De Scheg Midden
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.21E-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Bestemmingsplan
De Scheg Midden
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
HOOFDSTUK 2 HUIDIGE SITUATIE EN OMGEVING
2.2 Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie
3.1 Uitgangspunten planontwikkeling
3.2 Ruimtelijke structuur en uitwerking, en programma
HOOFDSTUK 4 PLANOPZET EN JURIDISCHE REGELING
5.1 Economische uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Provinciaal en regionaal beleid
7.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van het (deel)gebied De Scheg Midden.
Voor Amstelveen vormt het gebied De Scheg de laatste uitbreidingsmogelijkheid voor woningbouw buiten de rand van de huidige stad, binnen de mogelijkheden van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). De planvorming voor De Scheg is dan ook al enige tijd aan de orde, en het gebied is op 8 september 2015 opgenomen in de 10e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Op 30 september 2015 is voor De Scheg een Ontwikkelvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De Scheg wordt een woonwijk met ongeveer 1.400 woningen. De Scheg bestaat uit drie (deel)gebieden: West, Midden en Oost.
In het (deel)gebied De Scheg Midden kunnen maximaal 457 nieuwe woningen worden gerealiseerd (los van bestaande bouwmogelijkheden aan de randen en linten van het plangebied).
Om de ontwikkeling van woningen en een weg in het (deel)gebied De Scheg Midden mogelijk te maken, is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het bestemmingsplangebied De Scheg Midden betreft het middelste deel van het gebied De Scheg en is grotendeels gelegen ten zuiden van de wijk Westwijk. Het grootste deel van het plangebied is gelegen in het glastuinbouwgebied van de Legmeerpolder. Een deel van het plangebied ligt in Westwijk en sluit (aldaar) aan op het bestaande wegennet namelijk op de Hammarskjöldsingel en de Loethoelilaan.
Het bestemmingsplangebied De Scheg Midden bestaat in feite uit twee delen: het grootste deel met de beoogde woonwijk De Scheg Midden inclusief een nieuwe gebiedsontsluitingsweg en de landschappelijke randzone, en het deel met de weg Verlengde Hammarskjöldsingel (als onderdeel van de nieuwe gebiedsontsluitingsweg).
Afbeelding 1.2A: Ligging plangebied bestemmingsplan De Scheg Midden
De noordzijde van het plangebied wordt hoofdzakelijk begrensd door de J.C. van Hattumweg. Tevens maken, in het noordoostelijke deel in een relatief smalle strook, de gronden tussen de J.C. van Hattumweg en de Hammarskjöldsingel/Loethoelilaan onderdeel uit van het plangebied. Dit noordoostelijke deel van het plangebied De Scheg Midden heeft betrekking op de (nog te realiseren) Verlengde Hammarskjöldsingel.
De zuidelijke begrenzing van het plangebied wordt bepaald door een aantal (glas)tuinbouw percelen, en is mede gerelateerd aan een LIB-contour zijnde een beperkingenlijn van Schiphol voor woningbouw. De westgrens van het plan De Scheg Midden wordt bepaald door de Noorddammerweg en eigenlijk door De Scheg West. De (zuid)oostgrens van het plan wordt bepaald door het terrein van de tramremise.
Afbeelding 1.2B: Ligging en begrenzing plangebied bestemmingsplan De Scheg Midden
Afbeelding 1.2C: Ligging en begrenzing plangebied op luchtfoto
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het onderhavige bestemmingsplan(gebied) gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan Legmeerpolder, vastgesteld op 2 juli 2014.
Bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014, vastgesteld op 18 maart 2015.
Wijzigingsplan 1e wijziging Legmeerpolder - omzetting bedrijfswoningen naar burgerwoningen, vastgesteld op 9 februari 2017.
Bestemmingsplan Verlegging Leiding Gasunie W-540-01 t.p.v. J.C. van Hattumweg, vastgesteld op 18 juli 2018.
Paraplubestemmingsplan Herziening Begripsbepaling Peil, vastgesteld op 1 oktober 2014.
Paraplubestemmingsplan Schipholparkeren en Parkeernormen, vastgesteld op 22 maart 2017.
Paraplubestemmingsplan wonen, vastgesteld op 12 juni 2019.
Paraplubestemmingsplan Datacenter Amstelveen, vastgesteld op 18 oktober 2023.
Paraplubestemmingsplan Flitsbezorgdiensten Amstelveen, vastgesteld op 13 maart 2024.
Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie 2024, vastgesteld op 24 april 2024.
Dit bestemmingsplan vervangt deze plannen binnen het onderhavige plangebied.
1.4 Juridische procedures
Het vigerende bestemmingsplan "Legmeerpolder" kent ter plaatse van het onderhavige plangebied geen bestemmingen ten behoeve van de voorgestane woningen, groen- en waterstructuur, wegen en nieuwbouw. Derhalve is voor het project een juridisch planologische procedure noodzakelijk om de voorgestane ontwikkeling (planologisch) toe te staan en om daarna de benodigde omgevingsvergunningen voor het bouwen te kunnen verlenen. De juridisch planologische procedure betreft een bestemmingsplanprocedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Bestemmingsplan
Voor de voorgestane ontwikkeling (in het middendeel van De Scheg), met de onderhavige woningbouw en bijbehorende functies, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "De Scheg Midden". De bestemmingsplanprocedure ziet er als volgt uit.
De procedure voor het bestemmingsplan wordt op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoerd.
Als eerste is een voorontwerp bestemmingsplan opgesteld, en ter inzage gelegd voor inspraak. Het voorontwerp bestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) aan diverse instanties voorgelegd. De binnengekomen inspraak- en vooroverlegreacties zijn meegenomen bij het (ontwerp) bestemmingsplan; zie paragraaf 5.2 van deze plantoelichting.
De (formele) voortzetting van de bestemmingsplanprocedure start met de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, via digitale weg in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website (RoPubliceer).
Het ontwerp bestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente(raad) indienen. De ingediende zienswijzen worden - voor zover nodig/mogelijk - verwerkt in het (vast te stellen) bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan De Scheg Midden heeft van 20 december 2023 t/m 30 januari 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. Enkele van de zienswijzen gaven aanleiding om het plan te wijzigen. (Zie paragraaf 5.2 en 5.3).
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage, en kan een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.
Hogere (grens)waarde procedure op grond van de Wet geluidhinder
Het onderhavige bestemmingsplan De Scheg Midden kent (nieuwe) geluidsgevoelige functies, en kent een nieuwe weg die invloed heeft op bestaande geluidsgevoelige functies (buiten het plangebied). Indien bij een project of plan sprake is van een geluidsbelasting op de gevel van (bepaalde) geluidsgevoelige functies boven de initiële toegestane geluidsbelasting(toename) of de voorkeursgrenswaarde/toetswaarde, dan zijn (indien mogelijk) hogere (grens)waarden benodigd. Deze hogere (grens)waarden ten aanzien van de toegestane geluidsbelasting zijn ontheffingen die op grond van de Wet geluidhinder kunnen worden verleend door het bevoegd gezag, in dit geval door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De hogere (grens)waarde procedure is geregeld in hoofdstuk VIIIa 'Hogere waarde en onderzoeksbepalingen' van de Wet geluidhinder.
De hogere (grens)waarden zijn nodig ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 110c van de Wet geluidhinder is voor de vaststelling van hogere waarden bij een bestemmingsplan de zienswijzenprocedure (afdeling 3.4 van de Awb) van toepassing. Daarmee kan de hogere (grens)waarde procedure worden gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure, waardoor het besluit hogere (grens)waarden en het besluit vaststelling bestemmingsplan tegelijk ter inzage worden gelegd. Beide besluiten worden eerst als ontwerpbesluit ter inzage gelegd, ten behoeve van de mogelijkheid tot zienswijzen. Na de vaststelling van de hogere (grens)waarden, na de zienswijzentermijn, worden beide besluiten ter inzage gelegd voor de mogelijkheid tot beroep.
Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden plan De Scheg Midden heeft van 20 december 2023 t/m 30 januari 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn enkele zienswijzen ingediend. De zienswijzen (of een onderdeel ervan) gaven aanleiding om het besluit hogere (grens)waarden te wijzigen (corrigeren), maar niet om het plan te wijzigen. (Zie paragraaf 5.2).
Crisis- en herstelwet (Chw)
De algemene regeling van Afdeling 2 Chw is van toepassing op dit bestemmingsplan. De vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan betreft een besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder a van de Crisis- en herstelwet (Chw), omdat het een project betreft bedoeld in Bijlage I van de Chw. Het plan/project voor de woningen in het plangebied "De Scheg Midden" valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet (Chw) omdat het plan/project voldoet aan de criteria van artikel 3.1 (herstructurering van woon- en werkgebieden) van Bijlage I van de Crisis- en herstelwet (Chw). Bijlage I Chw bevat categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Chw. In artikel 3.1 "gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang" worden de volgende projecten genoemd: "3.1: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of [...], ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden".
In het onderhavige geval wordt met een bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Vanwege deze reden valt het onderhavige plan onder de Crisis- en herstelwet (Chw).
Het voornaamste voordeel van de Chw (in dezen) is dat een eventuele beroepsprocedure korter duurt; de behandeling van een beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State duurt (in principe) maximaal een half jaar in plaats van de normale termijn van een jaar.
Het gebied De Scheg, met het onderhavige plangebied "De Scheg Midden" als onderdeel daarvan, is daarnaast opgenomen in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) vallende onder artikel 7c BuChw, als zijnde een experiment als bedoeld in Afdeling 2 Innovatie van de Crisis- en herstelwet. In het onderhavige bestemmingsplan "De Scheg Midden" is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 7c BuChw biedt voor het bestemmingsplan. Het onderhavige plan betreft dan ook geen '(Chw) bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk twee wordt een beschrijving van de huidige situatie en omgeving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk drie wordt de visie op de toekomstige invulling van het plangebied en op de planontwikkeling gegeven, en worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk vier bevat de toelichting op de juridische vertaling van de visie voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk vijf komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
De hoofdstukken zes en zeven geven de nadere achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. Hoofdstuk zes gaat in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 HUIDIGE SITUATIE EN OMGEVING
Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en van de omgeving. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan worden behandeld in hoofdstuk 3.
2.1 Ruimtelijke structuur
Het project De Scheg (Midden) is gelegen binnen een gebied dat is omkaderd door polderdijken, ofwel in de Legmeerpolder. Het project- en plangebied ligt (iets) lager dan de naastgelegen stadswijk van Amstelveen. Het ten noorden gelegen Westwijk ligt tevens in een voormalige polder. Binnen de polderdijken, en het projectgebied, is sprake van een strikt rechthoekig systeem van sloten, wegen en kavels (overwegend 200m x 600m). De waterstructuur van de Noorder Legmeerpolder bestaat uit smalle afwateringssloten (in oost-west richting) en enkele bredere tochten en bermsloten (in noord-zuid richting). De randen van het open landschap en de beplanting rondom de erven van de agrarische bedrijven vormen de groenstructuur van het gebied.
De kavels tussen de Noorddammerweg en de tramlijn/tramremise en watergang Amstelveense Tocht (in het buitengebied), met daartussen ook de Meerlandenweg, zijn overwegend in gebruik van kwekerijen met bedrijfsbebouwing, kassencomplexen en open akkers, alsmede individuele dienstwoningen aan de ontsluitingswegen. Een deel van deze kavels liggen in De Scheg Midden. In een deel van De Scheg Midden staan kassen. De tramremise ligt ten zuiden/zuidoosten van het plangebied.
Ten zuiden en zuidwesten van het plangebied zijn kassencomplexen aanwezig. Ten westen van het agrarisch gebied van het onderhavige plangebied ligt De Scheg West met in de huidige situatie vooral open akkers, en verderop de Legmeerdijk. Ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich open akkers, en verderop de Bovenkerkerweg.
Afbeelding 2: Luchtfoto huidige situatie plangebied
Het plangebied De Scheg Midden wordt begrensd door onder meer de J.C. van Hattumweg (noordzijde), Noorddammerweg (westzijde), tramsporen (oostzijde) en glastuinbouw (zuidzijde).
De J.C. van Hattumweg ontsluit enkele woonpercelen (in De Scheg), en staat voor wat betreft autoverkeer niet in verbinding met De Scheg Oost en de Legmeerdijk maar wel met de Noorddammerweg en Westwijk. De Noorddammerweg is een langgerekte (polder)weg die in zuidelijke richting vele glastuinbouwbedrijven en andere bedrijven ontsluit en daarna aansluit op de Meerlandenweg, en in noordelijke richting ver doorloopt tot aan de Noorddammerlaan, maar is geen hoofdverkeersstructuur.
