OIAVHB Legmeerpolder Zuid - Veilmeesterweg 40-42
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB11xAP-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Bedrijfsgebouw Veilmeesterweg 40-42
Bedrijventerrein De Loeten
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 8 november 2021 is een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor het realiseren van een distributiecentrum op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. Het gebouw heeft de huisnummers Veilmeesterweg 40 en 42 toegekend gekregen. De aanvraag om omgevingsvergunning (Z21-081752) is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 (relevante gegevens behorende bij de aanvraag).
1.2 Aard en doel
De gronden waarop het bouwplan is gedacht zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Legmeerpolder-Zuid' en hebben ingevolge dat plan de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' (A-GT).
De activiteit waarvoor de aanvraag is ingediend is in strijd met de betreffende gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4.1). De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de aangevraagde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0362.OIAVHB11xAR-VG01 (bijlage 3).
1.3 Ligging en begrenzing projectgebied
Het bedrijventerrein De Loeten ligt in het uiterste zuidwesten van de gemeente Amstelveen en is bijna 50 hectare groot. Het gebied wordt omsloten door drie wegen, te weten de Legmeerdijk (westzijde), de Noorddammerweg (oostzijde) en de omgelegde N201 (zuidzijde). Aan de noordzijde wordt het onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg tussen de Legmeerdijk 262 en de Noorddammerweg 101.
Het perceel is in de huidige situatie kadastraal bekend onder gemeente Amstelveen als sectie O, nummers 10315, 10458, 10314, 10611 (gedeeltelijk), 10438, en 10457 (gedeeltelijk). De zuidelijke begrenzing van het projectgebied wordt gevormd door de Meerlandenweg. Ten noorden van het projectgebied bevindt zich de Veilmeesterweg. De oostzijde grenst aan de Noorddammerweg en ten westen is recentelijk een bedrijfsverzamelgebouw gebouwd.
Afbeelding 1: Ligging projectgebied
Afbeelding 2: globale begrenzing projectgebied
1.4 Vigerende bestemmingsplannen
1.4.1 Bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"
Voor het projectgebied vigeert het bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid" dat op 12 november 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Amstelveen is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Binnen het bouwvlak mogen kassen en bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van respectievelijk 6 en 8 meter. Hierbij zijn als ondergeschikte voorzieningen eveneens groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten toegestaan.
Het bouwplan is voor wat betreft het toegestane gebruik en de bouwregels in strijd met het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn diverse gebiedsaanduidingen op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven in verband met de ligging van het projectgebied in de nabijheid van Schiphol. Deze aanduidingen leveren geen beperkingen op voor de onderhavige ontwikkeling (zie paragraaf 3.2.4).
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"
1.4.2 Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen"
Daarnaast is het Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen" op 22 maart 2017 vastgesteld. Dit Paraplubestemmingsplan regelt twee zaken: het niet toestaan van Schipholparkeren binnen de gemeente Amstelveen en het opnemen van parkeernormen in bestemmingsplannen.
De parkeernormen gelden als uitgangspunt voor de planontwikkeling (zie paragraaf 3.4.2).
1.4.3 Paraplubestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie"
Op 28 maart 2018 is het Paraplubestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie" vastgesteld. Het projectgebied heeft hierin de archeologische dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 5" gekregen, waarbij een onderzoeksplicht geldt voor bodemingrepen vanaf 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter onder maaiveld.
Voor het onderhavige bouwplan is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk (zie paragraaf 4.1).
1.4.4 Paraplubestemmingsplan "Wonen"
Ten slotte is het Paraplubestemmingsplan "Wonen" van toepassing op het projectgebied. Op 12 juni 2019 is het plan vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan is inmiddels in werking getreden, maar het is nog niet onherroepelijk is.
Dit paraplubestemmingsplan is van toepassing op alle woningen in de gehele gemeente. Het voorziet in regels over het onttrekken van (delen) van woonruimte voor woningdelen, vakantieverhuur en bed & breakfast. Daarnaast bevat het regels over het splitsen en samenvoegen van woningen.
