OIAVHB Amstelveen Noord-Oost - Studentexperience
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB10xO-OW01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
1 Ruimtelijke onderbouwing Student Experience Amstelveen
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doelstelling
Op 22 december 2023 (Z2023-00003684) is een aanvraag omgevingsvergunning (zie bijlage 1) ingediend voor de ontwikkeling van een complex (short stay, verblijf van 7 dagen tot maximaal 6 maanden) met circa 500 kamers op een terrein aan de Uilenstede in Amstelveen.
De doelgroep voor dit complex bestaat voornamelijk uit (internationale) studenten, PhD'ers, (internationaal) wetenschappelijk personeel, kenniswerkers, jongeren en starters, maar ook uit werkenden met een essentieel beroep (brandweer, politie, zorgpersoneel en ambtenaren), spoedzoekers waarvan aantoonbaar is dat economische dakloosheid dreigt, en het tijdelijk huisvesten van statushouders als tussenoplossing voordat ze naar een woning doorstromen, en andere doelgroepen die op zoek zijn naar (flexibele) accommodatie.
Naast de genoemde circa 500 kamers zijn in het complex de volgende ondersteunende voorzieningen beoogd:
Een receptie met bijbehorende kantoorruimte (backoffice);
Een lounge en een wasserette;
Studiezalen (voor de studenten/hotelgasten);
Een halfverdiepte parkeerkelder voor auto’s en fietsen.
Relevante bouwtekeningen zijn bijgevoegd in bijlagen 2 en 3.
De locatie waar de aanvraag omgevingsvergunning op ziet ligt binnen het bestemmingsplan Uilenstede -Kronenburg. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor dit perceel een kantoorbestemmng.
Het ingediende bouwplan is in strijd met de bouw- en gebruiksvoorschriften van de geldende bestemming voor deze locatie. In dit verband is relevant dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zoals in dit geval, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Dat betekent dus dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.
1.2 Ligging, beschrijving en begrenzing plangebied
Het plangebied waarin het perceel zich bevindt is gelegen in het noordoosten van de bebouwde kom van Amstelveen.
De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak zoals dat is opgenomen op de bijbehorende verbeelding, zoals die onder andere is in te zien op www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het project. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het project. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het provinciale en gemeentelijke beleid, dat een relatie heeft met het projectgebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het project en wordt afgesloten met een conclusie voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening t.a.v. dit project.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Op de locatie Uilenstede 471 /473/ Professor E.M. Meijerslaan 10 stonden vroeger drie kantoortorens (38.000 m2 bvo), een grote benedenverdieping en een parkeergarage. Deze is na langdurige leegstand in 2008 gesloopt. De ondergrondse garage is nog aanwezig, doch afgevuld met zand en daarna geheel onder water gelopen.
Direct grenzend aan de kavel staan nog twee gebouwen. Een klein verhuurd kantoorpand en een parkeergarage. Deze beide panden behoren niet tot het plangebied. Uit onderstaande luchtfoto blijkt dat het plangebied intussen geheel braakliggend is.
Afbeelding 1. Ligging plangebied in de omgeving (bron: Google maps)
2.2 De ontwikkeling
Het te ontwikkelen gebied grenst aan de studentencampus Uilenstede. Het door initiatiefnemer te ontwikkelen, realiseren en exploiteren project betreft een studentencomplex met circa 500 kamers en bijbehorende voorzieningen aan de Uilenstede in Amstelveen. Het beoogde bouwvolume omvat maximaal 9 bouwlagen en heeft een totale bruto vloeroppervlakte van circa 16.275 m2. De voetprint van het bouwvolume is circa 2.600 m2 (exclusief binnenruimte van circa 850 m2) waarbij vanaf de 3e verdieping de vloeroppervlakte afneemt vanwege het ‘getrapte ontwerp’.
Artist impression Studentexperience
De locatie is zoals hiervoor is weergegeven gelegen in de gebiedsontwikkeling Uilenstede – Kronenburg dat in de komende jaren een volledige transformatie zal ondergaan en nadrukkelijk op studenten gericht is, en daarmee aansluit op de huidige studentencampus Uilenstede. Het studentencomplex zal bestaan uit circa 500 kamers, verdeeld over 9 verdiepingen (maximale bouwhoogte ca. 28 m) op een halfverdiepte parkeergarage met een bruto vloeroppervlak van circa 3.000 m2. De centrale entree, gelegen in het door bebouwing omsloten binnentuin, geeft toegang tot de ontvangstruimte op de begane grond. Via deze entree zijn tal van voorzieningen bereikbaar, zoals een studiezaal, wasserette, koffiecorner, ontspanningsruimte/ -faciliteiten en daarnaast toegang tot de kantoorruimte voor de medewerkers van initiatiefnemer. Via de entree is daarnaast de (half-verdiepte) besloten parkeergarage voor de stalling van auto’s en fietsen toegankelijk. Iedere gast heeft zijn eigen plek in het fiets-parkeersysteem. Via de entree zijn de liften en trappenhuizen toegankelijk die de gasten gebruiken om naar hun kamers te gaan. Het gehele pand is voorzien van camerabewaking om de veiligheid te waarborgen van de gasten in en rondom het gebouw. Naast de camerabewaking is er 24-uurs toezicht door locatiemanagers. Op het dak is een basketbalveld met een kooiconstructie voorzien zodat buiten(-sport)activiteiten georganiseerd kunnen worden dóór en voor de gasten.
Qua gebruik gaat het daarbij gaat het om short stay (logiesfunctie) tot maximaal 6 maanden. De maximale verblijfsduur van 6 maanden is op de volgende wijzen geborgd:
Er zal door vergunninghouder een 'accomodation agreement' met de gasten worden gesloten voor de maximale duur van 6 maanden. Vergunninghouder heeft aangetoond dat ze op andere locaties succesvol met dit soort verblijfscontracten werkt. Indien de gast zich inschrijft in de BRP wordt door middel van een bewijs van in- en uitschrijving de maximale verblijfsduur gecontroleerd. Het terugbetalen van de in de accomodation agreement afgesproken waarborgsom is gekoppeld aan het aanleveren van een bewijs van uitschrijving uit de BRP;
Indien de gast zich niet inschrijft in de BRP zal deze worden ingeschreven in het nachtregister. De toegestane verblijfsduur is dan publiekrechtelijk gegarandeerd, omdat handhaving mogelijk is. De gemeente kan het nachtregister inzien.
De intentie van het verblijf beoogt tijdelijkheid. In de 'accomodation agreement' met alle gasten is een ‘declaration of temporary stay’ opgenomen. Hiermee verklaart de gast voorafgaand aan het verblijf schriftelijk dat het verblijf in het complex tijdelijk is. Voor de studenten is tevens een campusclausule opgenomen. Deze campusclausule beschrijft dat het verplicht is om een bewijs van inschrijving bij de onderwijsinstelling aan te leveren bij het tekenen van de 'accomodation agreement'. Ten aanzien van andere doelgroepen zal vergunninghouder bij de check-in registeren tot welke doelgroep de gasten behoren. Vergunninghouder zal jaarlijks aan de gemeente rapporteren over de accommodatie van de verschillende doelgroepen in het complex. Dit is tevens in de anterieure overeenkomst met de gemeente vastgelegd.
2.3 Bestemmingsplan
Het betreffende project bevindt zich in het plangebied van het thans geldende bestemmingsplan Uilenstede - Kronenburg (vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2021) en deels vernietigd door de Raad van State bij uitspraak van 18 mei 2022.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan
Op grond van het huidige bestemmingsplan heeft het perceel een kantoorbestemming. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er zijn geen regels m.b.t. de bouwhoogte opgenomen op de verbeelding. Het initiatief is niet mogelijk op basis van deze bestemming. Daarnaast is er strijdigheid met het bestemmingsplan omdat een deel van de gewenste bebouwing in de bestemming 'Groen' valt. De omgevingsvergunning kan verleend worden met een procedure zoals opgenomen in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo. Toepassing van dit artikel vereist een ruimtelijke onderbouwing.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied rekening mee wordt gehouden in dit afwijkingsbesluit.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
Duurzaam economisch groeipotentieel
Sterke en gezonde steden en regio's
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Combineren boven enkelvoudig;
Kenmerken & identiteit;
Afwentelen voorkomen.
Relevantie plangebied
Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de NOVI. Er wordt invulling aan gegeven omdat door het initiatief de leefbaarheid van de omgeving verbetert en een toekomstbestendige ontwikkeling vormwordt gegeven.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerende ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
Relevantie plangebied
Bij de beoogde ontwikkeling zijn geen nationale belangen als beschreven in het Barro aan de orde. Wel dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Dit betekent dat in het kader van de planologische procedure de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling dient te worden aangetoond, zie ook hieronder.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden. De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van twee opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Relevantie plangebied
Het initiatief is een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1. lid 1 Bro) luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de treden van de ladder
De Ladder vereist dat de behoefte aan de verschillende functies inzichtelijk wordt gemaakt, kwantitatief (in aantallen hotelkamers/ horecameters) en kwalitatief (qua concept, programmering, doelgroep en locatie). Ten behoeve van het Kronenburg heeft de gemeente Amstelveen een ladderonderbouwing laten opstellen (zie bijlage 4, Bureau Stedelijke Planning, Behoefteonderzoek stedelijke functies Amstelveen Kronenburg, 25 november 2019). Uit dit onderzoek blijkt dat de behoefte aan short stay groot is in de regio, die verder zal toenemen. Amstelveen Kronenburg is een aantrekkelijke locatie voor de short stay-doelgroep, mede door de goede bereikbaarheid waar voorzien kan worden in een deel van de behoefte. Het initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (v.v.g.b.) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande v.v.g.b. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures voor een v.v.g.b en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:
de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied is een verbod verankerd in het LIB op nieuwe woningbouwlocaties.
Relevantie plangebied
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. In het kader van het LIB geldt hier een toets bouwhoogte oplopend van 50 tot 65 meter. Voor de toetshoogtes radar geldt een hoogte van 42 oplopend tot 46 meter. Het voorliggende initiatief blijft met een maximale hoogte van circa 28 meter onder deze toetshoogten.
Voor het plangebied gelden tevens beperkingen ten aanzien van geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt binnen zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast ligt het plangebied binnen de 20 Ke-zone. Het gebouw maakt geen woonfunctie of andere geluidgevoelige functie mogelijk.
