direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Legmeerpolder Zuid - Afmijnstraat 18-24 Keurmeesterstraat 45-59

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.OIAVHB11xAM-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

Bedrijfsverzamelgebouw Afmijnstraat 18-24 (even) Keurmeesterstraat 45-59 (oneven)

Bedrijventerrein De Loeten

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleidskaders

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Op 12 mei 2020 is een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw en het aanleggen van zes in- en uitritten op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. Het perceel is gelegen op de hoek van Afmijnstraat met de Keurmeesterstraat. De bedrijfsunits hebben de huisnummers Afmijnstraat 18-24 (even) en Keurmeesterstraat 45-59 (oneven) toegekend gekregen. De aanvraag omgevingsvergunning (Z20-033167) is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlagen 2 (nieuwe situatie) en 3 (plattegronden, gevels en doorsneden).

 

1.2 Aard en doel

 

De gronden waarop het bouwplan is gedacht zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Legmeerpolder-Zuid' en hebben ingevolge dat plan de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' (A-GT).

 

De activiteit waarvoor de aanvraag is ingediend is in strijd met de betreffende gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4.1). De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de aangevraagde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend.

 

De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0362.OIAVHB11xAM-VG01, zoals opgenomen in bijlage 4.

 

Eind 2017 is voor hetzelfde perceel een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een distributiecentrum. De vergunning is geregistreerd onder nummer Z2016/068286 en het identificatienummer is NL.IMRO.0362.OIAVHB11xW-VG01. Deze vergunning wordt, om vergunninghouder moverende redenen, niet geëffectueerd. Daarom wordt bij de verlening van de onderhavige nieuwe vergunning de eerder verleende vergunning ingetrokken.

 

1.3 Ligging en begrenzing projectgebied

 

Het bedrijventerrein De Loeten ligt in het uiterste zuidwesten van de gemeente Amstelveen en is bijna 50 hectare groot. Het gebied wordt omsloten door drie wegen, te weten de Legmeerdijk (westzijde), de Noorddammerweg (oostzijde) en de omgelegde N201 (zuidzijde). Aan de noordzijde wordt het onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg tussen de Legmeerdijk 262 en de Noorddammerweg 101.

 

Het projectgebied is in de huidige situatie kadastraal bekend onder gemeente Amstelveen als sectie O, nummers 7043, 8371 en 10219. De locatie is gelegen op de hoek van de Afmijnstraat met de Keursmeesterstraat en wordt op beide straten ontsloten.

 

 [image]

Afbeelding 1: ligging projectgebied

 

 [image]

Afbeelding 2: globale begrenzing projectgebied

 

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

 

1.4.1 Bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"

Voor het projectgebied vigeert het bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid" dat op 12 november 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Amstelveen is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin overwegend de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en voor een klein deel de bestemming "Bedrijf". Binnen het agrarische bouwvlak mogen kassen en bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van respectievelijk 6 en 8 meter. Hierbij zijn als onder geschikte voorzieningen eveneens groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten toegestaan.

 

Het bouwplan is voor wat betreft het toegestane gebruik en de bouwregels in strijd met het bestemmingsplan.

 

Daarnaast zijn diverse gebiedsaanduidingen op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven in verband met de ligging van het projectgebied in de nabijheid van Schiphol. Deze aanduidingen leveren geen beperkingen op voor de onderhavige ontwikkeling (zie paragraaf 3.2.4).

 

 [image]

Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"

 

1.4.2 Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen"

Daarnaast is het Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen" op 22 maart 2017 vastgesteld. Dit Paraplubestemmingsplan regelt twee zaken: het niet toestaan van Schipholparkeren binnen de gemeente Amstelveen en het opnemen van parkeernormen in bestemmingsplannen.

 

De parkeernormen gelden als uitgangspunt voor de planontwikkeling (zie paragraaf 3.4.3).

 

1.4.3 Paraplubestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie"

Op 28 maart 2018 is het Paraplubestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie" vastgesteld. Het projectgebied heeft hierin de archeologische dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 5" gekregen, waarbij een onderzoeksplicht geldt voor bodemingrepen vanaf 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter onder maaiveld.