Het onderhavige bouwplan voorziet niet in woningen en daarom is het niet in strijd met het bepaalde in dit paraplubestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Geschiedenis
In de Middeleeuwen bestond de Noorder Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de veenpolders het veen niet is ontgraven. In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn). Na de drooglegging werd het land geschikt gemaakt voor gebruik. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.
Afbeelding 4: Historische topografie met globale indicatie projectgebied
Op de topografische kaart uit 1891 (zie afbeelding 4, linksboven) is de droogmakerij zichtbaar, zoals die destijds is gerealiseerd. In de directe omgeving van de onderhavige planlocatie is die situatie min of meer zo gehandhaafd tot de 70'er jaren van de 20e eeuw. Op de topografische kaart van 1988 zijn voor het eerst de kassen te zien die hier tot enkele jaren geleden hebben gestaan. In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen waarbij de omgeving van het plangebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". In die periode is tevens langs de zuidrand van de planlocatie de omlegging van de N201 gerealiseerd.
2.2 Huidige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. Het bedrijventerrein ligt in het zuidwesten van de gemeente Amstelveen en is bijna 50 hectare groot. Het gebied wordt omsloten door drie wegen, te weten de Legmeerdijk (westzijde), de Noorddammerweg (oostzijde) en de omgelegde N201 (zuidzijde). Aan de noordzijde wordt het onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg tussen de Legmeerdijk 262 en de Noorddammerweg 101. Sinds de aanleg van de N201 is de De Loetenweg een doodlopende weg.
In de omgeving van het projectgebied maakt de voormalige glastuinbouw functie plaats voor uiteenlopende bedrijfsmatige functies. Voorheen hebben in het projectgebied kassen gestaan. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en wordt gebruikt als opslagterrein voor vrachtwagentrailers. In de huidige situatie is op de locatie een puinverhardingslaag aanwezig op doek, die is aangelegd na de sloop van de bebouwing. Deze bestaat hoofdzakelijk uit menggranulaat. Op het oostelijk deel van de locatie (voormalig erf) is boven en onder het doek tevens nog een oude verhardingslaag met plaatselijk asfalt en lavalith aanwezig. Verspreid over het projectgebied liggen diverse grond/puindepots.
Afbeelding 5: Impressie van het projectgebied vanaf de Meerlandenweg
Afbeelding 6: Impressie van het projectgebied vanaf de Noorddammerweg
Het projectgebied betreft een kavel van ca. 3,9 hectare. De kavel heeft een breedte van ruim 300 meter en een diepte van ongeveer 126 meter.
2.3 Toekomstige situatie
Het onderhavige bouwplan voorziet in de realisering van een distributiecentrum met bijbehorende kantoren en een nieuw te bouwen brug op het bedrijventerrein De Loeten in Amstelveen. Er worden goederen aangevoerd, intern verwerkt en opgeslagen en afgevoerd naar klanten. Het gebouw heeft een oppervlakte van ruim 2,7 hectare. De maximum hoogte van het gebouw bedraagt ruim 13 meter. Mede om bij te dragen aan de duurzaamheidsambities van de gemeente, is de dakconstructie voorbereid op de plaatsing van zonnecollectoren.
De in- en uitrit van het terrein bevindt zich aan de noordwestzijde van het terrein en wordt zowel door vrachtverkeer als door personenwagens gebruikt. Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein. Het gebouw heeft in totaal 21 vrachtwagen docks en circa 200 parkeerplaatsen voor personenwagens en bestelbusjes.
