direct naar inhoud van Regels

OIAVHBP Legmeerpolder Zuid - De Loetenweg 1

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.OIAVHB11xAE-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

 

 

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleidskaders

HOOFDSTUK 4 Onderzoek

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

ASA Autoschade is momenteel gevestigd aan de Witteweg 32 in Aalsmeer. Door de groei van de werkzaamheden is die locatie te klein. Het bedrijf heeft daarom het voornemen om een groter bedrijfspand te laten bouwen aan de De Loetenweg 1 te Amstelveen. In het voor die locatie geldende bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid" heeft het perceel aan de De Loetenweg 1 een agrarische bestemming. Binnen die agrarische bestemming zijn de bedrijfsactiviteiten van ASA Autoschade niet toegestaan.

 

 [image]

Afbeelding 1: Ligging plangebied

 

Om de bouw van het bedrijfspand mogelijk te maken zal aan burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen verzocht worden om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het vigerende bestemmingsplan. Op 29 maart 2018 is de aanvraag om omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders ontvangen en in september 2018 is de aanvraag aangepast en aangevuld. De aanvraag om omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlagen 2 en 3 (relevante gegevens behorende bij de aanvraag).

 

Deze rapportage omvat de ruimtelijke onderbouwing die voor die procedure noodzakelijk is. In die ruimtelijke onderbouwing worden onder meer de bestaande en toekomstige situatie beschreven, wordt een samenvatting opgenomen van het relevante beleid van het Rijk, de provincie en van de gemeente Amstelveen en wordt de ontwikkeling getoetst aan de milieu- en overige wetgeving.

 

1.2 Ligging plangebied

 

Het plangebied aan de De Loetenweg 1 bestaat uit een gedeelte van het kadastrale perceel O9882 en heeft een oppervlakte van 3.636 m².

 

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

 

1.3.1 Bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid" dat op 12 november 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Amstelveen is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin grotendeels de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Binnen het bouwvlak mogen kassen en bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van respectievelijk 6 en 8 meter. De voorzijde van het perceel aan de De Loetenweg heeft de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning". Binnen het aangegeven bouwvlak mag 1 bedrijfswoning worden gerealiseerd, indien de woning gelet op de aard, inrichting, de omvang en de continuïteit van het bedrijf ter plaatse noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering. Een bedrijfspand past niet binnen die bestemmingen.

 

Daarnaast zijn diverse aanduidingen op de verbeelding aangegeven in verband met de ligging van het plangebied in de nabijheid van Schiphol. Deze leveren geen beperkingen op voor de onderhavige ontwikkeling.

 

 [image]

Afbeelding 2: Fragment vigerend bestemmingsplan "Legmeerpolder Zuid"

 

1.3.2 Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen"

Daarnaast is het Paraplubestemmingsplan "Schipholparkeren en Parkeernormen" op 22 maart 2017 vastgesteld. Dit Paraplubestemmingsplan regelt twee zaken: het niet toestaan van Schipholparkeren binnen de gemeente Amstelveen en het opnemen van parkeernormen in bestemmingsplannen. De parkeernormen gelden als uitgangspunt voor de planontwikkeling.

 

Ten slotte is het Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie in november 2017 in ontwerp ter visie gelegd. Het plangebied krijgt hierin de archeologische dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 5" waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter. Daaruit blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Geschiedenis

 

Algemeen

In de Middeleeuwen bestond de Noorder Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de veenpolders het veen niet is ontgraven. In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn). Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.

 

 [image]

Afbeelding 3: Historische topografie

 

Op de topografische kaart uit 1891 (zie afbeelding 3, linksboven) is de droogmakerij zichtbaar zoals die destijds is gerealiseerd. In de directe omgeving van de onderhavige planlocatie is die situatie min of meer zo gehandhaafd tot de 70'er jaren van de 20e eeuw. Op de topografische kaart van 1988 zijn voor het eerst de kassen te zien die hier tot enkele jaren geleden hebben gestaan. In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen waarbij de omgeving van het plangebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". In die periode is tevens langs de zuidrand van de planlocatie de omlegging van de N201 gerealiseerd.