 

Voor het onderhavige bouwplan is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk (zie paragraaf 4.1).

 

1.4.4 Paraplubestemmingsplan "Wonen"

Ten slotte is het Paraplubestemmingsplan "Wonen" van toepassing op het projectgebied. Op 12 juni 2019 is het plan vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan is inmiddels in werking getreden, maar het is nog niet onherroepelijk is.

Dit paraplubestemmingsplan is van toepassing op alle woningen in de gehele gemeente. Het voorziet in regels over het onttrekken van (delen) van woonruimte voor woningdelen, vakantieverhuur en bed & breakfast. Daarnaast bevat het regels over het splitsen en samenvoegen van woningen.

 

Het onderhavige bouwplan voorziet niet in woningen en daarom is het niet in strijd met het bepaalde in dit paraplubestemmingsplan.

 

1.5 Leeswijzer

 

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Geschiedenis

 

In de Middeleeuwen bestond de Noorder Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de veenpolders het veen niet is ontgraven. In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn). Na de drooglegging werd het land geschikt gemaakt voor gebruik. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.

 

 [image]

Afbeelding 4: Historische topografie

 

Op de topografische kaart uit 1891 (zie afbeelding 3, linksboven) is de droogmakerij zichtbaar, zoals die destijds is gerealiseerd. In de directe omgeving van de onderhavige planlocatie is die situatie min of meer zo gehandhaafd tot de 70'er jaren van de 20e eeuw. Op de topografische kaart van 1988 zijn voor het eerst de kassen te zien die hier tot enkele jaren geleden hebben gestaan. In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen waarbij de omgeving van het plangebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". In die periode is tevens langs de zuidrand van de planlocatie de omlegging van de N201 gerealiseerd.

 

2.2 Huidige situatie

 

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. In de omgeving van het projectgebied maakt de voormalige glastuinbouw functie plaats voor uiteenlopende bedrijfsmatige functies.

 

Het projectgebied zelf betreft een kavel van circa 7.800 m². De kavel heeft een breedte van ruim 84 meter en een diepte van circa 93 meter. In de bestaande situatie is de kavel braakliggend terrein.

 

 [image]

Afbeelding 5: bestaande situatie projectgebied

 

2.3 Toekomstige situatie

 

Het onderhavige bouwplan voorziet in de realisering van een bedrijfsverzamelgebouw met 12 bedrijfsunits. Door middel van een huisnummerbeschikking zijn de adressen Afmijnstraat 18-24 (even) en Keurmeesterstraat 45-59 (oneven)aan de units toegekend.

 

De kavelgrootte bedraagt 7.826 m2 en het bebouwd oppervlak wordt ca. 4.638 m2. Daarmee wordt een kleine 60% van het perceel bebouwd, waarbij het parkeren wordt opgelost op eigen terrein (zie paragraaf 4.9).

 

De 12 units bestaan uit 4 grotere (ca. 730 m2) en 8 kleinere (ca. 320 m2) units. Alle units zijn voorzien van een bijkomende ondergeschikte kantoorruimte op de eerste verdieping. De hoogte van het gebouw bedraagt 10 meter.

 

De ontwikkeling richt zich op vestiging van lokale en regionale ondernemers, voornamelijk in het midden en kleinbedrijf. Voorts kan de ontwikkeling bedrijfsruimte bieden aan ondernemers die in de bestaande situatie tegen hun ontwikkelingsmogelijkheden zitten. Hierbij kan worden gedacht aan kleine bedrijven die in de huidige situatie gevestigd zijn in de omliggende kernen en linten. Dergelijke bedrijven kunnen in sommige situaties, bijvoorbeeld door milieukundige beperkingen, niet verder groeien.

