zie bouwtekening).

 

 [image]

 

De nieuwe woning en het bijgebouw zijn onderkelderd.

 

De woning zelf telt twee verdiepingen, waarvan de bovenste zich bevindt in de riet gedekte dubbele kap. Het bijgebouw telt één verdieping en enige bergruimte in de lage met keramische pannen gedekte dubbele kap.

 

 [image]

 

De nok- en goothoogte van het hoofdgebouw zijn respectievelijk 9,40 meter en 3.30 meter hoog. Voor het bijgebouw is dat respectievelijk 4,50 meter en 3 meter.

 

2.3 Bestemmingsplan

 

Ter plaatse van het perceel Kostverlorenkade 21 is het bestemmingsplan “Wester Amstel 2018” van kracht. ". Het bestemmingsplan "Wester Amstel 2018" is vastgesteld op 20 december 2018 en is onherroepelijk geworden op 4 december 2019. De geldende bestemming op de locatie is 'Maatschappelijk dierenopvang' (artikel 14) met een bouwvlak en een aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning'. Daarnaast gelden hier de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 3 (artikel 32) en Waterstaat Waterkering (artikel 35).

De nieuw te bouwen woning is gepland op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk dierenopvang'.

De omgevingsvergunning kan verleend worden met een procedure zoals opgenomen in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo. Toepassing van dit artikel vereist een ruimtelijke onderbouwing.

 

 [image]

 

 

2.4 Motivatie gemaakte keuzes

 

De nieuw te bouwen woning betekent esthetisch gezien een kwaliteitswinst voor de directe omgeving. De functiewijziging is, gezien de huidige situatie, niet meer dan logisch. De bebouwing blijft binnen het oorspronkelijke bouwvlak, maar wordt centraal en compacter geprojecteerd, waardoor het bouwvlak flink verkleind wordt. Hierdoor ontstaan betere zichtlijnen op het achtergebied. De bouwhoogte blijft onder de maximale bouwhoogte voor een dienstwoning uit het bestemmingsplan Wester Amstel 2018. De nieuwbouw zorgt voor een kwaliteitsverbetering en vervangt de rommelige huidige bebouwing, die bovendien ook van slechte kwaliteit is. Dit voornemen is zorgvuldig getoetst aan alle relevante aspecten (zie volgende hoofdstukken). Het bouwplan past goed op het perceel en in de omgeving. Dat geldt ook voor de woonfunctie. Er bevinden zich namelijk al diverse woningen in de omgeving. Direct ten zuiden, grenzend aan het plangebied bevindt zich een woning en ook aan de overkant van het kanaal zijn diverse woonpercelen aanwezig.

 

In het voornoemde bestemmingsplan Wester Amstel 2018 is het perceel voorzien van een bouwvlak met een totale oppervlakte van 1382,93 m2. Binnen het bouwvlak mag een bedrijfswoning worden gerealiseerd en mogen er verder bedrijfsgebouwen worden opgericht. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.

 

In de nieuwe situatie wordt er een bijgebouw gerealiseerd van 174 m2 en een woning met een oppervlakte van 187 m2. In totaal wordt er 361 m2 bebouwd. De bebouwingsmogelijkheden op het perceel worden sterk verminderd hetgeen de kwaliteit van het polderlandschap ten goede komt.

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

De nieuwe Omgevingswet bundelt na in werking treding alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook een Rijksvisie op de leefomgeving, de NOVI.

Op 11 september 2020 is de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. Het gaat hierbij om:

 

Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn 21 nationale belangen opgenomen, waaronder

  1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.

  2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.

  3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.

  4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

  5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.

  6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.

  7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.

  8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.

  9. Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.

  10. Beperken van klimaatverandering.

  11. Een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.

  12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.

  13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.

  14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).

  15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.

  16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

  17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.

  18. Ontwikkelen van een duurzame landbouw voor voedsel en agroproductie.

  19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

  20. Verbeteren en beschermen van de biodiversiteit.

  21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

 

Samen met de NOVI is ook de Uitvoeringsagenda opgeleverd. De Uitvoeringsagenda beschrijft hoe er concreet uitwerking gegeven gaat worden aan de NOVI als één overheid, samen met de samenleving. Naast de instrumenten van de Omgevingswet worden een aantal nieuwe instrumenten en (nationale) programma's ingezet. Instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak. Voorbeelden van programma's zijn het Programma Energiehoofdstructuur, Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het beleid van het rijk.

 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

 

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet heeft in de SVIR vastgelegd dat er voor een beperkt aantal onderwerpen van nationaal belang de bevoegdheid is om algemene regels te stellen. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

 

3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

 

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Voor het onderhavige plangebied geldt een Maatgevende toetshoogte vanwege radar van 48 meter NAP. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb.

De procedures voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan en van drie woningen in de lintbebouwing gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour (zone 5) gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied is in het LIB een verbod op nieuwe woningbouwlocaties verankerd (art. 2.2.1d lid 1). Daarnaast motiveren gemeenten in de toelichting op haar besluit de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (art. 2.2.1d lid 2). Dit zogenaamde 'rekenschap geven' is nader geborgd in de Omgevingsverordening van Noord-Holland. (zie paragraaf 3.2.2).

 

Relevantie plangebied

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 48 meter. Het voorliggende plan blijft duidelijk onder genoemde bouwhoogte.

Voor het plangebied geldt tevens beperkingen ten aanzien van (geluids)gevoelige objecten. Het gehele plangebied ligt binnen zone 4 (Beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen) en 5 (Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid) van het Luchthavenindelingbesluit. In eerste instantie zijn hier geen nieuwe woningen toegestaan. In het onderhavige geval gaat het om de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Hierdoor neemt het aantal woningen niet toe.

Tenslotte ligt het plangebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan, hetgeen hier niet aan de orde is.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

 

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Conclusie

Gelet op de geformuleerde ambitities wordt in dit plangebied geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving waarbij de landschappelijk en cultuurhistorische context als een dragende pijler wordt beschouwd. De onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsvisie.

 

 

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

 

De provincie heeft op 22 oktober 2020 een nieuwe verordening vastgesteld, zijnde de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen:

  1. MRA Landelijk gebied (artikel 6.9)

  2. Amstelscheg (artikel 6.9)

  3. Landelijk gebied (artikel 6.10)

  4. LIB 5 zone Schiphol (artikel 6.24),

  5. Bijzonder Provinciaal Landschap (artikel 6.46)

  6. Beschermingszone regionale waterkeringen (artikel 6.81).

Deze onderwerpen worden in het vervolg puntsgewijs behandeld.