 

Op De Loetenweg 1 was voorheen een rozenkwekerij gevestigd. Op het perceel stond een bedrijfswoning en een glastuinbouwcomplex bestaande uit kassen. De kassen zijn gesloopt en alleen de voormalige bedrijfswoning is nog op het perceel aanwezig. Op de achterzijde van het perceel is inmiddels het Truckcenter Aalsmeer gehuisvest.

 

 [image]

Afbeelding 4: Luchtfoto 2008/2017

 

2.2 Ruimtelijke structuur

 

Het bedrijventerrein De Loeten ligt in het zuidwesten van de gemeente Amstelveen en is bijna 50 hectare groot. Het gebied wordt omsloten door drie wegen, te weten de Legmeerdijk (westzijde), de Noorddammerweg (oostzijde) en de omgelegde N201 (zuidzijde). Aan de noordzijde wordt het onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg tussen de Legmeerdijk 262 en de Noorddammerweg 101.

 

Sinds de aanleg van de N201 is de De Loetenweg een doodlopende weg. Op het perceel is de voormalige bedrijfswoning aanwezig. Het perceel ligt voor het overige braak sinds de sloop van de kassen.

 

2.3 Toekomstige situatie

 

Ook de voormalige bedrijfswoning op het perceel zal worden gesloopt. Op het terrein zal een bedrijfspand worden gebouwd met een oppervlakte van 1.400 m². Het bedrijfspand krijgt voor het overgrote deel een bouwhoogte van 7,1 meter. Het bedrijfspand heeft in de zuidoosthoek een bebouwingsaccent met een hoogte van 8 meter. Dit accent wordt verder benadrukt door een andere materialisering en een groot uitkragend raam. Het omliggende terrein zal worden verhard en worden ingericht als parkeerplaats.

 

In het bedrijf zijn 13 personen werkzaam.

 

 [image]

Afbeelding 5: Toekomstige situatie

 

 [image]

Afbeelding 6: Vogelvluchtperspectief bebouwing (indicatief)

 

2.4 Motivering om af te wijken van het bestemmingsplan

 

De vestiging van het vrachtwagenterrein gaat plaats vinden op het toekomstige bedrijventerrein De Loeten. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland zijn deze gronden geoormerkt als bedrijventerrein. Tijdens de economische crisis was de vraag naar bedrijventerreinen minder groot dan eerst werd aangenomen. Het op dat moment integraal ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein met exploitatieplan resulteerde in een exploitatietekort. Overeenkomstig de uitvoeringsparagraaf van de gemeentelijke structuurvisie is gekozen voor faciliterend grondbeleid. De ontwikkelingsstrategie voor 'De Loeten' blijft om een bedrijventerrein te ontwikkelen.

 

De gemeente faciliteert bedrijfsontwikkelingen die passen binnen de beoogde en gewenste bedrijfsbestemming. Voor deze ontwikkelingen wordt dan een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning of een bestemmingsplan) gevoerd. Voorwaarden voor een dergelijke ruimtelijke procedure zijn, dat de bedrijfsontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders en kostenverhaal moet mogelijk zijn.

 

 [image]

Afbeelding 7: bouwplan geprojecteerd op stedenbouwkundige verkaveling bedrijventerrein De Loeten

 

Het nu verlenen van planologische medewerking aan de vestiging van een bedrijfsactiviteit past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten. Met voorliggende omgevingsvergunning treedt de gemeente op in lijn met de hierboven beschreven visie.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskaders

 

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor het plangebied. In dit hoofdstuk volgt een korte samenvatting van de betreffende nota's.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

 

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals De Beemster, de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

 

Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

 

Uitgangspunt is dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Met ingang van 1 juli 2017 is een wijziging in werking getreden. Deze wijziging betekent dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Amstelveen ligt in Noord-Holland Zuid, In deze regio vindt de onderlinge afstemming van de regionale behoefte aan bedrijventerreinen (en kantoren) plaats in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren Amsterdam (Plabeka). De Loeten is in dit kader als bedrijventerrein aangewezen. Het nut en de noodzaak van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee in regionaal verband aangetoond. Het bedrijventerrein ligt binnen het bestaand bebouwd gebied zoals dat is aangegeven in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De tweede trede van de ladder hoeft derhalve niet te worden gemotiveerd.

