OIAVHB Landelijk Gebied - Ringdijk 14
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB09xR-VG01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
3.3.2 Ruimte voor groen: Groenstructuurplan voor Amstelveen 2008-2018
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 18 juni 2015 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor het wijzigen van een op 2 juni 2015 verleende vergunning voor het oprichten van 2 woningen met een gezamenlijke garage op het perceel Ringdijk 14 te Amstelveen (zaaknummer Z-2015/034104). De oorspronkelijke vergunning betrof het realiseren van een tweetal woningen achter elkaar met op het achtererf een gezamenlijke garage. De huidige aanvraag voorziet in het verschuiven van de garage tussen de twee nog te bouwen woningen. De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 en 3 (relevante bouwtekeningen).
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan Landelijk Gebied en de bestemming Wonen. Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften en/of gebruiksvoorschriften (zie 2.3). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0362.OIAVHB09xR-OW01(bijlage 4).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Ringdijk van de Bovenkerkerpolder ten zuiden van de wijk Waardhuizen.
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie betreft het perceel Ringdijk 14, kadastraal bekend gemeente Amstelveen sectie L, nummers 03746 en 03747.
Ringdijk 14 is een voormalige boerderij, waar in het verleden een particuliere paardenhouderij gehuisvest was. Reeds in 2008 heeft de eigenaar een verzoek gedaan om de bestaande boerderij en opstallen te mogen saneren ten gunste van twee zelfstandige burgerwoningen. In juni 2015 is vergunning verleend voor het realiseren van twee woningen met aan de achterzijde een gezamenlijke garage.
Situatie oud Situatie nieuw
2.2 De ontwikkeling
De huidige aanvraagt betreft een andere situatie, waarbij de garages tussen de woningen zijn gesitueerd. Qua maatvoering wordt er niets gewijzigd aan de woningen en garages.
De geprojecteerde woningen zijn gelegen in de Bovenkerkerpolder. Deze polder wordt gekenmerkt door een open landschap met hier en daar een cluster met bebouwing. Het open karakter van de polder dient behouden te blijven. Nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande clusters. Hierdoor blijft de bestaande twee-deling bebouwd/onbebouwd gehandhaafd. Het oorspronkelijke bouwplan voldeed hieraan. Als gevolg van het herpositioneren van beide woningen en bijgebouw vindt hierin geen verandering plaats.
De bebouwing heeft een ingetogen karakter en voegt zich in het landschap. Er is sprake van een eenvoudige vormgeving en materialisering, waarmee het plan voldoet aan de gewenste bebouwingsopzet.
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juni 2010 en 26 mei 2011 onherroepelijk is geworden.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied
2.3.1 Planregels
In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming "Wonen" (artikel 32) en "Tuin" (artikel 26).
Artikel 26 Tuin
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
erkers;
entreeportalen;
paden en terrassen;
(fietsen-)bergingen.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en carports worden gebouwd, behoudens het bepaalde in lid 26.2.3, 26.2.4 en 26.2.5.
26.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. 6 meter voor palen en masten;
2. 3 meter voor lichtmasten en voor het overige.
26.2.3 Erkers
Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
een erker mag alleen worden gebouwd aan een hoofdgebouw;
de diepte van een erker mag maximaal 1 meter bedragen;
de breedte van een erker mag maximaal 4/10 deel bedragen van de oorspronkelijke gevelbreedte waar tegenaan wordt gebouwd;
de hoogte van een erker mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de aansluitende eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
er dient een niet te bebouwen strook in acht te worden genomen:
aan de voorgevel gelijk aan de diepte van de erker met een minimum van 1 meter;
aan de zijgevel met een breedte van 1 meter ten opzichte van gronden bestemd voor Verkeer en Groen;
ten opzichte van de perceelsgrens minimaal 2 meter;
het dak van een erker grenzend aan, of uitziend op, de openbare weg mag als balkon/dakterras worden ingericht;
een erker wordt niet geplaatst indien er ter hoogte van de entree door plaatsing van een bouwwerk als bedoeld in lid 26.2.4 een overschrijding van de bouwgrens heeft plaatsgevonden.