 

Ad 1./3 (MRA) Landelijk gebied

In het landelijk gebied zijn in eerste instantie geen nieuwe burgerwoningen toegestaan. In afwijking hiervan is het onder voorwaarden wel mogelijk om een agrarisch bouwperceel te wijzigen naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen. Er moet hierbij aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

De onderhavige ontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden.

 

Ad 2./5. Bijzonder Provinciaal Landschap Amstelscheg

Het plangebied ligt in het ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ Amstelscheg. De kernkwaliteiten zijn divers. Degene die het gebied tussen de bebouwing aan de Amstel en de Machinetocht betreffen zijn:

Verder wordt de Kostverlorenweg apart onderscheiden, omdat hier het hoogteverschil tussen het niet-verveende bovenland en het wel-verveende en later drooggemaakte deel van de Middelpolder goed zichtbaar is. Het hoogteverschil toont de ontstaansgeschiedenis van het landschap en heeft historische en educatieve waarde. Het plangebied heeft daarom ook de medebestemming Archeologie. Dit betekent dat de archeologische verwachtingswaarde matig is.

Door de onderhavige ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast. Door het plan wordt de kwaliteit van het gebied verhoogd en wordt de openheid door betere zichtlijnen vanwege het compactere bouwen bevorderd.

 

Ad. 4 LIB 5 zone Schiphol

Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone (voorheen 20 Ke-contour ) wordt in de toelichting op dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid en externe veiligheidsrisico's vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

De planlocatie is gelegen binnen de LIB 5 zone van luchthaven Schiphol, zodat het nodig is om rekenschap te geven voor de gewenste ontwikkeling in relatie tot externe veiligheid en geluid.

 

Rekenschap geven van vliegtuiggeluid

In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het onderdeel “wonen en vliegen” van het SMASH -raject. Met dit akkoord is met het oog op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthavenindelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de LIB 5-Zone in het LIB verankerd.

In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige) bewoners.

In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:

  1. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;

  2. een beschrijving van de huidige geluidsituatie op die woningbouwlocatie;

  3. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie;

  4. een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/ of de regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;

  5. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.

 

Ad a. De ligging in het beperkingengebied

De planlocatie is gelegen aan de Kostverlorenkade 21 binnen het gebied van de 55-59 dB Lden-contour, in het midden van de 20 Ke-contour ter plaatse.

 

Ad b. De huidige geluidsituatie

Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol. In het kader van de Europese richtlijn omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. Geluidbelasting lager dan deze waarden worden niet gerapporteerd. De huidige geluidbelastingkaarten dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een geluidbelasting tussen 55 en 59 en minder dan 50 dB Lnight. Uit het in het kader van de Wet geluidhinder uitgevoerde geluidsonderzoek (zie Bijlage 4 en paragraaf 7.5) is gebleken dat de geuidsbelasting vanwege Schiphol 55 dB bedraagt. De hoogste cumulatieve geluidbelasting (Lcum) bedraagt 62 dB ter plaatse van de gevels van de woning (inclusief wegverkeer). Voor de berekening van de benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels dient uit gegaan te worden van een gecumuleerde (weg en luchtvaart) geluidbelasting van 62 dB voor de woning. Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de minimale karakteristieke geluidwering van de gevel 20 dB bij een binnenniveau van 33 dB in de woningen. Bij een geluidbelasting tot 53 dB wordt hier zonder meer aan voldaan. Bij een geluidbelasting van 62 dB op de woning dient derhalve rekening te worden gehouden met aanvullende gevelweringsmaatregelen om het binnenniveau van 33 dB waarborgen. In een aanvullend onderzoek naar de gevelgeluidwering zijn de benodigde gevelmaatregelen gedimensioneerd.

Het aspect geluid vormt, na het treffen van de eventueel benodigde gevelmaatregelen, verder geen belemmering voor de realisatie van het plan.

 

Ad c. Toekomstige ontwikkelingen

In het zogenaamde Aldersakkoord van 2008 zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van Schiphol tot 2020. In het akkoord is vastgelegd dat Schiphol mag groeien tot maximaal 500.000 vluchten per jaar. Na 2020 mag de luchthaven verder groeien op basis van een evenredige verdeling van de gerealiseerde milieuwinst tussen de sector en de omgeving. Volgens deze afspraak mag 50% van de milieuwinst worden ingezet voor verdere groei. De andere 50% komt ten goede aan de kwaliteit van de leefomgeving. Conform de afspraken uit het Aldersakkoord wordt strikt geluidpreferentieel gevlogen. Dit betekent dat die banen worden ingezet die het minst geluidoverlast veroorzaken. Op dit moment wordt in het kader van de Omgevingsraad Schiphol gewerkt aan advisering van de verantwoordelijke minister over de verankering van het geluidpreferentiële stelsel in weten regelgeving en over de verdere ontwikkeling van Schiphol na 2020 in balans met de omgeving.

Het vliegtuiggeluid op de planlocatie wordt veroorzaak door opstijgend en landend verkeer van de Buitenveldertbaan. De Buitenveldertbaan is in het nieuwe stelsel een baan met lage preferentie. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal de geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen.

Naarmate Schiphol verder groeit zal het verkeer over alle banen toenemen. Bij meer aanbod van verkeer, zal het gebruik van de baan intensiever zijn dan voorheen. Door de recente ontwikkelingen zal deze groei duidelijk afgeremd worden en minder snel plaatsvinden. Gezondheidsrisico's van geluidoverlast worden vooral in verband gebracht met slaapverstoring. Van belang in dit verband is dat de Buitenveldertbaan in beginsel ’s nachts is gesloten. Tussen 23.00 en 06.00 uur mag de Buitenveldertbaan alleen worden gebruikt als de Polderbaan en de Kaagbaan niet kunnen worden gebruikt. De sluiting van de Buitenveldertbaan in de nacht staat voor zover nu bekend ook in de toekomst niet op het spel.

 

Ad d. Het belang van woningbouw

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de aanleg van een burgerwoning ter vervanging van een bedrijfswoning. De agrarisch/maatschappelijke functie wordt beëindigd. De nu voorziene woning is qua omvang vergelijkbaar met de langs de Kostverlorenkade voorkomende woningen. Transformatie naar een andere functie dan wonen, bijvoorbeeld bedrijvigheid of kantoren, is niet passend gezien het karakter van de omgeving. Hiervoor zijn binnen de gemeente en regio andere locaties aangewezen. Op deze locatie is hier dus ook geen behoefte aan. Vestigen van andere agrarische bedrijven, zijn vanwege de aanwezige woningen in de omgeving niet realistisch. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. De ontwikkeling levert een kwaliteitsverbetering op voor het gebied. Het gaat hier dan ook om een gewenste ontwikkeling die de beeldkwaliteit langs de Kostverlorenkade verbetert. Daarnaast kent de regio een nijpend tekort aan woningen en is er een groot behoefte aan nieuwe woningen.