 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen en bij projectafwijkingsbesluiten dient rekening te worden gehouden met het Barro. In het Barro staan geen onderwerpen die relevant zijn voor de onderhavige planontwikkeling.

 

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

De voorliggende omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik, wordt verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt ten aanzien van een dergelijke vergunning onder meer, dat artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing is.

 

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;

  2. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, geeft de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Amstelveen ligt in Noord-Holland Zuid en in deze regio vindt de onderlinge afstemming van de regionale behoefte aan bedrijventerreinen (en kantoren) plaats in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren Amsterdam (Plabeka). De Loeten is in dit kader geoormerkt als bedrijventerrein. Het nut en de noodzaak van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee in regionaal verband aangetoond. Het bedrijventerrein is voorzien binnen het bestaand bebouwd gebied ingevolge de provinciale structuurvisie.

 

3.1.4 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

Op grond van artikel 8.8, lid 1 van de Wet luchtvaart wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in acht genomen.

 

Het LIB bevat de ruimtelijke maatregelen op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. Tezamen met het luchthavenverkeerbesluit, dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer, is het besluit een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart, zoals dat in die wet is opgenomen door de wet van 27 juni 2002 tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol. Het LIB maakt onderscheid in een drietal onderdelen waarop de ontwikkeling dient te worden getoetst: de zone beperking geluidsgevoelige bebouwing, de toegestane bouwhoogte en de beperkingen ten gevolge van vogelaantrekkende functies.

 

De bouwlocatie ligt net binnen de contouren van de 'Overzichtskaart Beperking bebouwing' bij het Luchthavenindelingbesluit voor de luchthaven Schiphol en is voor een deel aangeduid met nummer 3 en voor een ander deel met nummer 4.

 

Op grond van artikel 2.2.1, lid 3 en 4 zijn op de gronden die in bijlage 3B met nummer 4 zijn aangewezen, geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen zijn toegestaan. Uit de Nota van Toelichting bij het LIB blijkt dat nieuwe bedrijfsgebouwen of bijvoorbeeld kazernes hier dus wel zijn toegestaan. Ook worden woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen gerespecteerd als sprake is van bestaand gebruik.

 

Een tweede contourenkaart stelt beperkingen aan de bouwhoogte. Het plangebied ligt in het gebied met een maximale hoogte van 41 meter +NAP. De planontwikkeling gaat uit van een veel lagere bouwhoogte en is dus niet in strijd met de hoogtebeperkingen die volgen uit het LIB.

 

De laatste beperking die wordt opgelegd vanuit het LIB is dat realisatie van vogelaantrekkende functies niet is toegestaan binnen een zone die op kaart 5 van het LIB is aangegeven. In artikel 2.2.3 van het LIB is een aantal categorieën van bestemmingen aangegeven die binnen die zone niet zijn toegestaan. Bedrijfsactiviteiten horen niet tot de daar genoemde categorieën. Deze beperking is derhalve niet van toepassing.

 

Op grond van het LIB zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

 

3.1.5 Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen, is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

 

In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

 

Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Uit paragraaf 4.1 blijkt dat het gebied een lage trefkans op archeologische waarden heeft. Uit cultuurhistorisch oogpunt is de bestaande woning niet van belang. Er is derhalve geen sprake van bouwkundig erfgoed. De nieuwe bedrijfsbebouwing past binnen de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein De Loeten. Uit het oogpunt van cultuurhistorie is er geen belemmering om de bestaande woning te slopen en te vervangen door een bedrijfspand.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 22 juni 2010 hebben provinciale staten de "Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt. In de structuurvisie geeft de provincie aan dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen. Daarbij richt de provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionale en bovenregionale schaal spelen en/of gevolgen hebben.