2.2 Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie
In de Middeleeuwen bestond de Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Rond de dertiende eeuw nam de bevolking in Holland toe, mede door verbeterde landbouwtechnieken. Er ontstond een grotere vraag naar landbouwgrond. Door het omdijken van veengebieden kon de waterstand worden beheerst, kwam de veengroei tot stilstand en kon veeteelt worden bedreven. De Bovenkerkerpolder is hiervan een voorbeeld.
De groei van steden deed ook de behoefte aan brandstof toenemen. Door de ontgraving van de veenmoerassen kon in die behoefte worden voorzien. Het veen werd met behulp van boten gebaggerd tot aan de onderliggende kleibodem en op legakkers (smalle percelen) te drogen gelegd. Door het baggeren ontstond een steeds groter aaneengesloten plassengebied. De toenmalige situatie is onder andere vergelijkbaar met de zuidwest zijde van de Poel.
Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd; met molens drooggemalen meren en plassen. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de oude polders het veen niet is ontgraven.
Bij Koninklijk Besluit van 21 april 1873 verkreeg ir J.M.W. Wiegel concessie tot indijking en droogmaking van het noordelijke deel van de Legmeerplassen. Als eerste werd het in 1836 verspoelde pad tussen de Kwakel en Kudelstaart hersteld, waarmee de Legmeerplassen in een noordelijk en een zuidelijk deel werden gesplitst. Dit pad was in 1866 doorgebroken en daarna zover weggeslagen dat het nog slechts aan kleine eilandjes te herkennen was. Bij de droogmaking werd het pad weer hersteld om dienst te doen als zuidelijke waterkering van deze droogmakerij. Later werd het pad (de dam) verbreed en op het eind van de 19e eeuw door de genie overgenomen. Hoewel door deze dam in twee gedeelten gescheiden, vormden de Legmeerplassen met de Buitendijkse Buitenveldertse-, de Thamerbuiten-, de Uithoornse- en de Kalslagerpolders oorspronkelijk één waterschap. De Zuider Legmeerpolder ligt geheel in Aalsmeer en Uithoorn.
In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn).
Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.
Een ander verschil met de oude polders betreft het bodemgebruik. Doordat de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat was de bodem geschikt voor akkerbouw. Hiervoor werd de grondwaterstand extra verlaagd. De Legmeerpolder kent dan ook vrijwel geen veeteelt. In de eerste helft van de vorige eeuw is de bodem vervolgens geschikt gemaakt voor tuinbouw.
In de Legmeerpolder is vanaf 1960 een aantal grote ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en later de woonwijk Westwijk. De karakteristiek van deze polder is aangetast door het verdwijnen van een groot aantal poldersloten. Hierdoor is een beeld ontstaan met percelen van wisselende breedte, maar met een overhand van brede percelen. Hierdoor is het historisch landschap aangetast.
De voortgaande bebouwing van Amstelveen Westwijk en de kassen hebben hun invloed op het ruimtelijk karakter. Waar de kassen nog in de percelen liggen, trekt de nieuwbouw zich mondjesmaat nauwelijks wat aan van het polderlandschap.
Het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder is in de laatste tientallen jaren ook sterk gewijzigd doordat de kassencomplexen een meer industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter gebleven. De nog zichtbare tegenstelling tussen enerzijds het open karakter van het gebied ten oosten van de spoorbaan Uithoorn-Amstelveen en anderzijds het gesloten karakter van het kassengebied is in belangrijke mate te danken aan het werk van de zogenaamde Kassencommissie. In de jaren vijftig dreigde in en rond Aalsmeer een ongecoördineerde ontwikkeling van kassencomplexen met alle gevolgen van dien voor het landschap. In mei 1959 werd het Structuurplan Tuinbouwgebied uitgebracht. Hierin werden gebieden aangewezen waar onbeperkt kassenbouw mogelijk was en gebieden waar kassenbouw zou moeten worden geweerd in verband met toekomstige woningbouw, of wegenaanleg of uit zuiver landschappelijke overwegingen.
Met de (her)ontwikkeling van De Scheg verdwijnen in De Scheg de kassen. Ten noorden van De Scheg (West) stonden in Westwijk rond het jaar 2000 nog vele kassen langs de J.C. van Hattumweg en James Addamslaan. In een deel van De Scheg West en in een klein deel van de De Scheg Midden hebben geen kassen gestaan. In de periode 2007-2019 zijn in het westelijke deel van De Scheg West veel kassencomplexen verdwenen. In de periode 2013-2023 zijn verspreid in De Scheg Midden een aanzienlijk aantal kassencomplexen verdwenen. In De Scheg Oost hebben geen kassen gestaan. In De Scheg Midden zijn nog een behoorlijk aantal kassencomplexen aanwezig.
2.3 Functioneel gebruik
2.3.1 Agrarisch / Tuinbouw
Het huidige gebruik binnen het bestemmingsplangebied is overwegend agrarisch, veelal in de vorm van (glas)tuinbouw. De glastuinbouw bevindt zich verspreid over het plangebied.
2.3.2 Wonen
Binnen het bestemmingsplangebied zijn een aantal agrarische bedrijfswoningen aanwezig aan de linten van de J.C. van Hattumweg, Noorddammerweg en Meerlandenweg. Tevens bevinden zich een aantal reguliere woningen aan de J.C. van Hattumweg.
2.3.3 Groen en Water
Het noordoostelijke smallere/langgerekte deel van het bestemmingsplangebied bestaat uit vegetatie en een watergang. Het groen is openbaar toegankelijk maar dient geen specifiek publiek doel en staat niet in verbinding met De Scheg. De watergang staat in verbinding met de watergangen langs de J.C. van Hattumweg en zuidoostelijk langs het plangebied, buiten het plangebied.
Langs de Meerlandenweg liggen groenstroken met bomenrijen en daarnaast smalle watergangen.
HOOFDSTUK 3 VISIE PLANGEBIED
3.1 Uitgangspunten planontwikkeling
De Scheg is in de Structuurvisie Amstelveen 2025+ al benoemd als woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van Westwijk. Deze structuurvisie is in 2011 vastgesteld. Sindsdien hebben diverse maatschappelijke ontwikkelingen hun invloed gehad op de planvorming, waaronder de financiële crisis. De Scheg is opgesplitst in drie deelgebieden, namelijk West, Midden en Oost. Tevens zijn er drie bestemmingsplannen voor De Scheg. De uitgangssituatie voor de deelgebieden varieert, maar met betrekking tot de zuidelijk gelegen vliegroute geldt hetzelfde uitgangspunt voor de begrenzing van de woningbouw.
Onder meer de volgende zaken bepalen de uitgangspunten voor de planontwikkeling De Scheg en het onderhavige bestemmingsplan De Scheg Midden:
In september 2015 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie Scheg Noorder Legmeerpolder vastgesteld.
In 2017 heeft een aanpassing plaatsgevonden van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). Hierdoor is de zogenaamde 20 Ke-contour in zuidelijke richting verschoven waardoor het plangebied en woningbouwgebied is uitgebreid.
In 2018 is er meer duidelijk geworden over vergunningvrij bouwen, waardoor het mogelijk was om meer ruimte en mogelijkheden te bieden voor aan- en bijbouwen bij woningen zonder deze bebouwing in planregels of een stedenbouwkundig ontwerp als mogelijkheid op te nemen. Deze algemene verruiming van bouwmogelijkheden is opgenomen in het Ruimtelijk Raamwerk voor de planontwikkeling.
In februari 2020 heeft de gemeenteraad het Ruimtelijk Raamwerk De Scheg vastgesteld. Dit raamwerk was noodzakelijk vanwege een aantal gewijzigde aspecten ten opzichte van de Ontwikkelvisie.
In 2022 en 2023 heeft de gemeente voor De Scheg Midden een stedenbouwkundig plan/ontwerp laten opstellen door Atelier Dutch. In 2023 en 2024 zijn er aanpassingen in het stedenbouwkundig plan aangebracht. Dit stedenbouwkundig plan is uitgangspunt voor de gekozen bestemmingen en vlakken in onderhavig bestemmingsplan en is als bijlage 1 opgenomen bij deze plantoelichting.
In 2023 heeft de gemeente voor De Scheg Midden een beeldkwaliteitsplan (BKP) laten opstellen door Atelier Dutch, met kaartactualisaties in het BKP in 2024. In het onderhavige bestemmingsplan is, voor zover nodig en mogelijk, rekening gehouden met het BKP, en vice versa. Het beeldkwaliteitsplan (BKP) is als bijlage 2 opgenomen bij deze plantoelichting.
De Scheg wordt een woonwijk met circa 1.400 woningen, verdeeld over de drie in grootte varierende deelgebieden West, Midden en Oost.
Een uitgangspunt voor de planontwikkeling is een dichtheid van maximaal 25 woningen per hectare voor het ontwikkelgebied als geheel. Op basis van (onder meer) dit uitgangspunt zijn in het plan De Scheg Midden maximaal 457 nieuwe woningen opgenomen. In het ontwikkelgebied van De Scheg Midden is de (gemiddelde) dichtheid uitgekomen op circa 24,4 woningen per hectare.
De Scheg Midden is grofweg verdeeld in drie hoofdgebieden. Daarnaast kent het bestemmingsplangebied nog het deelgebied van de Verlengde Hammarskjöldsingel; dat deelgebied ligt in feite niet in De Scheg maar in Westwijk.
Voor De Scheg Oost is reeds een bestemmingsplan met maximaal 172 woningen in werking getreden, maar naar verwachting worden er circa 152 tot 154 woningen in De Scheg Oost gerealiseerd. Voor De Scheg West is reeds een bestemmingsplan met maximaal 800 nieuwe woningen vastgesteld, namelijk op 18 oktober 2023. De Scheg Midden kent maximaal 457 nieuwe woningen. Daarmee is het totaal aantal nieuwe woningen in De Scheg circa 1.400 woningen.
In De Scheg West is ook een nieuwe school opgenomen met daarbij buitenschoolse opvang en een kinderopvang. In De Scheg Midden is een nieuwe huisartsenpraktijk opgenomen.
3.2 Ruimtelijke structuur en uitwerking, en programma
De ontwikkeling van De Scheg bestaat uit drie plangebieden: De Scheg Oost, Midden en West. De drager voor de gebieden is een groene hoofdstructuur die aansluit op het polderlandschap. Door de 20 Ke-contour van Schiphol ontstaat aan de zuidzijde van De Scheg een parkzone die voor recreëren en waterretentie een grote rol speelt. In het onderhavige plan De Scheg Midden bevindt zich ook (zuid)westelijk in het plangebied een langgerekte parkzone, de groenblauwe ader, welke doorloopt naar de zuidzijde van het plangebied.
In het plangebied De Scheg Midden kunnen maximaal 457 nieuwe woningen worden gerealiseerd (los van de bestaande woningen). Het merendeel betreft grondgebonden woningen. Ten minste 20% van de woningen worden sociale huurwoningen (bij ontwikkeling van het volledige woningbouwprogramma). Van de 457 nieuwe woningen in het onderhavige plan De Scheg Midden worden er maximaal 96 ontwikkeld als appartement. De appartementen worden sociale huurwoningen. Van de 361 nieuwe grondgebonden woningen staan er 38 in de linten. In De Scheg Midden is in het (zuid)oostelijk deelgebied ruimte gereserveerd voor een nieuwe huisartsenpraktijk (maximaal 300 m2 bvo), waarbij de huisartsenpraktijk in een appartementengebouw kan worden gerealiseerd (op de begane grond).
De nieuwbouwontwikkeling De Scheg (Midden) krijgt een informeel karakter. Dit betekent dat het plan niet uitgaat van strakke lijnen, al zijn er wel enkele vaste lijnen die moeten worden aangehouden. De planontwikkeling sluit enerzijds aan op het landschap, waarbij de groene hoofdstructuren een landschappelijk karakter krijgen en daarmee ruim worden opgezet. Anderzijds krijgt de nieuwbouw, met het informele karakter, een ‘dorpse’ uitstraling, wat past bij het idee van de ‘buurtschappen’ in het landschappelijk raamwerk. Kenmerken van het plan zijn: ruim, dorps, landelijk, groen, robuust, duurzaam, comfortabel, informeel en ingetogen.