In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20 Ke zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.8 wordt hier nader op in gegaan.
Tenslotte ligt het plangebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan. Het initiatief maakt dergelijke functies niet mogelijk.
3.2 Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie 2020
De Omgevingsvisie NH2050 (2018) wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zo kan voor toekomstige generaties het welvaarts- en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau worden gehouden. Dit betekent dat in Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd; de ruimte voor economische ontwikkeling wordt altijd in samenhang met dit uitgangspunt beschouwd. Duurzame economische ontwikkeling is nodig voor de werkgelegenheid en daarmee voor de bestaanszekerheid van onze inwoners; de provincie Noord-Holland wil ook in de toekomst een provincie zijn voor iedereen om onze provincie sociaal-inclusief te houden. Maar ook om de grote investeringen op te brengen die nodig zijn voor onder meer de transitie naar een duurzame energiehuishouding, de overgang naar een circulaire economie en het behoud van ons karakteristieke landschap. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die we langjarig willen koesteren en die probeert in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. Voorliggende initiatief is in lijn met de provinciale ambities en draagt bij aan de 'Metropool in ontwikkeling'.
3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening (PRV). In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Op grond van artikel 4.3 Invoeringswet Omgevingswet is deze verordening nog van toepassing op onderhavige aanvraag.
Relevantie plangebied
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 6.3 van de PRV wordt bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Zoals is gebleken uit paragraaf 3.1.3 is de onderhavige ontwikkeling te zien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, die voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief voor de initiatiefnemer is in overeenstemming met het beleid om binnen de 20 Ke-contour geen nieuwe uitleglocaties te realiseren. Het is immers geen uitleglocatie, maar invulling van een open gat in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast gaat het hier niet om woningbouw, maar om short stay.
Daarnaast is er binnen de MRA het 'Actieplan internationaal talent' opgesteld en het 'Voorstel betere spreiding internationaal talent'. Doel is om de achterstand voor internationals op de woningmarkt bij te benen, met name door Engelstalige communicatie in de woningmarkt te verbeteren en de metropool als één geheel richting de internationale doelgroep te positioneren en duidelijk te maken waarin de deelgebieden zich van elkaar onderscheiden. Ook richten de inspanningen zich op het vergroten van specifieke woonconcepten en mogelijkheden voor kort verblijf (short stay), want met name de eerste landingsplek is een probleem.
Het plan van aanpak is tot stand gekomen na een inventarisatieronde bij de regiogemeenten over de ontwikkeling van jongeren- en studentenhuisvesting. Ook bij een verdere inventarisatie en het plan van aanpak zullen de regiogemeenten betrokken worden. Het initiatief is in overeenstemming met de in de MRA gemaakte afspraken.
Verder is in artikel 6.24 van de PRV is vastgelegd dat binnen de 20 Ke-contour rond de luchthaven Schiphol, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan, woningbouw uitsluitend mogelijk is binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG).
Artikel 6.24 moet gelezen worden in samenhang met de wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) per 1 januari 2018 inzake geluid en externe veiligheid, waarbij het beleid van de Nota Ruimte voor het gebied binnen de 20 Ke-contour wettelijk is verankerd. Het beleid van de Nota Ruimte was er op gericht nieuwe uitleglocaties onder vliegroutes te voorkomen. Intensivering en herstructurering waren wel toegestaan. Met het van kracht worden van de SVIR is de Nota Ruimte komen te vervallen en was het beleid voor de 20 Ke contour sindsdien niet meer geborgd. Om in dit hiaat te voorzien is het 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte opgenomen als zone 5 van het beperkingengebied en is in het nieuwe artikel 2.2.1 d, eerste lid, LIB overeenkomstig het beleid van de Nota Ruimte voor dit gebied een verbod opgenomen voor nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stedelijk gebied. Met de wijziging van het LIB per 1 januari 2018 inzake externe veiligheid en geluid is een vijfde gebied aan het beperkingengebied toegevoegd: het zogenaamde 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte. Dit initiatief ziet niet op woningbouw, maar op short stay en is daarmee in overeenstemming met artikel 6.24 van de PRV. Het initiatief is in overeenstemming met provinciale regelgeving.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Uilenstede - Kronenburg
Op 8 mei 2019 is de Gebiedsvisie KronenburgUilenstede vastgesteld. In de visie wordt
het toekomstperspectief voor KronenburgUilenstede omschreven. De ambitie voor het gebied KronenburgUilenstede is een levendige (internationale) campus voor kantoorpersoneel, studenten en bezoekers waar wonen, werken, studeren
en ontspannen goed samengaan. Vernieuwende bedrijven en serieuze startups komen
hier tot bloei. Voor de kantoren in het gebied is het groen erg belangrijk, net als de
nabijheid van de OVverbinding, de interactie met de studenten van Uilenstede, de
sportmogelijkheden en de mogelijkheden om buiten werk nog wat te eten of drinken
met collega’s. Met de gunstige OVverbinding zijn de Zuidas, VU en Amsterdamcentrum binnen handbereik. Dit maakt KronenburgUilenstede ook de perfecte locatie voor de internationale bezoeker en de jonge kenniswerkers. De studenten die in KronenburgUilenstede wonen houden van de groene omgeving, zijn serieus, gezellig en sporten graag. KronenburgUilenstede biedt daarbij alle faciliteiten voor het dagelijks leven in een bedrijvige en groene omgeving. KronenburgUilenstede moet een leefbaar en economisch vitaal gemengd gebied worden, waarbij de focus moet liggen op kwaliteit, functiemenging, rustige uitstraling en de groene omgeving. Voor KronenburgUilenstede liggen de kansen in de groene en vertrouwde gezellige omgeving, waar de doelgroep zich thuis voelt. Groen en sportmogelijkheden maken het verschil. Zo onderscheidt KronenburgUilenstede zich van de “hip and happening”gebieden in Amsterdam en is het tevens complementair met een eigen identiteit.
De opgave is een aantrekkelijk programma waarin alle te realiseren functies met elkaar verbonden zijn door rode draden:
Verbinden, ontmoeten, leren en ontwikkelen: met name verbinding studentenwerkenden;
Bewust en gezond leven, sport als verbindend element;
Brede sociale interactie.
Zó krachtig neergezet dat uiteindelijk ook andere doelgroepen en gebruikers (bedrijven)
aangetrokken worden! Het ontwikkelprogramma en stedenbouwkundig raamwerk zijn opgesteld ten behoeve van de transformatiezone in KronenburgUilenstede.
In het programma is voor verblijven het toevoegen van short stay een belangrijk onderdeel van de voorgestane functiemix.
Studentenaccomodaties
Het accomoderen van studenten is een belangrijk onderdeel van de functiemix en vormt een logische ontwikkeling gezien de nabijheid van de Vrije Universiteit, de goede verbinding met het openbaar vervoer en de reeds aanwezige studentenhuisvesting van Uilenstede. Het trekt ondersteunende maatschappelijke en commerciële voorzieningen aan. Het gebied moet ook buiten kantoortijden levendig en leefbaar blijven en daar spelen studenten ook een belangrijke rol in. Voor studentenhuisvesting geldt het
campuscontract: wonen zolang je er studeert. Dit voorkomt verandering van de
doelgroep. Bovendien past deze tijdelijkheid binnen een door vliegtuiggeluid belast
gebied. Het programma ging in eerste instantie uit van 2500 eenheden aan betaalbare studentenhuisvesting, binnen de gereguleerde sociale studentenhuur (sociale sector).
Medio 2021 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Uilenstede-Kronenburg’ vastgesteld om de in de gebiedsvisie geformuleerde transformatieopgave juridisch-planologisch te faciliteren. Tegen dit besluit is door de minister van Infrastructuur en Waterstaat beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 mei 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingplan onder verwijzing naar het Luchthavenindelingbesluit (LIB) vernietigd, voor zover dat betrekking had op de studentenwoningen en de extented stay kamers. In 2023 is in samenspraak door de ministers BZK en IenW voorgesteld om de mogelijkheden binnen het LIB te bundelen, waardoor één ontwikkellocatie voor 438 woningen kan ontstaan. Hiervoor is een aanpassing van het LIB noodzakelijk. Bij kamerbrief van 16 januari 2024 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bereidheid uitgesproken om de benodigde wijzigingsprocedure voor het LIB op te starten. De uitwerking hiervan is thans in voorbereiding.
Het belang van de realisatie van studentenhuisvesting is groot. Naast een voldoende hoge kwaliteit van het onderwijsaanbod moet de stad een aantrekkelijk woonklimaat kunnen bieden. Zonder voldoende huisvestingsmogelijkheden zullen jonge talenten voor andere centra kiezen en de metropoolregio de rug toe keren. En dat betekent een neerwaartse spiraal, waarbij de regio als broedplaats voor de ontwikkeling van kennis, innovatie, creativiteit en talent onder druk komt te staan. Voldoende aanbod van studentenhuisvesting is een voorwaarde voor de internationale concurrentiepositie van de kenniscentra en de economische, sociale en culturele verrijking van de stad. De economische innovatiekracht staat of valt bij de concentratie van opleiding en onderzoek van internationaal concurrerende kwaliteit op het hoogste niveau.
Naast een versterking voor het gebied en een versterking voor het internationale
kennis en vestigingsklimaat van de MRA, is er ook daadwerkelijk sprake van een acute
behoefte aan accomodaties voor studenten. Tot 2024 is er sprake van een behoefte tussen de 12.750 en 17.170 studentenkamers in de MRA. Alle bestaande plannen in ogenschouw genomen, zijn per jaar ca. 2000 extra studenteneenheden (binnen de gereguleerde studentenhuur) nodig. De woningvraag is ook te merken op Uilenstede. De benodigde inschrijfduur voor een zelfstandige woning op Uilenstede loopt, afhankelijk van het woongebouw, uiteen van 60 tot 66 maanden.
Aanvullende verblijfs- en logiesfuncties
Amsterdam en de regio zijn erg populair onder jonge werkenden vanwege werk en
vanwege lifestyle. Zij hebben echter vaak moeite met het vinden van een betaalbare
woning. Maar omdat deze doelgroepen ((jonge) kenniswerkers (academici),
internationale studenten, en (post)master studenten) veelal op tijdelijke basis ergens
verblijven, sluiten nieuwe verblijfsconcepten (waaronder short stay) goed aan bij
hun woonwensen. Hiermee wordt ook aangesloten op de nota Accomodatiestrategie en
toeristenbelasting zoals die door de gemeenteraad van Amstelveen is vastgesteld.