Afbeelding 7: Nieuwe situatie projectgebied
Afbeelding 8: Nieuwe terreinindeling
Afbeelding 9: Overzicht bruto vloeroppervlak
Afbeelding 10: Begane grond
Afbeelding 11: Verdieping
Afbeelding 12: Gevelaanzichten
Afbeelding 13: Impressie vogelvlucht Meerlandenweg
Afbeelding 14: Impressie vanaf de Meerlandenweg
Afbeelding 15: Impressie vogelvlucht Noorddammerwegweg
Afbeelding 16: Impressie zijgevel
2.4 Motivering om af te wijken van het bestemmingsplan
De bouw van het bedrijfsgebouw gaat plaats vinden op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland zijn deze gronden geoormerkt als bedrijventerrein. Tijdens de economische crisis was de vraag naar bedrijventerreinen minder groot dan eerst werd aangenomen. Het op dat moment integraal ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein met exploitatieplan resulteerde in een exploitatietekort. Overeenkomstig de uitvoeringsparagraaf van de gemeentelijke structuurvisie is gekozen voor faciliterend grondbeleid. De ontwikkelingsstrategie voor De Loeten blijft om een bedrijventerrein te ontwikkelen.
De gemeente faciliteert bedrijfsontwikkelingen die passen binnen de beoogde en gewenste bedrijfsbestemming. Voor deze ontwikkelingen wordt dan een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning of een bestemmingsplan) gevoerd. Voorwaarden voor een dergelijke ruimtelijke procedure zijn, dat de bedrijfsontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders en kostenverhaal moet mogelijk zijn. Voor het grootste deel van het bedrijventerrein zijn inmiddels omgevingsvergunningen verleend en een fors aantal bouwplannen zijn reeds gerealiseerd of in uitvoering.
Het nu verlenen van planologische medewerking aan de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten. Met voorliggende omgevingsvergunning treedt de gemeente op in lijn met de hierboven beschreven visie.
HOOFDSTUK 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor het projectgebied. In dit hoofdstuk wordt het vigerende beleid van de verschillende relevante overheden in samenhang met de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Afbeelding 17: Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegings- proces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Combineren boven enkelvoudig;
Kenmerken & identiteit;
Afwentelen voorkomen.
Relevantie plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit op braakliggend terrein en draagt daarmee bij aan de woon- en leefomgeving in Amstelveen (sterke en gezonde steden en regio's).
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
Relevantie plangebied
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit project.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Relevantie plangebied
Amstelveen ligt in de regio Noord-Holland Zuid en in deze regio vindt de onderlinge afstemming van de regionale behoefte aan bedrijventerreinen (en kantoren) plaats in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren Amsterdam (Plabeka). De Loeten is in dit kader geoormerkt als bedrijventerrein. Het nut en de noodzaak van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee in regionaal verband aangetoond. Het bedrijventerrein is voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.
3.2.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen worden toegestaan, indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar, maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:
de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externeveiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Kecontour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Relevantie plangebied
Het voorliggende plan valt niet binnen het beperkingengebied van het LIB, maar aan maximaal toegelaten bouwhoogten zijn grenzen gesteld. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid (maatgevende toetshoogte) en artikel 2.2.2a (maatgevende toetshoogte radar) van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P.De hoogte van het voorziene bedrijfsgebouw valt ruimschoots binnen de maximaal toegestane hoogtes.
Tenslotte ligt het plangebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan (artikel 2.2.3 van het LIB). De voorgenomen bedrijfsactiviteit heeft geen vogelaantrekkende werking.
Op grond van het LIB bestaan derhalve geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie NH 2050
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met deze visie richt de provincie zich op langetermijnambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd.
In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Dynamisch schiereiland - hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
Metropool in ontwikkeling - hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
Sterke kernen, sterke regio’s - deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
Nieuwe energie - in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving - deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.
De vijf geschetste bewegingen staan niet op zichzelf. Samen met de randvoorwaarden en ontwikkelprincipes uit het onderdeel Leefomgevingskwaliteit, vormen ze de provinciale visie. De provincie hanteert de ontwikkelprincipes om een hoge leefomgevingskwaliteit te kunnen (blijven) bieden. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen en moeten ook als zodanig worden gelezen, zo wordt in de visie beschreven. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving.
