OIAVHB Legmeerpolder Zuid - Meerlandenweg 70
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB11xZ-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 25 september 2017 is een aanvraag om een omgevingsvergunning (Z-2017/047938) ontvangen voor het realiseren van een busremiseterrein met bijbehorende voorzieningen op het perceel Meerlandenweg 70 te Amstelveen. De aanvraag om omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlagen 2 tot en met 5 (relevante gegevens behorende bij de aanvraag). De busremise wordt in gebruik genomen door het vervoersbedrijf Connexxion.
1.2 Aard en doel
De gronden waarop het bouwplan is gedacht zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Legmeerpolder-Zuid' en hebben ingevolge dat plan de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' (A-GT).
De activiteit waarvoor de aanvraag is ingediend is in strijd met de betreffende gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.3). De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.3 Ligging en begrenzing projectgebied
Het bedrijventerrein De Loeten ligt in het uiterste zuidwesten van de gemeente Amstelveen en is bijna 50 hectare groot. Het gebied wordt omsloten door drie wegen, te weten de Legmeerdijk (westzijde), de Noorddammerweg (oostzijde) en de omgelegde N201 (zuidzijde). Aan de noordzijde wordt het onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg tussen de Legmeerdijk 262 en de Noorddammerweg 101.
Het perceel aan de Meerlandenweg 70 heeft een oppervlakte van bijna 1,8 hectare en is gesitueerd aan de noordzijde van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten, ten westen van de nog door te trekken De Loetenweg.
In de figuren 1 en 2 is één en ander weergegeven.
Figuur 1: ligging projectgebied
Figuur 2: begrenzing projectgebied
1.4 Leeswijzer
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het projectgebied heeft een omvang van bijna 1,8 ha en is het oostelijke deel van een groter perceel waarop voorheen een kwekerij was gevestigd (zie figuur 3).
Figuur 3: projectgebied in relatie tot voormalige kwekerij
Op dit gedeelte van het perceel stond bebouwing in de vorm van een kassencomplex. Deze bebouwing is inmiddels geamoveerd op basis van een op 18 mei 2017 akkoord bevonden sloopmelding.
2.2 De ontwikkeling
Connexxion Openbaar Vervoer is marktleider in het stad- en streekvervoer in Nederland. Op 15 december 2016 heeft de vervoerregio Amstelland en Meerlanden de vervoerconcessie voor 2018 aan Connexxion gegund. De nieuwe dienstregeling start op 10 december 2017. Connexxion wil daarom zo snel mogelijk in de regio over een busremise beschikken en heeft daarvoor een keus gemaakt voor bedrijventerrein De Loeten. De busremise bestaat uit een tijdelijk kantoorgebouw, een stalling met een was- en tankplaats voor bussen, laadpalen, transformator- en schakelkasten en een fietsenstalling. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Het kantoorgebouw heeft een maximale bouwhoogte van ca. 6,1 meter en voorziet in de noodzakelijke huisvesting van de medewerkers van Connexxion voor de duur van de OV concessie Amstelland Meerlanden, dientengevolge voor de duur van 10 jaren. Na ommekomst van de OV concessie en daarmee het beëindigen van de OV operatie ter plaatse, wordt het gebouw verwijderd van de locatie. Bij verlenging van de concessie wordt te zijner tijd (ruim voor beëindiging) een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning ingediend.
In eerst instantie worden ca. 75 bussen gestald, waarvan er 45 elektrisch zijn aangedreven en 30 beschikken er over een dieselmotor. Naar verwachting zullen alle bussen binnen 3 jaar elektrisch zijn aangedreven.