Een aanvullend programma van dit soort verblijfsconcepten, zoals ook het voorliggende initiatief, is van toegevoegde waarde voor KronenburgUilenstede. De doelgroep die gebruik maakt van dit soort concepten zijn bovengemiddelde voorzieningengebruikers, juist omdat zij elkaar graag opzoeken en een hoger bestedingsniveau hebben. Dit onderdeel van het programma is daaromeen aanvullende drager van het voorzieningenniveau. Het uitgangspunt is dat deze verblijfsconcepten toegestaan worden voor de specifieke doelgroepen die aansluiten bij de positionering van het gebied. Binnen het transformatiegebied zal ruimte zijn voor circa 30% aan verblijfsconcepten. De huisvesting van (post)masterstudenten, academici en (jonge) kenniswerkers is van toegevoegde waarde. Dit betreffen personen die zoeken naar meer service en kwaliteit en daarvoor ook betalen. Dit houdt in dat ze ook meer kunnen besteden aan commerciële en (cultureel)maatschappelijke voorzieningen in een hoger spectrum van de markt. Daardoor kan een gedifferentieerder voorzieningenaanbod ontstaan en in stand worden gehouden in het gebied, met meer dynamiek en levendigheid als resultaat. Het is het segment voorzieningen dat nog op Kronenburg ontbreekt, en tussen studentenvoorzieningen en voorzieningen voor de zakelijk markt zit.
Relevantie plangebied
Het voorliggende initiatief levert een bijdrage aan de voorgestane functiemenging uit de gebiedsvisie door short stay binnen Kronenburg- Uilenstede mogelijk te maken.
3.3.2 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen. Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.
Bereikbaarheid
Amstelveen kent een vrij uitgebreid lokaal wegennet waarbij de wegen met een ontsluitende functie voor het verkeer goed vertegenwoordigd zijn. De hoge verkeersdruk op de Beneluxbaan zorgt voor het naderen van de kritische grens wat betreft de luchtkwaliteit voor omwonenden. Amstelveen heeft geen NS-station, daarom is het van groot belang dat er hoogwaardige en toekomstvaste openbaar vervoerverbindingen met de omliggende stations ontstaan. Bij nieuwbouwplannen (in principe) en bij bestaande herstructurerings en -transformatieprojecten zal ondergronds of onder gebouwen worden geparkeerd. Openbaar vervoer wordt gezien als de ruggengraat van de mobiliteitsstructuur. Er wordt gepleit voor een goede koppeling en wisselwerking tussen verkeer en ruimtelijke ontwikkeling. Amstelveen blijft zich inzetten voor een busdoorsteek naar Amsterdam aan de noordzijde van Amstelveen via de Prof. Keesomlaan. Deze doorsteek is ook opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Amsterdam. Zo kan worden ingezet op een rechtstreekse openbaar vervoersverbinding tussen het HOV-station en NS-station Amstel.
Wonen
Amstelveen wil haar positie op de regionale woningmarkt verder versterken. Hierbij zet zij onder andere in op de volgende speerpunten: het vergroten van het aanbod aan woonruimte voor (internationale) studenten: studenten wonen bij voorkeur in Amsterdam, maar door de grote schaarste aan huisvestingsmogelijkheden, zoeken zij steeds vaker buiten de ring van Amsterdam. Dat betekent dat ook locaties ten zuiden van Uilenstede aantrekkelijk gaan worden. Zeker wanneer we bedenken dat de kwaliteit en de snelheid van het openbaar vervoer waarschijnlijk zullen worden verhoogd; het ontwikkelen van een centrumstedelijk woonmilieu in een groene setting, met internationale allure. Amstelveen is al aantrekkelijk voor expats. Deze aantrekkelijkheid kan Amstelveen verder versterken door aantrekkelijke faciliteiten aan woongebouwen toe te voegen, zoals conciërges, schoonmaakdiensten en was- en strijkservice. Daarnaast door voorzieningen in de naaste woonomgeving als horeca en catering toe te voegen. Ook het versterken en verder uitbouwen van de infrastructuur van (internationale) onderwijsvoorzieningen is een belangrijke vestigingsfactor.
Werken
Kronenburg is één van de belangrijkste kantoorlocaties van Amstelveen. Vanwege een fors aanbod aan nieuwe en bestaande kantoormeters in de Metropoolregio Amsterdam zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over kantoorontwikkeling. Nieuwe grootschalige kantoorontwikkelingen zijn ongewenst. De ambitie is om de leegstand van kantoren terug te dringen. De positie van de Amstelveense kantorenmarkt is sterk afhankelijk van de ligging ten opzichte van de Zuidas en Schiphol. Deze positie wil Amstelveen graag behouden. Amstelveen ambieert een sterke terugdringing van de leegstand op de kantorenmarkt. Maar omdat kantoorpanden in eigendom zijn van beleggers en investeerders heeft de gemeente weinig directe invloed op de kantorenmarkt. Amstelveen staat open voor initiatieven van marktpartijen. De primaire verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de leegstand ligt bij de eigenaren van de leegstaande panden.
Voorzieningen
Bij voorzieningen gaat het om alle zaken die het beleven van wonen en werken in Amstelveen aangenaam maken en het leven vergemakkelijken. Om de wijken aantrekkelijk en leefbaar te houden en de lokale economie te behouden, is het belangrijk dat een aantal winkelwijkvoorzieningen (winkelcentrum Bankras/Kostverloren) in stand blijft. Hiertoe wordt gestimuleerd dat het aanbod op een aantal plekken in de stad wordt geconcentreerd. Daarnaast kan gedacht worden aan het nog meer combineren van functies op centrale locaties in de wijken.
Energie
Het doel is dat Amstelveen door optimale energiebesparing en met zoveel mogelijk eigen duurzame energieopwekking, in 2040 deel uitmaakt van een energieneutrale regio. De Beneluxbaan is aangemerkt als bundelingsmogelijkheid infrastructuur, energietransport en ecologie. Verder zijn er mogelijkheden voor doorontwikkeling van het stadsverwarmingsnet. Voor het gebied bij Kronenburg is een zonering voor warmte-koude opslag opgenomen.
Relevantie plangebied
Voorliggend initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de Structuurvisie en levert een bijdrage aan de infrastructuur voor internationale onderwijsvoorzieningen. Ook wordt met de realisatie van de short stayvoorzieningen een meer gemengd woon-werkgebied mogelijk gemaakt.
3.3.3 Nota Parkeernormen 2021 Amstelveen
Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen Amstelveen 2020' vastgesteld. Deze nota vervangt de parkeernormen uit de Parkeernota 2016.
Door diverse ontwikkelingen komen de normen uit de Nota Parkeernormen 2016 steeds meer onder druk te staan en is er in praktijk steeds meer sprake van maatwerk wat zorgt voor onwenselijke situaties. Door zoveel mogelijk normen en toepassingsregels beleidsmatig vast te stellen wordt maatwerk zoveel mogelijk voorkomen. Het werken met de huidige (oude) normen leidt vaak tot discussie. Dit wordt mede veroorzaakt door het ontbreken van een gebiedsindeling in de huidige norm, maar ook de gewijzigde stedelijkheidsgraad die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aan Amstelveen heeft toegekend. Daarnaast beschikt de nieuw nota over duidelijke afwijkingsmogelijkheden waardoor op een transparante manier gemotiveerd afgeweken kan worden van de vastgesteld norm. Daarnaast zijn in de huidige (oude) nota maar een beperkt aantal categorieën opgenomen die eveneens kunnen leiden tot discussies.
Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels verwezen naar de geldende 'Nota Parkeernorm Amstelveen'. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren). In een planregel dient dan tot uitdrukking worden gebracht dat bij de toets op het onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elke initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt ingediend getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.
Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbaren ruimte veroorzaken of vergroten.
Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen dient zorg te dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij ook rekening wordt gehouden met het dubbelgebruik van de betreffende parkeerplaatsen.
Indien realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk blijkt, dient de initiatiefnemer met een voorstel te komen hoe de parkeerbehoefte opgelost kan worden in de openbare ruimte. Het voorstel mag niet op stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren stuiten. De kosten voor de aanleg zijn voor de aanvrager.
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten.
De Nota parkeernormen is van toepassing op ruimtelijke plannen voor nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie(s) voor zover zij van invloed zijn op het parkeren.
Bij een ontwikkeling op een locatie waar een parkeervergunningen systeem geldt, hebben huurders, kopers en werknemers geen recht op een parkeervergunning voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein.
Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteitsparagraaf en een goed verhaal waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt. Dit kan als paragraaf in een startnotitie worden voorgelegd aan de gemeenteraad die hier een besluit over neemt.
Ieder initiatief wordt afzonderlijk beoordeeld waarbij:
De parkeernormen in deze nota gelden voor nieuwe aanvragen vanaf 1 januari 2021.
Indien in het voortraject normen zijn vastgesteld in de startnotitie wordt aan deze normen vastgehouden.
Relevantie plangebied
Ten aanzien van het parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.4
3.3.4 Ruimtelijk Ontwikkelperspectief Wonen in Amstelveen
In het door de gemeenteraad op 9 november 2016 vastgestelde ‘Ruimtelijk Ontwikkelperspectief Wonen in Amstelveen’, is Kronenburg formeel aangewezen als ‘transformatiegebied’ (verandergebied). Een onderdeel van de plannen is het toevoegen van studentenaccomodatie in het middengebied (de transformatiezone).
Relevantie plangebied
Amstelveen streeft naar versterking van de campus Uilenstede, door uitbreiding van studentenaccomodatie in het gebied. Dit kan gecombineerd worden met (onderwijs)voorzieningen, short stay voor (onder meer) expats en faciliteiten voor (kleinschaliger) werkgelegenheid. Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan het gewenste programma voor short stay.
3.3.5 Sportnota Amstelveen 2013-2020
De gemeente Amstelveen stimuleert haar inwoners de komende jaren meer te bewegen en sporten. Sport is goed voor de gezondheid, de sociale contacten en het vestigingsklimaat van de stad. Na een periode van investeren in binnen- en buitensportaccommodaties zal de sportnota voor de periode tot 2020 vooral ingaan op het inhoudelijk sportbeleid en het formuleren van nieuwe ambities. Aanleiding hiervoor zijn veranderingen in de beoefening en beleving van sport, nieuwe behoeften en ambities van sportverenigingen en ontwikkelingen op andere beleidsterreinen.