De randen van De Scheg Midden en West vormen een onderdeel van de lintenstructuur. De woningen aan de linten worden ingepast tussen de bestaande bebouwing. Aan de randen komen veelal grotere kavels.
Deelgebieden West en Midden worden met elkaar verbonden door middel van de Singel, een verbindende ontsluitingsweg voor autoverkeer en langzaamverkeer (fietser en voetganger), met daarnaast groen en water als belangrijke dragers voor de inrichting van dit structuurelement. De nieuwe gebiedsontsluitingsweg sluit in De Scheg West aan op de Weldam in Westwijk. In De Scheg Midden is de Singel een glooiende herkenbare route die aansluit op de Hammarskjöldsingel, via de Verlengde Hammarskjöldsingel, en de daar gelegen tramhalte Westwijk. De Verlengde Hammarskjöldsingel is een onderdeel van de nieuwe gebiedsontsluitingsweg.
In het centrale deel van De Scheg West en het zuiden van De Scheg Midden ligt een doorlopende fietsroute, in een groen blauwe setting, aansluitend op bestaande fietspaden. De twee fietsverbindingen tussen De Scheg Midden en West bieden tevens aansluiting op de toekomstige school in West.
Centraal in De Scheg Midden komt een buurtpark. Langs de Meerlandenweg blijft de groenstructuur met bomenrijen intact. Met de genoemde inrichting ontstaat een groene wijk, die aansluit op zijn omgeving, de andere buurten van De Scheg en het grotere netwerk.
Afbeelding 3.2: Stedenbouwkundig ontwerp De Scheg Midden
Het wonen in De Scheg Midden is hoofdzakelijk opgedeeld in drie type gebieden: de dorpslinten aan de randen van het woongebied, de buurtschappen in het midden van de woongebieden en de appartementenblokken en dekwoningen op specifieke locaties. Daarbij/-naast zijn er enkele uitzonderingen.
De woningen aan de dorpslinten worden ingepast in/aan bestaande en toekomstige bebouwingslinten. Hier komen (veelal) grotere kavels en een losse bebouwingskorrel. De randen sluiten zo goed aan bij de omgeving.
Binnen in het plangebied komen de buurtschappen. De informele en ontspannen sfeer van de buurtschappen betekent dat hier compacte straatjes en pleintjes komen. Er moet een gevoel van dorps wonen ontstaan. Dit wordt versterkt door de inrichting van de openbare ruimte. In de straten is veel ruimte gereserveerd om groen te maken en de groene hoven zijn met de hoofdgroenstructuren verbonden. Door het maken van parkeerkoffers binnen de bouwblokken, is het parkeren in de straat teruggebracht en ontstaat er een ontspannen straatbeeld.
De bebouwing in de buurtjes bestaat uit een afwisseling van rijwoningen en twee-onder-een-kap-woningen met enkele vrijstaande woningen. De rijwoningen hebben wisselende bloklengtes en verspringende rooilijnen. De architectuursignatuur is een mix van klassiek en eigentijds.
De randen van De Scheg Midden vormen een onderdeel van de lintenstructuur. De woningen aan de linten worden ingepast tussen de bestaande bebouwing. Hier komen grotere kavels met een losse bebouwingskorrel. De randen sluiten zo goed aan op de omgeving.
De rijen bestaan uit verschillende bloklengtes waarbij een eenheid van zes woningen het ritme bepaald. Dit kan door middel van verspringende rooilijnen of onderbrekingen worden bewerkstelligd. De buurtjes zijn gesitueerd rond groen buurthofjes, die bijdragen aan ontmoeting en spel.
Appartementenblokken zijn gekoppeld aan de grote groenstructuren, de singel, de parkzone en het buurtpark, en zijn niet hoger dan vijf bouwlagen. Aan het buurtpark dat centraal in De Scheg Midden is gesitueerd, wordt ruimte geboden voor een robuust bouwvolume, dat bestaat uit appartementen in combinatie met dekwoningen.
De drager van De Scheg Midden zijn de hofjes en parken samen met de straten en Singel die een robuuste groenstructuur vormen. Deze groene inrichting biedt ruimte voor ontmoeting, identiteit, recreatie, klimaatadaptatie (waterretentie en hittestress bestrijding) en biodiversiteit.
Om dit mogelijk te maken wordt het verharde oppervlak in de straten zoveel mogelijk gereduceerd door parkeerkoffers tussen de bebouwing te situeren waardoor het parkeren in de straat wordt geminimaliseerd. De parkeerplaatsen die wel in de straat komen worden afgewisseld met groen. Binnen de profielen wordt de verharding verder geminimaliseerd door de rijbanen smal te houden en waar mogelijk zoveel mogelijk waterdoorlatende verharding toe te passen.
De openbare ruimte is op twee manieren bepalend voor de beeldkwaliteit van de gehele omgeving. Ten eerste draagt de inrichting van de openbare ruimte bij aan de beoogde sfeer in de woonomgeving. Ten tweede is het type openbare structuur medebepalend voor de bebouwing die er wordt gerealiseerd; bijvoorbeeld door afwijkende woontypologieën en bouwmassa. De openbare ruimte in De Scheg zal op meerdere manieren een bijdrage leveren aan het ontspannen en informele karakter van de wijk.
Groen wordt een belangrijk element in het plangebied. Het (gebruiks)groen wordt een plek waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren. Hier is de mogelijkheid om te recreëren, zoals fietsen, spelen, wandelen etc. De groene gebieden in het plangebied sluiten op elkaar aan en staan dus allemaal met elkaar in verbinding. Bij het toevoegen van groen is het belangrijk dat er ook wordt gekeken naar de omgeving. Het is belangrijk om biotopen aan te sluiten op het buitengebied en de groenblauwe netwerken, waarbij de nadruk ligt op het landelijke karakter van het groen.
Groen heeft naast haar recreatieve en esthetische functie ook een rol in duurzaamheid. Hoe meer groen in de wijk, hoe beter regenwater in de grond opgenomen kan worden en hoe minder water er afgevoerd hoeft te worden via het riool. Daarnaast heeft groen ook een positief effect op hittestress en de beleving van de woonomgeving. Het verhard oppervlak wordt daarom zoveel mogelijk gereduceerd en door (waar mogelijk) half-verharding ingevuld.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een stedenbouwkundige/functionele indeling van het plangebied en een vertaling hiervan in het onderhavige bestemmingsplan. De ontwerpen van de woningen en bouwpercelen zijn nog niet uitgewerkt. Het stedenbouwkundig plan moet dan ook worden gezien als een soort proefverkaveling.
Daarom is gekozen voor een deels globaal bestemmingsplan en voor enkele bestemmingen 'Woongebied', voor de met woningbouw te ontwikkelen gronden. De hoofdstructuur van de verkeers-, groen- en waterstructuur is in het bestemmingsplan vastgelegd in de bestemmingen Groen, Water en Verkeer. De (nieuwe) openbare ruimte binnen het plangebied is voor een aanzienlijk deel in de bestemming Groen neergelegd.
Het woningbouwgebied De Scheg Midden bestaat uit drie hoofdgebieden (ondergebracht in en verdeeld over diverse bestemmingen 'Woongebied' en bouwaanduidingen), met de volgende woningverdeling:
Zuidwest: 184 woningen, waarvan 68 appartementen.
West/Noordwest: 154 woningen.
Oost: 119 woningen, waarvan 28 appartementen.
Aan de zuidzijde van het plangebied zal een aanzienlijke hoeveelheid water(oppervlak) worden gerealiseerd, waarbij de precieze locaties en begrenzingen van de waterpartijen nog zijn te bepalen (bij realisatie woningbouw en waterpartijen).
HOOFDSTUK 4 PLANOPZET EN JURIDISCHE REGELING
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarin zijn de regels voor een belangrijk deel gestandaardiseerd.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig de SVBP 2012 gedigitaliseerd opgesteld. Het bestemmingsplan wordt/is elektronisch/digitaal beschikbaar gesteld op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Gezien de voorgestane ontwikkeling, waarvan de hoofdstructuur en ontwikkelvlekken zijn bepaald en waarvoor deels nog geen concrete uitwerking is, en de bestaande objecten, is gekozen voor een combinatie van een gedetailleerde en globale planvorm. Het globale(re) karakter van het bestemmingsplan heeft betrekking op de exacte positie van woningen, kleinere groenvoorzieningen en de zuidelijke waterpartijen in het ontwikkelgebied, waarbij de woonvormen en woningaantallen wel zijn geregeld. Deze planvorm maakt het mogelijk de functies in het plangebied te voorzien van een bestemmingsregeling waarmee de beoogde ruimtelijke kwaliteit in/van het gebied kan worden bereikt, beheerd en behouden, zonder dat op alle ontwikkellocaties de inrichting vooraf volledig is ingevuld. De (locaties van de) bestemmingen zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan.
Op de Verbeelding is, met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen), te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de Verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 457 nieuwe woningen, waarvan maximaal 96 appartementen, en de aanleg van een nieuwe weg, met bij deze ontwikkelingen een nieuwe terreininrichting, juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn enkele bestaande woningen aan de randen in het bestemmingsplan(gebied) ingepast.
De Scheg is als woningbouwontwikkelingsproject aangewezen als experiment in het kader van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw). Toepassing van verbrede reikwijdte op basis van artikel 7c van het BuChw behoort tot de mogelijkheden. In dit bestemmingsplan wordt hiervan geen gebruik gemaakt.
Aan het einde van deze paragraaf is de kaart van de Verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan "De Scheg Midden" weergegeven.
Opbouw van het bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Regels en de Toelichting. Hierbij geven de Regels de juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer. Hierna worden deze onderdelen van het onderhavige bestemmingsplan "De Scheg Midden" beschreven.
De Regels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
Hoofdstuk 3: Algemene regels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Die regels werken door in de diverse bestemmingen.
Afbeelding 4: Plankaart/Verbeelding onderhavig bestemmingsplan "De Scheg Midden"
4.2 Planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In Hoofdstuk 1 van de Regels staan begrippen en bepalingen ten behoeve van de uitleg en toepassing van de regels.
Begrippen (artikel 1)
In het eerste artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Het onderhavige bestemmingsplan kent tien enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen.
De regels van de enkelbestemmingen bestaan uit een bestemmingsomschrijving, bouwregels en specifieke gebruiksregels.
Met betrekking tot behoud en bescherming zijn een gasleiding-dubbelbestemming en een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen; deze kennen bijzondere regels.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Hierin is een omschrijving opgenomen van de functies die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In de daaropvolgende regels is een nadere specificering van de toegestane functies opgenomen (ook in de bouwregels).
Tevens zijn via enkele functieaanduidingen en via enkele andere locatiebepalingen, voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in dit plan.
De bouwregels van een bestemming zijn gebaseerd op de functies van gronden en op de beoogde bebouwing. De Algemene bouwregels staan in Hoofdstuk 3 van de Regels.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Groen (artikel 3)
De bestemming Groen is bedoeld voor het nieuwe openbaar groen, oppervlaktewater en diverse openbare voorzieningen in de te realiseren wijk. Binnen de bestemming zijn ook andere functies mogelijk die bij groen en water gerealiseerd kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, speelvoorzieningen, bermen, voetpaden, fietspaden en (periodieke) waterbergingen. Een aantal van de geprojecteerde fietspaden hebben de bestemming Groen gekregen, waarmee dit vrijliggende fietspaden in een groenstructuur worden.
Groen - 2 (artikel 4)
De bestemming Groen-2 is bedoeld voor de bestaande groenstructuren langs de Meerlandenweg en voor een deel van de groenstructuren langs De Singel.
Tuin (artikel 5)
De bestemming Tuin is bedoeld voor tuinen behorende bij woningen aan de linten. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en entreeportalen voor de aangrenzende grondgebonden woningen.
Verkeer (artikel 6)
De bestemming Verkeer is met name bedoeld voor de hoofdontsluitingswegen in het plangebied, en is vooral gericht op autoverkeer. Tevens kent de rijbaan van de bestaande Meerlandenweg de bestemming Verkeer. Daarnaast zijn enkele andere functies toegestaan die zich goed verhouden met de verkeersfunctie.
Water (artikel 7)
De bestemming Water is bedoeld voor waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen onder meer ook bruggen, dammen en duikers worden gerealiseerd.
Wonen (artikel 8)
De bestemming Wonen is bedoeld voor de bestaande woningen langs de J.C. van Hattumweg, de Noorddammerweg en de Meerlandenweg. De regels zijn gebaseerd op de bestaande regeling in het wijzigingsplan met betrekking tot het bestemmingsplan Legmeerpolder.