Het perceel wordt tijdelijk ontsloten via de Meerlandenweg. Op het moment dat De Loetenweg wordt doorgetrokken komt de ontsluiting op de Meerlandenweg te vervallen. Als de, aan de noordzijde van het perceel, aan te leggen Veilmeesterweg klaar is wordt het perceel ontsloten via de verlengde De Loetenweg en de Veilmeesterweg. De verlengde De Loetenweg krijgt in de toekomst, nadat deze is doorgetrokken, een ontsluitende functie met een doorgaand karakter. Op dergelijke wegen zijn permanente in-/uitritten vanuit verkeersveiligheidsoogpunt in principe niet toegestaan. Op dat moment komt de in-/uitrit op de De Loetenweg te vervallen en wordt het perceel direct alleen ontsloten via de Veilmeesterweg.
Figuur 4: nieuwe situatie
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Legmeerpolder-Zuid', zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 november 2014 en op 31 december 2014 onherroepelijk is geworden.
Figuur 5: uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan en geprojecteerd bouwplan
2.3.1 Planregels
Binnen de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' (A-GT) zijn gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf (uitgezonderd bedrijfswoningen) en kassen toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 8 meter. Het bebouwingspercentage per bouwvlak is 100%, tenzij anders aangegeven. Ondergeschikt aan het tuinbouwbedrijf zijn toegestaan: groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, infrastructurele voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten.
2.3.2 Strijdigheden
Aangezien de bedrijfsactiviteiten van Connexxion niet ten dienste staan van een tuinbouwbedrijf, zijn de activiteiten in strijd met het ter plaatse toegestane gebruik.
2.3.3 Motivering om af te wijken van het bestemmingsplan
De vestiging van de busremise gaat plaats vinden op het toekomstige bedrijventerrein De Loeten. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland is aan deze gronden de bestemming bedrijventerrein toegekend. Tijdens de economische crisis was de vraag naar bedrijventerreinen minder groot dan eerst werd aangenomen. Het op dat moment integraal ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein met exploitatieplan resulteerde in een exploitatietekort. Overeenkomstig de uitvoeringsparagraaf van de gemeentelijke structuurvisie is gekozen voor faciliterend grondbeleid. De ontwikkelingsstrategie voor 'De Loeten' blijft om een bedrijventerrein te ontwikkelen.
De gemeente faciliteert bedrijfsontwikkelingen die passen binnen de beoogde en gewenste bedrijfsbestemming. Voor deze ontwikkelingen wordt dan een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning of een bestemmingsplan) gevoerd. Voorwaarden voor een dergelijke ruimtelijke procedure zijn, dat de bedrijfsontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders en kostenverhaal moet mogelijk zijn.
Figuur 6: bouwplan geprojecteerd op stedenbouwkundige verkaveling bedrijventerrein De Loeten
Het nu verlenen van planologische medewerking aan de vestiging van een bedrijfsactiviteit past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten. Met voorliggende omgevingsvergunning treedt de gemeente op in lijn met de hierboven beschreven visie.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 SVIR en Barro
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn i.c. niet aan de orde.
3.1.2 Bro
De voorliggende omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik, wordt verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt ten aanzien van een dergelijke vergunning onder meer, dat artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing is.
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;
Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, geeft de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Amstelveen ligt in Noord-Holland Zuid en in deze regio vindt de onderlinge afstemming van de regionale behoefte aan bedrijventerreinen (en kantoren) plaats in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren Amsterdam (Plabeka). De Loeten is in dit kader geoormerkt als bedrijventerrein. Het nut en de noodzaak van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee in regionaal verband aangetoond. Het bedrijventerrein is voorzien binnen het bestaand bebouwd gebied ingevolge de provinciale structuurvisie.
3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Voor de ruimtelijke ordening in de omgeving van Schiphol is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van 26 november 2002 met de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) van kracht met ingang van 20 februari 2003. In het LIB zijn regels en beperkingen opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol (vanuit externe veiligheid en geluid).
Het bouwplan is gelegen in zone vier van het beperkingengebied, zoals bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van het LIB. In dit gebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen toegestaan in verband met de hoge geluidbelasting. Nieuwe bedrijfsgebouwen zijn hier wel toegestaan.