De systematiek van de visie impliceert dat diverse gebieden een samenhang kennen van verschillende bewegingen en ontwikkelingsprincipes. De intentie van de provincie is om aan de visie een uitwerkingsprogramma te koppelen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Omgevingsverordening die gekoppeld is aan de Omgevingsvisie (medio 2019) worden daartoe acties vastgesteld.
In de omgevingsvisie is aangegeven dat rond Amsterdam een metropool wordt gevormd. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub.
De ontwikkeling van de metropool komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van concentraties van economische functies.
Relevantie plangebied
Het plangebied valt binnen het BBG en is aangeduid als 'Vastgesteld of bestaand bedrijventerrein'. De realisatie van het bedrijfsvgebouw past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland.
3.3.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking, waaronder een provinciale omgevingsverordening. In deze verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van deze verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Relevantie plangebied
Op 12 juli 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, onder nr. 826244/826247, de Planningsopgave werklocaties Noord-Holland Zuid vastgesteld. De voorziene invulling van het bedrijventerrein De Loeten is opgenomen in deze provinciale planningsopgave en is aangemerkt als een hard plan. De aangevraagde ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.
In de structuurvisie wordt onder meer het volgende opgemerkt: "Nieuwe bedrijventerreinen moeten zorgvuldig worden ontwikkeld, waarbij duurzaamheid, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik als uitgangspunten worden gehanteerd. Bedrijventerrein De Loeten komt als eerste in aanmerking voor feitelijke ontwikkeling. Dit terrein blijft bestemd voor modern gemengde bedrijvigheid, waarbij veilinggerelateerde bedrijvigheid een subcategorie vormt."
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.
3.4.2 Structuurvisie Amstelveen Zuid
In 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Amstelveen Zuid vastgesteld. De realisatie van onder meer de volgende ontwikkelingen is daarin voorzien:
bedrijventerrein Amstelveen Zuid;
bedrijventerrein De Loeten;
woningbouwproject De Scheg, bestaande uit ca. 1.250 woningen in de Noorder Legmeerpolder;
recreatiegebied AmstelGroen;
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.
3.4.3 Nota Parkeernormen Amstelveen 2021
Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen 2021' vastgesteld. Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen dient zorg te dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten.
De Nota parkeernormen is van toepassing op ruimtelijke plannen voor nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie(s) voor zover zij van invloed zijn op het parkeren.
Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteits- en bereikbaarheidsplan en een goed verhaal waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt. Burgemeester en wethouders kunnen op basis hiervan gemotiveerd afwijken van de parkeernorm.
Indien voor projecten in het voortraject normen zijn vastgesteld in het programma van eisen van deze projecten, wordt aan deze normen vastgehouden.
Conclusie
De Nota Parkeernormen is ook van toepassing op de onderhavige ontwikkeling. Het parkeren wordt geheel op eigen terrein opgelost. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
3.4.4 Verklaring van geen bedenkingen
De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).
Op 12 december 2018 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet is vereist, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten.
Conclusie
De aangevraagde activiteit past binnen de in paragraaf 3.4.2 genoemde structuurvisie Amstelveen Zuid. Een vvgb is daarom niet benodigd.
3.5 Conclusie
Vanuit de uitgangspunten van het rijks- en het provinciaal beleid bestaan geen belemmeringen voor de realisatie van het bedrijfspand. De ontwikkeling past eveneens in het gemeentelijk beleid.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Archeologie
In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt". Om dit te kunnen onderbouwen, dient een gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.
In 2016 is archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Amstelveen geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid is door middel van een paraplubestemmingsplan gemeentebreed verankerd in het ruimtelijke beleid.
Het projectgebied valt binnen de landschappelijke eenheid 'Archeologische Waarde 5". Voor deze eenheid geldt een lage verwachting voor alle perioden. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2, is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk voorafgaand aan ruimtelijke planvorming.