 

Ad e. Slotconclusie

De aanleg van de woning levert een kwaliteitsverbetering op voor de omgeving. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. Hiertegen bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege vliegtuiggeluid geen al te zwaarwegende bezwaren. In het cumulatieve geluidonderzoek is het luchtverkeerslawaai en wegverkeerslawaai meegenomen. Aanvullende gevelweringsmaatregelen zijn voorgeschreven om het binnenniveau van 33 dB te waarborgen. Afhankelijk van omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai. Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. In het kader van het bouwproject wordt op een deugdelijke informatievoorziening van de toekomstige bewoners ingezet.

 

Rekenschap geven aan externe veiligheid

Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt externe veiligheidsrisico’s met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom regels opgenomen onder meer ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid.

In bijlage 3 van het LIB is het gebied voor ‘beperkingen bebouwing’ aangewezen. Voor externe veiligheid zijn de zones 1 en 3 relevant; 2 en 4 hebben betrekking op geluid.

Zone 1 is de sloopzone vanwege externe veiligheid. In dit gebied is het doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren. Om die reden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Alleen zeer extensief gebruik van gronden is mogelijk. Zone 3 wordt afgebakend door de zogenaamde PR 10-6 contour. Binnen deze contour is de kans dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een vliegtuigongeval, 1 op de miljoen per jaar. Binnen zone 3 is – gelet op de risico’s – tevens het doel om grote concentraties van personen te voorkomen.

Per wijziging van 1 januari 2018 is een nieuw ‘afwegingsgebied’ (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20 Ke-zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied valt binnen zone 5. In de huidige situatie is sprake van agrarische bedrijvigheid. In de nieuwe situatie is uitsluitend sprake van wonen (1 burgerwoning). Bij een ongeval in het plangebied kunnen slachtoffers vallen. Dit wordt in dit geval aanvaardbaar geacht om de volgende redenen:

 

De woning bevindt zich aan de Kostverlorenkade 21. Dit is een doorgaande weg, die als vluchtroute kan dienen. Het is mogelijk dat bewoners richting de achter gelegen agrarische percelen het land in vluchten. Hulpdiensten kunnen de locatie vanuit diverse richtingen bereiken en dus vanuit verschillende windrichtingen. Daarnaast is er voldoende bluswater aanwezig.

 

Ad. 6 Bescherming regionale waterkering

Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels. In een ruimtelijk plan dient in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering worden opgenomen. Hier zijn alleen nieuwe ontwikkelingen toegestaan bij overeenstemming tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat de werkzaamheden onder de werkingssfeer van de Waterwet vallen en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hiervoor het bevoegd gezag is. Indien voor de bouw van de kelders grondwater onttrokken moet worden is een watervergunning van de waterbeheerder nodig.

 

Conclusie

Uit het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte realisatie van één burgerwoning ter vervanging van een bedrijfswoning past binnen het beleid van de provincie.

 

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

 

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. de lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. de historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen. De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast.

Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke planen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Via artikel 15 van de PRV is de ruimtelijke kwaliteitseis geborgd inde provinciale regelgeving. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in deze Leidraad.

  

Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Amstelveen de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk Kwaliteitskader van de gemeente Amstelveen biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Specifiek voor het buitengebied tussen de Amstel en de oostelijke stadsrand/Zijdelweg beschrijft het Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteitsplan Amstelscheg de uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.

 

3.2.4 Gebiedsperspectief Amstelscheg

 

Er spelen grotere of kleinere ontwikkelingen en transformaties die het ruimtelijke beeld en gebruik van de Amstelscheg veranderen. Het Gebiedsperspectief Amstelscheg, vastgesteld door provincie, waterschap en betrokken gemeenten/ stadsdelen, geeft richting aan deze ontwikkelingen, zodat de samenhang van de Amstelscheg als geheel bewaard blijft en de ruimtelijke kwaliteit waar mogelijk wordt versterkt. Hiermee kunnen betrokken overheden gezamenlijk beoordelen of bepaalde ontwikkelingen gewenst zijn.

  

In het Gebiedsperspectief wordt aan de hand van vier ruimtelijke hoofdopgaven een stip aan de horizon geschetst. De positie van de Amstelscheg ten opzichte van de stad en de landschappelijke karakteristieken zullen worden versterkt, de toegankelijkheid voor recreanten wordt vergroot en het voorzieningenprogramma zal zich verder ontwikkelen. Deze vier ruimtelijke hoofdopgaven zijn per gebied uitgewerkt. Voor Amstelveen zijn drie deelgebieden relevant: Amstel en Bovenlanden, de Bovenkerkerpolder en de Middelpolder. In Beeldkwaliteitplannen worden de projecten en ontwikkelingen per deelgebied nader benoemd en doorvertaald naar ontwerpprincipes.

In het bestuursakkoord Amstelscheg (21 dec. 2011) is het voornemen vastgelegd om de inspirerende nieuwe spelregels een plek te geven in de lokale ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, welstandsbeleid).

 

Relevantie plangebied.

Het gebied waarin Kostverlorenkade 21 ligt valt onder het buitengebied van Amstelveen, en staat bekend onder de naam 'Middelpolder'. Dit gebied wordt in het zuiden begrensd door de A9, in het oosten door de Amstel, in het noorden door de stadsgrens van Amsterdam, en in het westen door de stadsgrens van Amstelveen.

Wester Amstel is gesitueerd in het grotere buitengebied 'Amstelscheg'. In het beeldkwaliteitsplan Amstelscheg staan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit in het gebied uiteengezet. Het plangebied is onder andere gebaat bij handhaving van de oorspronkelijke verkavelingstructuur ontstaan als gevolg van de doorlegging van de polders, het behouden van het landelijke karakter, het open houden van het gebied, en het behouden van het dijkprofiel.

 

De directe omgeving van Kostverlorenkade 21 wordt gekenmerkt door een mix van functies, zoals woningen, (woon)boerderijen, kleinschalige bedrijvigheid en volkstuinen. De uitstraling is matig en heeft behoefte aan een kwaliteitsimpuls.