 

 [image]

Afbeelding 8: Provinciale belangen

 

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de structuurvisie uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Het plangebied valt binnen het BBG en is aangeduid als 'Vastgesteld of bestaand bedrijventerrein'. De realisatie van het bedrijfspand past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

 

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 3 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld, die op 1 maart 2017 in werking is getreden. Op 20 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten bovendien besloten om de kaarten van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) uit het Natuurbeheerplan 2017 op te nemen in de PRV. In de PRV heet dit Ecologische Hoofdstructuur. De verordening is van toepassing op bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 of lid 2 van de Wabo.

 

Het onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Op 28 maart 2017 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de Planningsopgave werklocaties Noord-Holland Zuid vastgesteld. De voorziene invulling van het bedrijventerrein De Loeten is opgenomen in deze provinciale planningsopgave en is aangemerkt als een hard plan. De aangevraagde ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de PRV.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De Structuurvisie Amstelveen 2025+ is op 21 september 2011 door de gemeenteraad van Amstelveen vastgesteld. In de structuurvisie is de lange termijn visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Amstelveen uitgewerkt. Het biedt helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De structuurvisie is als zodanig geen juridisch bindend planfiguur, maar fungeert wel als de onderlegger voor bestemmingsplannen en bijbehorende exploitatieplannen. De structuurvisie dient als basis voor het vaststellen van ruimtelijke plannen en voor het verhalen van publieke kosten op private initiatiefnemers.

 

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

 

Het bieden van voldoende passende werklocaties voor bestaande en voor nieuwe bedrijven is essentieel om het vestigingsklimaat te verbeteren en om de werkgelegenheid uit te breiden. Nieuwe bedrijventerreinen moeten zorgvuldig worden ontwikkeld, waarbij duurzaamheid, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik als uitgangspunten worden gehanteerd. Bedrijventerrein De Loeten komt als eerste in aanmerking voor feitelijke ontwikkeling. Dit terrein blijft bestemd voor modern gemengde bedrijvigheid, waarbij veilinggerelateerde bedrijvigheid een subcategorie vormt. De gronden op het bedrijventerrein De Loeten zijn in eigendom van particulieren. Amstelveen bezit nauwelijks gronden en is niet van plan om grondposities in te nemen. De gemeente wil via anterieure overeenkomsten afspraken maken met de eigenaren over de ontwikkeling van deze locaties.

 

De vestiging van ASA Autoschade past binnen dit en beleidskader en is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.

 

3.3.2 Nota Parkeernormen Amstelveen 2016

Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Amstelveen 2016 vastgesteld. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen, wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Voor arbeidsextensieve bedrijvigheid geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak (bvo). Het pand heeft een bvo van 1.627 m². Derhalve zijn minimaal 17 parkeerplaatsen noodzakelijk. Op eigen terrein worden 45 parkeerplaatsen aangelegd. Deze zijn tevens bestemd om auto's van klanten, die hun auto aanbieden voor schadeherstel, te parkeren.

 

3.3.3 Verklaring van geen bedenkingen

De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).

 

Op 29 april 2015 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Amstelveen" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet noodzakelijk is, mits is voldaan aan alle hierna genoemde kenmerken:

  1. de aangevraagde activiteit past binnen een (voor)ontwerpbestemmingsplan, waarop reeds inspraak is verleend, en/of een door de raad vastgestelde Startnotitie;

  2. eventueel in de aanvraag opgenomen woningbouw past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;

  3. de aangevraagde activiteiten geen ingrijpende gevolgen hebben voor de gemeente.

 

De aangevraagde activiteit past binnen het voorontwerp bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loeten" (voor inspraak ter inzage gelegen van 17 juni t/m 14 juli 2010), ziet niet op woningbouw en heeft geen ingrijpende gevolgen voor de gemeente. Een vvgb is daarom niet benodigd.