De sportnota heeft een beperkte ruimtelijke relevantie. Gemeentelijk sportbeleid stond lange tijd gelijk aan sportaccommodatiebeleid. Dat ligt nu anders. Sportbeleid is meer dan accommodatiebeleid. Sportbeoefening is niet langer het primaat van de sportvereniging. Daarom is het ook niet langer vanzelfsprekend dat het accommodatiebeleid uitsluitend op sportverenigingen is toegesneden. De toename van het aantal anders georganiseerde sporters stelt andere eisen aan de inrichting van zowel accommodaties als de openbare ruimte. De gemeente beoogt een voldoende kwalitatief, hoogwaardig aanbod aan binnen- en buitensportaccommodaties in stand te houden dat toegankelijk is voor alle doelgroepen en gericht is op multifunctioneel gebruik. Dit multifunctionele gebruik bevordert de zelfredzaamheid van de bedrijfsvoering van de ondernemers op de sportparken. Tot slot vindt er een doorlopende monitoring van de behoefte naar accommodaties plaats.
Relevantie plangebied
Onderhavig initiatief levert een bijdrage aan het aanbod sportaccomodaties. Op het dak is een basketbalveld met een kooiconstructie voorzien zodat buiten(-sport)activiteiten georganiseerd kunnen worden dóór en voor de gebruikers van de short stay.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor het onderhavige initiatief is het volgende relevant.
Wegverkeer
Er moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingengeluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief is akoestisch onderzoek verricht, zie bijlage 5, LBP Sight, 20 februari 2019 en bijlage 6, Caubergh- Huygen 12 maart 2019. De uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan deze rapporten zijn ongewijzigd gebleven, zodat daarvan nog steeds gebruik kan worden gemaakt.
Uit deze onderzoeken blijkt het volgende:
De totale geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de omliggende wegen bedraagt maximaal 54 dB Lden. De geluidbelasting is enkel ter plaatse van de gevel gesitueerd aan de Uilenstede (noordgevel) lokaal hoger dan 53 dB. Hiermee is sprake van een (licht) verhoogde geluidbelasting vanwege weg-verkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt geadviseerd de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer mee te nemen in de berekening naar de geluidwerende kwaliteit van de gevel uitgaande van gecumuleerde geluidbelasting.
Op basis van de geluidsbelastingkaarten van de luchthaven Schiphol blijkt dat de geluidbelasting vanwege luchtvaartlawaai 57 dB(A) Lden bedraagt ter hoogte van het plangebied. Als worst case uitgangspunt wordt verondersteld dat deze geluidbelasting alzijdig invalt op het nieuw te realiseren hotel. Dit wil zeggen dat elke hotelkamer deze geluidbelasting van 57 dB(A) zal ondervinden. Hiermee is het gehele bouwplan geluidbelast.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en luchtvaartverkeer bedraagt maximaal 58 dB omgerekend naar luchtvaartlawaai (LLL,cum), gezien luchtvaartlawaai de maatgevende geluidbron is ten opzichte van wegverkeerslawaai. Bij de bouwvergunningsaanvraag wordt geadviseerd een akoestisch onderzoek gevel geluidwering bij te voegen, uitgaande van de gecumuleerde geluidbelasting.
Hoewel er t.a.v. een short stay/hotelfunctie geen wettelijke vereisten gelden, wordt door de ontwikkelaar in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' in het gevelontwerp rekening gehouden met bovenstaande aspecten. Zodoende is voor het aspect geluid, hoewel er dus geen sprake is van een woonfunctie, maar van een short stayfunctie, waar slechts tijdelijk wordt verbleven, sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.2 Bodem
Wettelijk- en Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeelt.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Amstelveen bereikt.
Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Ook het Besluit bodemkwaliteit is hier onderdeel van.
Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet vermindert en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is dit gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer regio Amstelland-Meerlanden (2013).
Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan. In de provinciale milieuverordening zijn daarnaast grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen en geluidscontouren van bedrijfsterreinen van regionaal belang. In het plangebied bevinden zich geen aardkundige monumenten of bijzondere aardkundige beschermingsgebieden.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7, Terrascan B.V., Verkennend bodemonderzoek ‘Uilenstede 471-473’ te Amstelveen). “Op basis van de resultaten van veld- en laboratoriumonderzoek bestaan er, binnen het kader van het doel van het onderzoek, vanuit milieu- hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw en toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie. Zowel de boven- als ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt indicatief ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw / natuur. Dit betekent dat sprake is van een bodemklasse die zonder meer geschikt is voor wonen of een vergelijkbare functie.
4.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de
luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft
weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals
wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de
volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen
belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle
maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn
ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden
zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL
gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de
Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat
voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de
volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de
nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter)
beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid,
waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of
PM10. Met dit initiatief wordt geen kinderdagverblijf of anderszins mogelijk gemaakt.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is
vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de
luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de
jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een
bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog
voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die
NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project
binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden
niet nodig.
Relevantie plangebied
Voor de geprojecteerde ontwikkeling geldt dat de ontwikkeling ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen is als een categorie die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als NIBM-categorie is aangewezen een woningbouwontwikkeling van maximaal 1500- woningen met één ontsluitingsweg. Het aspect luchtkwaliteit staat daarmee de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Specifiek is hier nog onderzoek naar verricht, zie bijlage 8 LBP Sight, notitie Verkeer en luchtkwaliteit, 28 mei 2024. Ten aanzien van luchtkwaliteit blijkt hieruit dat de heersende achtergrondconcentraties voor stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof ruimschoots onder de geldende grenswaarden blijven. Voor het aspect luchtkwaliteit is derhalve geen sprake van significante negatieve milieueffecten.
4.4 Verkeer en parkeren
In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.
Relevantie plangebied
Verkeer
De huidige, bestemde kantoorfunctie in het plangebied kan tussen de 439 en 747 verkeersbewegingen per etmaal genereren. Voor het toekomstige complex wordt een verkeersgeneratie van 260 bewegingen per etmaal verwacht. Dit leidt tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling niet tot een (onaanvaardbare) verkeerstoename op de wegen rondom het plangebied leidt, omdat er vanuit gegaan kan worden dat deze wegen berekend zijn op de verkeersbewegingen van de bestemde kantoorfunctie. Het aspect verkeer vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Parkeren
In de Gebiedsvisie is voor nieuwe hotel-en short stay ontwikkelingen binnen Uilenstede-Kronenburg een parkeernorm vastgesteld van 0,2. Omdat er bij het bouwplan van initiatiefnemer sprake is van short stay geldt er een parkeernorm van 0,2. Uitgaande van circa 500 kamers zullen er minimaal 100 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. initiatiefnemer realiseert minimaal 53 parkeerplaatsen in de half-verdiepte parkeergarage. Daarnaast worden er 3 deelauto's beschikbaar gesteld, die in totaal 9 parkeerplaatsen kunnen vervangen. De gemeente heeft ook nog eens 48 parkeerplaatsen aan de Uilenstede beschikbaar gesteld ten behoeve van het bouwplan. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar te blijven maar mogen wel worden meegerekend in het totaal van het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Daarmee is het initiatief uitvoerbaar voor het aspect verkeer en parkeren. Het daadwerkelijk benodigde aantal parkeerplaatsen wordt overigens bepaald bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw.
Naast de hotelkamers zijn er de functies backoffice, bar/restaurant, lounge en studiezalen. Deze functies zijn bedoeld voor de gasten en daarmee ondergeschikt.
Voor een hotel is geen fietsparkeernorm opgenomen in de Nota Parkeernormen 2021. Omdat de verwachting is dat veel gasten gebruik maken van de fiets als vervoermiddel is hiervoor ruimte gereserveerd in de kelder.
4.5 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
De gemeente Amstelveen adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief is een quick scan ecologie uitgevoerd (zie bijlage 9, Van der Goes en Groot, 14 mei 2024). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Beschermde soorten Wet natuurbescherming
Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen vrijgestelde soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte vrijgestelde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Gebiedsbescherming en overige natuurwetgeving
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen.
Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Aanbevolen wordt een analyse uit te voeren van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,00 mol/ha/jaar komt bestaat een vergunningsplicht.
Er is voor de kap van de bomen waarschijnlijk een gemeentelijke kapvergunning noodzakelijk.
Stikstofdepositie
T.a.v. mogelijke stikstofdepositie is onderzoek verricht door Cauberg Huygen (zie bijlage 10, 05081-58885-02 Nieuwbouw Student Experience Hotel Uilenstede; effecten stikstofdepositie vanwege aanleg- en gebruiksfase, 25 oktober 2024). Voor zowel de aanlegfase alsmede de gebruiksfase is inzicht gevraagd in de aard en omvang van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.
Er is dus geen vergunning benodigd ingevolge de Wet natuurbescherming.
Zorgplicht
Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
Alle aanwezige vegetatie en bodemmateriaal kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om het plangebied te ontvluchten en een alternatief leefgebied te benutten in de (directe) omgeving.
Ontzie groenvoorzieningen zoveel mogelijk tijdens de werkzaamheden en het (tijdelijk) opslaan van machines en materialen. Gebruik zo klein mogelijke werkbreedtes en probeer dezelfde bouwwegen voor zowel aanvoer als afvoer te gebruiken.
Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan richting te behouden leefgebied van fauna gewerkt worden zodat dieren niet ingesloten raken en een grotere kans hebben het werkgebied te ontvluchten.
Het verwijderen van groen kan zoveel mogelijk beperkt worden of na de werkzaamheden kan nieuw groen aangeplant worden op dezelfde locaties als waar groen verwijderd wordt. Houd bij werkzaamheden rondom groenvoorzieningen een zo smal mogelijke werkbreedte aan.
Bij de werkzaamheden moet voorkomen worden dat ’s nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.
Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de voortplantings- en winterrustperiode van deze soorten.
Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.6 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.
Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'de verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.
Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 haar archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria zijn verbonden.