 

 [image]

Afbeelding 6: Nieuwe situatie projectgebied

 

 [image]

Afbeelding 7: Plattegrond begane grond

 

 [image]

Afbeelding 8: Plattegrond verdieping

 

 [image]

Afbeelding 9: Gevelaanzichten

 

2.4 Motivering om af te wijken van het bestemmingsplan

 

De bouw van het bedrijfsverzamelgebouw gaat plaats vinden op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland zijn deze gronden geoormerkt als bedrijventerrein. Tijdens de economische crisis was de vraag naar bedrijventerreinen minder groot dan eerst werd aangenomen. Het op dat moment integraal ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein met exploitatieplan resulteerde in een exploitatietekort. Overeenkomstig de uitvoeringsparagraaf van de gemeentelijke structuurvisie is gekozen voor faciliterend grondbeleid. De ontwikkelingsstrategie voor De Loeten blijft om een bedrijventerrein te ontwikkelen.

 

De gemeente faciliteert bedrijfsontwikkelingen die passen binnen de beoogde en gewenste bedrijfsbestemming. Voor deze ontwikkelingen wordt dan een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning of een bestemmingsplan) gevoerd. Voorwaarden voor een dergelijke ruimtelijke procedure zijn, dat de bedrijfsontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders en kostenverhaal moet mogelijk zijn. Voor het grootste deel van het bedrijventerrein zijn inmiddels omgevingsvergunningen verleend en een fors aantal bouwplannen zijn reeds gerealiseerd of in uitvoering.

 

Het nu verlenen van planologische medewerking aan de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten. Met voorliggende omgevingsvergunning treedt de gemeente op in lijn met de hierboven beschreven visie.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskaders

 

3.1 Inleiding

 

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor het projectgebied. In dit hoofdstuk wordt het vigerende beleid van de verschillende relevante overheden in samenhang met de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod.

 

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 SVIR en Barro

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.

 

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk:

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

 

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen (uit de structuurvisie/SVIR) die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn de volgende nationale belangen opgenomen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

 

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit project.

 

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorliggende omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik, wordt verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt ten aanzien van een dergelijke vergunning onder meer, dat artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing is.

 

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;

  2. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, geeft de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Met de Ladder wordt een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies nagestreefd. Dat vergt een goede motivering van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing daarvan.

 

Amstelveen ligt in de regio Noord-Holland Zuid en in deze regio vindt de onderlinge afstemming van de regionale behoefte aan bedrijventerreinen (en kantoren) plaats in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren Amsterdam (Plabeka). De Loeten is in dit kader geoormerkt als bedrijventerrein. Het nut en de noodzaak van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee in regionaal verband aangetoond. Het bedrijventerrein is voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.

 

3.2.3 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herzieningen hiervan.

 

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie en zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem en met het waterplan worden de strategische doelen voor het waterbeheer vastgelegd. Andere overheden worden gevraagd om het Nationaal Waterplan te vertalen in hun beleidsplannen.

 

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan gaat in op de thema’s waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Daarnaast zijn in het plan gebiedsgerichte uitwerkingen voor grote wateren en de zee en de kust opgenomen. Ook beschrijft het waterplan de relatie tussen water en de omgeving.

 

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

 

In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse van de projectlocatie. De in deze ruimtelijke motivering centraal staande ontwikkeling is in lijn met het bepaalde in het waterplan.

 

3.2.4 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

Voor de ruimtelijke ordening in de omgeving van Schiphol is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van 26 november 2002 met de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) van kracht met ingang van 20 februari 2003. In het LIB zijn regels en beperkingen opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol (vanuit externe veiligheid en geluid).

 

De projectlocatie is gelegen in zone vier van het beperkingengebied, zoals bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van het LIB. In dit gebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen toegestaan in verband met de hoge geluidbelasting. Nieuwe bedrijfsgebouwen zijn in het beperkingengebied wel toegestaan. Het projectgebied valt tevens binnen de hoogtebeperkingen en binnen de beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende functies van het LIB.

 

De hoogte van het voorziene bedrijfsverzamelgebouw valt ruimschoots binnen de maximaal toegestane hoogtes en de bedrijfsactiviteit heeft geen vogelaantrekkende werking. Op grond van het LIB bestaan geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

 

3.3 Provinciaal beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie NH 2050

Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met deze visie richt de provincie zich op langetermijnambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd.