 

3.4 Conclusie

 

Vanuit de uitgangspunten van het rijks- en het provinciaal beleid zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het bedrijfspand. De ontwikkeling past eveneens in het gemeentelijk beleid.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Onderzoek

 

4.1 Archeologie

 

In de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt". Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

 

In 2016 is archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Amstelveen geactualiseerd. Deze is als basis gebruikt voor het Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie, dat in november 2017 in ontwerp ter visie is gelegd. Het plangebied krijgt hierin de archeologische dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 5" waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter. Omdat in dit geval de bodemingrepen veel minder omvangrijk zijn, is geen archeologisch onderzoek noodzakeljik.

 

4.2 Bodem

 

In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek volgens NEN 5740.

 

In het plangebied is daarom bodemonderzoek verricht (zie bijlage 4: Inpijn-Blokpoel Milieu B.V., Verkennend NEN-bodemonderzoek De Loetenweg 1-3 te Amstelveen, 14P001165-adv01, Waddinxveen, 11 december 2014). Aan de hand van de beschikbare (historische) gegevens, als weergegeven in de rapportage van het vooronderzoek, is er vanuit gegaan dat ter plaatse van de voormalige locatie van de (voormalige) olietank de bodem voldoende gesaneerd is. Wel is ter controle alhier een boring verricht, die is afgewerkt met een peilbuis. Voor het overige is uitgegaan van een onverdacht terrein, hypothese: onverdachte locatie (ONV). Het geheel aan onderzoeksresultaten geeft aanleiding de gestelde hypothese te verwerpen. De gehalten aan nikkel in het grondwater overschrijden het criterium voor nader onderzoek, de overige gemeten gehalten overschrijden dit criterium niet. Nader onderzoek naar nikkel in het grondwater is daarom formeel noodzakelijk. Echter gezien de reeds beschikbare hoeveelheid aan onderzoeksresultaten lijkt de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging (nikkelgehalten > interventiewaarde) onwaarschijnlijk en is nader onderzoek hiernaar weinig zinvol. Bovendien zijn de verhoogde gehalten aan nikkel vermoedelijk het gevolg van een verstoorde balans in het klei-humus complex, als gevolg van kassenteelt. De verstoring is reeds opgeheven waardoor de klei-humus balans zich na verloop van tijd zal 'herstellen' (afname 'vrije' nikkelconcentratie).

 

Omdat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan dit consequenties hebben bij eventuele graafwerkzaamheden. Licht (en matig) verontreinigde grond mag niet zonder meer op locatie worden hergebruikt. Sterk verontreinigde grond mag niet als landbodem worden hergebruikt. Indien verontreiniging binnen een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' wordt verminderd of verplaatst, is dit meldingsplichtig. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

 

4.3 Luchtkwaliteit

 

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.

 

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningen en kantoren komt die 3%-grens overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m² b.v.o. kantoren. Bedrijvigheid wordt niet genoemd in het NIBM.

 

Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De overige stoffen waaraan getoetst moet worden volgens Wet Luchtkwaliteit voldoen normaliter aan de grenswaarden. De emissie van NO2 wordt voor 95% veroorzaakt door energieverbruik, met name in het verkeer en door de industrie (verbranding).

 

Met behulp van de NIBM-tool bepaald of het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan in betekende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit. Daarbij is uitgegaan van een worst case situatie waarbij per week 40 auto's hersteld worden (=80 verkeersbewegingen/week) Ook voor het personeel (13 werkzame personen) wordt ervan uitgegaan dat zij met de auto naar hun werk gaan (= 130 verkeersbewegingen/week). Verder komen er leveranciers met één bestelbus/dag (10 verkeersbewegingen/week) en 2 vrachtwagens per week naar het bedrijf komen (4 verkeersbewegingen/week). In totaal is er derhalve sprake van een verkeersgeneratie van 224 verkeersbewegingen per week òf 32 per dag. Uit deze berekening met de NIBM-tool uit 2015 (zie afbeelding 8) blijkt dat de extra bijdrage van het verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Op grond van deze redenering kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

 

 [image]

Afbeelding 9: Berekening NIBM-tool

 

Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bedrijfsuitbreiding.