 

Stedenbouwkundige structuur

Het onderhavige plangebied ligt in het bovenland-gebied. Het bovenland is in feite een restant van het oude veenweidegebied, dat weliswaar onder het niveau van de Amstel ligt, maar tevens ruim boven het niveau van de Middelpolder. De ontsluiting van het gebied vindt hoofdzakelijk plaats vanaf de Amsteldijk met uitzondering van een aantal percelen in het noordelijk deel; binnen het gebied zijn twee dwarsverbindingen, welke aansluiting geven op de ringdijk: de Machineweg en de Oostermeerweg; net buiten het gebied is aan de noordgrens een dergelijke verbinding aanwezig via de Kalfjeslaan.

De stedenbouwkundige structuur kenmerkt zich door open weidegronden met een kavelslotenpatroon, dat enerzijds qua richting geert en anderzijds reageert op het bochtige verloop van de Amstel. Plaatselijk is sprake van een grillig patroon. Deze structuur wordt gecompleteerd door gespreide en plaatselijk aaneengesloten bebouwing in diverse verschijningsvormen aan en gericht op de Amsteldijk en enkele bebouwingsreeksen in 'de diepte' (dwars op de Amsteldijk). Diepte van de woonpercelen varieert van 50 tot 150 meter diep. Een en ander wordt afgewisseld met open ruimten en doorzicht naar het weidegebied en het polderlandschap.

De groenstructuur betreft de karakteristieke erfbeplanting op de voormalig agrarische complexen binnen het voor het overige lege polderlandschap.

 

Bebouwingskarakteristiek

De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit burgerwoningen in verschillende verschijningsvormen, afgewisseld met een klein aantal agrarische bouwpercelen. Juist de diversiteit is hier waardevol. Dit geldt ook wordt een aantal agrarische ensembles als geheel.

 

Waardering

Het gebied ontleent zijn waarde aan het open landschap in de vorm van een karakteristieke droogmakerij en zijn zeer extensieve bebouwing, met overwegend traditionele bouwvormen en geclusterde erfbeplanting. De bebouwing in de polder ontleent zijn waarde aan een gespreide ligging, een directe relatie met de dijk en een vrij traditionele presentatie in het landschap.

 

Conclusie

Het onderhavige plan is in lijn met de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan Amstelveen. De kenmerkende polderstructuren worden in het plan gehandhaafd. Daarnaast komt er door de sloop van bestaande bebouwing extra ruimte in de zichtlijnen van de dijk het achterland in.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

 

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio. Een aantal thematische uitgangspunten zijn relevant voor dit plangebied.

 

Landschap

Door een toenemende vraag van stedelijke functies en recreatief gebruik in het landelijke gebied komen de kwaliteiten en karakteristieken van het landschap onder druk te staan. Tegelijkertijd zijn de belemmeringen met betrekking tot agrarische functies steeds minder aanwezig. Intensivering en schaalvergroting in Wester Amstel in niet meer aan de orde. In samenwerking met de Provincie en de regio is een ontwikkelingsstrategie opgesteld voor de Amstelscheg (Gebiedsperspectief) en is een bestuursakkoord gesloten om toekomstige ontwikkelingen in goede banen te leiden. Uitgangspunten hierbij is het aantrekkelijke landschap te behouden door ontwikkeling. Stad en land moeten worden verbonden door het bieden van gepaste recreatiemogelijkheden die de economische vitaliteit van het landschap versterken en de basis levert voor verbreding van landbouw en voor kleinschalige horeca. De agrarische verbreding, waaronder agrarisch natuurbeheer, is van belang voor het instandhouden van het cultuurlandschap. Grootschalige woningbouwlocaties zijn niet aan de orde. Hiermee sluit het beleidsvoornemens naadloos aan op de weg die door de Provincie is ingeslagen.

 

Wonen

Het uitgangspunt is dat de woningmarkt in Amstelveen in beweging gebracht moet worden. Dit wordt bereikt door de doorstroming te bevorderen door nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen toe te voegen, zowel in centrumstedelijk, landelijk als suburbane woonmilieus. Daarnaast wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan voorziet in één nieuwe woning ter vervanging van een bedrijfswoning. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de woningvoorraad met met een kwalitatief hoogwaardige woningen in een landelijk woonmilieu. Het landelijke woonmilieu moet zorgvuldig worden ingepast in de vorm van kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied.

 

Duurzame ruimte

Dit thema is tweeledig. Enerzijds gaat het over ruimte scheppen voor duurzame oplossingen boven of onder de grond zoals WKO en windenergie. Anderzijds gaat het om het duurzaam ordenen en gebruiken van de ruimte: de juiste functie op de juiste plek. Voor dit plangebied voorziet de gemeente geen grootschalige windenergieopwekking. Nieuwbouwprojecten worden zo veel mogelijk aardgasloos gebouwd. Dit wordt nu ook opgelegd door de wet VET (Voortgang Energietransitie) die sinds 1 juli 2018 van kracht is. Met deze wet vervalt de plicht om nieuwe woningen aan te sluiten op aardgas. Voor wat betreft duurzaam ruimtegebruik wordt er binnen een ruimtelijke kwaliteitskader gezocht naar slim en zuinig ruimtegebruik.

 

Uitvoeringsparagraaf

Gelijktijdig met de Structuurvisie heeft de gemeenteraad de uitvoeringsparagraaf vastgesteld. Hierin is aangeven op welke wijze verschillende projecten en programma's die voorvloeien uit de structuurvisie in uitvoering worden gebracht. In het gebied Wester Amstel wordt onder andere ingezet op aanleg van landschappelijk wonen middels een faciliterend grondbeleid.

 

Conclusie

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de Structuurvisie.

 

 

3.3.2 Woonagenda 2020-2023

 

Op 12 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Amstelveen de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld. Amstelveen kent een grote woningbouw opgave. Om aan de vraag te voldoen wordt verwacht dat de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toegevoegd worden. De druk binnen alle segmenten is hoog. Er zijn lange wachtlijsten voor de sociale huur en er zijn te weinig woningen in de vrije sector (laag en hoog) en de middeldure koop (laag en hoog). Daarnaast is er een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens en zijn er veel jonge mensen die maar moeizaam hun eerste stappen op de woningmarkt kunnen zetten. Extramuralisering en ambulantisering van de zorg maakt dat inwoners langer thuis blijven wonen of juist weer zelfstandig gaan wonen. Dit vraagt om maatwerk, nieuwe woonvormen en het realiseren van woningen voor specifieke doelgroepen, zoals in de zorg en begeleid wonen. Ook nieuwe woonvormen, waar jongeren en ouderen samen wonen, zoals bij meer generatiewoningen.