26.2.4 Entreeportalen
Voor het bouwen van entreeportalen gelden de volgende regels:
een entreeportaal mag worden opgericht ter plaatse van en aansluitend op de toegang van hoofdgebouwen;
de maximum oppervlakte van een entreeportaal bedraagt 5 m²;
de hoogte van een entreeportaal mag ten hoogste gelijk zijn aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
er dient een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht te worden genomen ten opzichte van de gronden bestemd voor Verkeer en Groen;
een entreeportaal wordt niet geplaatst indien er ter hoogte van de entree door plaatsing van een bouwwerk als bedoeld in lid 26.2.3 een overschrijding van de bouwgrens heeft plaatsgevonden.
26.2.5 (Fietsen-)bergingen
Voor het bouwen van (fietsen-)bergingen gelden de volgende regels:
een fietsenberging mag alleen worden gerealiseerd indien de aangrenzende woning geen zelfstandig te bereiken achtererf heeft;
de maximum oppervlakte van een (fietsen-)berging bedraagt 4 m2;
de maximum hoogte van een (fietsen-)berging bedraagt 1.50 meter;
er dient een niet te bebouwen strook van 0,50 meter in acht te worden genomen ten opzichte van de gronden bestemd voor verkeer en groen;
een (fietsen-)berging wordt niet geplaatst indien er ter hoogte van de entree dan wel ter plaatse van de voorgevel een bouwwerk als bedoeld in lid 26.2.3 respectievelijk lid 26.2.4 is geplaatst en als gevolg hiervan de gronden voor meer dan 50% wordt bebouwd;
de (fietsen-)berging dient te worden gesitueerd met de smalste zijde parallel aan de voorgevel van de aangrenzende woning.
26.3 Ontheffing van de bouwregels
26.3.1 Ontheffing m.b.t. erkers
Burgemeester en wethouders zijn, zolang het ondergeschikte karakter van de erker gehandhaafd blijft, bevoegd ontheffing te verlenen van:
het bepaalde in artikel 26.2.3 sub b tot een diepte van maximaal 2,50 meter onder de voorwaarde dat de niet te bebouwen strook van minimaal gelijke breedte is als de diepte van de erker en tevens wordt voldaan aan het gestelde in artikel 26.2.3 onder e;
het bepaalde in artikel 26.2.3 sub c tot een breedte van maximaal 2/3 van de breedte van het gevelvlak;
het bepaalde in artikel 26.2.3 sub e onder 2 tot een diepte tot aan de perceelsgrens wanneer dit een grens met het openbaar gebied is en dit ter plaatse in het straat en bebouwingsbeeld past.
26.3.2 Voorwaarden voor ontheffing
De in lid 26.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits:
de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
26.3.3 Ontheffing t.b.v. ondergrondse bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van het oprichten van ondergrondse kelders, met dien verstande dat:
deze ondergrondse bouwwerken gesitueerd mogen zijn onder bestaande bebouwing, dan wel op de voor Tuin bestemde gronden;
ondergrondse bouwwerken slechts mogen worden gerealiseerd op de voor Tuin bestemde gronden indien bij de woningen gronden met de bestemming 'Wonen' buiten het bouwvlak ontbreken;
de diepte van de ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3.00 meter;
de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan 40% van de voor Tuin bestemde gronden met een maximum van 45 m²;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding. (Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de Waterbeheerder).
26.4 Specifieke gebruiksregels
26.4.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
26.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 26.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van deze gronden voor opslag voor goederen;
het gebruik van deze gronden voor het parkeren.