 

4.4 Geluid

 

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs een aantal wegen geluidzones, waarbinnen in het geval van nieuwe geluidgevoelige functies onderzoek moet worden gedaan naar de geluidbelasting. Het bedrijfspand is geen geluidsgevoelige functie. In dat kader is derhalve geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Daarnaast is van belang wat het bedrijf aan geluid oplevert voor geluidgevoelige bestemmingen in de nabijheid. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.7.

 

Tenslotte kan het aan- en afrijdende verkeer naar en van het bedrijf indirecte hinder veroorzaken. In dit geval is deze hinder niet doorgerekend, omdat het relatief weinig vrachtverkeer betreft en de geluidbelasting daardoor zal meevallen. Bovendien zal het verkeer, wanneer het de De Loetenweg 5 of 6 bereikt, al zijn opgegaan in de rest van het verkeer en niet meer specifiek toe te rekenen zijn aan ASA. Het is bijvoorbeeld eigenlijk niet meer te onderscheiden van het verkeer dat van Dillewijn komt (vanaf de De Loetenweg 2).

 

4.5 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

 

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

 

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

 

Op basis van www.risicokaart.nl blijkt dat er aan de overzijde van de N201 een Gasdrukstation aanwezig is. Hiervoor geldt een afstandscriterium van 50 meter. Binnen deze zone worden geen ontwikkelingen of uitbreidingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Hierdoor is nader onderzoek niet noodzakelijk. Nabij de Legmeerdijk ligt een tweetal hogedruk aardgasleidingen (leiding W-529-01 en W-529-15). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze leidingen. Er zijn geen routes voor gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied. Onderzoek externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.

 

 [image]

Afbeelding 10: Fragment risicokaart

 

Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van het plangebied.

 

4.6 Ecologie

 

De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. Per 1 januari 2017 is de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd.

 

Gebiedsbescherming

Binnen een straal van 3 kilometer rond het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden die zijn aangewezen in het kader van Natura2000. De planontwikkeling heeft ook uit het oogpunt van gebiedsbescherming geen consequenties.

 

Soortenbescherming

De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

 

In 2014 is door Adviesbureau E.C.O. Logisch verkennend natuuronderzoek uitgevoerd middels een quickscan ecologie. Uit de quickscan is gebleken dat het plangebied mogelijk functies herbergt voor de rugstreeppad en vleermuizen. Derhalve is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van het plangebied door de rugstreeppad en vleermuizen (zie bijlage 5: Adviesbureau E.C.O. Logisch, Natuuronderzoek De Loetenweg 1 te Amstelveen Rugstreeppad en vleermuizen Eindrapport BPNA1702, Nieuwerkerk aan den IJssel, 12 december 2017).

 

Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Het plangebied en de directe omgeving wordt slechts incidenteel benut als foerageergebied door enkele individuen van de gewone dwergvleermuis. Het plangebied is hierdoor voor de lokale populatie van de gewone dwergvleermuis van beperkt belang.

 

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen individuen of koorzang van de rugstreeppad waargenomen. Het plangebied is hierdoor niet van belang voor de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie van de rugstreeppad.

 

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding tot een te verwachten overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Het is aan te bevelen de werkzaamheden overdag en buiten het broedseizoen uit te voeren. Daarnaast wordt aanbevolen de werkzaamheden in één richting uit te voeren zodat eventuele aanwezige fauna voor de werkzaamheden uit kan vluchten.