Deze Woonagenda 2020-2023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet om de druk op de Amstelveense woningmarkt te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft; van goede kwaliteit, volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.

Op basis van dit kader worden afspraken gemaakt met ontwikkelaars, woningverhuurders, waaronder de woningcorporaties en andere partners om voortvarend en doelgericht de Amstelveense woningzoekenden een betere kans op de woningmarkt te geven.

 

Conclusie

Er is sprake van een transformatie van een bestaande maatschappelijke functie met dierenopvang, die niet meer wordt benut, naar wonen, waarmee de schaarse ruimte wordt ingezet voor wonen. Dit past binnen het woonbeleid van Amstelveen.

 

3.3.3 Erfgoednota Amstelveen

 

Op 28 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amstelveen de Erfgoednota Amstelveen vastgesteld. De Erfgoednota beschrijft het erfgoed van Amstelveen en de beoogde omgang ermee in drie delen. Het eerste deel beschrijft de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed. Het tweede deel beschrijft Amstelveen in al haar (ruimtelijke) facetten; van de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed. In het derde deel wordt het instrumentarium beschreven: welke middelen zijn er om de visie en ambitie waar te maken.

Met de Erfgoednota wordt ingegaan op: het opnemen van cultuurhistorie in bestemmingsplannen, het actualiseren van het archeologiebeleid, de omschakeling van objectgericht- naar gebiedsgericht denken en het credo 'behoud door ontwikkeling'.

De monumentenlijst van de gemeente bestaat momenteel uit:

Hiermee zijn de meest waardevolle gebouwen, objecten en parken afdoende beschermd. Monumenten zijn bij wet beschermd: zonder omgevingsvergunning mag er niets wijzigen aan het uiterlijk aanzien. Andere zaken met cultuurhistorische waarden, maar zonder monumentale bescherming hebben beleidsmatig een stuk minder bescherming. Sloop van bijvoorbeeld karakteristieke panden is niet tegen te gaan, en vergunningsvrij kan er op van alles worden op-, aan- en bijgebouwd. Een monumentale bescherming mag enerzijds geen keurslijf zijn waarbinnen de tijd stil staat, en een karakteristiek pand of cultuurhistorisch waardevol gebied moet anderzijds beeldbepalend zijn en blijven en inspiratie bieden bij nieuwe ontwikkelingen.

De prioriteit in de Erfgoednota ligt niet meer in het inventariseren en aanwijzen van monumenten. De Erfgoedverordening maakt dat altijd nog mogelijk, maar veel meer zal er ingestoken worden op het behoud van structuren en ensembles. De omgang met het lokale cultureel erfgoed in meer algemene zin, zal in deze nota onder de loep worden gelegd. Er wordt niet lager gefocust op een strikt en statisch behoud van objecten, maar vooral op de ontwikkeling van gebieden, structuren, ensembles en gebouwen, waarbij cultuurhistorie en erfgoed wordt ingezet als inspiratiebron en verrijking.

 

 

3.3.4 Archeologiebeleid Amstelveen

 

In opdracht van de gemeente Amstelveen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2015 een actualisatie van de bestaande gemeentelijk archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Er was met name behoefte aan een kritische evaluatie van de archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot de kreeksystemen in de droogmakerij en de hieraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat deze niet zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Vanuit de gemeente bestond behoefte aan borging van deze waarden in het proces van ruimtelijke ordening middels een aanpassing van het archeologiebeleid. Tevens zijn in de tussentijd archeologische onderzoeken uitgevoerd, die wellicht tot nieuwe inzichten hebben geleid.

De verwachtingskaart bevatte hoofdzakelijk archeologische-inhoudelijke informatie en was daardoor minder geschikt als een instrument voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Om tot een dergelijk bruikbaar instrument te komen is een vertaalslag gemaakt naar een beleidsadvieskaart. De bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden zijn op deze kaart voorzien van voorschriften. Ook de gebieden waar reeds enige vorm van archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn hierop ter informatie weergegeven.

Bij het opstellen van het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen zones met vastgestelde en met te verwachten archeologische waarden. Onder de eerste categorie wordt verstaan terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen), historische kernen en vindplaatsen zonder status. Gebieden waarvoor op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en landschap een archeologische verwachting is geformuleerd worden gekenmerkt als archeologische verwachtingsgebieden. Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart wordt de archeologische verwachting met de termen hoog, middelhoog, laag en geen/onbekend weergegeven. De verschillende vindplaatsen worden indien mogelijk naar categorie onderscheiden en ook staan de historische kernen en AML-terreinen met de daarvoor geldende status vermeld. In de voorschriften wordt aangegeven welke randvoorwaarden er gelden vanuit de bekende archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Hier wordt dus aangegeven welke ondergrens voor onderzoek geldt.

In het plangebied is sprake van een archeologische verwachtingswaarde: Waarde-Archeologie 3. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de archeologische waardes.

 

3.3.5 Nota Parkeernormen 2021

 

Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen 2021' vastgesteld. Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels verwezen naar de geldende 'Nota Parkeernorm Amstelveen 2021'. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren). In een planregel dient dan tot uitdrukking worden gebracht dat bij de toets op het onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elke initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt ingediend getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.

Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Indien voor projecten in het voortraject normen zijn vastgesteld in het programma van eisen van deze projecten wordt aan deze normen vastgehouden.

 

Conclusie

De Nota Parkeernormen is ook van toepassing op de onderhavige ontwikkeling. Het parkeren wordt geheel op eigen terrein opgelost.

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

 

 

4.1 M.E.R.-beoordeling

 

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

 

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt aangetoond dat er geen negatieve effecten door deze ontwikkeling op de omgeving zijn. In dit kader is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat de omvang van de ontwikkeling beperkt is en in dit deel van het landelijk gebied van Amstelveen (Wester Amstel) te beschouwen als een incident zonder cumulatief effect, met een zeer beperkt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, beperkte productie van afvalstoffen, zonder verontreiniging boven de landelijke normen, beperkte hinder en beperkt risico van ongevallen.

 

Het project heeft door de bodemsanering, het stoppen van de dierhouderij en het gasvrij bouwen een positief milieueffect op bodem-, water- en luchtkwaliteit.

 

Het project heeft geen effect op de naar de artikelen van de Wet natuurbescherming beschermde soorten en gebieden (Nature 2000) of ander nationaal of internationaal onderscheiden natuurgebieden, planten- en diersoorten.