Het project valt tevens binnen de hoogtebeperkingen en binnen de beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB. De hoogte van de gebouwen waarin het project voorziet vallen ruimschoots binnen de maximaal toegestane hoogtes en de bedrijfsactiviteit heeft geen vogelaantrekkende werking.
Het LIB vormt dan ook geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behouden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland zijn de gronden, waarop de onderhavige omgevingsvergunning voorziet, aangeduid als bedrijventerrein. De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.
Bij het stellen van deze regels moeten provinciale belangen in het geding zijn. In een verordening kunnen regels worden opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen).
De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen en afwijkingsbesluiten vast te stellen in overeenstemming met de PRV. Op 1 maart 2017 is de laatste herziening van de PRV in werking getreden.
In de PRV is het projectgebied aangeduid als glastuinbouwconcentratiegebied (art. 26c). In de ruimtelijke visie Greenport Aalsmeer 2015-2015 is het projectgebied aangeduid als transformatiegebied. Binnen transormatiegebieden heeft de glastuinbouw geen toekomst meer.
Voorts hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, onder nr. 826244/826247, de Planningsopgave werklocaties Noord-Holland Zuid vastgesteld op 12 juli 2016. De voorziene invulling van het bedrijventerrein De Loeten is opgenomen in deze provinciale planningsopgave en is aangemerkt als een hard plan.
De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de PRV.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.
In de structuurvisie wordt het volgende opgemerkt: "Nieuwe bedrijventerreinen moeten zorgvuldig worden ontwikkeld, waarbij duurzaamheid, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik als uitgangspunten worden gehanteerd. Bedrijventerrein De Loeten komt als eerste in aanmerking voor feitelijke ontwikkeling. Dit terrein blijft bestemd voor modern gemengde bedrijvigheid, waarbij veilinggerelateerde bedrijvigheid een subcategorie vormt."
De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.
3.3.2 Nota Parkeernormen Amstelveen 2016
Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Amstelveen 2016 vastgesteld. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen, wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Eind 2012 heeft het CROW nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De ‘oude’ cijfers dateren van 2004 en hebben als basis gediend voor de parkeernormen uit de parkeernota 2005-2010. De nieuwe landelijke richtlijnen zijn voor de gemeente Amstelveen aanleiding geweest de normen te actualiseren.
Vanwege de kantoorfunctie is de van toepassing zijnde norm 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Het bouwplan voorziet in ongeveer 1.000 m2 bvo. Het plan voorziet in 163 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit is ruim boven de parkeernorm van 20 parkeerplaatsen voor het kantoor. Het extra aantal parkeerplekken is gebaseerd op de auto’s van chauffeurs van de bussen. Een belangrijk deel komt met de auto, die wordt gestald op het terrein. Als diensten worden gewisseld is de hoeveelheid geparkeerde auto’s, met name in de winter, twee maal zo groot. Met de hoeveelheid van maximaal ca. 75 bussen die rijden vanaf de Meerlandenweg zijn, naast de 20 voor het kantoor benodigde parkeerplaatsen, nog eens 143 parkeerplaatsen voorzien, wat in de praktijk voldoende is om de parkeerdruk tijdens dienstwissel op eigen terrein te kunnen opvangen.
3.3.3 Verklaring van geen bedenkingen
De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).
Op 29 april 2015 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet noodzakelijk is, mits is voldaan aan alle hierna genoemde kenmerken:
de aangevraagde activiteit past binnen een (voor)ontwerpbestemmingsplan, waarop reeds inspraak is verleend, en/of een door de raad vastgestelde Startnotitie;
eventueel in de aanvraag opgenomen woningbouw past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;
de aangevraagde activiteiten geen ingrijpende gevolgen hebben voor de gemeente.
De aangevraagde activiteit past binnen het voorontwerp bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loeten" (voor inspraak ter inzage gelegen van 17 juni t/m 14 juli 2010), ziet niet op woningbouw en heeft geen ingrijpende gevolgen voor de gemeente. Een vvgb is daarom niet benodigd.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven en milieuzonering
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 1 vermeld.