 

In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

 

De vijf geschetste bewegingen staan niet op zichzelf. Samen met de randvoorwaarden en ontwikkelprincipes uit het onderdeel Leefomgevingskwaliteit, vormen ze de provinciale visie. De provincie hanteert de ontwikkelprincipes om een hoge leefomgevingskwaliteit te kunnen (blijven) bieden. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen en moeten ook als zodanig worden gelezen, zo wordt in de visie beschreven. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving.

 

De systematiek van de visie impliceert dat diverse gebieden een samenhang kennen van verschillende bewegingen en ontwikkelingsprincipes. De intentie van de provincie is om aan de visie een uitwerkingsprogramma te koppelen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Omgevingsverordening die gekoppeld is aan de Omgevingsvisie (medio 2019) worden daartoe acties vastgesteld.

 

In de omgevingsvisie is aangegeven dat rond Amsterdam een metropool wordt gevormd. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub.

 

De ontwikkeling van de metropool komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van concentraties van economische functies.

 

Het plangebied valt binnen het BBG en is aangeduid als 'Vastgesteld of bestaand bedrijventerrein'. De realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland.

 

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 7 juni 2019 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) door Provinciale Staten het laatst gewijzigd. In de PRV staan de regels van de provincie Noord-Holland met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en plannen. Tevens heeft de provincie in de PRV in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid. Daarnaast zijn in de PRV regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De PRV geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingentegen te gaan. Met de PRV is het provinciale beleid in regels vertaald, en is doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. Daarnaast worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de Groene Ruimte dan wel het Natuurnetwerk Nederland, de Blauwe Ruimte en Energie.

 

Ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is het artikel 5a 'Nieuwe stedelijke ontwikkeling' van de PRV van belang. Daarin staat het volgende:

1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

 

Op 12 juli 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, onder nr. 826244/826247, de Planningsopgave werklocaties Noord-Holland Zuid vastgesteld. De voorziene invulling van het bedrijventerrein De Loeten is opgenomen in deze provinciale planningsopgave en is aangemerkt als een hard plan. De aangevraagde ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de PRV.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.

 

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

 

In de structuurvisie wordt onder meer het volgende opgemerkt: "Nieuwe bedrijventerreinen moeten zorgvuldig worden ontwikkeld, waarbij duurzaamheid, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik als uitgangspunten worden gehanteerd. Bedrijventerrein De Loeten komt als eerste in aanmerking voor feitelijke ontwikkeling. Dit terrein blijft bestemd voor modern gemengde bedrijvigheid, waarbij veilinggerelateerde bedrijvigheid een subcategorie vormt."

 

De aangevraagde ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.

 

3.4.2 Structuurvisie Amstelveen Zuid

In 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Amstelveen Zuid vastgesteld. De realisatie van onder meer de volgende ontwikkelingen is daarin voorzien:

 

3.4.3 Nota Parkeernormen Amstelveen 2016

Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Amstelveen 2016 vastgesteld. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen, wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Eind 2012 heeft het CROW nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De ‘oude’ cijfers dateren van 2004 en hebben als basis gediend voor de parkeernormen uit de parkeernota 2005-2010. De nieuwe landelijke richtlijnen zijn voor de gemeente Amstelveen aanleiding geweest de normen te actualiseren.

 

Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Indien voor projecten in het voortraject normen zijn vastgesteld in het programma van eisen van deze projecten, wordt aan deze normen vastgehouden.

 

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. Het initiatief is in lijn met de Nota Parkeernormen Amstelveen 2016.

 

3.4.4 Verklaring van geen bedenkingen

De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).

 

Op 12 december 2018 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet is vereist, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten.

 

De aangevraagde activiteit past binnen de in paragraaf 3.4.2 genoemde structuurvisie Amstelveen Zuid. Een vvgb is daarom niet benodigd.

 

3.5 Conclusie

 

Vanuit de uitgangspunten van het rijks- en het provinciaal beleid bestaan geen belemmeringen voor de realisatie van het bedrijfspand. De ontwikkeling past eveneens in het gemeentelijk beleid.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Archeologie

In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt". Om dit te kunnen onderbouwen, dient een gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

 

In 2016 is archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Amstelveen geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid is door middel van een paraplubestemmingsplan gemeentebreed verankerd in het ruimtelijke beleid.