De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als AMK-terrein (Archeologische Monumentenkaart). Dit zijn de op de kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar historische bebouwing heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg en Legmeerdijk, het gehele verhoogde dijklichaam langs de Amstel) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. In de zone van het onverveend bovenland (langs de Amstel) en in de kreekruggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorder Legmeerpolder geldt dit bij bodemverstoringen groter dan 500 m2, en in het onverveend bovenland met recente ontwikkelingen bij 1000 m2. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied is de archeologische verwachtingswaarde dusdanig laag dat er geen criteria aan zijn verbonden.
Relevantie plangebied
Het gebied ter plaatse van het plangebied is op de archeologische waardenkaart van Amstelveen aangewezen als 'Verveend en drooggemaakt'. Hier geldt het criterium dat bij bodemverstorende werkzaamheden, groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek is vereist.
Het initiatief gaat niet gepaard met een dergelijke grote bodemingreep. Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.7 Water
Beleid en regelgeving
Algemeen
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte voor de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging.
Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt gebruikt voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Op de onderhavige planlocatie is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) van toepassing. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Waterschapsverordening. In de Waterschapsverordening staan onder meer de eisen omtrent werkzaamheden op of nabij water, oevers en dijken beschreven.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water leidt, samen met de dochterrichtlijn Grondwater tot een verbetering en bescherming van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in de lidstaten. De Kaderrichtlijn Water (KRW) voorziet in drie planperiodes. In de tweede planperiode is de uitvoering van de tweede generatie stroomgebiedsbeheerplannen door alle lidstaten ter hand genomen. In 2022 is de derde en laatste planperiode gestart die in 2027 afloopt. De KRW heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, hemelwaterverwerking, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
In 2022 zijn opnieuw ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Water Programma (NWP)
Het rijksbeleid wat betreft de waterhuishouding is verankerd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen, en daarmee wordt al gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het NWP invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Bestuursakkoord Water
Het Bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder meer waterhuishouding. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het 'oude' Nationaal Bestuursakkoord Water blijven van kracht.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een landelijk, gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Het DPRA versnelt en intensiveert de aanpak van vier thema's: wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Het plan is landelijk gepresenteerd op Prinsjesdag 2017. Het DPRA legt de gemeenten direct op om in 2020 over vastgesteld beleid per gemeente te beschikken over de vier thema's. In 2050 dienen alle Nederlandse gemeenten 'klimaatrobuust' te zijn, d.w.z. alle maatregelen moeten dan zijn uitgevoerd.
Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen is dat gebeurd met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019-2020, en de opvolger Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.
Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027
Op 31 januari 2022 is het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 vastgesteld door Provinciale Staten. Met dit programma wordt invulling gegeven aan het waterbeleid in de Omgevingsvisie NH2050 voor zover het uitvoering van Europese richtlijnen over water betreft. Een goede waterkwaliteit, duurzaam voorraadbeheer en bescherming tegen overstroming zijn de centrale elementen van het programma. Voor de deelprogramma's oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico's is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waterschap AGV is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 AGV
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen nodig zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in het Waterbeheerprogramma (WBP), dat een instrument is onder de nieuwe Omgevingswet. Het meest recente waterbeheerprogramma van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgesteld voor de periode van 2022-2027.
In het waterbeheerprogramma zijn zeven thema's geformuleerd, die de doelen voor de komende vijf jaar beschrijven:
Gezuiverd afvalwater.
Gezond water.
Voldoende water.
Waterveiligheid.
Genieten van water.
Wettelijke taken en maatschappelijke opgaven.
Bestuur en maatschappij.
Overkoepelend wordt ingezet op een toekomstbestendig watersysteem. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wil verantwoordelijkheid nemen op het gebied van duurzaamheid, de energietransitie, de herwinning van grondstoffen en de zorg voor natuur en de biodiversiteit.
Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024
In verband met de ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de Keur vervangen door de Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024. In de Waterschapsverordening zijn de wettelijke regels opgenomen die het waterschap hanteert bij de bescherming van oppervlaktewaterlichamen (beken, sloten en rivieren), waterkeringen, bergingsgebieden, grondwater en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen, etc.).
Uit de Waterschapsverordening blijkt dat het verboden is om een uitbreiding op het verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 binnen stedelijk gebied of glastuinbouwgebied te doen zonder omgevingsvergunning. Voor het overige beheergebied van het waterschap wordt een maximale uitbreiding van het stedelijk gebied van 5.000 m2 zonder omgevingsvergunning toegestaan. De compensatienorm (in artikel 2.5) benadrukt dat de toename in hemelwater van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door oppervlaktewater aan te leggen dat in omvang minimaal 10% van het verhard oppervlak is.
Naast het waterschap heeft ook de gemeente zelf een aantal beleidsuitgangspunten die bij een watertoets worden meegenomen.
Klimaatadaptatie
Eind 2020 is door de gemeente het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026 vastgesteld. Het actieplan geeft invulling aan de thema's die zijn benoemd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en sluit (op hoofdlijnen) aan bij de normen die zijn opgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA).
In het gemeentelijk Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen worden naast beleid en maatregelen in de bestaande buitenruimte ook kaders en randvoorwaarden gegeven voor nieuwe ontwikkelingen.
De thema's die van belang zijn voor het stedelijk gebied van Amstelveen, zijn:
Wateroverlast: inrichting voor verwerking van extreme buien en bestrijding van extreme grondwaterstanden.
Hitte: beperking van de impact.
Droogte: vergroten sponswerking.
Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming.
In onderstaand overzicht is op hoofdlijnen per thema aangegeven waar bij de planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden. Verdere achtergrond en eisen zijn terug te vinden in het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.
A. Wateroverlast: inrichting voor extreme buien
Ambitie:
Bij een bui van 70 mm in één uur (die gemiddeld 1x per 100 jaar voorkomt) stroomt er vanuit de openbare ruimte geen water gebouwen in; daarnaast blijven nutsvoorzieningen en vitale objecten functioneren bij een bui van 90 mm in één uur. Op openbaar en privaat terrein streeft de gemeente ernaar dat regenwater als waardevol product wordt gezien. De gemeente streeft ernaar dat regenwater zoveel mogelijk opgevangen wordt waar het valt, hergebruikt wordt (groen, grondwater, toilet) of vertraagd wordt afgevoerd (invulling van de drietrapsstrategie Vasthouden-Bergen-Afvoeren).
Nieuwbouw:
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt een waterbergingseis van 70 mm voor het te ontwikkelen gebied. Deze waterberging moet primair een plaats vinden in oppervlaktewater (minimaal 10% van het plangebied). De openbare ruimte en privaat terrein moeten zo zijn ontworpen en ingericht dat de resterende berging hier plaatsvindt en het water zonder schade kan worden vastgehouden, geborgen en afgevoerd. Dit moet worden aangetoond in het ontwerp.
B. Hitte, beperken van de impact
Ambitie:
De hitte impact is in 2050 niet erger dan in 2020; knelpunten van kwetsbare groepen uit de stresstest zijn onderzocht en waar nodig maatregelen getroffen. De negatieve gezondheidsimpact op kwetsbare groepen wordt verkleind; de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies worden hittebestendiger ingericht.
Nieuwbouw:
Bij nieuwbouwontwikkeling streeft de gemeente naar een zodanige inrichting van het gebied dat de gevoelstemperatuur binnen aanvaardbare normen blijft. Koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 zijn aanwezig op maximaal 300 meter loopafstand om (de gevolgen van) hitte voor mens en natuur te beperken. Verblijfsplekken worden met minimaal 50% groen en 30% schaduw ingericht (bomen tellen voor beide). Daarbij is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de bestaande Flora en Fauna en voor nieuwe beplanting keuzes worden gemaakt voor gebiedseigen Flora en Fauna.
C. Droogte: vergroten sponswerking
Ambitie:
Droogte leidt niet tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur.
Nieuwbouw:
Een gebied bij een nieuwbouwontwikkeling wordt neerslag bergend en afvoer vertragend ingericht. Zodanig dat bij droogte bomen, groen, (dak)tuinen of andere voorzieningen van water worden voorzien. Daarom wordt het principe van de verdringingsreeks gehanteerd: vasthouden, bergen en afvoeren.
Maatregelen die schade door bodemdaling tegengaan en kostenefficiënt zijn over de levensduur van 30 jaar worden in het ontwerp opgenomen, zoals langdurige voorbelasting om restzetting te beperken.
D. Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming
Ambitie:
Om de waterveiligheid blijvend te borgen draagt de gemeente actief bij aan de regionale samenwerking. Het waterschap is leidend bij dijkversterkingen en de Veiligheidsregio bij gevolgbeperking van overstromingen.
Nieuwbouw:
Inpassing van waterkeringen en gevolgbeperking van overstromingen zijn onderdeel van het ontwerpproces van de gebouwen en nieuwe inrichting.
De gemeente heeft er voor gekozen om de uitwerking van klimaatadaptieve eisen met de programmering van reconstructies en herinrichtingen en de SO projecten mee te nemen ("meekoppelkansen benutten").
Rioleringsbeheer
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amstelveen 2021-2026 (GRP) is ook eind 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Het borgt het beheer en onderhoud van het bestaande rioleringsstelsel en gaat in op de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater, zowel voor bestaande bouw, als ook voor nieuwe ontwikkelingen. Ook beschrijft het de ambities hoe de gemeente in de toekomst klimaatbestendig, duurzaam en zorgzaam met de afvoer van afvalwater, het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater en het reguleren van het grondwater omgaat. Tevens is het GRP de basis voor de hoogte van de jaarlijkse rioolheffing.
Het rioleringsbeheer voor de periode 2021-2026 sluit direct aan op de eisen die gesteld zijn in het Actieplan Klimaatadaptatie. Beheer, onderhoud en nieuw aanleg van riolering en drainage moeten bijdragen aan de eisen uit het Actieplan Klimaatadaptatie.
Achtergronden en nadere technische zijn eisen terug te vinden in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026.
Inspelen op herontwikkeling en nieuwbouw
In Amstelveen vinden in de komende periode ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Bij herontwikkeling en nieuwbouw bouwen we zoveel mogelijk klimaatadaptief, energieneutraal en aardgasvrij. Tegelijkertijd brengt de gemeente vroegtijdig in beeld wat uitbreiding betekent voor het stedelijk watersysteem en de bestaande structuur van het riool.
De gemeente streeft naar meer waterveiligheid door het versterken van de sponsfunctie van (nieuw én oud) stedelijk gebied en optimale grondwaterniveaus.