Tabel 1: Richtafstanden en omgevingstype
Het plangebied kan getypeerd worden als een ‘gemengd gebied’, omdat de bedrijfsontwikkeling plaatsvindt op een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein met bijbehorende infrastructuur. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (zie tabel 1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
Volgens de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering 2009 valt een busstation en -remise onder categorie 3.2 (SBI-2008 493), zodat een richtafstand dient te worden aangehouden van 50 meter. Binnen 50 meter vanaf het bedrijvenperceel liggen geen geluidgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde woningen aan de Legmeerdijk liggen op een afstand van circa 200 meter. Voor het overige wordt verwezen naar het akoestisch rapport, opgenomen in bijlage 8. Gelet hierop bestaan vanuit milieuzonering geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
4.2 Bodem
4.2.1 Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik kan benadelen.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijke momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zonodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en in het omgevingsplan.
4.2.2 Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
4.2.3 Beschrijving van het gebied
Bodemopbouw
De ligging van het plangebied is beschreven in § 1.3. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit zeeklei. Deze is niet in het gehele gebied uniform. Het maaiveld van het plangebied kent een kleine variatie maar bevindt zich gemiddeld op –4,5 NAP.
Bodemkwaliteit
Het betreft een van oudsher agrarisch gebied waar sinds ca. 1960 glastuinbouw aanwezig is geweest. Dit glastuinbouwgebruik wordt gekenmerkt door een relatief hoog risico op bodemverontreiniging met bestrijdingsmiddelen en asbest.
Haalbaarheid
De haalbaarheid van een ruimtelijk plan kan onder druk komen te staan door de kosten van een noodzakelijke bodemsanering of noodzakelijk grondverzet ter bescherming van het toekomstige bodemgebruik. Dit kan leiden tot een negatief resultaat op de grondexploitatie.
Bodemkwaliteit op planniveau
Bodemonderzoek heeft plaatsgevonden (zie bijlage 6). Dit bodemonderzoek heeft zich niet gericht op de verontreinigende stoffen die hiervoor zijn genoemd. Aangezien de bodem al grotendeels is voorzien van een laag puingranulaat, die zal worden gebruikt als wegfundering, en de grondwerkzaamheden relatief beperkt zijn, wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht. Aanvullend bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
4.3 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Voor de benodigde watercompensatie per deelontwikkeling wordt de oplossing gevonden in de watercompensatie voor het bedrijventerrein De Loeten als geheel. Hiervoor wordt gerefereerd aan de, in samenspraak met de waterbeheerder opgestelde, kaart 'Watercompensatie Bedrijventerrein De Loeten' (zie bijlage 7). Op deze kaart zijn de benodigde oppervlakten en de locaties van het te realiseren oppervlaktewater aangegeven. Het benodigde oppervlak aan watercompensatie is berekend rekening houdend met het maximaal uit te geven terrein en met het bestaande verharde oppervlak. Iedere initiatiefnemer draagt bij aan de kosten voor het realiseren van deze waterpartijen.
4.4 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
De aangevraagde ontwikkeling heeft geen betrekking op een geluidgevoelig object. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek (zie bijlage 8) uitgevoerd naar de zogenaamde indirecte hinder veroorzaakt door de te realiseren inrichting. Als akoestisch relevante installaties en activiteiten zijn daarbij aangemerkt:
het rijden met bussen, vrachtwagens en personenauto’s;
het wassen van voertuigen. Op het terrein is een buiten opgestelde wasinstallatie geprojecteerd;
het tanken van de bussen (diesel) en het opladen van de elektrische bussen;
technische installaties op het kantoor (airco e.d.);
het ophalen van afval (container) en het afleveren van brandstof.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de woningen aan de Legmeerdijk ruimschoots voldoen aan de geluidnormen die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.