 

Het milieueffect van deze ontwikkeling is op grond van bovenstaande te beoordelen als niet aanwezig, positief of zeer beperkt negatief. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.

 

4.2 Bodem

 

Beleid en regelgeving

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Amstelveen/Aalsmeer bereikt.

Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Ook het Besluit bodemkwaliteit is hier onderdeel van.

Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2013), maar er zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.

De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt op de rand van een niet ontgonnen veenvlakte (2M35) in veenweidegebied, die aan de overzijde van de Machinetocht overgaat in een 3 m lager gelegen vlakte van meer- en zeeafzettingen (2M33) van een droogmakerij.

 

De bodem betreft een koopveengrond (hVc), maar is ter plekke van de bouwkavel opgehoogd met grond, die vervuild is met zware metalen, PAK en minerale olie.

In januari 2020 is door onderzoeksbureau Hunneman een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 en Bijlage 3).

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem zwakke tot matige bijmengingen met puindeeltjes waargenomen, vanaf maaiveld tot circa 0,8 m-mv. In de vaste bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.

Analytisch zijn in de vaste bodem licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen, en licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie aangetoond. De maximaal aangetoonde gehalten aan lood en koper overschrijden de interventiewaarden. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

De omvang van de sterk verontreinigde vaste bodem, met gehalten aan koper en/of lood >I-waarden, bedraagt circa 450 m3 (900 m2 x 0,5 m1). De overige bovengrond is grotendeels matig verontreinigd met koper en lood. De matige tot sterke bodemverontreiniging is aangetoond in de bodemlaag, vanaf maaiveld tot circa 0,8 m-mv. De aangetoonde bodemverontreiniging met zware metalen is naar verwachting veroorzaakt vóór 1987 en betreft derhalve een bestaand geval van ernstige bodemverontreiniging. De Provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag.

Geadviseerd wordt om de bodemverontreiniging met lood en koper, voorafgaand aan de nieuwbouw op de locatie, onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding immobiel te worden opgesteld en te worden ingediend bij het bevoegd gezag (Provincie Noord-Holland). Daarnaast wordt geadviseerd om na uitvoering van de bodemsanering op de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

Het advies van het onderzoeksbureau wordt gevolgd, zodat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem na sanering geen belemmering meer vormt voor de nieuwe woonbestemming (zie de bijlagen 6 t/m 10).

 

4.3 Water

 

Beleid en regelgeving

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Ne-42 bestemmingsplan Herziening Landgoederen en Groene Gebieden verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

 

Bestuursakkoord Water

Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:

heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;

beheersbaar programma voor de waterkeringen;

doelmatig beheer van de waterketen,

werkzaamheden slim combineren;

het waterschapsbestuur.

De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.

 

Watervisie 2021 provincie Noord-Holland

De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:

Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.

 

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

 

Keur

Op het plangebied is de Keur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) van toepassing. Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het beleid van het AGV. Een van de beleidsregels betreft het aanleggen van verhard oppervlak. Deze beleidsregels vormen het afwegingskader voor vergunningverlening: in dit geval voor Watervergunningen op het gebied van aanleggen van verhard oppervlak waardoor hemelwater niet in de bodem kan infiltreren. Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1.000 vierkante meter. In de keur is bepaald, dat bij nieuwe bebouwing en aanleg van nieuwe verharding naast de bestaande wateroppervlakte extra open water zal worden toegevoegd ter grootte van 10% van die verharding. Dat houdt in dat bij iedere nieuwbouwontwikkeling voldoende oppervlaktewater gerealiseerd moet worden. Deze uitbreiding kan niet alleen in de openbare ruimte gezocht worden, maar zal bij voorkeur (in ieder geval gedeeltelijk) op eigen terrein opgelost moeten worden.

 

Relevantie plangebied

 

Waterkering

Het plangebied valt binnen de beschermingszone van een waterkering. Binnen deze zone heeft het waterschap AGV beperkingen opgelegd.

 

Waterkwaliteit

Met het onderhavige plan wordt het te bebouwen oppervlak verkleind van rond 1400 m2 tot rond 330 m2, waardoor de verharding duidelijk af neemt en er dan ook geen compensatie conform de keur benodigd is. Xxxpm check klopt dit zie mail

Grondwater

Uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat de werkzaamheden onder de werkingssfeer van de Waterwet vallen en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hiervoor het bevoegd gezag is. Indien voor de bouw van de kelders grondwater onttrokken moet worden is een watervergunning van de waterbeheerder nodig.

 

 

4.4 Archeologie

 

Beleid en regelgeving

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

 

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 

De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd waarbij onder meer artikel 3.1.6 vijfde lid onder a van het Bro is aangevuld. Deze wijziging houdt in dat een bestemmingsplan een paragraaf moet bevatten met "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden zullen hiermee ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads-en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Het opnemen van cultuurhistorie in het proces van de ruimtelijke ordening past binnen de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. In lijn met de Belvedère-gedachte wordt in de beleidsbrief aangegeven dat het belang van cultuurhistorie vroegtijdig in het planproces moet worden ingebracht. Inzet is een meer generieke borging van cultuurhistorie vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening, waarmee vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is.

 

Actualisatie archeologiebeleid gemeente Amstelveen

In opdracht van de gemeente Amstelveen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2015 een actualisatie van de bestaande gemeentelijk archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Er was met name behoefte aan een kritische evaluatie van de archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot de kreeksystemen in de droogmakerij en de hieraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat deze niet zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Vanuit de gemeente bestond behoefte aan borging van deze waarden in het proces van ruimtelijke ordening middels een aanpassing van het archeologiebeleid. Tevens zijn in de tussentijd archeologische onderzoeken uitgevoerd, die wellicht tot nieuwe inzichten hebben geleid.

De verwachtingskaart bevatte hoofdzakelijk archeologische-inhoudelijke informatie en was daardoor minder geschikt als een instrument voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Om tot een dergelijk bruikbaar instrument te komen is een vertaalslag gemaakt naar een beleidsadvieskaart. De bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden zijn op deze kaart voorzien van voorschriften. Ook de gebieden waar reeds enige vorm van archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn hierop ter informatie weergegeven.

Bij het opstellen van het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen zones met vastgestelde en met te verwachten archeologische waarden. Onder de eerste categorie wordt verstaan terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen), historische kernen en vindplaatsen zonder status. Gebieden waarvoor op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en landschap een archeologische verwachting is geformuleerd worden gekenmerkt als archeologische verwachtingsgebieden. Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart wordt de archeologische verwachting met de termen hoog, middelhoog, laag en geen/onbekend weergegeven. De verschillende vindplaatsen worden indien mogelijk naar categorie onderscheiden en ook staan de historische kernen en AML-terreinen met de daarvoor geldende status vermeld.