In oktober 2017 is door adviesbureau Baac het archeologisch bureauonderzoek ‘Amstelveen Plangebied Noorddammerweg’ (rapport V-17.0214) uitgevoerd (zie bijlage 4). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van de huidige geplande ingrepen geen archeologische waarden worden verstoord. Nader vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Bij bodemverstorende activiteiten geldt te allen tijden de wettelijke meldingsplicht. Bij het aantreffen van waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen), dient men hiervan melding te maken bij de minister conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In de praktijk wordt deze melding gedaan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Met het oog op eventuele archeologische waarden bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.2 Cultuurhistorie
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In het projectgebied en in de omgeving daarvan zijn dergelijke waarden niet aanwezig, zodat vanuit cultuurhistorisch besef geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.
4.2 Bodem
4.2.1 Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik kan benadelen.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zonodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en in omgevingsplannen.
4.2.2 Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
4.2.3 Beschrijving van het gebied
Bodemopbouw
De ligging van het plangebied is beschreven in § 1.3. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit zeeklei. Deze is niet in het gehele gebied uniform. Het maaiveld van het plangebied kent een kleine variatie maar bevindt zich gemiddeld op –4,5 NAP.
Bodemkwaliteit
Het betreft een van oudsher agrarisch gebied waar sinds ca. 1960 glastuinbouw aanwezig is geweest. Dit glastuinbouwgebruik wordt gekenmerkt door een relatief hoog risico op bodemverontreiniging met bestrijdingsmiddelen en asbest.
Haalbaarheid
De haalbaarheid van een ruimtelijk plan kan onder druk komen te staan door de kosten van een noodzakelijke bodemsanering of noodzakelijk grondverzet ter bescherming van het toekomstige bodemgebruik. Dit kan leiden tot een negatief resultaat op de grondexploitatie.
Bodemkwaliteit op planniveau
Uit het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door Grondslag d.d. 11 juni 2021 met kenmerk 34569, en het nader grondwateronderzoek (briefrapport) opgesteld door Grondslag d.d. 10 september 2021 met kenmerk 34569, blijkt dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De rapporten zijn opgenomen als bijlage 5 en 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Geconcludeerd moet worden dat de toekomstige bestemming en het beoogde bodemgebruik uitvoerbaar zijn. Op basis van de bodemkwaliteit kan de omgevingsvergunning na verlening direct in werking treden.
4.3 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen voor de andere soorten. Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De gemeente Amstelveen maakt gebruik van de gedragscodes van Stadswerk. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud, als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze codes.
Soortenbescherming
Op het perceel is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Uit de quickscan flora en fauna (bijlage 7, rapport Buiting Advies, nr. 2021-079, april 2021) is naar voren gekomen dat het projectgebied mogelijk geschikt is als leefgebied voor de rugstreeppad. Op andere beschermde soorten worden geen negatieve effecten verwacht. In juni 2021 is met betrekking tot de aanwezigheid van voortplantings- en/of rustplaatsen van de rugstreeppad door Buiting Advies aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 8, rapport Buiting Advies, nr. 2021-087, juni 2021). Daaruit blijkt dat het plangebied niet door de rugstreeppad wordt gebruikt als voortplantings- en/of rustplaats. Desalniettemin wordt het aangeraden om voorafgaand aan de werkzaamheden een amfibieënscherm rondom het plangebied te plaatsen. Hiermee wordt voorkomen dat rugstreeppadden het plangebied koloniseren tijdens de
werkzaamheden.
Gebiedbescherming
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn Natura2000gebieden beschermd tegen significant negatieve effecten, waaronder degevolgen van stikstofdepositie.
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied. De projectlocatie is gelegen op circa 7,5 kilometer van Natura 2000-gebied de Botshol gelegen. Het dichtsbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op 3 kilometer van de projectlocatie. Uit onderzoek naar de stikstofdepositie ten gevolge van de uitvoering van dit project, is gebleken dat vanwege de aanleg en gebruiksfase sprake is van een stikstofdepositie (afgerond op twee decimalen) van 0,00 mol/ha/jaar ter plaatse van het stikstofgevoelige Natura 2000gebied Botshol (zie bijlage 9). Hieruit wordt geconcludeerd dat geen negatieve effecten zijn te verwachten op Botshol ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve is inzake stikstofdepositie geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natuur Netwerk Nederland (NNN), zodat een verdere beschouwing op dit punt achterwege kan blijven.