4.5 Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg; 200.000m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Het betreft i.c. een functiewijziging van agrarische doeleinden (glastuinbouw) naar bedrijfsdoeleinden. Op 6 oktober 2017 heeft Peutz B.V., onder nummer JHa/ JHa/ KS/ FA 21296-1-NO, een rapport uitgebracht over het door haar uitgevoerde onderzoek naar de luchtkwaliteit in de omgeving ten gevolge van de voorgestane ontwikkeling (zie bijlage 9). Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.16, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer, omdat het bouwplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in Bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit een grenswaarde is opgenomen.
Geconcludeerd wordt, dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
4.6.1 Algemeen
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en Rijk.
4.6.2 Gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat het projectgebied niet binnen het invloedsgebied ligt van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. De dichtstbijzijnde inrichting waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt bevindt zich op een afstand van circa 1.300 meter. Er is bij de projectlocatie geen sprake van een plaatsgebonden risico vanwege het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen. De voorgestane ontwikkeling leidt vanwege de afstand evenmin tot een toename van het groepsrisico. De externe veiligheid vanwege het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen staat het project daardoor niet in de weg.
4.6.3 Route gevaarlijke stoffen
De gemeente Amstelveen heeft geen routes aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De N201 is ter hoogte van het perceel dus ook niet hiervoor aangewezen. Hoewel in de praktijk wel gevaarlijke stoffen over deze provinciale weg zullen worden vervoerd, is een nadere beschouwing als risicobron niet nodig. De N201 ligt overigens op meer dan 400 meter van het projectgebied en dat is dus ruim boven de inventarisatieafstand van 350 meter.
4.6.4 Hoofd-aardgastransportleiding
Ter hoogte van de Legmeerdijk bevinden zich volgens de landelijke risicokaart een tweetal hogedruk aardgasleidingen (leiding W-529-01 en W-529-15). Aardgasleiding W-529-01 ligt langs de Meerlandenweg en het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leiding. Als gevolg van de ontwikkeling, met name de locatie van het bedrijfsgebouw met kantoor en kantine, ontstaat een toename van het aantal personen binnen dit gebied. Gezien de beperkte grootte van het kantoor en dus het geringe aantal daarin aanwezige personen, is de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar. Bovendien blijkt uit het rapport "Risicoberekeningen hogedruk aardgasleidingen", dat ter plaatse het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (Arcadis, 24 mei 2011, 075534003.A).
Ook is op een afstand van circa 550 meter van het projectgebied een gasdrukstation aanwezig op de hoek Randweg-Poelweg (gemeente Uithoorn). Het vormt daarmee geen belemmering voor het onderhavige project.
Figuur 7: ligging hogedruk aardgasleidingen Gasunie
Geconcludeerd wordt, dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn) en vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden.
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
De gemeente Amstelveen gaat in de loop van 2017 gebruikmaken van de gedragscodes van Stadswerk. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze codes.
Op het perceel zijn diverse onderzoeken naar de aanwezige flora en fauna gedaan. Uit de quickscan flora en fauna (Buiting Advies 2016 & Buiting Advies 2017) is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is om aan te tonen of het plangebied wordt gebruikt als voortplantingsplaats, nestplaats of rustplaats van de huismus, rugstreeppad of gebouwbewonende vleermuizen.
In september 2017 heeft Buiting Advies, onder nummer 17026, een rapport uitgebracht over het door haar uitgevoerde aanvullend natuuronderzoek (zie bijlage 10). Uit dit onderzoek is gebleken dat in het projectgebied geen voortplantingsplaatsen of verblijfplaatsen van huismussen, vleermuizen of rugstreeppadden zijn vastgesteld. Voor wat betreft de rugstreeppad zijn aanbevelingen gedaan om te voorkomen dat het projectgebied door deze soort wordt gekoloniseerd.
Het onderwerp ecologie levert derhalve geen belemmeringen op voor het project.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid wordt door middel van een paraplubestemmingsplan gemeentebreed verankerd in het ruimtelijke beleid.