Woongebied - 1 (artikel 9)
Het Woongebied-1 betreft het grootste deel van de ontwikkeling van het bestemmingsplangebied. Het betreft het merendeel van het gebied tussen de Meerlandenweg en Noorddammerweg. Binnen dit woongebied worden hoofdzakelijk de woningen, tuinen en parkeerplaatsen gerealiseerd. In de enigszins globale bestemming zijn een aantal bouwbeperkingen meegenomen zoals maximale hoeveelheden, hoogtes en dieptes, en minimale afstanden. Het totaal aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt 248.
Woongebied - 2 (artikel 10)
Het Woongebied-2 betreft een specifieke locatie en bestemming in het centraal zuidelijke deel van het plangebied en de woonwijk. Op deze locatie zijn merendeels appartementen en sociale huurwoningen voorzien. Binnen deze bestemming mogen maximaal 90 woningen worden gerealiseerd, waarvan maximaal 68 appartementen en ten minste 75% sociale huurwoningen.
Een gebouw ontwerpuitgangspunt is dat de woningen worden gerealiseerd als dekwoningen, waarbij de achtertuin op een verhoogd dek ligt met onder de overkapping onder meer ruimte voor parkeren.
Voor de appartementengebouwen en meerlaagse dekwoningen (in rijwoningen of woongebouwen) geldt een maximale bouwhoogte van 16 meter, ten behoeve van 5 bouwlagen. Rijwoningen zijn ook mogelijk.
Woongebied - 3 (artikel 11)
Het Woongebied-3 betreft het grootste deel van het oostelijke deel van de beoogde woningbouwontwikkeling in het bestemmingsplangebied, en ligt direct oostelijk van de Meerlandenweg. Binnen dit woongebied worden hoofdzakelijk de woningen, tuinen en parkeerplaatsen gerealiseerd. In de enigszins globale bestemming zijn een aantal bouwbeperkingen meegenomen zoals maximale hoeveelheden, hoogtes en dieptes, en minimale afstanden. Het totaal aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt 82.
Woongebied - 4 (artikel 12)
Het Woongebied-4 betreft een specifieke locatie en bestemming in het oostelijke deel van het plangebied en zuidoostelijke deel van de woonwijk. Op deze locatie zijn merendeels appartementen en sociale huurwoningen voorzien. Binnen deze bestemming mogen maximaal 37 woningen worden gerealiseerd, waarvan maximaal 28 appartementen en ten minste 75% sociale huurwoningen.
Voor de appartementengebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 16 meter, ten behoeve van 5 bouwlagen. Rijwoningen zijn ook mogelijk.
In de bestemming Woongebied-4 kan tevens een huisartsenpraktijk (maximaal 300 m2 bvo) worden gerealiseerd; in dat kader is de functieaanduiding 'maatschappelijk' aan het bestemmingsvlak toegevoegd.
Leiding - Gas (artikel 13)
Voor de gronden binnen het plangebied waar een hogedruk gastransportleiding is gelegen, en de zeer nabije omgeving daarvan, is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Dit ten behoeve van de bescherming van de gasleiding. Deze dubbelbestemming voorziet in een vrijwaringszone langs de leiding waarbij specifieke regels zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen en werken binnen deze bestemming.
Waarde - Archeologie 5 (artikel 14)
Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden.
In de planregels is opgenomen voor welke bodemingrepen de eisen met betrekking tot archeologie gelden en welke criteria van toepassing zijn om te mogen bouwen of werkzaamheden te mogen uitvoeren.
De regels zijn van toepassing bij de volgende bodemingrepen: dieper dan 0,30 meter, die tevens groter zijn dan 10.000 m2.
De archeologische verwachtingswaarde en dubbelbestemming zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
Het gehele plangebied kent de archeologische dubbelbestemming.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 15)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 16)
In dit artikel staan aanvullende regels voor bouwen, met onder meer de regels voor toegelaten overschrijdingen en ondergronds bouwen. In het eerste lid staan aanvullende regels voor gebouwen en overkappingen. In het tweede lid (toegelaten overschrijdingen) is aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. In het derde lid is aangegeven onder welke voorwaarden ondergronds bouwen mogelijk is. In het vierde lid is bepaald hoeveel woningen in appartementengebouwen in totaal mogen worden gerealiseerd, namelijk 96 woningen. In het vijfde lid is bepaald dat woningbouw binnen een afstand van 30 meter van een bestaand glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan, met uitzondering van vervanging van een bestaande woning op dezelfde locatie.
Algemene gebruiksregels (artikel 17)
In dit artikel staan regels voor woningdelen via hospitaverhuur en inwoning, en voor kamerverhuur in het kader van een bed & breakfast. Tevens staan in dit artikel regels met betrekking tot algemeen strijdig gebruik binnen dit bestemmingsplangebied.
Algemene aanduidingsregels (artikel 18)
In dit artikel is aangegeven welke regels gelden voor de gronden binnen/met gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones voor bedoeld zijn. Het artikel omvat drie gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone' met betrekking tot de luchtvaartverkeerzones van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). Binnen deze gebieden gelden beperkingen voor hoogtes en functies met vogelaantrekkende werking zoals aangegeven in het LIB.
Algemene afwijkingsregels (artikel 19)
In dit artikel is bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied, gebruik gemaakt kan worden van een afwijkingsmogelijkheid.
Overige regels (artikel 20)
In deze Overige regels is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast wordt aangegeven dat indien sprake is van de vermelding van wetgeving, deze moet worden beschouwd als zijnde de wetgeving zoals deze geldt op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 21)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik. De regels voor het overgangsrecht komen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel (artikel 22)
Deze slotregel is voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 5 UITVOERBAARHEID
5.1 Economische uitvoerbaarheid
5.1.1 Financieel-economische haalbaarheid
Onderzoek is ingesteld naar de financiële uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het exploitatieplan, behorende bij het bestemmingsplan. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen die op basis van het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is actueel inzicht verkregen in de opbrengsten die gegenereerd worden en de kosten die gemaakt worden. Wanneer deze kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een minimaal sluitend resultaat op de gemeentelijke grondexploitatie. Alle kosten, zoals voorzien in het exploitatieplan De Scheg Midden, zijn verhaalbaar. In juni 2022 heeft de gemeenteraad van Amstelveen de gemeentelijke grondexploitatie voor de ontwikkeling van De Scheg, waaronder het deelgebied De Scheg Midden, vastgesteld. Deze grondexploitatie wordt bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Scheg Midden geactualiseerd vastgesteld. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan wordt geborgd door de gemeentelijke grondexploitatie en het exploitatieplan. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten en opbrengsten van de gemeente in evenwicht worden gebracht door: a) het verhalen van kosten op grondeigenaren, wanneer deze overgaan tot zelfrealisatie van de ontwikkelingen/bouwplannen, die op basis van het bestemmingsplan op hun eigendom mogelijk worden gemaakt, en b) door te sluiten posterieure overeenkomsten.
5.1.2 Verhaal van kosten
In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de definitie van een bouwplan gegeven. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van 457 nieuwe woningen, en betreft derhalve een plan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan (deels) worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd (zoals middels een anterieure overeenkomst). Voor het onderhavige plan is hier geen sprake van, en hierom is een exploitatieplan opgesteld.
Bij het ontwerp-bestemmingsplan is een ontwerp-exploitatieplan in procedure gebracht. Met het vaststellen van het exploitatieplan bij vaststelling van het bestemmingsplan zal het gemeentelijk kostenverhaal publiekrechtelijk verzekerd zijn.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2.1 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 4 weken ter visie gelegen voor inspraak. Er zijn een aantal inspraakreacties binnengekomen. De weergave en beantwoording van de inspraakreacties op het voorontwerp bestemmingsplan staat in de "Nota van Beantwoording inspraakreacties voorontwerp bestemmingsplan De Scheg Midden" (zie bijlagen).
5.2.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan rijksdiensten, de provincie, het waterschap en enkele andere instanties.
De volgende instanties hebben een reactie op het voorontwerp bestemmingsplan gegeven:
Provincie Noord-Holland.
Waterschap AGV / Waternet.
Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.
Gasunie.
Liander.
TenneT.
Hierna wordt ingegaan op de vooroverlegreacties.
Provincie Noord-Holland
Het plan is met de provincie Noord-Holland besproken in/met de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (ARO) van de provincie. Vanuit het overleg zijn door de provincie aanbevelingen voor het onderhavige bestemmingsplan gegeven. In paragraaf 6.2.2 is ingegaan op de aanbevelingen van de ARO en de vooroverlegreactie van de provincie.
Waterschap AGV / Waternet
Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is eerder in de planvorming betrokken, en heeft in de reactie op het voorontwerp bestemmingsplan geen bezwaren geuit tegen (de uitvoering van) het onderhavige bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland heeft een advies opgesteld met betrekking tot het plan De Scheg Midden. Het advies geeft geen aanleiding om het plan aan te passen. Het advies van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Gasunie
De Gasunie heeft de gemeente verzocht om in overleg te treden, om te informeren. Het overleg met de Gasunie heeft eind 2022 plaatsgevonden. De Gasunie heeft geen bezwaren geuit tegen het plan. Als leidingbeheerder zal de Gasunie bij (de voobereiding van) de planuitvoering worden betrokken.
Liander
Door Liander is aangegeven dat er een 50kV-kabelverbinding ligt, en dat het tracé van deze kabelverbinding niet is voorzien van een dubbelbestemming waarmee gebruiksbeperkingen worden gesteld aan de grond. Het tracé bevindt zich echter niet ter plaatse van het ontwikkelgebied. Direct langs het tracé ter plaatse van de Meerlandenweg vinden in de infrastructuur geen ontwikkelingen plaats, en de groenstrook noordelijk van de J.C. van Hattumweg maakt geen onderdeel uit van het plangebied. De gemeente ziet geen aanleiding om voor de 50kV-kabelverbinding een dubbelbestemming op te nemen. De 50kV-kabelverbinding wordt beschermd middels andere regelgeving en de verplichte KLIC-melding.
TenneT
Geen opmerkingen.
5.2.3 Zienswijzen(procedure)
Het ontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder kon gedurende deze termijn een zienswijze op het plan indienen.
Het ontwerp bestemmingsplan De Scheg Midden heeft van 20 december 2023 t/m 30 januari 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. Enkele van de zienswijzen gaven aanleiding om het plan te wijzigen.
De weergave en beantwoording van de zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan staan in de "Nota van Beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan De Scheg Midden" (zie bijlagen).
De planwijzigingen gerelateerd aan een zienswijze staan in de Nota van Beantwoording en staan tevens vermeld in de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan De Scheg Midden" (zie bijlagen).
Tevens heeft het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid plan De Scheg Midden van 20 december 2023 t/m 30 januari 2024 ter inzage gelegen. Er zijn enkele zienswijzen ingediend. De zienswijzen (of een onderdeel ervan) gaven aanleiding om het besluit hogere (grens)waarden te wijzigen (corrigeren), maar niet om het plan te wijzigen.
De weergave en beantwoording van de zienswijze op het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid staat in de "Nota van Beantwoording zienswijzen ontwerpbesluit hogere waarden geluid plan De Scheg Midden" behorende bij het besluit hogere (grens)waarden geluid (zie bijlage 8). Algemene zienswijzen gerelateerd aan geluid en de beantwoording daarvan, alsmede de voorgenoemde, staan in de "Nota van Beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan De Scheg Midden".
5.3 Planwijzigingen
Naast wijzigingen in het bestemmingsplan naar aanleiding van ingediende zienswijzen, zijn er ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan tevens 'ambtshalve' wijzigingen aangebracht in het vast te stellen bestemmingsplan, zowel in de Regels als in de Verbeelding. In hoofdzaak gaat het om planwijzigingen in verband met aanpassingen in het stedenbouwkundig plan, waarbij ook enkele zienswijzen aanleiding gaven om (eerst) het stedenbouwkundig plan aan te passen. Daarbij en -naast betreffen de planwijzigingen enkele correcties, verduidelijkingen en toevoegingen in de Regels en Verbeelding.
De planwijzigingen staan vermeld in de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan De Scheg Midden" (zie bijlagen).
Een wezenlijke planwijziging is een uitbreiding van het plangebied, door toevoeging van een perceel (inmiddels zijnde twee percelen) langs de J.C. van Hattumweg in het bestemmingsplan. In deze plangebied-uitbreiding is een bestaande woning en een nieuw te bouwen woningen opgenomen. In het westelijk deel van het plangebied is het aantal woningen verminderd. Het totaal aantal nieuw te bouw woningen is met twee afgenomen. Een wijziging met een functieuitbreiding (binnen het plangebied) is de toevoeging van een huisartsenpraktijk (maximaal 300 m2 bvo) in de bestemming 'Woongebied - 4'.