Voorgaande betekent dat er voor zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming geen sprake is van significant negatieve milieueffecten op beschermde soorten of gebieden.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.
Risicovolle inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
Externe veiligheid transport
In het Besluit externe veiligheid transportroutes, dat per 1 april 2015 in werking is getreden, heeft het Rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het besluit zijn regels opgenomen voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zogeheten basisnetafstanden van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze basisafstanden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Het besluit is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.
Buisleidingen
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
4.4.2 Beschouwing projectgebied
De risicovolle activiteiten in de omgeving van het projectgebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de publieke risicokaart (www.risicokaart.nl ). De risicovolle activiteiten zijn weergegeven op onderstaande afbeelding. Het projectgebied is hierbij bij benadering weergegeven als zwart kader.
Afbeelding 18: Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart valt op te maken dat op ca. 20 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding is gesitueerd. Daarnaast bevindt zich op circa 600 meter ten zuidwesten van het projectgebied een gasdrukstation. Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing en de bijbehorende Regeling. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De zuidelijk gelegen hoge druk aardgastransportleiding heeft als kenmerk W-529-01, 40 bar, 12inch.
Plaatsgebonden risico buisleiding
Bij een ruimtelijke procedure, op grond waarvan de vestiging van een beperkt kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico. De plaatsgebonden risico-contour (PR 10-6) van een buisleiding met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch bedraagt doorgaans 0 meter. Deze contour valt derhalve niet over het projectgebied, zodat ten aanzien van het PR wordt voldaan aan het Bevb. Een aanvullende berekening van de exacte waarde van het plaatsgebonden risico wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Groepsrisico buisleiding
Het groepsrisico per kilometer buisleiding wordt vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar (oriëntatiewaarde). Indien het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is, of minder dan 10% toeneemt, mits de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, zijn maatregelen ter beperking van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden (beperkte verantwoording). Het initiatief dat in deze ruimtelijke motivering centraal staat betreft de ontwikkeling van een arbeidsextensief ditstributiecentrum. De kans dat in geval van een calamiteit de maximale bezetting aanwezig is, is niet erg groot. Gelet op het beperkte aantal personen is een aanvullende berekening van de exacte waarde van het groepsrisico derhalve niet noodzakelijk.
Omdat evenwel sprake is van de realisatie van een beperkt kwetsbaar object in de nabijheid van de buisleiding, moet rekening worden gehouden met een mogelijke calamiteit. Het betreft hier bijvoorbeeld een lekkage of breuk van de leiding. Uitgangspunt voor een dergelijke calamiteit is dat men kan vluchten van de risicobron af. Het voorliggende initiatief gaat hiervan uit. Langs het gebouw kan richting het noorden worden gevlucht van de risicobron af.
Ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding geldt een belemmeringsstrook van ten minste vier meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Het projectgebied valt buiten deze belemmeringsstrook.
Gasdrukstation
Ten zuidwesten van het projectgebied is op een onderlinge afstand van circa 600 meter een gasdrukstation aanwezig. Conform het Activiteitenbesluit heeft deze installatie een risicoafstand van 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten. Een nadere beschouwing van het aspect externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.
Het initiatief is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.5 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
De aangevraagde ontwikkeling heeft geen betrekking op een geluidgevoelig object. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (zie bijlage 10, M+P, rapportnr. M+P.NESV.21.01.1, d.d. 22 juni 2021) is gebleken dat:
de geluidimmisie op de woonbebouwing in de omgeving geheel voldoet aan de gehanteerde normering, zijnde 55 dB(A) (Activiteitenbesluit – bedrijfsterrein);
uit de berekening van de Indirecte hinder blijkt dat dat de geluidsbelasting bij omliggende woningen maximaal 35 dB(A) bedraagt, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Het initiatief is in relatie tot het aspect geluid uitvoerbaar.