26.4.3 Ontheffing van de gebruiksregels ten behoeve van parkeren
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 26.4.1 sub b voor het gebruik van de gronden ten behoeve van het parkeren, met de daarbij behorende in- en uitritten, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 32 Wonen
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning;
woongebouwen;
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding 'kap'is een dakopbouw toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een dakterras toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel op de begane grond bouwlaag toegestaan;
met de daarbij behorende:
tuinen en erven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
32.2 Bouwregels
32.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen/woongebouwen worden gebouwd;
de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
de dakhelling van een hoofdgebouw, mag niet meer dan 600 bedragen. Deze contouren gelden voor tenminste twee dakvlakken;
de dakhelling van een dakopbouw (kap), mag niet meer bedragen dan 800 . Deze contour geldt voor tenminste één dakvlak.
32.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het vergroten van de woonfunctie mogen worden opgericht:
binnen het bouwvlak, hiervoor gelden de regels voor hoofdgebouwen binnen het bouwvlak zoals gesteld in lid 32.2.1;
buiten het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 40% van de oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gronden (behorende bij de bestemming Wonen). De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 45 m². Voor gronden gelegen buiten het bouwvlak behorende bij de bestemming Wonen met een oppervlakte van 250 m² of meer mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 75 m² bedragen;
indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'maximum oppervlakte' mag de maximale oppervlakte van bijgebouwen afwijken van het gestelde onder 1.
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 2 meter van de buiten het bouwvlak gelegen gronden behorende bij de bestemming Wonen (gemeten vanaf de grens van het bouwvlak);
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw;
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
de goot- en de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 4,5 meter;
de dakhelling van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 60° bedragen.
32.2.3 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
ondergrondse bouwwerken mogen gesitueerd worden zowel binnen als buiten het bouwvlak;
de diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter;
voor zover gelegen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 40% van de buiten het bouwvlak (behorende bij de bestemming Wonen) bestemde gronden met een maximum van 45 m²;
voor gronden gelegen buiten het bouwvlak behorende bij de bestemming Wonen met een oppervlakte van 250 m² of meer mag de gezamenlijke oppervlakte van ondergrondse bouwwerken maximaal 75 m² bedragen;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. (Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de Waterbeheerder).
32.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. 6 meter voor palen en masten;
2. 3 meter voor lichtmasten en voor het overige.
Voor het bouwen van paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden gelden de volgende regels:
paardenbakken mogen slechts worden opgericht ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden en dienen te worden gerealiseerd buiten het bouwvlak van voor Wonen bestemde gronden;
de paardenbak mag een oppervlakte hebben van maximaal 1200 m²;
de gezamenlijke oppervlakte van het aantal bijgebouwen en de paardenbak mag niet meer bedragen dan 50% van de buiten het bouwvlak voor Wonen bestemde gronden;
de afstand van enig punt van de omheining van de paardenbak tot de gevel van nabijgelegen woningen van derden moet minimaal 50 meter bedragen;
de paardenbak mag worden voorzien van buitenverlichting (maximaal 4) met een maximale hoogte van 4 meter, mits de afstand van de lichtmast tot nabijgelegen woningen van derden minimaal 75 meter bedraagt;
de omheining van een paardenbak mag niet hoger zijn dan 1.50 meter.
32.3 Ontheffing van de bouwregels
32.3.1 Ontheffing t.b.v. lessenaarsdak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:
van het bepaalde in lid 32.2.1 onder d ten behoeve van een ´lessenaarsdak´.
32.3.2 Ontheffing windturbines
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het realiseren van windturbines met inachtneming van de volgende voorwaarden:
de windturbine mag geen hinder in de zin van geluid, slagschaduw en/of gevaar voor onwonenden veroorzaken;
de landschappelijke inpasbaarheid in voldoende mate is gewaarborgd;
de bouwhoogte van de windturbine mag niet meer bedragen dan 25 meter;
de afstand van een windturbine tot de dichtstbijzijnde belendingen dient ten minste tweemaal de ashoogte te bedragen en de uiteinden van de rotor dienen ten minste 2 meter binnen de perceelsgrenzen te blijven.