 

Het projectgebied valt binnen de landschappelijke eenheid 'Archeologische Waarde 5". Voor deze eenheid geldt een lage verwachting voor alle perioden. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2, is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk voorafgaand aan ruimtelijke planvorming.

 

Omdat in dit geval de bodemingrepen minder omvangrijk zijn, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij bodemverstorende activiteiten geldt te allen tijden de wettelijke meldingsplicht. Bij het aantreffen van waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen) dient men hiervan melding te maken bij de minister conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In de praktijk wordt deze melding gedaan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

 

Met het oog op eventuele archeologische waarden bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.1.2 Cultuurhistorie

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In het projectgebied en in de omgeving daarvan zijn dergelijke waarden niet aanwezig, zodat vanuit cultuurhistorisch besef geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.2 Bodem

 

4.2.1 Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik kan benadelen.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zonodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en in omgevingsplannen.

 

4.2.2 Provinciale milieuverordening

De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.

 

4.2.3 Beschrijving van het gebied

 

Bodemopbouw

De ligging van het plangebied is beschreven in § 1.3. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit zeeklei. Deze is niet in het gehele gebied uniform. Het maaiveld van het plangebied kent een kleine variatie maar bevindt zich gemiddeld op –4,5 NAP.

 

Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit kan zijn beïnvloed door historische activiteiten of gebruik. De kavel is tussen ca. 1985 en 2000 in gebruik geweest als teeltruimte bij een glastuinbouwbedrijf.

 

Haalbaarheid

De haalbaarheid van een ruimtelijk plan kan onder druk komen te staan door de kosten van een noodzakelijke bodemsanering of noodzakelijk grondverzet ter bescherming van het toekomstige bodemgebruik. Dit kan leiden tot een negatief resultaat op de grondexploitatie.

 

Bodemkwaliteit op planniveau

In juni 2005 is door Geofox-Lexmond een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5, projectnjummer 20051115/PVIA). Daarna zijn de bestaande (bouwdatum 1985) tuinbouwkassen gesloopt en is het terrein opgehoogd met grond indirect afkomstig van de Amstelveense grondbank en in een later stadium met puingranulaat. Het is niet aannemelijk dat zich een geval van ernstige bodemverontreiniging heeft voorgedaan, waardoor een spoedeisende bodemsanering zou zijn vereist.

 

Voor het grondwater geldt het volgende: op basis van een actualisatie onderzoek, opgesteld door Terrascan (zie bijlage 6, d.d. 9 mei 2016 met kenmerk T.16.8468/2), blijkt dat een overschrijding van de interventiewaarde voor nikkel is gemeten. Deze vormt, mede gelet op het toekomstig gebruik van de gronden, geen risico voor de gebruiker. Aangezien wel sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, geldt een registratieverplichting. Actieve saneringsmaatregelen zijn niet vereist. Op basis van voorstaande wordt aangegeven dat de omgevingsvergunning zal worden verleend, maar dat de start van de bouw pas kan beginnen nadat een beschikking ernst en spoed is afgegeven door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

 

4.3 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn) en vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden.

 

De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.

 

De gemeente Amstelveen maakt gebruik van de gedragscodes van Stadswerk. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud, als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze codes.

 

Op het perceel zijn diverse onderzoeken naar de aanwezige flora en fauna gedaan. Uit de quickscan flora en fauna (Buiting Advies 2016 & Buiting Advies 2017) is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is om aan te tonen of het plangebied wordt gebruikt als voortplantingsplaats, nestplaats of rustplaats van de huismus, rugstreeppad of gebouwbewonende vleermuizen.

 

In september 2017 heeft Buiting Advies, onder nummer 17026, een rapport uitgebracht over het door haar uitgevoerde aanvullend natuuronderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat in het projectgebied geen voortplantingsplaatsen of verblijfplaatsen van huismussen, vleermuizen of rugstreeppadden zijn vastgesteld. Voor wat betreft de rugstreeppad zijn aanbevelingen gedaan om te voorkomen dat het projectgebied door deze soort wordt gekoloniseerd.