4.6 Kabels en leidingen
In of langs het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels. De aanwezige ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding is in het kader van externe veiligheid in paragraaf 4.4 beschreven.
4.7 Luchtkwaliteit
De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Per 15 november 2007 is voor luchtkwaliteit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de "Wet luchtkwaliteit", het wettelijk kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In dat kader zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” van belang,
namelijk
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningen en kantoren komt die 3%-grens overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m² b.v.o. kantoren. Bedrijvigheid wordt niet genoemd in het NIBM.
Voor het bepalen van het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit is op basis van de berekende verkeersgeneratie de NIBM-rekentool gebruikt. De NIBM tool gaat altijd uit van een worst-case situatie.
Afbeelding 19: NIBM-tekentool
De rekentool geeft aan dat het project de luchtkwaliteit mogelijk 'in betekenende mate' verslechtert. Daarom is als aanvulling op de toets aan de luchtkwaliteitseisen middels de NIBM-tool, gebruik gemaakt van de kaarten van de NSL monitoringtool. Op basis van de fijnstof concentratiepunten kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentraties fijnstof zijn in de buurt van de projectgebied. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van een planlocatie. De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3.
Afbeelding 20: locaties uit de NSL Monitoringstool)
Op de in bovenstaande afbeelding weergegeven locaties gelden de volgende concetraties:
Locatie 1: NO2: 17,095; PM10: 15,6 en PM2,5: 8,089;
Locatie 2: NO2: 17,981; PM10; 15,562 en PM2,5: 8,049.
Met de maximale bijdrage van het extra verkeer (NO2: 2,43 en PM10: 0,34) worden de grenswaarden (NO2: 40, PM10: 40 en PM2,5: 25) niet overschreden.
Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bedrijfsuitbreiding.
4.8 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het projectgebied.
Verkeer
In de huidige situatie rijden de vrachtwagens over de N201 om vervolgens via de N231 de Meerlandenweg op te rijden en wordt de noordelijke zijde van Legmeerdijk niet tot nauwelijks gebruikt. Dit zal naar verwachting bij het verplaatsen van Jan de Rijk naar de nieuwe locatie ook niet het geval zijn. Doordat de nieuwe locatie te bereiken is via dezelfde route, is te concluderen dat het uit- en/of inrijden via de Legmeerdijk vanuit de noordelijke richting ook in de nieuwe situatie niet het geval zal zijn.
Afbeelding 21: route vanuit Den Haag/Amsterdam
Afbeelding 22: route vanuit Utrecht
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en het verdwijnen van Jan de Rijk neemt de verkeersgeneratie mogelijk toe. In onderstaande figuur zijn de gemiddelde etmaalintensiteiten opgenomen. Om uit te gaan van een drukke dag is er 10% opgeteld bij het gemiddeld aantal voertuigen per etmaal.
Afbeelding 23: Verwachte verkeersgeneratie
Om te bepalen in hoeverre het verkeer van invloed zal zijn op de omliggende wegen, is op basis van de NSL-monitoring tool bepaald in hoeverre er sprake is van stagnatie. Voor zowel licht als zwaar verkeer is stagnatiefactor 0 op de N201 en de N231.
Afbeelding 24: Stagnatiefactor rondom de projectlocatie
In navolging van het Handboek Wegontwerp 2013 – Regionale stroomwegen (CROW 2013b) ligt de verwerking van het aantal voertuigen op een tweebaans (2x1) autoweg als de N231 gemiddeld op 1.500 voertuigen/uur per rijrichting. Bij een regionale stroomweg met 2x2 rijstroken, zoals de N201 bedraagt de capaciteit onder ideale omstandigheden circa 4.000 voertuigen per uur per rijrichting.
Er mag van uitgegaan worden dat de N231 per rijrichting, inclusief verkeer ophoudende omstandigheden 18.000 voertuigen per etmaal kan verwerken. Voor de N201 zou dat per rijrichting 48.000 voertuigen per etmaal zijn.