Deze planwijzigingen zijn waar nodig meegenomen in de onderzoeken. Een aanzienlijk deel van de onderzoeken is na het ontwerp bestemmingsplan aangepast/geactualiseerd.
Tevens is de Toelichting van het bestemmingsplan aangepast, onder meer vanwege de wijziging van het plangebied, de aangepaste/vernieuwde onderzoeken en de wijzigingen in de Regels.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 Rijksbeleid
6.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is momenteel een structuurvisie van het Rijk, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Omgevingswet is in werking getreden op 1 januari 2024. Het Rijk heeft vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet een Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld, welke op 11 september 2020 is vastgesteld. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven en zorgen voor grote uitdagingen in Nederland die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Deze uitdagingen vragen om een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. De NOVI heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangen. De SVIR (het beleid) van 2012 gaat geheel op in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. De NOVI richt zich op nationale belangen, en de nationale belangen opgenomen in de SVIR maken onderdeel uit van de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd, en dit instrument, betreffende een behoeftetoetsing van een plan, maakt ook onderdeel uit van het beleid van de NOVI.
De Nationale Omgevingsvisie richt zich op vier prioriteiten, welke onderling veel met elkaar te maken hebben. Voor iedere prioriteit geeft de NOVI richting aan hoe de fysieke leefomgeving in te richten. De vier prioriteiten zijn:
Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
Duurzaam economisch groeipotentieel.
Sterke en gezonde steden en regio's.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De vier prioriteiten zijn vertaald naar een Uitvoeringsagenda, welke concrete invulling geeft aan de richtingen, zowel vanuit de rol van het Rijk als in samenwerkingsverband. Het Rijk kiest hierbij voor de inzet van algemene rijksregels, bestaande financiële middelen en kennisontwikkeling. Het rijk zal in samenspraak met medeoverheden en maatschappelijke partijen bestuurlijke afspraken maken. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
In samenhang met de NOVI is het Nationaal Milieubeleidskader uitgebracht, welke nadere uitgangspunten en basisprincipes formuleert die specifiek betrekking hebben op het milieubeleid.
De onderdelen binnen de NOVI worden nader uitgewerkt in bijvoorbeeld het Programma Energiehoofdstructuur of het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarnaast wordt de NOVI gebiedsgericht uitgewerkt in de Omgevingsagenda's, Gebiedsagenda's Grote Wateren en NOVI-gebieden. De rol van het Rijk is hierin het faciliteren van medeoverheden om invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden, wat aansluit bij het principe: 'decentraal, tenzij'. Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt over de afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes uit de NOVI. Om beleidskeuzes te helpen maken zijn er drie afwegingsprincipes geformuleerd:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
Afwentelen wordt voorkomen.
Woondeal MRA
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) moet zich inspannen voor de bouw van 100.000 woningen in de periode 2018-2025, en voor voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040 (prognose 2017). Deze woningen moeten structureel voldoende betaalbaar blijven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft deze afspraken met de MRA op 5 juli 2019 ondertekend in een Woondeal. Het Rijk en de MRA spannen zich in om voldoende woningproductie te realiseren om te voldoen aan de groeiende woningbehoefte en de tekorten in alle segmenten terug te dringen.
Beoordeling/relevantie onderhavige plan(gebied)
Dit bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen van de NOVI. Daarnaast heeft het onderhavige plan niet specifiek betrekking op de nationale belangen, behoudens dat het plan bijdraagt aan het belang om te komen tot meer woningbouw.
6.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De genoemde beperkingen betreffen:
de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw.
In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden, evenals in het voorgaande LIB, geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
In het landelijk gebied gelegen binnen zone 5 LIB (gebied 20 Ke-contour) is een verbod op nieuwe woningbouwlocaties verankerd in het LIB.
Beoordeling/relevantie onderhavige plan(gebied)
Het onderhavige plan valt, voor wat betreft de ontwikkelmogelijkheid voor woningen in de nieuwe woonwijk, net buiten de beperkingen ten aanzien van geluidgevoelige objecten. Tevens zijn de toegestane bouwhoogtes aanzienlijk lager dan de hoogtebeperking van het LIB en is er geen sprake van nieuwe functies met een vogelaantrekkende werking als bedoeld in het LIB. Hierdoor is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het woningbouwgebied in dit plan is mede bepaald en ingeperkt door de 20 Ke-contour dan wel de LIB-contour zone 5.
6.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, en onderbouwing nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening
Nieuwe stedelijke ontwikkeling (algemeen)
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen, met een onderlinge ruimtelijke en functionele samenhang, sprake is van een stedelijke ontwikkeling die dient te worden onderbouwd in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In het onderhavige plan worden 457 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waarmee sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt buiten bestaand stedelijk gebied.
Bij het onderhavige plan moet worden aangetoond dat er behoefte is aan de woningen die binnen het plan worden mogelijk gemaakt, en moet een onderbouwing voor de planlocatie worden gegeven.
Ladder voor duurzame verstedelijking (algemeen)
De "Ladder voor duurzame verstedelijking" heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. De onderbouwing van de behoefte aan woningen en andere functies wordt gedaan aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 juli 2017 gewijzigd. Het principe van de ladder is hetzelfde gebleven. Met betrekking tot de ladder/behoefteonderbouwing staat in het Bro, in artikel 3.1.6, lid 2, de volgende bepaling opgenomen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Relevantie onderhavige plan(gebied)
De ladder voor duurzame verstedelijking dan wel artikel 3.1.6, lid 2 Bro is van toepassing op het onderhavige woningbouwproject en bestemmingsplan De Scheg Midden, omdat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is hierna de behoefte aan het plan ofwel de woningen onderbouwd, en is tevens de planlocatie gemotiveerd. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Beoordeling onderhavige plan - Laddertoets
Behoefte onderbouwing
Ter onderbouwing van de behoefte aan woningbouw in De Scheg wordt verwezen naar het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025, 'Prognose Noord-Holland 2021-2050 - Bevolking, huishoudens en woningbehoefte', de 'Monitor Woningbouw 2021' en de 'Monitor Woningbouw 2022' van de provincie Noord-Holland. De Monitor Woningbouw kijkt naar de productie, plancapaciteit en woningbehoefte. Met de gegevens in de Prognose Noord-Holland 2021-2050 en de Monitor Woningbouw is de 'laddertoets woningen' in dit bestemmingsplan opgesteld.
Uit de Prognose Noord-Holland 2021-2050 volgt dat de additionele woningbehoefte van Amstelveen circa 4.850 woningen bedraagt voor 2030, en circa 6.950 woningen bedraagt voor 2040 ten opzichte van 2021.
Uit de Prognose Noord-Holland 2021-2050 volgt dat de additionele woningbehoefte van de regio Amstelland-Meerlanden circa 19.200 woningen bedraagt voor 2030, en circa 31.000 woningen bedraagt voor 2040 ten opzichte van 2021.
Tevens blijkt er in Amstelland-Meerlanden in de periode 2021-2029 een indicatieve netto bouwopgave van 23.200 woningen te zijn vanwege het woningtekort in 2021 dat dient te worden ingelopen. Binnen deze netto woningbouwopgave zit ook de voorgenoemde additionele woningbehoefte die ontstaat tussen 2021 en 2030.
De additionele woningbehoefte ontstaat (hoofdzakelijk) door huishoudensgroei.
Uit de Monitor Woningbouw 2021 blijkt het volgende: In Amstelland-Meerlanden is er onvoldoende harde plancapaciteit om aan de indicatieve woningbouwopgave tot 2030 te voldoen. Voor de opgave tot 2025 moet er nog harde capaciteit bij, circa 6.500 woningen; voor de opgave tot 2030 zijn dat nog circa 4.000 woningen daarbovenop (Masterplan Wonen, 2021). Eén van de langlopende zachte plannen die nog omgezet moet worden naar een hard plan zijn De Scheg West en Midden, waarbij wordt opgemerkt dat inmiddels het bestemmingsplan De Scheg West op 18 oktober 2023 is vastgesteld.
In de Monitor Woningbouw 2022 staat voor de regio Amstelland-Meerlanden een harde plancapaciteit vermeld van circa 7.600 woningen, met een bouwfasering van 4.500 woningen in de periode 2022-2024 en 3.100 woningen in de periode 2025-2029.
Als de voorgenoemde woningbehoefte wordt vergeleken met de harde plancapaciteit, dan kan worden geconstateerd dat de huidige harde plannen niet in voldoende mate in de woningbehoefte in de regio Amstelland-Meerlanden kunnen voorzien. Ook in Amstelveen is er een tekort aan harde plannen in vergelijking met de woningbehoefte voor 2030. Het plan De Scheg voorziet daarmee in een resterende woningbehoefte.
Van de totaal geplande woningen in Amstelland-Meerlanden is slechts een klein deel grondgebonden woningen (eengezinswoningen). Het plan De Scheg kent voor het overgrote deel grondgebonden woningen, en voorziet daarmee nadrukkelijk in een resterende woningbehoefte.
Het woningbouwplan De Scheg als geheel is opgenomen in het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025, onder de noemer ‘Scheg Noorder Legmeerpolder’. Tevens staat De Scheg al jaren opgenomen Monitor Plancapaciteit van de provincie.
Er is een grote behoefte aan grondgebonden woningen in Amstelveen en de regio. De woningbouwplannen voor De Scheg voorzien in die behoefte. De plancapaciteit voor grondgebonden woningen is momenteel te laag.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 457 aanvullende woningen mogelijk gemaakt, waarvan maximaal 96 appartementen. Met de appartementen worden in het plan sociale huurwoningen gerealiseerd.
Het plan voorziet in een passende woningbehoefte en leidt niet tot een overmaat van plancapaciteit, en voldoet aan artikel 3.1.6, lid 2 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking.
Buiten bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten bestaand stedelijk gebied, en het gebied De Scheg (West en Midden) vormt de laatst mogelijke uitbreidingslocatie voor woningbouw binnen de gemeente Amstelveen. Binnen Amstelveen zijn verder geen woningbouwontwikkelingen meer mogelijk zonder dat dit ten koste gaat van andere stedelijke functies. De enkele beschikbare binnenstedelijke locaties bieden onvoldoende ruimte om in de woningbehoefte te voorzien, met name voor wat betreft grondgebonden woningen. De onderhavige ontwikkeling sluit aan op bestaand stedelijk gebied en het bestaande wegennet. In diverse visies (waaronder de Structuurvisie) is de locatie De Scheg al benoemd als uitbreidingslocatie. Landschappelijk bezien is er geen bezwaar tegen het verdwijnen van de bestaande functies/kassencomplexen.
De ligging van het onderhavige plan, ofwel de woningbouwontwikkeling, buiten bestaand stedelijk gebied, voldoet, gelet op de behoefte en locatie(kenmerken), aan artikel 3.1.6, lid 2 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking.
6.2 Provinciaal en regionaal beleid
6.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
De relevante onderdelen van de Omgevingsvisie NH2050 voor het onderhavige plan, en de aansluiting van het plan op de Omgevingsvisie, komt in feite aan bod in de navolgende paragraaf over de Omgevingsverordening NH2020.
6.2.2 Omgevingsverordening NH2020
De Omgevingsverordening NH2020 is op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. In 2022 is een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld, maar deze is op 1 januari 2024 in werking getreden en derhalve niet van toepassing op (nog vast te stellen) bestemmingsplannen.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om in de geest van de komende Omgevingswet naar nieuwe regels te streven die zien op het 'hoe': 'hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving'. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie (NH2050) zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande/voorgaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. Een (groot) aantal van de regels van de PRV zijn ook in de Omgevingsverordening NH2020 terecht gekomen.
In de Omgevingsverordening staan onder meer de regels van de provincie Noord-Holland met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en plannen. Tevens heeft de provincie in de Omgevingsverordening in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid.
Daarnaast zijn in de Omgevingsverordening regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De Omgevingsverordening geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
De Omgevingsverordening NH2022 (provincie Noord-Holland) is op 1 januari 2024 in werking getreden, maar geldt niet voor het onderhavige bestemmingsplan. De Omgevingsverordening NH2020 is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan.