De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als ‘AMK-terrein’. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar ‘historische bebouwing’ heeft plaatsgevonden geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. De zone van het onverveend bovenland en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getij-inversie-ruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorderlegmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.

 

Relevantie plangebied

De locatie voor de nieuw te bouwen woning ligt in archeologisch gebied met een matige archeologische verwachting. Hier geldt het criterium van maximaal 1000 m2 bodemverstoring. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Derhalve is geen inventariserend archeologisch onderzoek vereist. Daarnaast zijn er in het gebied rond de locatie geen cultuurhistorische waardevolle elementen.

 

4.5 Geluid

 

Wet geluidhinder

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

 

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied is een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

Ten behoeve van het project is door onderzoeksbureau Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 11 en 12). Hieruit is gebleken, dan ten gevolge van het wegverkeer op de Kostverlorenweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doeltreffend of stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige aard (zie paragraaf 4.2 van het rapport). Derhalve is de ontwikkeling alleen mogelijk als het gevoegd gezag, de gemeente Amstelveen, hogere waarden vaststelt voor de woning. Opgemerkt wordt dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid.

 

Bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelastingen dient ook rekening te worden gehouden met de geluidbelasting vanwege luchtvaartlawaai (i.c. Schiphol). Het plan is gelegen binnen de 55dB-contour vanwege het luchtvaartlawaai van Schiphol. Derhalve zijn de gecumuleerde geluidbelastingen vanwege het wegverkeerslawaai en het luchtvaartlawaai inzichtelijk gemaakt. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting (Lcum) bedraagt 62 dB ter plaatse van de gevels van de woning. Er dienen benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd. In een aanvullend onderzoek is aangetoond dat dit mogelijk is. Het aspect geluid vormt, na het treffen van de eventueel benodigde gevelmaatregelen, verder geen belemmering voor de realisatie van het plan.

 

Het besluit tot vaststelling hogere waarde wordt samen met deze ruimtelijke onderbouwing ter vise gelegd (bijlage 13).

 

4.6 Luchtkwaliteit

 

Beleid en regelgeving

 

Wet milieubeheer

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit plangebied bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

In algemeenheid kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit in Amstelveen voldoet aan de maximale grenswaarden. Voor de onderhavige ontwikkeling is een nadere beoordeling hiervan niet nodig (zie bijlage 14).

 

4.7 Externe veiligheid

 

Beleid en regelgeving

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

Luchtverkeer (LIB)

In paragraaf 3.2.2 is al uitgebreid ingegaan op dit aspect en wordt kortheidshalve hiernaar verwezen.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van een LPG-tankstation of een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Het gebied ligt ook niet binnen de zone van transportwegen voor gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op meer dan 350 meter afstand van de locatie en heeft ook geen effect op het gebied. Daarnaast voorziet het plan met één burgerwoning niet in een nieuwe functie, die voor meer mensen in het gebied zorgt. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

 

4.8 Ecologie

 

Wet natuurbescherming

De op 1 januari 2017 in werking getreden Wet natuurbescherming (Wnb) dient ter vervanging van de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet en heeft als doel te komen tot één integrale en vereenvoudigde regeling van de natuurbescherming. Hierbij is de Europese regelgeving als uitgangspunt genomen. Wanneer geen specifieke natuurbescherming in de Europese regelgeving is voorzien worden op rijksniveau regels vastgelegd, zodat een consistent, samenhangend en transparant stelsel van regels op het gebied van natuur ontstaat.

 

Gebiedsbescherming

Net als onder de hiervoor geldende wetgeving (Natuurbeschermingswet 1998) zijn in de Wnb gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.

Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.

 

Soortenbescherming

De Wnb beschermt vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.

Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud en op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.

 

Relevantie plangebied

De kavel is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN). De Middelpolder aan de overzijde van de Machinetocht is dat voor een groot deel wel (zie figuur). Het betreft bestaande natuur onderdeel van het NNN in beheer bij recreatieschap Groengebied Amstelland, aangewezen als Kruiden- en faunarijk grasland. Vochtige weidevogelgrasland en Haagbeuken- en essenbos in het Natuurbeheerplan Noord-Holland 2021.

 

 

 [image]

Ligging t.o.v. NNN

 

Het plangebied ligt ook niet in Natura 2000, het Europees netwerk van natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde naturagebied bevindt zich op circa 7 km afstand ten zuiden van de locatie. Het gaat hier om het Natura 2000-gebied Botshol. Overige gebieden liggen op meer dan 10 kilometer, te weten het Eemmeer & Gooimeer zuidoever in noordoostelijke richting, de Oostelijke Vechtplassen in zuidoostelijke richting, Nieuwkoop & de Haeck in zuidwestelijke richting en Kennemerland-zuid in noordwestelijke richting.

 

In oktober 2019 is voor het gebied een ecologische quickscan uitgevoerd door onderzoeksbureau Veldbiologische Werken (bijlage 15) en is vervolgens in maart 2021 een aanvullende natuurtoets uitgevoerd door onderzoeksbureau Schenkeveld (zie bijlage 16).

 

Omgevingsverordening Noord-Holland 2020

Door de woningbouw worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het de natuurtypen Kruiden- en faunarijk grasland, Vochtig weidevogelgrasland en Haagbeuken- en essenbos onderdeel van het NNN direct ten westen van het plangebied niet aangetast. Overigens hebben de verbodsbepalingen van de Omgevingsverordening alleen betrekking op bestemmingsveranderingen binnen het NNN zelf. Deze worden hier dus niet overtreden.

Het nieuwe gebruik heeft vanwege de vermindering van verstoring door licht en geluid en afname van de optische verstoring (minder bewegingen) een positief effect op de weidevogelkwaliteit, een van de kernkwaliteiten van het ‘bijzonder provinciaal landschap Amstelscheg’. De habitat van weidevogels wordt niet kleiner en kan zelfs vergroot worden door het achterste deel van het terrein in te richten als grasland. Verder wordt aanbevolen de erfbeplanting een bescheiden karakter te geven en te laten bestaan uit inheemse soorten zoals Gewone es, Schietwilg, Zomereik, Zwarte els.

 

Wet natuurbescherming soortbescherming

Door de woningbouw worden ook geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming op het gebied van soortbescherming (artikel 3.1-3.41) overtreden. Voorwaarde voor deze conclusie is wel dat de bouwplaats in het zomerhalfjaar met een amfibiescherm wordt afgezet.