Op basis van de NSL-monitoring tool is de verkeersintensiteit voor licht en zwaar verkeer op de ontsluitingsroutes bepaald.
Afbeelding 25: Intensiteit licht verkeer
Afbeelding 26: Intensiteit zwaar verkeer
In onderstaande tabel zijn de resultaten voor verkeer weergegeven. Daarbij wordt er van uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie in figuur 8 en dat het verkeer zich evenredig verdeeld over de westelijke en oostelijke route op de N201. Daarnaast wordt er worst-case geen rekening gehouden met de afname van verkeer als het gevolg van het verdwijnen van het bedrijf van Jan de Rijk.
Afbeelding 27: Overzicht verkeersintensiteiten
Tijdens de bouw wordt aandacht besteed aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor alle verkeerstromen. De bereikbaarheid en de bouwlogistiek wordt met de verschillende partijen tijdig in het proces afgestemd.
Het onderwerp verkeer is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Parkeren
Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Amstelveen 2021 vastgesteld. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen, wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd.
Het bedrijfsgebouw kan op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid worden geschaard onder ‘Bedrijfsfunctie (arbeidsextensief)’. Voor deze functie geld een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo). Het bvo bedraagt 26.500 m2, zodat 159 parkeerplaatsen zijn benodigd. Daarnaast heeft de kantoorfunctie een bvo van 1.253 m2, waarvoor een norm geldt van 0,9 parkeerplaats per 100 m2. In totaal dienen op eigen terrein derhalve 171 parkeerplaatsen te worden aangelegd.
Het bouwplan voorziet in 171 parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet daarmee aan de gemeentelijke normering.
4.9 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Het doel van deze toets is het evenwichtig meenemen van waterbelangen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer en onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Afvoer (hemel)water
Bij de voorliggende ontwikkeling wordt het hemelwater geloosd op open water. De vuilwaterriolering wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Watercompensatie
Voor de benodigde watercompensatie per deelontwikkeling wordt de oplossing gevonden in de watercompensatie voor het bedrijventerrein De Loeten als geheel. Hiervoor wordt gerefereerd aan de, in samenspraak met de waterbeheerder opgestelde, kaart 'Watercompensatie Bedrijventerrein De Loeten (zie bijlage 11). Op deze kaart zijn de benodigde oppervlakten en de locaties van het te realiseren oppervlaktewater aangegeven. Het benodigde oppervlak aan watercompensatie is berekend rekening houdend met het maximaal uit te geven terrein en met het bestaande verharde oppervlak. Iedere initiatiefnemer draagt bij aan de kosten voor het realiseren van deze waterpartijen.
4.10 Vormvrije mer-beoordeling
Het instrument en de procedure milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Voor alle projecten waarbij de activiteit is opgenomen in Bijlage D van dit Besluit, moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De wijziging van dit Besluit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in deze wetgeving voor alle in het Besluit genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
Op 26 april 2022 hebben burgemeester en wethouders op basis van de aanmeldnotite van 12 juli 2021 besloten dat het bouwplan niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu (zie bijlage 12). Daarom hoeft geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van het onderhavige ruimtelijk besluit een onderzoek te worden gedaan naar de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.
In artikel 6.12 van de Wro is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de grond waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van die verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
Voor de onderhavige ontwikkeling is door de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Alle kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer, zodat het bouwplan geen financiële consequenties heeft voor de gemeente.
Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve wordt geen exploitatieplan vastgesteld.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.
De stukken hebben vanaf 16 juni 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen waarbij de omgeving van het plangebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". De realisatie van een bedrijfsgebouw past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten.
In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat vanuit de diverse (milieu)aspecten geen belemmeringen naar voren zijn gekomen voor deze ontwikkeling. Het gewenste gebruik heeft evenmin onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is geoorloofd toepassing te geven aan het bepaalde artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. De aangevraagde omgevingsvergunning kan dan ook worden verleend.