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de bestaande afvoerstructuur. Kosten voor extra maatregelen aan het bestaande stelsel als gevolg van belasting door stedelijke ontwikkelingen komen in principe voor rekening van ontwikkelaars. De gemeente stelt wanneer nodig een afvoerstructuur op. Hierin wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, maar ook met het verwachte vervangingsregime en ontwikkelingen op het gebied van afvalwatertransport. Het afvoerstructuurplan kan gebruikt worden als onderlegger om ontwikkelaars op de hoogte te brengen van de gevolgen van uitbreidingen en daar gezamenlijk het gesprek over aan te gaan.
Grondwaterbeheer
Grondwaterbeheer is een wettelijk verplichte taak voor gemeenten en is in Amstelveen primair functiegericht grondwaterbeheer: het richt zich op de afstemming van het stedelijk grondwater op de grondgebruiksfuncties in de gemeente voor zover dit technisch mogelijk is en voor zover het andere doelen niet schaadt.
Grondwaterbeheer is een complexe opgave waarvoor de gemeente een separaat Grondwaterzorgplan Amstelveen 2021-2026 heeft opgesteld, als bijlage bij het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026. In dit grondwaterzorgplan staan de eisen beschreven die de gebruiksfuncties stellen aan het stedelijk grondwater; en hoe deze eisen invulling gegeven kan worden. Onder meer is beschreven welke maximale en minimale grondwaterstanden voor gebruiksfuncties gelden.
Procesmatig
Klimaatadaptieve eisen richten zich niet alleen op uit te voeren maatregelen, maar ook op de te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026.
Reconstructies en herinrichtingen door de gemeente
De gemeente volgt een meerjarenprogrammering waarin reconstructies en herinrichtingen van de openbare ruimte in wijken gepland zijn die onderhoudsbehoeftig zijn en waarin nieuw beleid ingepast moet worden.
Klimaatadaptieve eisen worden in de voorbereiding van projecten meegenomen. Met technisch onderzoek tijdens de ontwerpfase, met name in de schetsontwerpen en voorontwerpen, moet aangetoond worden welke ontwerpen leiden tot het voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.
Stedelijke ontwikkelingen (gemeente en ontwikkelende partijen)
In nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gebieden voorbereid op geheel of gedeeltelijk nieuwe inrichtingen en/of nieuwbouw. Nieuwe verkavelingen worden ontworpen in een nieuw vorm te geven openbare en particuliere ruimte.
Klimaatadaptieve eisen worden meegenomen in de voorbereidingstrajecten (visievorming, startnotitie, ontwerptraject met gemeente, architecten, ontwerpers en ontwikkelaars). Met technisch onderzoek moet worden aangetoond in hoeverre de gebiedsontwerpen voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.
Particuliere ruimte (bewoners en bedrijven)
De gemeente heeft geen bevoegdheden in de particuliere ruimte, maar heeft deze ruimte wel nodig om klimaatadaptieve doelen te behalen. De gemeente heeft in het beleid gekozen voor een faciliterende rol, waarin stimuleren, aanjagen en ondersteunen kernbegrippen zijn.
Voor de particuliere ruimte gelden dezelfde klimaatadaptieve eisen, maar deze kunnen niet afgedwongen worden. De gemeente staat het evenwel vrij om, indien nodig, bindende verordeningen op te stellen ten aanzien van particulier waterbeheer. Op dit moment zijn alleen regels gesteld voor hemelwaterverwerking door particulieren, die opgenomen zijn in de aansluitverordening.
Relevantie plangebied
Het plangebied valt onder de regels van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)
Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het beleid van het waterschap. Een van de beleidsregels betreft het compenseren van toename verhard
oppervlak. Deze beleidsregels vormen het afwegingskader voor vergunningverlening: in
dit geval voor Watervergunningen op het gebied van aanleggen van verhard oppervlak
waardoor hemelwater niet in de bodem kan infiltreren. Dit planinitiatief zorgt niet voor een extra toename van verharding. De bestaande bebouwing is gesloopt en qua nieuwbouw vindt er geen extra verharding plaats ten opzichte van de historische situatie. Er is geen watercompensatie vereist. Voor alle veranderingen aan verharding dient desondanks een watervergunning aangevraagd te worden. Voor deze vergunning moet aangetoond (getoetst) worden dat de toename in verharding niet boven de 1000m2 komt.
In het kader van de transformatie van Kronenburg is verder met het waterschap overeengekomen dat AGV dat klimaatadaptieve maatregelen in Kronenburg-Uilenstede moeten bijdragen aan de lokale hydrologische optimalisatie van het woon-werkgebied. Ze zijn erop gericht dat:
Hemelwater zoveel mogelijk infiltreert in de grond, waardoor zowel wateroverlast als droogte worden tegengegaan (maximaal bufferen) en overbelasting van riolering wordt tegengegaan.
Extra bomen en (gevel)groen bijdragen aan vermindering van toenemende hittestress.
Het toepassen van een gescheiden rioolsysteem: alle bebouwing levert gescheiden het afvalwater en het hemelwater aan.
In de uitvoering van onderhavig project zullen deze afspraken waar van toepassing in acht worden genomen.
Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.8 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde
activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met
gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door
buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan
bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf.
Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's
Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico
en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico
op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of
gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10,
100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het
invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting
waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten
zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer
dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per
hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en
woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico.
Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar
voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de
gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is
meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden.
Deze wet vervangt de Circulaire risconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel
van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste
industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden
langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft
betrekking op de vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en
autowegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden
van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen
zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het
groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken
met een aanlegvergunningenstelsel.
Luchthavenindelingbesluit
Per wijziging van 1 januari 2018 van het LIB is een nieuw ‘afwegingsgebied’ (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20 Ke zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief is een onderzoek naar het aspect Externe Veiligheid verricht (zie bijlage 11, LBP Sight, 4 maart 2019). Door de aanwezigheid van hogedruk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied is een kwantitatieve beoordeling van het aspect externe veiligheid uitgevoerd. De geïdentificeerde risicobronnen zijn twee hogedruk aardgasleidingen en de aanwezigheid van het plangebied in zone 4 in het LIB. Door de plaatsing van het complex neemt het plaatsgebonden en groepsrisico niet toe voor de relevante hogedruk aardgasleidingen.
Daarnaast bevindt het plangebied zich in zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Hiervoor is hieronder een kwalitatieve beoordeling van het aspect externe veiligheid gemaakt.
Vliegverkeer
Regelgeving vanuit het Luchthavenindelingbesluit
Van de wijziging van de regels voor geluid en externe veiligheid van het LIB per 1 januari 2018 is gebruik gemaakt om de afspraken uit de Nota Ruimte over het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke-contour in regelgeving te verankeren. Hiertoe is het zogenaamde afwegingsgebied (zone 5) aan het LIB toegevoegd. Deze planologische contour is tevens benut om in de omgeving van de luchthaven een expliciete beleidsmatige aandacht voor het risico op een vliegtuigongeval te bevorderen.
Binnen het afwegingsgebied moeten gemeenten voortaan in de toelichting op het bestemmingsplan of in de onderbouwing van de omgevingsvergunning motiveren hoe rekening is gehouden met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. Deze regel is neergelegd in artikel 2.2.1d, tweede lid LIB. Volgens de Nota van Toelichting gaat het hier om een integrale beleidsmatige toelichting op het omgaan met risico’s en niet om een groepsrisicoberekening zoals bedoeld in besluiten met betrekking tot externe veiligheid. Voor het afwegingsgebied is reeds de afweging gemaakt bij de vaststelling van het LIB dat hier ruimte moet worden geboden voor de verstedelijkingsopgave van deze regio. Bovendien hebben in dit gebied nooit beperkingen gegolden voor andere functies dan woningbouw en zijn er ook onder het nieuwe regime geen beperkingen aan de orde vanwege de ligging binnen de 20 Ke-contour.
De 20 ke-contour is een omvattende contour. Het afwegingsgebied omvat grotendeels ook zones 4, 3, 2 en 1 van het beperkingengebied. Binnen dit hele gebied geldt dus een motiveringsplicht aanvullend op de regels voor externe veiligheid en geluid die van toepassing zijn op grond van artikel 2.2.1, 2.2.1b, 2.2.1c en 2.2.1d, eerste lid LIB.
Het plangebied ligt geheel binnen de 20 Ke-contour, maar buiten de gebieden waarvoor vanwege externe veiligheid op grond van de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ruimtelijke beperkingen gelden. Deze paragraaf voorziet in de op grond van artikel 2.2.1d, tweede lid gevraagde beleidsmatige aandacht voor de mogelijkheid van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Risicoprofiel
De voorgestane ontwikkeling valt binnen het transformatiegebied Kronenburg. Met het oog op de omvang van het programma dat op grond van dit deze transformatie en het daaraan ten grondslag liggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in een vroeg stadium contact gezocht met de Veiligheidsregio. Om een zorgvuldige afweging te maken over de mogelijkheid van een vliegtuigongeval heeft de Veiligheidsregio geadviseerd een risicoprofiel op te stellen. Op basis van dit profiel kan een gemotiveerde afweging worden gemaakt over de gevolgen en de impact van een vliegtuigongeval op deze locatie. Deze werkwijze sluit goed aan op recente ontwikkelingen naar aanleiding van de aanstaande invoering van de Omgevingswet in het denken over externe veiligheid en het beheersen van risico’s voor de omgeving.
Uit dit opgestelde risicoprofiel blijkt het volgende.
Rampscenario
Als eerste stap om tot een afweging te komen is een rampscenario uitgewerkt aan de hand van relevante casuïstiek: in dit geval de Bijlmerramp van 4 oktober 1992 en het ongeluk met Turkish Airlines op 25 februari 2009. Op basis van het inzicht dat we door deze voorbeelden hebben over de gevolgen van een vliegtuigongeluk, is – voor het meest gangbare type vliegtuig dat in de huidige operatie van Schiphol wordt gebruikt - een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de gevolgen, indien een vliegtuig zou neerstorten op het plangebied Kronenburg. Op basis van de casuïstiek is het aannemelijk dat als zich in dit gebied een vliegtuigongeval zou voordoen het betreffende vliegtuig één van de hoge bouwmassa’s zal raken en dat dit gebouw gedeeltelijk vernield zal worden. De passagiers en bemanning zullen allemaal omkomen en ter plaatse van het geraakte gebouw zullen er 250 slachtoffers op grond zijn, waarvan 50 overlijden. De bereikbaarheid van de wijk zal zijn ontwricht en de mobiliteit beperkt. Er is ook beoordeeld of de nabijgelegen aardgasleiding en het tankstation die zich even verderop in de omgeving bevinden mogelijk de ramp zouden kunnen verergeren, maar deze zijn op een te grote afstand gelegen om een ketenreactie in gang te zetten. In het gebied zelf zijn geen andere risicobronnen.