32.4 Specifieke gebruiksregels
32.4.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
32.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 32.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
het gebruiken en inrichten van de daken van aan- en uitbouwen van woningen dan wel van bijgebouwen als dakterras;
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
het bedrijfsmatig (commercieel) houden van paarden, zoals het stallen en africhten van paarden van derden en de verhuur van paarden aan derden.
2.3.2 Strijdigheden
Als gevolg van het herpositioneren van de bebouwing overschrijdt de woning de op de verbeelding aangegeven bebouwingsgrens aan de westzijde (zie afbeelding hieronder), hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Hiervoor is een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 sub a onder 30 Wabo noodzakelijk om het plan te kunnen realiseren.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.
Bij het stellen van deze regels moeten provinciale belangen in het geding zijn. In een verordening kunnen regels worden opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen).
De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen en afwijkingsbesluiten vast te stellen in overeenstemming met de PRV. Op 28 september 2015 is de PRV voor het laatst herzien.
In de provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt als bestaand bebouwd gebied (BBG) aangewezen 'de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen'. Gelet op de vigerende woonbestemming van het onderhavige plangebied, is in casu sprake van een ontwikkeling binnen BBG.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig is gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.
Thema's uit de structuurvisie
Versterken bestaande kwaliteiten
Amstelveen wil dat allereerst doen door haar bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit zijn een uitstekend woonklimaat, een ondernemend werkklimaat en een meer dan gemiddelde bereikbaarheid. Dit laatste is het grootste punt van zorg, zowel de bereikbaarheid van de stad als binnen de stad zelf. Dit vergt grote investeringen in hoofdwegen en openbaar vervoerssystemen. Voor de stedelijke ontwikkeling van Amstelveen op langere termijn is dit thema van doorslaggevend belang.
Grijpen van nieuwe kansen
Amstelveen wil nieuwe kansen die zich voordoen grijpen. Bijvoorbeeld door een toekomstvaste openbaar vervoer verbinding tussen Amsterdam en Amstelveen. Of met een knooppunt van hoogwaardig openbaar vervoer bij het Stadshart, waardoor het Stadshart een impuls krijgt. Ook liggen er kansen in de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder, waar een combinatie van duurzaam wonen, werken en kassen is voorzien.
Waardevol landschap: behouden door zorgvuldige ontwikkeling;
Toekomstvast openbaar vervoer: fundamenteel voor de stad, maar goed lokaal netwerk noodzakelijke voorwaarde;
Hoogwaardig wonen: betere doorstroming, energiezuiniger woningen en meer particulier opdrachtgeverschap;
Het nieuwe werken: bestaande bedrijventerreinen en kantoren beter benutten;
Aantrekkelijke voorzieningen: stadshart versterken, wijkwinkelcentra concentreren en zorgen voor excellent onderwijs voor iedereen;
Duurzame ruimte: slim en zuinig ruimtegebruik, binnen een ruimtelijk kwaliteitskader.
Relevantie planontwikkeling
Er is alleen sprake van het verschuiven van de achterste woning en de garages. De ruimtelijke uitstraling wijzigt niet. De bebouwing staat in één lijn. Er wordt rekening gehouden met het waardevolle achtergelegen landschap (poldergebied).
3.3.2 Ruimte voor groen: Groenstructuurplan voor Amstelveen 2008-2018
Amstelveen is naast een stad met een rijke groentraditie een stad in beweging. Ruimtelijke ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Ondanks de stevige verankering van het groen in de structuur van de stad hebben ruimtelijke ontwikkelingen consequenties voor groen. Juist door het bijzonder groene karakter raken veranderingen in de stad al snel de stedelijke groenstructuur. Om op een verantwoorde wijze keuzes te maken is het groenstructuurplan van Amstelveen geactualiseerd. Het groenstructuurplan is daardoor geen volledig nieuw plan. Met deze geactualiseerde versie van het groenstructuurplan wordt op overzichtelijke wijze het ruimtelijke groenkader weergegeven. Het plan vormt een herbevestiging van bestaand groenbeleid. De hoofdlijnen uit het Amstelveense groenstructuurplan en landschapsplan (1993) zijn dan ook in dit plan terug te vinden.