 

4.7 Milieuzonering

 

Algemeen

In het bestemmingsplan staat het begrip "een goede ruimtelijke ordening" centraal. Ook het milieubeleid beoogt handhaving en bevordering van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Om dit te realiseren wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering heeft twee doelen:

 

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Om de gemeenten een handreiking te bieden voor een verantwoord inpassen van bedrijvigheid of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld, die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. De milieuzonering wordt bepaald aan de hand van de richtafstandenlijst en omgevingstypen. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. De categorie 1 staat voor de laagste potentiële milieubelastingen en de categorie 6 staat voor de hoogste potentiële milieubelasting.

 

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is in dit geval de richtafstandenlijst een bouwsteen voor de milieuzonering. ASA Autoschade wordt in de handreiking getypeerd als een bedrijf in milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt in een 'rustige woonwijk' een richtafstand van 100 meter. De omgeving van het plangebied is echter geen rustige woonwijk, maar kan worden getypeerd als een zogenaamd 'gemengd gebied'. In dat geval geldt voor bedrijven uit milieucategorie 3.2 een richtafstand van 50 meter. De nu nog bestaande agrarische woningen aan De Loetenweg 1 en 2 zullen worden gesloopt. De dichtstbijzijnde woning aan de De Loetenweg staat op nummer 5 op ongeveer 70 meter van het plangebied; de dichtstbijzijnde woning aan de overzijde van de N201 staat op ongeveer 90 meter afstand. Gelet op de richtafstand van 50 meter zijn er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

 

4.8 Water

 

Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer en onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

 

Voor de benodigde watercompensatie per deelontwikkeling wordt de oplossing gevonden in de watercompensatie voor het bedrijventerrein De Loeten als geheel. Hiervoor wordt gerefereerd aan de, in samenspraak met de waterbeheerder opgestelde, kaart 'Watercompensatie Bedrijventerrein De Loeten (zie bijlage 6: Gemeente Amstelveen, Watercompensatie Bedrijventerrein De Loeten, tekeningnummer WA. 11 19, Amstelveen, 28 juli 2015). Op deze kaart zijn de benodigde oppervlakten en de locaties van het te realiseren oppervlaktewater aangegeven. Het benodigde oppervlak aan watercompensatie is berekend rekening houdend met het maximaal uit te geven terrein en met het bestaande verharde oppervlak. Iedere initiatiefnemer draagt bij aan de kosten voor het realiseren van deze waterpartijen.

 

4.9 Vormvrije mer-beoordeling

 

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dien het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht).

 

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zodat voldaan wordt aan de onderzoeksverplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.

 

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

 

Op 10 juli 2018 hebben burgemeester en wethouders, basis van een door de initiatiefnemer aangeleverde aanmeldnotitie, besloten dat het bouwplan niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu (zie bijlage 7). Daarom hoeft geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid van het plan

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.

 

In artikel 6.12 van de WRO is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de grond waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van die verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

 

Op 23 maart 2017 is voor de onderhavige ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten met de toenmalige eigenaar van de gronden, waarin ook planschadeverhaal is opgenomen, waardoor de gemeente planschadeclaims bij deze kan verhalen. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht.

 

De kosten zijn hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve zal geen exploitatieplan worden vastgesteld.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.

 

De stukken hebben van 25 oktober 2018 tot en met 5 december 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

Het glastuinbouwbedrijf aan de De Loetenweg 1 heeft zijn bedrijfsactiviteiten beëindigd. In het afgelopen decennium is een transformatie op gang gekomen waarbij de omgeving van het plangebied geleidelijk verandert van een glastuinbouwgebied in het bedrijventerrein "De Loeten". De realisatie van een bedrijfspand voor ASA Autoschade past binnen de kaders van het gewenste toekomstige bedrijventerrein De Loeten.

 

In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er vanuit de diverse (milieu)aspecten geen belemmeringen naar voren zijn gekomen voor deze ontwikkeling. Het gewenste gebruik heeft evenmin onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

 

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is geoorloofd toepassing te geven aan het bepaalde artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. De aangevraagde omgevingsvergunning kan dan ook worden verleend.