Impactbepaling van een ongeluk
Nu bekend is wat de gevolgen van een vliegtuigongeval zullen zijn, kan ook een beeld worden verkregen van de impact van die gevolgen. Hierbij wordt vanuit verschillende perspectieven zo goed mogelijk beoordeeld hoe ernstig de gevolgen van het ongeval zijn. Zo wordt gekeken naar de territoriale, lichamelijke, economische, ecologische, sociaal-politieke en culturele gevolgen van het ongeval. Voor elk van deze belangen worden volgens de gangbare werkwijze de gevolgen in op de schaal van beperkt tot catastrofaal ingeschat. Als al deze gevolgen in beeld zijn gebracht wordt daar een getalswaarde aan gegeven. Dit leidt uiteindelijk tot een eindscore, waarbij de maximale score 1 is en de minimale score 0. De score voor een vliegtuigongeval in het plangebied is 0.202469. Daarmee wordt de ramp beoordeeld als zeer ernstig. De bandbreedte voor een ernstige ramp is een eindscore tussen 0,037 en 0,11. Met een score van 0,33 of hoger is sprake van een catastrofale ramp.
Omdat de ontwikkelingen in het tranformatiegebied plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied is ten behoeve van een beter inzicht van de gevolgen van de nieuwe ontwikkeling vanuit het perspectief van externe veiligheid en groepsrisico ook een risicodiagram gemaakt voor de situatie dat de bestaande planologische mogelijkheden om het gebied in te vullen met kantoren volledig zijn benut. Beide profielen leiden tot dezelfde eindscore. Er zijn dus vanwege de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen geen gevolgen voor het aantal slachtoffers op de grond. Hierbij moet tevens worden bedacht dat vanuit het perspectief van externe veiligheid op deze locatie het transformeren van werkfuncties naar woon- en verblijfsfuncties positief is, omdat daarmee de aanwezigheid van personen in het gebied meer verspreid is over het etmaal.
Waarschijnlijkheidsbepaling van een ongeluk
De eindscore moet in samenhang worden gezien met de kans dat het ongeval zich ook daadwerkelijk zal voordoen. We moeten dus een uitspraak doen over de waarschijnlijkheid dat een vliegtuig precies op deze locatie zal neerstorten. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat in april 2018 verscheen over veiligheid op en om Schiphol heeft de NLR een integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Hierin wordt tevens ingegaan op de ongevalskans. In de analyse is vastgesteld dat in 9 van de in totaal 36 ongevalscategorieën een beperkte groei van het jaarlijkse aantal vliegbewegingen op Schiphol een negatieve invloed kan hebben op de ongevalskans per vliegbeweging. Daarnaast is vastgesteld dat er voor ieder van deze ongevalscategorieën concrete beheersmaatregelen genomen zijn of genomen kunnen worden die naar verwachting de negatieve effecten van verkeersgroei op de ongevalskans per vliegbeweging wegnemen. De autonome verbetering van de veiligheid van het vliegverkeer heeft - naast de specifieke beheersmaatregelen van de Schiphol-actoren - eveneens invloed op de veiligheid op Schiphol. Deze autonome ontwikkeling reduceert naar verwachting de ongevalskans per vliegbeweging op Schiphol met gemiddeld ongeveer 3 procent per jaar. De combinatie van in deze studie geïdentificeerde Schiphol-specifieke beheersmaatregelen en autonome verbeteringen van de veiligheid maken beperkte verkeersgroei binnen het huidige operationele concept van Schiphol mogelijk, zonder dat de kans op een ongeval per jaar toeneemt.
Ook in het rapport van TO70 (mei 2018) naar externe veiligheid wordt op de ongevalskans ingegaan. De bronveiligheid wordt bepaald door een groot aantal factoren, zoals het ontwerp, de infrastructuur en de procedures van luchtverkeersleiding, het vliegtuig, de luchthaven en de vliegtuigmaatschappij. De ongevalskans per vliegtuigbewegingen neemt mondiaal bezien af. De afgelopen 20 jaar is de veiligheid in de luchtvaart wereldwijd ieder jaar met gemiddeld 4 procent gestegen. Die wereldwijde autonome verbeteringen zijn niet een-op-een te vertalen naar de autonome veiligheidsverbetering op Schiphol. Omdat er op Schiphol zich maar heel weinig ongevallen voordoen, is op basis van alleen Schiphol-specifieke statistieken niet vast te stellen hoe groot de autonome veiligheidsverbetering op Schiphol is. Uit het rapport van TO70 kan geconcludeerd worden dat de vernieuwing van de vloot en het in algemene zin veiliger worden van de luchtvaart, positief hebben uitgewerkt voor de veiligheid van de omgeving. Ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen is toegenomen van circa 207.000 in 1990 naar bijna 500.000 bewegingen in 2017, is de veiligheid voor omwonenden per saldo ruim verbeterd ten opzichte van 1990. Uit beide rapporten blijkt dat het vliegen steeds veiliger wordt en dat de kans op een ongeval in de omgeving van Schiphol zeer gering is.
De kans dat een vliegtuig neerstort op een bepaalde locatie rond luchthaven Schiphol is klein. Hetzelfde geldt voor de kans om als persoon op een bepaalde locatie rond de luchthaven te overlijden door een neerstortend vliegtuig. Dichtbij Schiphol is de kans wat groter dan verder van de luchthaven af. Buiten het LIB 3 gebied is dit plaatsgebonden risico kleiner dan 10-6 per jaar (oftewel eens per miljoen jaar). De kans dat een persoon komt te overlijden als gevolg van bijvoorbeeld een verkeersongeval is vele malen groter. De maatschappelijke impact van een ongeval met een vliegtuig is uiteraard groter.
Buiten het LIB 3 gebied is de kans zich in een ongevalgevolggebied (gebied met wrakstukken) van een vliegtuigongeval te bevinden, dus betrokken te raken bij een vliegtuigongeval, lager dan ongeveer 3,6 per miljoen jaar (oftewel eens per 278.000 jaar). De kans dat een vliegtuig neerstort exact op het plangebied is dan natuurlijk nog kleiner en feitelijk niet anders dan elders in Nederland onder vliegroutes.
Verantwoording
Gelet op de maatschappelijke en economisch-ruimtelijke belangen die met de beoogde ontwikkeling zijn gemoeid en de uitkomsten van het risicoprofiel, is er geen aanleiding om van de beoogde ontwikkeling af te zien. De vervolgvraag is welke maatregelen er eventueel mogelijk zijn om de gevolgen van een vliegtuigongeval te beperken. Om de kans op een vliegtuigongeval te beperken zijn bronmaatregelen het meest effectief. Bij vliegtuigen zijn dat maatregelen die de kans dat zich een ongeval voordoet verkleinen. Hiervoor gelden internationale regels waar de sector aan moet voldoen. Hierbij is de gemeente niet aan zet en zijn sector en Rijksoverheid verantwoordelijk.
Zelfredzaamheid
Als het gaat om maatregelen om zelfredzaamheid te vergroten is de conclusie dat er geen realistische maatregelen zijn te treffen die de effecten van een vliegtuigongeval beperken. Hoewel er vanuit het Bouwbesluit strenge eisen gelden in verband met de bestrijdbaarheid van een ramp, zullen er voor de personen in het getroffen gebouw weinig mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen. Voor vluchten is immers geen tijd en gewone gebouwen bieden nu eenmaal onvoldoende bescherming tegen de risico’s van een daarop neerstortend vliegtuig. De eisen vanuit het Bouwbesluit dragen er vooral toe bij dat personen die zich in gebouwen in de nabijheid van de rampenlocatie bevinden zichzelf snel in veiligheid kunnen brengen.
Communicatie
In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De (rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende
Ga niet kijken.
Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.
Als het gaat om de gevolgen van een vliegtuigongeval gaat de aandacht daarom vooral uit naar een adequate hulpverlening. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang.
Toegankelijkheid
Het gebied moet goed toegankelijk zijn voor hulpverlening, zodat zij snel het getroffen gebied kunnen veiligstellen, de gevolgen kunnen beperken en gewonden kunnen helpen. Voor het transformatiegebied geldt dat het gebied goed ontsloten is en vanuit verschillende richtingen bereikbaar is. Het stedenbouwkundig ontwerp met als uitgangspunt dat gebouwen in het groen moeten staan, het openbaar gebied tot aan de gevel moet doorlopen en het gebied vrij moet worden van hekken en andere barrières die de doorgangbaarheid van het gebied belemmeren, zijn vanuit het perspectief van externe veiligheid positieve elementen. In geval van een calamiteit kunnen personen die zich in het rampgebied ophouden gemakkelijker wegkomen en hulpverleners kunnen zich juist gemakkelijk toegang verschaffen. daarbij is dankzij het vele water in het gebied er voldoende bluswater om eventuele ontbrekende branden snel te bestrijden.
Voorbereiding
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is voorbereid op het crisistype luchtvaartincidenten. De Wet Veiligheidsregio’s verplicht veiligheidsregio’s tot het beschikken over een crisisorganisatie (artikel 16). Deze crisisorganisatie – die wordt beschreven in een crisisplan – moet voorbereid zijn op de bestrijding van branden, rampen en crises die zich volgens het door de veiligheidsregio (ook verplicht) opgestelde regionaal risicoprofiel kunnen voordoen. In het kort bestaat zo’n crisisorganisatie uit multidisciplinaire teams van politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening en gemeenten die zich richten op bronbestrijding, redding, hulpverlening, opvang en nazorg. Zodra zich een ongeluk voordoet treedt dit plan in werking. De werkwijze, taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken instanties zijn hierin nauwkeurig beschreven. Het crisistype luchtvaartongeval is een van de typen die worden genoemd in het regionaal risicoprofiel van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Naast de generieke voorbereiding van de crisisorganisatie, bestaat er ook specifieke voorbereiding voor luchtvaartongevallen. Die bestaat met name uit een (multidisciplinair) calamiteitenplan luchtvaartongevallen en veel gezamenlijke trainingen en oefeningen van de brandweer.