 

Wet natuurbescherming gebiedsbescherming

De woningbouw heeft tenslotte ook geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omringende Natura 2000-gebieden. Deze liggen ver weg (> 10 km). Er is dus geen directe beïnvloeding. Door de realisatie van één woning kan een effect op stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Dat geldt zowel voor de aanleg als de gebruiksfase, omdat er sprake is van een duidelijk verminderde de stikstofuitstoot ten opzichte van de huidige situatie. Een Aerius-berekening wordt niet nodig geacht. Er worden dus ook geen verbodsbepalingen op het gebied van gebiedsbescherming (artikel 2.1-2.11) binnen de Wet natuurbescherming overtreden.

 

4.9 Duurzaam bouwen en energie

 

De nieuwe kaders duurzaamheid Amstelveen zijn vastgesteld door de gemeenteraad in december 2016. Hiermee heeft de gemeenteraad aangegeven dat Amstelveen streeft naar duurzaam beleid in alle keuzes die hij maakt. Hierbij zijn drie focusgebieden benoemd:

  1. Amstelveen is fossielonafhankelijk in 2040;

  2. Amstelveen heeft een circulaire economie in 2040;

  3. en iedereen kan meedoen in Amstelveen (inclusieve samenleving).

 

Belangrijk aandachtspunt is bij nieuwbouw en renovatie dat energiegebruik zoveel mogelijk gereduceerd wordt door o.a. isolatie en efficiënt inzetten van installaties. Daarnaast is aandacht voor duurzame energie-opwek gewenst. Dit wordt binnen het Bouwbesluit getoetst. De gemeente hecht er aan dat voor bewoners de mogelijkheid wordt geboden zelf verdergaande maatregelen te treffen waarmee energieneutraliteit te bereiken is. Voor projecten wordt aanbevolen het aanbrengen van zonnepanelen en zonwering mee te ontwerpen in gebouwen.

De Wet VET, juli 2018, maakt dat voor klein verbruikersaansluitingen geen aansluiting meer op het aardgasnet mogelijk is. Binnen het plangebied zijn voor toepassing van bodemenergie geen belemmeringen voorzien. Het (wijzigings)besluit Bodemenergie en de Waterwet vormen bij toepassing van bodemenergie het wettelijk kader. Een collectieve WKO kan eventueel bijdragen aan het behalen van de ambitie fossielonafhankelijk.

 

De gemeente Amstelveen stimuleert daarnaast het realiseren van duurzame en energiezuinige gebouwen door middel van de gemeentelijke praktijkrichtlijn (GPR). GPR-gebouw is een digitaal instrument dat ontwerpgegevens omzet in prestatiegetallen per module. De gemeente stelt haar licentie beschikbaar aan ontwikkelaars waarmee deze op basis van voorlopig ontwerp kunnen toetsen waar nog verbeteringen mogelijk zijn. Het thema milieu van de GPR voldoet aan de indieningsvereisten die op grond van de omgevingsvergunning worden gesteld bij het indienen van een bouwaanvraag volgens artikel 5.9 het eerste en tweede lid van het Bouwbesluit 2012. Aanvrager van een vergunning voor het bouwen moet met een berekening aangeven wat het duurzaamheidgehalte van het te realiseren bouwwerk is.

Voor nieuwbouwwoningen is vanaf 1 januari 2015 een Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van maximaal 0,4 vereist volgens het Bouwbesluit. De gemeente zoekt graag met de ontwikkelaar naar meer opties waarmee voor de bewoners een lagere EPC gehaald kan worden. Gedacht wordt hierbij aan extra isolatie en/of warmte terugwininstallaties in douchewaterretour, energiezuinige systemen, warmte - koude opslag gecombineerd met lage temperatuurverwarming en/of nabij gelegen warmtenet, en het benutten van de zon als energiebron door mee ontworpen zonnepanelen, zonneboiler. Bij voorkeur worden meer opties in de bouwaanvraag meegenomen zodat hierop toegezien kan worden.

 

Relevantie plangebied

Uit de EPC berekening blijkt dat het nieuw te bouwen woonhuis voldoet aan de eisen inzake energieprestatie uit het Bouwbesluit 2012 (zie bijlage 17).

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

 

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Aangezien het plangebied binnen het werkingsgebied Landelijk Gebied is gelegen is er sprake van een provinciaal belang. In dit kader is het ontwerp van de ruimtelijke onderbouwing middels een intake ruimtelijke ontwikkeling voorgelegd aan de Provincie Noord-Holland.

De provincie vond het goed denkbaar dat op deze locatie een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Echter bestond de behoefte aan een ruimtelijke analyse van de plek en omgeving inclusief een beplantingsplan. In deze ruimtelijke onderbouwing is hier nader op ingegaan. Tevens is een beplantingsplan als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Tevens is in paragraaf 3.2.4, zoals gevraagd, ingegaan op de vraag hoe het voorgestelde plan zich verhoudt tot het beeldkwaliteitsplan Amstelscheg.

 

De ontwerpomgevingsvergunning en het ontwerp besluit hogere grenswaarde heeft van 3 december 2021 tot en met 13 januari 2022 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

 

 

5.2 Juridische uitvoerbaarheid

 

Het perceel, kadastraal bekend gemeente Amstelveen sectie W, nummer 56, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.

 

 

5.3 Economische uitvoerbaarheid

 

De onderhavige aanvraag omgevingsvergunning ofwel het onderhavige bouwplan heeft betrekking op een plan waarvoor op grond van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan opgesteld zou moeten worden dan wel een anterieure overeenkomst moet worden gesloten. Aangezien er een anterieure overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd. Om die reden behoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld.

  

De kosten van de omgevingsvergunning komen voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

Op het perceel Kostverlorenkade 21 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een woning met bijgebouw. Het bouwplan pas op onderdelen niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming Wester Amstel 2018.

 

Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

 

Ten aanzien van de onderhavige omgevingsvergunning vormt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geen belemmering.

 

Met betrekking tot de omgevingsaspecten zijn er, met het treffen van maatregelen, de gegeven voorschriften en de nadere benodigde toestemmingen, geen belemmeringen voor verlening van de omgevingsvergunning.

 

Geconcludeerd kan worden dat het voorgestane gebruik en bouwwerk voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is om toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3° Wabo en de omgevingsvergunning voor het realiseren van één woning met bijgebouw aan de Kostverlorenkade 21 te verlenen.