Het projectgebied valt binnen de landschappelijke eenheid 'Archeologische Waarde 5'. Voor deze eenheid geldt een lage verwachting voor alle perioden. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2, is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk voorafgaand aan ruimtelijke planvorming.
Op 31 oktober 2017 heeft RAAP B.V., onder nr. 0925-6369, een rapport uitgebracht over het door haar uitgevoerde archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek (zie bijlage 11). Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Met het oog op eventuele archeologische waarden bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.8.2 Cultuurhistorie
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In de omgeving van het projectgebied zijn dergelijke waarden niet aanwezig, zodat vanuit cultuurhistorisch besef geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerp van de ruimtelijke onderbouwing is voorgelegd aan diverse instanties ten behoeve van het wettelijk vooroverleg. Van de provincie Noord-Holland is een reactie ontvangen:
Opmerking 1
In § 3.2.1 staat in de derde alinea dat de gronden in de provinciale structuurvisie zijn bestemd als bedrijventerrein. Nu een structuurvisie geen bestemmingen bevat, moet dat zijn ‘aangeduid als bedrijventerrein’.
Antwoord
De tekst van § 3.2.1 van de ruimtelijke onderbouwing is overeenkomstig aangepast.
Opmerking 2
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het gebied aangeduid als glastuinbouwconcentratiegebied (art. 26c). Maak in de toelichting inzichtelijk dat dit gebied blijkens de Greenportvisie is aangeduid als maatwerk-/transformatiegebied alwaar de glastuinbouw geen toekomst meer heeft.
Antwoord
De tekst van § 3.2.2 van de ruimtelijke onderbouwing is aangepast.
Opmerking 3
In § 4.6.3 “Route gevaarlijke stoffen” staat dat beschouwing van externe veiligheid niet nodig is, ook al vindt over de N201 vervoer van dergelijke stoffen plaats. Onderbouw dat, bijvoorbeeld omdat kans op dodelijke ongelukken als gevolg van dat vervoer kleiner is dan 1 op 1 miljoen/jaar (10-6/jr). Vaak ligt die contour in gevallen als deze aan de rand van het asfalt.
Antwoord
De tekst in § 4.6.3 is aangepast.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.
De stukken hebben van 18 januari 2018 tot en met 28 februari 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen schriftelijk naar voren gebracht. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van Beantwoording.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Amstelveen sectie O, nummers 2752 (gedeeltelijk), 8090 (gedeeltelijk) en 3179 (gedeeltelijk) ter grootte van ca. 1,75 ha is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
5.3.1 De financiële uitvoerbaarheid
De gemeente heeft met aanvrager een overeenkomst gesloten als beschreven in paragraaf 5.3.2. Niet is gebleken dat aanvrager over onvoldoende middelen beschikt om de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen.
5.3.2 De vorm van het kostenverhaal van de grondexploitatiekosten
De gemeente is op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhalen van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit kostenverhaal is verzekerd.
Voorliggend project voorziet in de bouw van een hoofdgebouw bestaande uit een kantoor en kantine. Op grond van artikel 6.2.1 sub b van het Bro betreft het derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.
Op 14 februari 2018 heeft de gemeente met aanvrager, ten behoeve van onderhavige grondexploitatie, een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op aanvrager. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels danwel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Het verhaal van kosten is derhalve anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Voor het perceel Meerlandenweg 70 is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een busremise met de de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantoor-/kantinegebouw, portalen voor laadstations, traforuimten, opslagtanks en een wasstraat.
De activiteit is in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Legmeerpolder-Zuid'.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wabo kan de gevraagde vergunning worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. De verschillende omgevingsaspecten belemmeren de uitvoering van de aangevraagde activiteit niet. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is geoorloofd toepassing te geven aan het bepaalde artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. De aangevraagde omgevingsvergunning kan dan ook worden verleend.