Conclusie
Uit het onderzoek die in het kader van de gehele tranformatie is verricht blijkt dat deze ontwikkelingen niet bijdragen aan een significante toename van het aantal potentiële slachtoffers op de grond in geval van een vliegtuigongeluk. Gelet op de maatschappelijke en economisch-ruimtelijke belangen die met de beoogde ontwikkeling zijn gemoeid, de uitkomsten van het risicoprofiel en de zeer geringe kans dat een ongeval met een vliegtuig plaatsvindt, is er geen reden om vanwege de mogelijkheid van een vliegtuigongeval van de beoogde ontwikkeling af te zien. Gelet daarop levert het Luchthavenindelingbesluit ook geen belemmering op voor de realisatie van het initiatief voor wat betreft het aspect externe veiligheid.
4.9 Bedrijven en milieuzonering
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging.
Relevantie plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die invloed hebben op de voorgestane ontwikkeling. Wel kan in de gebruiksfase van het project geluidhinder van de hotel- en horeca-activiteiten voor omliggende geluidgevoelige functies aan de orde zijn (met name vanwege laden/lossen). Uit de VNG- handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) volgt dat voor dergelijke bedrijfsactiviteiten (hotels, restaurants en bars) in alle gevallen de lichtste milieucategorie (1) wordt gehanteerd, met een richtafstand van 10 meter voor geluid. De dichtstbij gelegen geluidgevoelige functies betreffen de woningen aan de overzijde van de Uilenstede, op circa 40 meter afstand. Dit betekent dat ruimschoots voldaan kan worden aan de gangbare richtafstanden voor geluid, zodat significante geluidhinder vanwege de hotel- en horeca-activiteiten voor geluidgevoelige functies in de omgeving niet valt te verwachten. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.10 Duurzaam bouwen en energie
De kaders betreffende duurzaamheid Amstelveen zijn vastgesteld door de gemeenteraad op 15 juni 2016. Hiermee heeft de gemeenteraad aangegeven dat Amstelveen streeft naar duurzaam beleid in alle keuzes die hij maakt. Hierbij zijn drie focusgebieden benoemd:
Amstelveen is een fossielonafhankelijke stad in 2040;
Amstelveen is een circulaire stad (circulaire economie) in 2040;
iedereen kan meedoen in Amstelveen (inclusieve stad).
Belangrijk aandachtspunt is bij nieuwbouw en renovatie dat energiegebruik zoveel
mogelijk gereduceerd wordt door o.a. isolatie en efficiënt inzetten van installaties.
Daarnaast is aandacht voor duurzame energie-opwek gewenst. Dit wordt binnen het
Bouwbesluit getoetst. De gemeente hecht er aan dat voor ontwikkelaars de mogelijkheid wordt geboden zelf verdergaande maatregelen te treffen waarmee energieneutraliteit te bereiken is. Binnen het plangebied zijn voor toepassing van bodemenergie geen belemmeringen voorzien. Het (wijzigings)besluit Bodemenergie en de Waterwet vormen bij toepassing van bodemenergie het wettelijk kader.
Op 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (VET) in werking getreden. Daarmee is de plicht voor de netbeheerder om kleinverbruikers op aardgas aan te sluiten vervallen. Dit betekent dat nieuwbouwlocaties niet meer aangesloten hoeven worden op het aardgasnetwerk. De nieuwe regelgeving ondersteunt de gemeentelijke ambitie om in 2040 fossielonafhankelijk te zijn. Het college van B en W heeft besloten om per 1 juli 2018 geen uitzonderingsgebieden aan te wijzen waar nog wel aardgas aansluitingen gerealiseerd worden. Daarmee is aardgasvrij voor nieuwbouwwoningen de nieuwe norm.
De gemeente Amstelveen stimuleert daarnaast het realiseren van duurzame en energiezuinige gebouwen door middel van de gemeentelijke praktijkrichtlijn (GPR). GPR-gebouw is een digitaal instrument dat ontwerpgegevens omzet in prestatiegetallen per module. De gemeente stelt haar licentie beschikbaar aan ontwikkelaars waarmee deze op basis van voorlopig ontwerp kunnen toetsen waar nog verbeteringen mogelijk zijn. Het thema milieu van de GPR voldoet aan de indieningsvereisten die op grond van de omgevingsvergunning worden gesteld bij het indienen van een bouwaanvraag volgens artikel 5.9 het eerste en tweede lid van het Bouwbesluit 2012. Aanvrager van een vergunning voor het bouwen moet met een berekening aangeven wat het duurzaamheidgehalte van het te realiseren bouwwerk is.
Relevantie plangebied
Het gebouw wordt gasloos en er wordt aangesloten op een WKO installatie. Hierbij wordt voldaan aan de minimale EPC vereisten vanuit het Bouwbesluit. Er wordt een gemiddelde GPR score van 7,5 behaald.
4.11 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen
Planologisch relevante leidingen zijn:
hoofdtransportleidingen;
hoogspanningsleidingen van 50 KV en hoger;
buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
buisleidingen voor het transsport van giftige stoffen;
buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
optisch vrije paden (straalpaden).
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.
Relevantie plangebied
Er is getoetst aan het vigerende bestemmingsplan en de risicokaart van Nederland om inzicht te krijgen in mogelijke belemmeringen in of in de directe nabijheid van het plangebied. Uit dit onderzoek zijn geen relevante kabels, leidingen, straalpaden of andere belemmeringen naar voren gekomen, die mogelijk een belemmering zouden kunnen zijn voor deze ontwikkeling . Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.12 M.e.r.- beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Een stedelijk ontwikkelingsproject zoals het onderhavige valt onder in het Besluit m.e.r. onder D 11.2. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat er geen 2000 of meer woningen worden gerealiseerd, is er geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft hierover een besluit genomen en geoordeeld dat geen sprake is van significant negatieve effecten, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet benodigd is.
Uit de onderzoeken die in het kader van dit initiatief zijn uitgevoerd is gebleken dat de planontwikkeling niet tot significante nadelige effecten zal leiden. Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn hierdoor uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet nodig is. Hiervoor is tevens door initiatiefnemer een aanmeldnotitie (zie bijlage 12, LBP Sight, 28 mei 2024) geschreven waarin deze conclusie nader is onderbouwd. Op basis van deze aanmeldnotitie heeft het college op 17 december 2024 besloten dat voor deze ontwikkeling geen m.e.r.-procedure gevolgd hoeft te worden. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig het bepaalde in 6.18 Besluit omgevingsrecht jo. 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft er t.a.v. de omgevingsvergunning vooroverleg plaatsgevonden.
De toezending van de concept omgevingsvergunning en ruimtelijke onderbouwing op 17 oktober 2024 is gedaan met het verzoek om uiterlijk 8 november te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat er geen aanleiding heeft bestaan tot het maken van opmerkingen. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in bijlage...en hebben tot onderdelen aanleiding gegeven tot aanpassing van deze ruimtelijke onderbouwing en/of omgevingsvergunning.
Vervolgens heeft de ontwerpomgevingsvergunning van PM tot en met PM ter inzage gelegen voor zienswijzen. Er zijn PM zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording daarvan en verrichtte ambtshalve aanpassingen wordt verwezen naar bijlage ..., het wijzigingsoverzicht.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Sinds 1 juli 2008 is de gemeente op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten
behoeve van het verhalen van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit kostenverhaal is verzekerd.
Om gemaakte kosten te verhalen dient gelet op artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. (Zie artikel 6.2.1. Bro)
Het initiatief voorziet in een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld. In afwijking van het voorgaande hoeft er geen exploitatieplan vast te worden gesteld, indien:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
het stellen van eisen, regels, of een uitwerking niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels dan wel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk.
Ten behoeve van de ontwikkeling is ook een planschaderisicioanalyse uitgevoerd. De risicoanalyse overwegend wordt de kans op verwezenlijking van voor tegemoetkoming ex artikel 6.1 Wro in aanmerking komende planschade, als gevolg van de realisatie van het initiatief niet reëel geacht. Naar het oordeel van de adviseur is de tegemoetkoming in planschade, in zijn totaliteit, te waarderen op, nihil. Ook in die zin is het plan economisch uitvoerbaar.
5.3 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel is in eigendom van de aanvrager. Gelet op dit grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.4 Conclusie
Voor het perceel is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan t.b.v. het bouwen van Student Experience met circa 500 kamers.
De doelgroep bestaat voornamelijk uit (internationale) studenten, PhD'ers, (internationaal) wetenschappelijk personeel, kenniswerkers, jongeren en starters, maar ook uit werkenden met een essentieel beroep (brandweer, politie, zorgpersoneel en ambtenaren), spoedzoekers waarvan aantoonbaar is dat economische dakloosheid dreigt, en het tijdelijk huisvesten van statushouders als tussenoplossing voordat ze naar een woning doorstromen, en andere doelgroepen die op zoek zijn naar (flexibele)accommodatie.
Daarnaast zijn in het complex de volgende ondersteunende voorzieningen beoogd:
Een receptie met bijbehorende kantoorruimte (backoffice);
Een lounge en een wasserette;
Studiezalen (voor de gasten);
Een halfverdiepte parkeerkelder voor auto’s en fietsen.
Het initiatief kan met gebruikmaking van de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verbiedt het uitvoeren van een project zonder omgevingsvergunning. Als een project in strijd is met een bestemmingsplan, bestaat de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) om af te wijken van het bestemmingsplan door een projectafwijkingsbesluit te nemen. Voordat het college dit besluit kan nemen, moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. De gemeenteraad kan de afweging of voor een project van het geldende bestemmingsplan mag worden afgeweken ook overlaten aan het college. Het verstrekken van een verklaring van geen bedenkingen kan de gemeenteraad niet delegeren aan het college. Wel kan de gemeenteraad categorieën aanwijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Het onderhavige initiatief is opgenomen in de lijst die de Amstelveense raad in dat kader heeft aangewezen. Voor dit initiatief is immers een Startnotitie opgesteld, die geldt als kaderstellend ruimtelijk beleid van de raad, waardoor een v.v.g.b. niet meer nodig is.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en met het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitvoerige participatie in het voorstadium en de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.