Het groenstructuurplan heeft de volgende doelstellingen:
Het vastleggen/bepalen van de ambitie ten aanzien van de ontwikkeling van de groenstructuur;
Het behouden en waar mogelijk versterken van het groen in Amstelveen zowel in de bebouwde kom als in het buitengebied in omvang en/of in kwaliteit door het vaststellen van structuur en beeldbepalende delen van het Amstelveense groen;
Het benoemen van de bijzondere karakteristiek alsmede de functionele betekenis van de groenstructuur;
Het bieden van een heldere groenvisie op hoofdlijnen op basis waarvan bij ruimtelijke ingrepen goed afgewogen keuzes kunnen worden gemaakt;
Het aanreiken van concrete actiepunten die bijdragen aan het behouden en verder ontwikkelen van de groenstructuur in al haar facetten.
Het groenstructuurplan kan worden gebruikt als informatiebron over status, waarde en functie van het groen binnen Amstelveen. Het Groenstructuurplan wordt daarnaast gebruikt als kader bij:
Renovaties en reconstructies van de openbare ruimte;
Functiewijziging van het openbaar groen, bijvoorbeeld de wijziging van groen naar water;
Beheer van groen;
Uitgifte van openbaar groen.
Binnen de groenstructuur is onderscheid gemaakt in drie statusniveaus. Bovenwijks groen en wijkgroen vormen de hoofdgroenstructuur. Overige groen is gelegen buiten de hoofd groenstructuur. Tevens wordt onderscheid gemaakt in stedelijk gebied en buitengebied.
Hoofdstructuur buitengebied
Belangrijke structuurbepalende landschapselementen in het buitengebied zijn het Amsterdamse Bos in het westen en het bovenland in het oosten. Het Amsterdamse Bos heeft ondanks de relatief jonge ontstaansgeschiedenis landschappelijke en ecologische waarde. De recreatieve betekenis is uitzonderlijk hoog. Het Bovenland kent een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Deze waarde wordt in belangrijke mate bepaald door het aangrenzende circa 3,5 meter lager gelegen open landschap van de oude droogmakerijen. Het open deel van de Bovenkerkerpolder is van grote invloed op de structuur van het buitengebied ten zuiden van de Nesserlaan, Lanen, dijken en kades worden door hun structuurbepalend karakter en de cultuurhistorische waarde gerekend tot structuurbepalend landschapselement.
De onderdelen van de hoofdgroenstructuur die gerekend worden tot open landschap zijn de Bovenkerkerpolder en een deel van de Legmeerpolders. De Middelpolder heeft door de herinrichting en het beheer een andere structuur gekregen en wordt daarom aangeduid als half open landschap.
De onderhavige ontwikkeling doet geen afbreuk aan het open landschap van de Bovenkerkerpolder.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Teneinde de mensen te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse. In principe moet de bodemkwaliteit geschikt zijn of worden gemaakt voor het beoogde gebruik, in dit geval wonen.
Relevantie plangebied
Aanvrager is niet verplicht tot het aanleveren van een bodemonderzoeksrapport (dit is reeds gebeurd bij de in juni verleende vergunning. Uit dit rapport kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en nader onderzoek niet noodzakelijk is). Het betreft in het onderhavige geval verplaatsing van de geplande garages van achterop het perceel naar een plek tussen de geplande woningen.
4.2 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Relevantie plangebied
De Waterbeheerder in het projectgebied is Waternet. De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kernzone, de binnendijkse beschermingszone en buiten beschermingszone van de Amsteldijk. Er is dus geen melding in het kader van de Waterwet noodzakelijk.