 

In augustus 2020 is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van voortplantings- en/of rustplaatsen van de rugstreeppad (zie bijlage 7). In, en in de omgeving van, het projectgebied zijn geen rustreeppadden waargenomen. Omdat rugstreeppadden erg mobiel zijn, is het mogelijk dat tijdens de werkzaamheden het plangebied alsnog wordt gekoloniseerd. Om dit te voorkomen wordt het plaatsen van een amfibieënscherm aangeraden.

 

Het onderwerp ecologie levert derhalve geen belemmeringen op voor het project.

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

 

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.

 

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.

 

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

 

Externe veiligheid transport

In het Besluit externe veiligheid transportroutes, dat per 1 april 2015 in werking is getreden, heeft het Rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het besluit zijn regels opgenomen voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zogeheten basisnetafstanden van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze basisafstanden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Het besluit is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

 

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

 

4.4.2 Beschouwing projectgebied

De risicovolle activiteiten in de omgeving van het projectgebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de publieke risicokaart (www.risicokaart.nl ). De risicovolle activiteiten zijn weergegeven op onderstaande afbeelding. Het projectgebied is hierbij bij benadering weergegeven als geel kader.

 

 [image]

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart

 

Uit de risicokaart valt op te maken dat ter hoogte van de Legmeerdijk zich een tweetal hogedruk aardgasleidingen (leiding W-529-01 en W-529-15) bevinden. De afstand tot het projectgebied bedraagt ca. 220 meter. Daarnaast bevindt zich op ca. 170 meter ten zuiden van het projectgebied een gasdrukstation. Vanwege deze afstand vormt het gasdrukstation geen belemmering voor het project.

 

 [image]

Afbeelding 11: Invloedsgebied risicobronnen

 

Het projectgebied ligt buiten het invloedsgebied van de aardgasleidingen.

 

Geconcludeerd wordt dat het project in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar is.

 

4.5 Geluid

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

De aangevraagde ontwikkeling heeft geen betrekking op een geluidgevoelig object. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het rapport 'Akoestisch onderzoek Industrielawaai-Indirecte hinder bedrijfsverzamelgebouw Hoek Afmijnstraat - Keurmeesterstraat Amstelveen', opgesteld d.d. 03-02-2020 door HGOadvies, onder kenmerk 2020-012-IL-v1 (zie bijlage 8) is gebleken dat:

 

 

4.6 Kabels en leidingen

 

In of langs het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels . De aanwezige ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding is in het kader van externe veiligheid in paragraaf 4.4 beschreven.

 

4.7 Luchtkwaliteit

 

De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Per 15 november 2007 is voor luchtkwaliteit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de "Wet luchtkwaliteit", het wettelijk kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In dat kader zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” van belang,

namelijk

 

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningen en kantoren komt die 3%-grens overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m² b.v.o. kantoren. Bedrijvigheid wordt niet genoemd in het NIBM.

 

Met behulp van de NIBM-tool (2019) is bepaald of het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan in betekende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld.

 

Met betrekking tot de verkeersafwikkeling zijn de CROW richtlijnen (publicatie 317) gehanteerd. Aan de hand daarvan kan de verkeersgeneratie worden bepaald, waarbij wordt uitgegaan van een matig stedelijke ligging in het buitengebied. Uit de berekening van de NIBM-tool (zie afbeelding 12) blijkt dat het extra verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving.

 

 [image]

Afbeelding 12: Berekening NIBM-tool

 

Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bedrijfsuitbreiding.

 

4.8 Milieuzonering

 

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

 

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 1 vermeld.

 

 [image]

Afbeelding 13: Richtafstanden en omgevingstype

 

Het projectgebied is onderdeel van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein De Loeten. Daarom kan het projectgebied worden getypeerd als ‘gemengd gebied’. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. In het bedrijfsverzamelgebouw zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan, waarbij een richtafstand geldt van 50 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft een bedrijfswoning aan De Loetenweg. Gezien de onderlinge afstand van deze bedrijfswoning en het projectgebied van circa 125 meter, wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 meter.

 

4.9 Verkeer en parkeren

 

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het projectgebied.