4.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
Relevantie plangebied
De locatie ligt buiten de zones wegverkeerslawaai en er is ook geen sprake van luchtvaartlawaai of industrielawaai. Akoestisch onderzoek is niet nodig. Gevelisolatie volgens Bouwbesluit (minimaal 20dB) is voldoende.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Relevantie plangebied
Er is geen sprake van luchtvaartlawaai of industrielawaai. Akoestisch onderzoek is niet nodig.
4.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de bouw van de appartementen gaat het in beginsel om een kwetsbaar objecten, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risciovolle bedrijven en/of activiteiten zijn vermeld.
Relevantie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig.
4.6 Ecologie
Op 1 april 2002 respectievelijk 25 mei 1998 zijn de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Doel van deze wetten is de bescherming van de dier- en plantensoorten en hun leefgebieden in Nederland. Tegelijkertijd vormen deze wetten de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).
De Flora- en faunawet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EZ. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.
De gemeente Amstelveen beschikt over een eigen gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze code.
Relevantie plangebied
In de huidige situatie is sprake van een boerderij uit 1924, met stallen en paardenbak. Op het erf zijn ook enkele bomen en bosschages aanwezig. Langs de randen enkele populierenrijen. Door de paarden is het rommelig. Dit levert veel verschillende microhabitats voor insecten en andere kleine dieren. Daarvan kunnen grotere dieren weer profiteren. Op en rond deze boerderij zijn veel soorten te verwachten. Onderzoek is nodig naar: vleermuizen, vogels, rugstreeppad en afhankelijk van de ingrepen ook vis. De volgende soorten zijn door de eigenaar en gebruikers van het terrein waargenomen, onduidelijk is welke functie het terrein heeft voor deze dieren: buizerd, uil, boerenzwaluw, huiszwaluw, mus. Het is afhankelijk van de ingrepen in hoeverre er knelpunten met de Flora en Faunawet zijn. Hiertoe dient nader onderzoek te worden gedaan.
4.7 Archeologie
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 haar archeologische beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot de toegestane bodemverstoring zijn verbonden. Bij waardvolle gebieden geldt in principe verplicht inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 50m2 én dieper dan 30 cm.
Relevantie plangebied
In het gebied geldt een lage verwachting voor alle perioden. In het bestemmingsplan zijn dan ook geen regels opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
4.8 Belangenafweging
Binnen de op het terrein bestaande erfbeplanting worden de bestaande boerderij en bijgebouwen (ca. 1000 m2) gesloopt en herbouwd tot twee woningen en een gezamenlijke garage. Het terrein is verrommeld. Er zijn allerlei uitbreidingen en bouwwerken opgericht met een verscheidenheid aan uitstraling. Tevens is er sprake van een grote hoeveelheid terreinverharding. De inrichting van het terrein buiten de traditionele erfbeplanting wordt weer teruggebracht naar oorspronkelijk grasland. Het terrein binnen de erfbeplanting wordt ingericht als tuin.
De bebouwing vindt plaats binnen de contouren van de oorspronkelijke boerderij en hooiberg. Door het aanzienlijk terugbrengen van de aanwezige bebouwing zal de ruimtelijke situatie ter plekke worden verbeterd.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voorafgaand aan de start van de planologische procedure heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Bij de behandeling van dit bouwplan hebben zich wel/geen insprekers gemeld.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 5) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 25 februari 2016 t/m 6 april 2016. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Amstelveen sectie L nummers 03746 en 03747, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12, eerste lid, Wro, biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is op grond van artikel 6.2.1 sub a het geval bij de bouw van één of meer woningen. In dit geval betreft het een wijziging van een verleende vergunning waarbij de positionering van een woning en garage worden omgewisseld. Dit is geen bouwplan op grond van de wet. Van kostenverhaal is dus geen sprake.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel Ringdijk 14 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van een op 2 juni 2015 verleende vergunning voor het oprichten van 2 woningen met een gezamenlijke garage. De huidige aanvraag voorziet in het verschuiven van de garage tussen de twee nog te bouwen woningen. Het bouwplan pas op onderdelen niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming 'Landelijk Gebied'.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.