 

Verkeer

Met betrekking tot de verkeersafwikkeling kunnen CROW richtlijnen (publicatie 317) worden gehanteerd. Hiertoe kan berekend worden wat de bij de ontwikkeling behorende verkeersgeneratie betreft. Uitgegaan is van een matig stedelijke ligging in het buitengebied. Dit betekent dat op basis van de CROW normering een verkeersaantrekkende werking is voorzien van 128 verkeersbewegingen. Uitgaande van een werkdag van 09:00 - 17:00 zijn dit 16 verkeersbewegingen per uur. Gezien de integrale ontwikkeling van bedrijventerrein De Loeten, en de daarmee gepaard gaande aangepaste verkeersstructuur, kan worden gesteld dat de wegen in de directe omgeving van het projectgebied over voldoende capaciteit beschikken om de verkeerstromen als gevolg van het initiatief zonder problemen af te wikkelen.

 

Parkeren

Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Amstelveen 2016 vastgesteld. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen, wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd.

 

Een bedrijfsverzamelgebouw kan op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid worden geschaard onder ‘Bedrijfsfunctie (arbeidsextensief)’. Voor deze functie geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. Voor de (ondergeschikte) kantoorfunctie geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte.

 

De totale bruto vloeroppervlakte van de ‘Bedrijfsfunctie (arbeidsextensief)’ bedraagt ca. 4.674 m2 (4.124 m2 bedrijfshal en 550 m2 entresol). Op basis daarvan zijn 46,8 parkeerplaatsen benodigd.

 

De totale bruto vloeroppervlakte van de kantoorfunctie bedraagt ca. 1.041 m2. Op basis daarvan zijn 20,8 parkeerplaatsen benodigd.

 

In totaal zijn derhalve 68 parkeerplaatsen op eigen terrein benodigd. Het bouwplan voorziet in 91 parkeerplaatsen en voldoet daarmee ruimschoots aan de norm.

 

4.10 Water

 

Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Het doel van deze toets is het evenwichtig meenemen van waterbelangen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer en onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

 

Watercompensatie

Voor de benodigde watercompensatie per deelontwikkeling wordt de oplossing gevonden in de watercompensatie voor het bedrijventerrein De Loeten als geheel. Hiervoor wordt gerefereerd aan de, in samenspraak met de waterbeheerder opgestelde, kaart 'Watercompensatie Bedrijventerrein De Loeten (zie bijlage 9). Op deze kaart zijn de benodigde oppervlakten en de locaties van het te realiseren oppervlaktewater aangegeven. Het benodigde oppervlak aan watercompensatie is berekend rekening houdend met het maximaal uit te geven terrein en met het bestaande verharde oppervlak. Iedere initiatiefnemer draagt bij aan de kosten voor het realiseren van deze waterpartijen.

 

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

 

Het instrument en de procedure milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Voor alle projecten waarbij de activiteit is opgenomen in Bijlage D van dit Besluit, moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De wijziging van dit Besluit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in deze wetgeving voor alle in het Besluit genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

 

Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

 

Burgemeester en wethouders hebben, op basis van een door de initiatiefnemer aangeleverde aanmeldnotitie, besloten dat het bouwplan niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu (zie bijlage 10). Daarom hoeft geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van het onderhavige ruimtelijk besluit een onderzoek te worden gedaan naar de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.

 

In artikel 6.12 van de Wro is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de grond waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van die verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

 

Voor de onderhavige ontwikkeling is door de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Alle kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer, zodat het bouwplan geen financiële consequenties heeft voor de gemeente.

 

De kosten zijn hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een schriftelijke dan wel mondelinge zienswijze naar voren te brengen.

 

De stukken hebben van 17 december 2020 tot en met woensdag 27 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen, waarbij de omgeving van het projectgebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". De realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten.

 

In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat vanuit de diverse (milieu)aspecten geen belemmeringen naar voren zijn gekomen voor deze ontwikkeling. Het gewenste gebruik heeft evenmin onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

 

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is geoorloofd toepassing te geven aan het bepaalde artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. De aangevraagde omgevingsvergunning kan dan ook worden verleend.