Het bestemmingsplangebied valt binnen de Omgevingsverordening onder de noemer 'MRA Landelijk gebied'. Het gebied De Scheg (Midden) is niet als stedelijk gebied opgenomen in de Omgevingsverordening.
Hierna zijn de artikelen uit de Omgevingsverordening NH2020 toegelicht die voor het onderhavige bestemmingsplan relevant zijn.
Artikel 6.3: Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Binnen de provincie Noord-Holland worden deze afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd in (regionale) woonakkoorden en regionale afspraken. Een woonakkoord wordt door de provincie overeengekomen met gemeenten in een regio, en een regionale afspraak wordt overeengekomen tussen gemeenten.
Het onderhavige plan is opgenomen in het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025. Dit woonakkoord betreft tevens een regionale afspraak. Daarmee voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening.
In paragraaf 6.2.3 is nader op het Woonakkoord ingegaan.
Artikel 6.59: Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.59 van de Omgevingsverordening moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied voldoen aan de ruimtelijke kwaliteits-eis.
Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes;
bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.
Het plangebied maakt deel uit van het ensemble 'Aalsmeer-Uithoorn' van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland.
De Scheg Midden bevindt zich in een agrarisch landschap dat zich kenmerkt door lintbebouwing en een grid aan polders en kassen. De nieuwbouw aan deze linten zal in een landschappelijke sfeer gerealiseerd worden die geen afbreuk doet aan de bestaande kwaliteit, maar deze juist versterkt. Daartoe is in het onderhavige bestemmingsplan geregeld dat enkel vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in de linten kunnen worden gebouwd, en is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De opzet van het stedenbouwkundig ontwerp en bestemmingsplan kenmerkt zich verder door de toepassing van lange rechte lijnen, die refereren naar de landschappelijke onderlegger. Hierbij zijn de bestaande linten de belangrijkste dragers. Om de verbinding met de omgeving te versterken wordt een nieuw lint, parallel aan de Noorddammerweg toegevoegd. Ook worden de nieuwe landschappelijke karakteristieken zoals de singel en de groenblauwe ader vanuit De Scheg West doorgetrokken het plangebied in.
Binnen het ensemble 'Aalsmeer-Uithoorn' ligt De Scheg Midden in het gebied dat zich kenmerkt door structurerende polderlijnen en dijken. Belangrijke eenheidsdragers die in dit gebied veel voorkomen zijn bebouwingslinten, bomenlanen en dijken. De ontwikkelprincipes voor het ensemble Aalsmeer-Uithoorn geven aan dat deze landschappelijke karakteristieken behouden en versterkt dienen te worden. Dit is ook het uitgangspunt voor de ontwikkeling als De Scheg in zijn geheel, maar ook voor De Scheg Midden, waarbij de bestaande linten een belangrijke drager van het plan vormen. Aan deze linten zijn bijvoorbeeld alleen vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen toegestaan, waardoor het open karakter behouden blijft. De aandacht in het beeldkwaliteitsplan voor deze linten, zal ervoor zorgen dat de karakteristieken van deze linten versterkt zullen worden.
Deze versterking van de karakteristiek sluit tevens aan op de ambities die de provincie in de Leidraad voorschrijft voor de structuur '(bebouwings-) linten'. Hierin wordt omschreven dat tussen de lintbebouwing open zicht op het achterliggende landschap dient te zijn. Door de bebouwing aan de linten de ruimte te geven blijft het open, landschappelijke karakter behouden. In het plangebied worden een aantal lange lijnen behouden of geïntroduceerd die refereren naar het onderliggende landschap. Tevens zorgt dit voor een speelse, verassende afwisseling tussen lange en korte lijnen, waardoor een gevarieerde wijk ontstaat. In het stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan is veel aandacht geschonken aan het profiel van de linten en de ontsluiting van de kavels. Aansluitend op de Leidraad worden bijvoorbeeld de kavelsloten langs de linten behouden en ligt de representatieve zijde altijd aan de linten. In het bestemmingsplan is hiermee tevens rekening gehouden.
In artikel 6.59 van de Omgevingsverordening staat tevens dat de provincie en de gemeente advies kunnen vragen bij de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening.
Het plan De Scheg Midden is voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (ARO) van de provincie, namelijk het voorontwerp bestemmingsplan met daarbij een concept stedebouwkundig plan van september 2022. Het plan is met de provincie Noord-Holland besproken in/met de ARO. De ARO heeft een aantal adviezen en suggesties voor planaanpassingen meegegeven. Het onderhavige bestemmingsplan is mede op basis daarvan aangepast. In een verslag van de bespreking van 28 maart 2023 heeft de ARO het volgende geschreven over De Scheg Midden, hetgeen tevens is opgenomen in de vooroverlegreactie van de provincie.
De ARO-commissie heeft nog de volgende opmerkingen en aanbevelingen gegeven:
Zorg dat de singel minder prominent de structuur van de wijk bepaalt en zoek meer relatie met de orthogonale structuur van de polder. Koppel de singel en de ontsluitingsweg zo mogelijk los van elkaar en zorg dat langzaam verkeer de toon zet in het gebied.
De landschappelijke randzone is een overgang tussen het woongebied en het aangrenzende glastuinbouwgebied. Het voorziet in fysieke scheiding tussen de twee functies en biedt ruimte aan water, groen, ecologische waarden en recreatie. Vanwege de ligging aan de rand van de woonbebouwing is een landschappelijk, natuurlijk karakter passend. Vanuit de buurtjes zijn er verschillende routes die verbonden worden met de randzone.
Maak de singel minimaal 10 meter breed, zodat deze daadwerkelijk als singel oogt. Een breedte van 6 meter is te beperkt.
Het water in de Singel is conform de breedte die ook in West is toegepast. Hiermee wordt een continu en leesbare structuur in De Scheg Midden toegepast die de verbinding maakt met De Scheg West.
Zorg dat wat betreft routes en groenstructuren meer verbinding gezocht wordt met het noordelijk gelegen Westwijk en de woongebieden De Scheg Oost en West.
De verbindingen met Westwijk worden gemaakt via de Noordammerweg, de Meerlandenweg en de Verlengde Hammarskjöldsingel. Aan deze laatste weg ligt een vrijliggend fietspad dat direct verbinding maakt met de tramhalte in Westwijk. Daarnaast zijn er een aantal doorsteken gemaakt die de wijk verbinden met J.C. van Hattumweg.
Het plan De Scheg Midden is via de Singel met zijn breedte groen, blauwe opzet en de groenblauwe ader met vrijliggend fietspad met De Scheg West verbonden. Voor De Scheg Oost geldt dat door de ligging van de trambaan geen extra fysieke verbinding gemaakt kan worden.
Voor het groen geldt het uitgangspunt dat bij de ontwikkeling van De Scheg Midden het onderliggende landschap de drager wordt. Binnen dit rechte polderlandschap met lange lijnen, waaraan ook een nieuw lint wordt toegevoegd, passend in de structuur van De Scheg, wordt vervolgens een woonwijk ontworpen met korte straatjes die uitkomen en/of uitkijken op de grotere groenstructuren.
Zorg voor een substantiële groene zoom tussen de woningen en de industriële kassen. Dit vereist maat en een doorgaand pad langs/door de rand, waarmee het landschap bereikbaar wordt.
De landschappelijke randzone is een overgang tussen het woongebied en het aangrenzende glastuinbouwgebied. Het voorziet in fysieke scheiding tussen de twee functies en biedt ruimte aan water, groen, ecologische waarden en recreatie. Vanwege de ligging aan de rand van de woonbebouwing is een landschappelijk, natuurlijk karakter passend. Vanuit de buurtjes zijn er verschillende routes die verbonden worden met de randzone.
Het is goed dat klimaatadaptatie en biodiversiteit goed worden opgepakt. Zorg ervoor dat bij deze ook in het verdere ontwerptraject en de uitvoering een belangrijke plek krijgen.
In het stedenbouwkundig ontwerp en het beeldkwaliteitplan zitten handvaten voor deze uitwerking in de vervolgfase. Binnen het plan is ruimte voor waterretentie, groen in de profielen en buurtparkjes. Hiermee wordt nu al zoveel mogelijk deze belangrijke waarde in het schetsplan geborgd.
Los het parkeren zoveel mogelijk op binnen de bouwblokken en zorg dat de parkeervoorzieningen een groene uitstraling krijgen, zowel wat betreft de parkeervakken als de beplanting.
Uitgangspunt is het parkeren binnen de bouwblokken (bouwclusters) en/of op eigen terrein op te lossen, maar dit is niet overal haalbaar. Binnen de parkeeroplossingen is er ruimte gehouden voor groen. De precieze inrichting zal in de volgende fases de aandacht krijgen die het nodig heeft. Dit zal conform de uitgangspunten zijn die in de LIOR staan. Maar ook de afspraken die zijn gemaakt in rest van De Scheg zullen hiervoor bepalend zijn om zo een samenhangende wijk te creëren.
Artikel 6.62: Klimaatadaptatie
Op grond van artikel 6.62 van de Omgevingsverordening dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte, watertekort, verzilting en verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit, en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Ten behoeve van de beschrijving wordt overleg gevoerd met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. Het waterschap AGV is betrokken in de voorfase van het bestemmingsplan en stedenbouwkundig ontwerp. Het voorontwerp bestemmingsplan is aan het waterschap AGV (Waternet) voorgelegd.
In paragraaf 3.2 en in de waterparagraaf (7.2) en in paragraaf 7.10 van deze plantoelichting is beschreven hoe met klimaatadaptatie en de risico's van klimaatverandering is rekening gehouden in en bij dit plan.
Het aspect verzilting is voor het onderhavige plan niet van toepassing.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.
6.2.3 Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025
Het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025 is een bestuurlijk akkoord tussen de provincie Noord-Holland en de zes gemeenten in de regio Amstelland-Meerlanden (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn).
In het Woonakkoord zijn de volgende prioriteiten gesteld:
We verbinden ons aan versnelling van de woningbouwrealisatie met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woonaanbod voor verschillende doelgroepen;
We willen de bestaande betaalbare woningvoorraad beter benutten;
Als er knelpunten zijn in de samenwerking, dan maken we die zoveel mogelijk bespreekbaar en werken we samen aan een oplossing;
Samen sterk in de regionale samenwerking: waar mogelijk trekken we als partners op binnen AM en de MRA en naar het Rijk. Ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
De behoefte aan extra woningen doet zich voor in alle prijsklassen, zowel huur als koop. Maar betaalbare woningen zijn een belangrijk aandachtspunt. De onderhavige ontwikkeling geeft invulling aan de grote woningbehoefte.
Het woningbouwplan De Scheg als geheel is opgenomen in het Woonakkoord, onder de noemer 'Scheg Noorder Legmeerpolder'.
6.3 Gemeentelijk beleid
Het sectorale gemeentelijk beleid komt, voor zover relevant, aan bod in hoofdstuk 7 van deze plantoelichting.
6.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt.
Versterken bestaande kwaliteiten
Amstelveen wil dat allereerst doen door haar bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit zijn een uitstekend woonklimaat, een ondernemend werkklimaat en een meer dan gemiddelde bereikbaarheid. De bereikbaarheid van en binnen de stad voor een aandachtspunt (voor stedelijke ontwikkeling). In dat kader worden en zijn sinds 2011 investeringen gedaan in de verkeersstructuur, hoofdwegen en openbaar vervoerssystemen.
Grijpen van nieuwe kansen
Amstelveen wil nieuwe kansen die zich voordoen grijpen. Een aantal kansen zijn reeds gegrepen, zoals het realiseren van een toekomstvaste openbaar vervoer verbinding tussen Amsterdam en Amstelveen. Er liggen kansen in de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder, waar een combinatie van duurzaam wonen, werken en kassen is voorzien.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
De Scheg is benoemd als mogelijk uitbreidingsgebied van de stad en ook als zodanig aangegeven op de kaart van de Structuurvisie. De Scheg (Midden) is onderdeel van de kansen die er zijn voor de ontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder.
Het onderhavige plan past binnen het beleid van de Structuurvisie.
6.3.2 Nota Parkeernormen Amstelveen
Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels van het bestemmingsplan verwezen naar de geldende 'Nota Parkeernormen Amstelveen'. Op grond van artikel 3.1.2 tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren/Parkeernormen). In een planregel dient dan tot uitdrukking te worden gebracht dat bij de toets op het onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elke initiatief waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.
Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen dient zorg te dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten.
De Nota parkeernormen is van toepassing op ruimtelijke plannen voor nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie(s) voor zover deze van invloed zijn op het parkeren.
Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteits en bereikbaarheidsplan en een goed verhaal waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt. Burgemeester en wethouders kunnen op basis hiervan gemotiveerd afwijken van de parkeernorm.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
Het parkeerbeleid in de Nota Parkeernormen Amstelveen 2021, en de opvolger daarvan, is (via een verwijzing) opgenomen in de regels van het onderhavige bestemmingsplan.
In het stedenbouwkundig plan (zie bijlage 1 van de plantoelichting) is inzichtelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen, voor de functies/woningbouw van/in het onderhavige plan, volgens de parkeernormen van het gemeentelijk parkeerbeleid in de Nota Parkeernormen Amstelveen 2021.
6.3.3 Woonagenda 2020-2023
Op 12 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Amstelveense Woonagenda 2020-2023 vastgesteld. In de Metropoolregio Amsterdam wordt ingezet op een bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040 (uitgangspunt 2017/2018) en ruim 100.000 woningen in de periode 2018 tot 2025. Een bouwproductie met voldoende woningen in alle segmenten, met in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, verspreid over de regio, is het doel. Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. Om aan de vraag te voldoen verwacht de gemeente de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toe te voegen. De druk binnen alle segmenten is hoog. De Woonagenda 20202023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet om de druk op de Amstelveense woningmark te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft, van goede kwaliteit, met volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.
De volgende speerpunten staan centraal in de Woonagenda 2020-2023:
1. Amstelveense jongeren en starters meer kansen bieden op de woningmarkt
Het gaat hierbij om kleinere betaalbare woningen bouwen voor jongeren en starters, tijdelijke woningen bouwen voor spoedzoekers en jongeren, de financiële drempel verlagen om een woning te kopen en daarnaast binnen de sociale huur de lokale ruimte optimaal benutten.
2. Meer woningen voor Amstelveense ouderen en specifieke doelgroepen
Ouderen wonen langer zelfstandig. Sommige ouderen redden zich met hulp van familie en vrienden prima, maar er is ook een groep voor wie dit niet geldt. Daarnaast maakt de ambulantisering van de zorg en de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) dat steeds meer bewoners, die nu nog bij een instelling wonen, in aanmerking komen voor zelfstandige woonruimte dan wel begeleid wonen. Het woningaanbod moet zich aan deze groepen aanpassen.
3. Een goede dienstverlening en communicatie tussen corporaties en huurders
Afspraken met corporaties en bewonersraad worden gemonitord.
4. Meer (betaalbare) koop en huur woningen voor Amstelveners met behoud van groene leefbare wijken
Wijken moeten bestaan uit een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen. In verschillende prijsklassen, zowel huur als koop en voor verschillende doelgroepen. Zo behoudt de gemeente/stad goed gemengde en krachtige wijken. Bij de geplande nieuwbouw van woningen is een belangrijke voorwaarde dat Amstelveen het ruimtelijke en groene karakter behoudt. Dit geldt ook bij stadsvernieuwing.
5. Meer sociale huurwoningen beschikbaar voor Amstelveners
Er zijn voldoende sociale huurwoningen in Amstelveen. Een deel van de woningen is echter niet beschikbaar voor de doelgroep. Er wordt daarom ingezet op doorstroming. Verder wordt bij nieuwbouwprojecten bepaald of voor specifieke doelgroepen sociale huurwoningen moeten worden toegevoegd.
6. Stadsvernieuwing en verduurzaming bevorderen
Meerdere akkoorden, zoals het Klimaatakkoord, de landelijke Energieagenda, het regeerakkoord (Rutte III/IV) en Greendeal aardgasvrije wijken (met Amstelveen als partner), het Rijksbrede programma Nederland circulair 2050 en het collegeprogramma Amstelveen vragen om een aanpak die de woningvoorraad toekomstbestendig maakt voor de korte en lange termijn.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
Het beleid van de Woonagenda 2020-2023 was van toepassing ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. Inmiddels is de Amstelveense Woonvisie 20232030 vastgesteld.
Het onderhavige plan draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Woonagenda. Het plan gaat uit van het ontwikkelen van diverse typen (grondgebonden) woningen, ook in verschillende segmenten. Daarbij zullen van de maximaal 457 nieuwe woningen er 96 als appartement worden gerealiseerd. In de 96 appartementen en/of in rijwoningen zullen sociale huurwoningen worden gerealiseerd.
Het plan is er ook op gericht om met de woningbouwplannen in De Scheg Midden de doorstroming op de woningmarkt van Amstelveen en de regio te bevorderen.
Tevens worden de woningen gerealiseerd in een groene en leefbare wijk. In de planvorming is onder meer rekening gehouden met potentiële wateroverlast en hittestress (als gevolg van klimaatverandering).
6.3.4 Woonvisie 2023-2030
Op 18 oktober 2023 heeft de gemeenteraad de Amstelveense Woonvisie 20232030 vastgesteld.
Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. De druk is hoog in bijna alle segmenten. Er zijn lange wachtlijsten voor de sociale huur en er zijn te weinig woningen in het middensegment. De gemeente ziet een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens en ziet jonge mensen die maar moeizaam een eerste woning kunnen huren of kopen. De Woonvisie zet in op de bouw van extra woningen die zo eerlijk mogelijk onder alle doelgroepen verdeeld worden.
Een uitgangspunt van de Woonvisie is dat Amstelveense woningzoekenden een betere kans moeten krijgen op de woningmarkt. Hoge prioriteit wordt gegeven aan het vergroten van de kans op een woning voor de Amstelveense jongeren en starters door te sturen op het bouwen van meer betaalbare en kleinere woningen. De doorstroming verbetert als er meer woningen worden gebouwd in het middeldure segment en meer mensen worden bewogen richting een woning die beter past bij hun actuele inkomen en levensfase. Ouderen worden gestimuleerd om na te denken over hun toekomstige woonsituatie.
De Woonvisie 20232030 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet om de schaarse woningen in Amstelveen zo eerlijk mogelijk te verdelen, zodat iemand van wieg tot graf zijn wooncarrière in de gemeente kan doorlopen. Op basis van de Woonvisie worden afspraken gemaakt met ontwikkelaars, woningverhuurders en woningcorporaties.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
Het plan De Scheg Midden loopt al voor langere tijd, en in die zin is het beleid van de Woonvisie 20232030 niet geheel van toepassing op het onderhavige plan omdat het plan reeds was ontwikkeld. Het plan ligt wel in lijn met de Woonvisie, omdat het woningbouwprogramma van het plan reeds is bijgesteld voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, waarbij meer betaalbare woningen in het plan zijn opgenomen.
Het onderhavige plan draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Woonvisie. Het plan gaat uit van het ontwikkelen van diverse typen woningen, ook in verschillende segmenten.
Het plan is er ook op gericht om met de woningbouw de doorstroming op/binnen de woningmarkt van Amstelveen en de regio te bevorderen.
Tevens worden de woningen gerealiseerd in een groene, waterrijke en leefbare wijk. In de planvorming is onder meer rekening gehouden met klimaatadaptatie.
6.3.5 Erfgoednota Amstelveen
Op 28 september 2016 is de Erfgoednota Amstelveen vastgesteld door de gemeenteraad. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 en het vervallen van de Monumentenwet, moest de gemeentelijke Erfgoedverordening geactualiseerd worden. Tevens was het geheel aan erfgoedbeleid van Amstelveen aan een actualisatie en een overzichtelijke bundeling toe. Daarom is de Erfgoednota Amstelveen opgesteld en vastgesteld.
De Erfgoednota beschrijft het erfgoed van Amstelveen en de beoogde omgang ermee in drie delen.
In de Erfgoednota beschrijft de gemeente de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed, vervolgens de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed en als laatste de middelen de gemeente ter beschikking heeft om de visie en ambitie waar te maken. Met cultureel erfgoed wordt in de nota bedoeld het fysieke, veelal gebouwde en/of ontworpen erfgoed binnen de ruimtelijke omgeving. Dat kunnen zowel aangewezen monumenten zijn, als wel objecten, landschappen of structuren met cultuurhistorische waarde.
Met de Erfgoednota wordt ingegaan op: het opnemen van cultuurhistorie in bestemmingsplannen, het actualiseren van het archeologiebeleid, de omschakeling van objectgericht naar gebiedsgericht denken en het credo 'behoud door ontwikkeling'.
Met de monumentenlijst van de gemeente zijn de meest waardevolle gebouwen, objecten en parken afdoende beschermd.
In het kader van de Erfgoednota Amstelveen zijn voor het Amstelveense grondgebied cultuurhistorische gebiedsbeschrijvingen opgesteld.
Beoordeling/relevantie onderhavig plan(gebied)
Voor de planlocatie De Scheg Midden zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden in de Erfgoednota opgenomen. De bestaande bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als monument.
De potentiële archeologische waarden in het plangebied worden via de regels van het onderhavige plan beschermd, namelijk met de archeologische dubbelbestemming.
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSASPECTEN
7.1 Bodem
Beleidskader en wettelijk kader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar is in principe gericht tegen elke aantasting die het gebruik benadeelt.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro en Bro) dat tot doel heeft te komen tot een 'goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door een nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) in principe alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit, of door maatregelen te treffen om de nieuwe gebruiksfunctie in te kunnen passen. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijke momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren.
In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet vermindert en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer (2013), maar zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Het bureau Sweco heeft een vooronderzoek verricht naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit in De Scheg Midden. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3 bij de plantoelichting.
Vooronderzoek
Doel van het vooronderzoek is het nagaan of in, of in de nabijheid van, het plangebied (de onderzoekslocatie) bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor verontreinigende stoffen in de bodem zijn terecht gekomen. Op basis van deze informatie moet blijken of verkennend bodemonderzoek nodig is en zo ja, welke onderzoeksstrategie bij het eigenlijke bodemonderzoek gehanteerd moet worden.
Het vooronderzoek geeft een (eerste) indicatie van de bodemkwaliteitsituatie.
Uit het vooronderzoek worden de volgende bevindingen gegeven en/of zijn de volgende conclusies getrokken over de beïnvloeding van de bodem en de verwachting van de bodemkwaliteit:
Op basis van de bodemkwaliteitskaart worden maximaal lichte verontreinigingen in de bodem verwacht ter plaatse van de onderzoekslocatie (afgezien van de verdachte locaties zoals hierna benoemd).
Uit historische kaarten blijkt dat er tussen 1950 en 1975 watergangen zijn gedempt binnen het onderzoeksgebied waarbij bodemvreemde materialen kunnen zijn toegepast. De dempingen zijn formeel verdacht op bodemverontreiniging. Omdat de dempingen deel uit hebben gemaakt van een grootschalige ophoging/verkaveling in het gebied en er geen gebouwen lijken te zijn gesloopt in deze periode, wordt het risico op bodemverontreiniging in principe beperkt geacht.
Op historische kaarten zijn enkele (voormalige) paden waarneembaar. Ter plaatse van één van deze paden (J.C. van Hattumweg 9), welke nu geasfalteerd is, is bij bodemonderzoek in 2000 een sterke bodemverontreiniging aangetoond. Het is niet bekend of deze is gesaneerd. De overige historische paden (met name Meerlandenweg 2-4) en erfverhardingen (Noorddammerweg 76, 78 en 78a en J.C. van Hattumweg 7) worden ook beschouwd als verdacht op de aanwezigheid van bodemverontreiniging, en asbest bij aanwezigheid van puin.
Er is binnen het onderzoeksgebied sprake van glastuinbouw. De kassen en voormalige kassen dateren uit de periode tussen 1974 en 1985. Gezien de bouwperiode zijn deze locaties verdacht op de aanwezigheid van asbest. Bij de aanwezigheid van asbestverdachte bijmengingen wordt geadviseerd asbestonderzoek conform NEN5707 uit te voeren. Bij sloop van aanwezige glastuinbouw dient asbestinventarisatie worden uitgevoerd. Bij aanwezigheid van asbest wordt geadviseerd asbestonderzoek in bodem conform NEN5707 uit te voeren.
Ter plaatse van de kassen zijn in het verleden bestrijdingsmiddelen gebruikt. In de kassen en ter plaatse van de opslagplaatsen voor bestrijdingsmiddelen zijn tot circa 2000 geen noemenswaardige verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen aangetoond. Geadviseerd wordt om bij een verkennend bodemonderzoek, onderzoek te verrichten naar bestrijdingsmiddelen.
Uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek blijkt verder dat er sprake is geweest van een sterk verontreinigde sliblaag (arseen en cadmium in 2000 bij J.C. van Hattumweg 9) en grondwaterverontreinigingen met nikkel (J.C. van Hattumweg 9, Noorddammerweg 78a en Noorddammerweg 76. Exacte locatie en status van deze nikkelverontreiniging(en) is niet bekend.
Sterke verontreinigingen met nikkel in het grondwater zijn ook buiten de huidige onderzoekslocatie bekend. De nikkelverontreiniging(en) kunnen gerelateerd worden aan het gebruik van meststoffen.
Glastuinbouw worden door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en gemeente Amstelveen op dit moment beschouwd als verdacht op mogelijke aanwezigheid van verhoogde gehalten aan PFAS. Geadviseerd wordt om ter plaatse van (voormalige) glastuinbouw onderzoek te verrichten naar PFAS.
Conclusies en Aanbevelingen
Uit de resultaten van het milieuhygiënisch vooronderzoek blijkt dat er mogelijk sprake is van een nikkelverontreiniging in het grondwater. Er zijn onvoldoende (recente) onderzoeksgegevens bekend om te bepalen of deze verontreiniging (nog) aanwezig is en wat de mogelijke omvang hiervan zou zijn, of dat er op andere locaties nog kleinere verontreinigingen aanwezig zijn. Er zijn geen grote verontreinigingen aangetroffen. Op basis van het voorliggend onderzoek worden op dit moment geen belemmeringen voorzien voor een voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Ten behoeve van toekomstige ontwikkelingen wordt aanbevolen om verkennend bodemonderzoek uit te voeren binnen het plangebied. Voormalige paden, erfverhardingen, opslagplaatsen van bestrijdingsmiddelen en (ondergrondse) tanks dienen te worden beschouwd als verdachte deellocaties. Bij het verkennend bodemonderzoek dient analyse van PFAS en bestrijdingsmiddelen worden meegenomen op basis van (historische) glastuinbouwactiviteiten. Bij het aantreffen van sterk verhoogde gehalten nikkel in het grondwater, wordt geadviseerd af te stemmen met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Bij herontwikkeling van het plangebied dienen ondergrondse tanks te zijn verwijderd. Oliespots dienen, voor zover redelijk, te worden gesaneerd.
Bij toekomstige werkzaamheden bij de herontwikkeling van plangebied De Scheg (Midden) dient rekening te worden gehouden met mogelijke aanwezigheid van nikkel in het grondwater waardoor bemalingen niet zondermeer mogen worden uitgevoerd en lozingen van overtollig grondwater niet zondermeer zouden mogen plaatsvinden op omliggende sloten.
Nadere beschouwing
Voor het plangebied zal nog verkennend bodemonderzoek moeten worden verricht. Op basis van de verrichte vooronderzoeken en het verkennend bodemonderzoek fase 1 De Scheg West wordt verondersteld dat voor een deel van het plangebied De Scheg Midden sprake zal zijn van bodemverontreinigingen.
In een (groot) deel van het plangebied is naar verwachting het grondwater verontreinigd met nikkel. Oorzaak van de verontreiniging is waarschijnlijk het gebruik van meststoffen in de kassen. De algemene, door (glas)tuinbouw ontstane, grondwaterverontreiniging in een groot deel van het plangebied vormt naar verwachting geen belemmering voor het onderhavige plan. Het grondwater zal niet worden gebruikt.
Bij de planuitvoering zullen waarschijnlijk een aantal (bodem)saneringen moeten worden verricht. De verwachting is dat de kosten van bodemsanering relatief beperkt zijn in verhouding tot de omvang van de planontwikkeling. Gezien het aanzienlijke aantal woningen in het plan, zullen naar verwachting de grondopbrengsten voldoende zijn om de saneringen te kunnen bekostigen.
Conclusie
Het aspect bodem(kwaliteit) is naar verwachting, na het verrichten van enkele saneringen, geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan. De grondopbrengsten door de planontwikkeling zullen naar verwachting hoger zijn dan de kosten voor de saneringen en andere kosten van de planuitvoering. Daarnaast is het realiseren van een bodemkwaliteit die voldoet voor de toekomstige functie(s) geborgd via wet- en regelgeving. Het nader uitvoeren bodemonderzoek voor de omgevingsvergunningen is geborgd via wet- en regelgeving.
7.2 Water
Beleid en regelgeving
Algemeen
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte voor de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging.
Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt gebruikt voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Op de onderhavige planlocatie is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) van toepassing. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Waterschapsverordening (voorheen de Keur). In de Waterschapsverordening staan onder meer de eisen omtrent werkzaamheden op of nabij water, oevers en dijken beschreven.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water leidt, samen met de dochterrichtlijn Grondwater tot een verbetering en bescherming van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in de lidstaten. De Kaderrichtlijn Water (KRW) voorziet in drie planperiodes. In de tweede planperiode is de uitvoering van de tweede generatie stroomgebiedsbeheerplannen door alle lidstaten ter hand genomen. In 2022 is de derde en laatste planperiode gestart die in 2027 afloopt. De KRW heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, hemelwaterverwerking, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid. Er zijn in 2022 opnieuw voor de derde en laatste planperiode, ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Water Programma (NWP)
Het rijksbeleid wat betreft de waterhuishouding is verankerd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen, en daarmee wordt al gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het NWP invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Bestuursakkoord Water
Het Bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder meer waterhuishouding. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het 'oude' Nationaal Bestuursakkoord Water blijven van kracht.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een landelijk, gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Het DPRA versnelt en intensiveert de aanpak van vier thema's: wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Het plan is landelijk gepresenteerd op Prinsjesdag 2017. Het DPRA legt de gemeenten direct op om in 2020 over vastgesteld beleid per gemeente te beschikken over de vier thema's. In 2050 dienen alle Nederlandse gemeenten 'klimaatrobuust' te zijn, d.w.z. alle maatregelen moeten dan zijn uitgevoerd.
Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen is dat gebeurd met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019-2020, en de opvolger Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.
Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027
Op 31 januari 2022 is het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 vastgesteld door Provinciale Staten. Met dit programma wordt invulling gegeven aan het waterbeleid in de Omgevingsvisie NH2050 voor zover het uitvoering van Europese richtlijnen over water betreft. Een goede waterkwaliteit, duurzaam voorraadbeheer en bescherming tegen overstroming zijn de centrale elementen van het programma. Voor de deelprogramma's oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico's is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).
Waterschap AGV is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 AGV
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen nodig zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in het Waterbeheerprogramma (WBP), dat een instrument is onder de nieuwe Omgevingswet. Het meest recente waterbeheerprogramma van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgesteld voor de periode van 2022-2027.
In het waterbeheerprogramma zijn zeven thema's geformuleerd, die de doelen voor de komende vijf jaar beschrijven:
Gezuiverd afvalwater.
Gezond water.
Voldoende water.
Waterveiligheid.
Genieten van water.
Wettelijke taken en maatschappelijke opgaven.
Bestuur en maatschappij.
Overkoepelend wordt ingezet op een toekomstbestendig watersysteem. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wil verantwoordelijkheid nemen op het gebied van duurzaamheid, de energietransitie, de herwinning van grondstoffen en de zorg voor natuur en de biodiversiteit.
Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024
In verband met de ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de Keur vervangen door de Waterschapsverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2024. In de Waterschapsverordening zijn de wettelijke regels opgenomen die het waterschap hanteert bij de bescherming van oppervlaktewaterlichamen (beken, sloten en rivieren), waterkeringen, bergingsgebieden, grondwater en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen, etc.).
Uit de Waterschapsverordening blijkt dat het verboden is om een uitbreiding op het verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 binnen stedelijk gebied of glastuinbouwgebied te doen zonder omgevingsvergunning. Voor het overige beheergebied van het waterschap wordt een maximale uitbreiding van het stedelijk gebied van 5.000 m2 zonder omgevingsvergunning toegestaan. De compensatienorm (in artikel 2.5) benadrukt dat de toename in hemelwater van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door oppervlaktewater aan te leggen dat in omvang minimaal 10% van het verhard oppervlak is.
Naast het waterschap heeft ook de gemeente zelf een aantal beleidsuitgangspunten die bij een watertoets worden meegenomen.
Klimaatadaptatie
Eind 2020 is door de gemeente het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026 vastgesteld. Het actieplan geeft invulling aan de thema's die zijn benoemd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en sluit (op hoofdlijnen) aan bij de normen die zijn opgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA).
In het gemeentelijk Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen worden naast beleid en maatregelen in de bestaande buitenruimte ook kaders en randvoorwaarden gegeven voor nieuwe ontwikkelingen.
De thema's die van belang zijn voor het stedelijk gebied van Amstelveen, zijn:
Wateroverlast: inrichting voor verwerking van extreme buien en bestrijding van extreme grondwaterstanden.
Hitte: beperking van de impact.
Droogte: vergroten sponswerking.
Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming.
In onderstaand overzicht is op hoofdlijnen per thema aangegeven waar bij de planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden. Verdere achtergrond en eisen zijn terug te vinden in het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.
A. Wateroverlast: inrichting voor extreme buien
Ambitie:
Bij een bui van 70 mm in één uur (die gemiddeld 1x per 100 jaar voorkomt) stroomt er vanuit de openbare ruimte geen water gebouwen in; daarnaast blijven nutsvoorzieningen en vitale objecten functioneren bij een bui van 90 mm in één uur. Op openbaar en privaat terrein streeft de gemeente ernaar dat regenwater als waardevol product wordt gezien. De gemeente streeft ernaar dat regenwater zoveel mogelijk opgevangen wordt waar het valt, hergebruikt wordt (groen, grondwater, toilet) of vertraagd wordt afgevoerd (invulling van de drietrapsstrategie Vasthouden-Bergen-Afvoeren).
Nieuwbouw:
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt een waterbergingseis van 70 mm voor het te ontwikkelen gebied. Deze waterberging moet primair een plaats vinden in oppervlaktewater (minimaal 10% van het plangebied). De openbare ruimte en privaat terrein moeten zo zijn ontworpen en ingericht dat de resterende berging hier plaatsvindt en het water zonder schade kan worden vastgehouden, geborgen en afgevoerd. Dit moet worden aangetoond in het ontwerp.
B. Hitte, beperken van de impact
Ambitie:
De hitte impact is in 2050 niet erger dan in 2020; knelpunten van kwetsbare groepen uit de stresstest zijn onderzocht en waar nodig maatregelen getroffen. De negatieve gezondheidsimpact op kwetsbare groepen wordt verkleind; de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies worden hittebestendiger ingericht.
Nieuwbouw:
Bij nieuwbouwontwikkeling streeft de gemeente naar een zodanige inrichting van het gebied dat de gevoelstemperatuur binnen aanvaardbare normen blijft. Koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 zijn aanwezig op maximaal 300 meter loopafstand om (de gevolgen van) hitte voor mens en natuur te beperken. Verblijfsplekken worden met minimaal 50% groen en 30% schaduw ingericht (bomen tellen voor beide). Daarbij is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de bestaande Flora en Fauna en voor nieuwe beplanting keuzes worden gemaakt voor gebiedseigen Flora en Fauna.
C. Droogte: vergroten sponswerking
Ambitie:
Droogte leidt niet tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur.
Nieuwbouw:
Een gebied bij een nieuwbouwontwikkeling wordt neerslag bergend en afvoer vertragend ingericht. Zodanig dat bij droogte bomen, groen, (dak)tuinen of andere voorzieningen van water worden voorzien. Daarom wordt het principe van de verdringingsreeks gehanteerd: vasthouden, bergen en afvoeren.
Maatregelen die schade door bodemdaling tegengaan en kostenefficiënt zijn over de levensduur van 30 jaar worden in het ontwerp opgenomen, zoals langdurige voorbelasting om restzetting te beperken.
D. Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming
Ambitie:
Om de waterveiligheid blijvend te borgen draagt de gemeente actief bij aan de regionale samenwerking. Het waterschap is leidend bij dijkversterkingen en de Veiligheidsregio bij gevolgbeperking van overstromingen.
Nieuwbouw:
Inpassing van waterkeringen en gevolgbeperking van overstromingen zijn onderdeel van het ontwerpproces van de gebouwen en nieuwe inrichting.
De gemeente heeft er voor gekozen om de uitwerking van klimaatadaptieve eisen met de programmering van reconstructies en herinrichtingen en de SO projecten mee te nemen ("meekoppelkansen benutten").
Rioleringsbeheer
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amstelveen 2021-2026 (GRP) is ook eind 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Het borgt het beheer en onderhoud van het bestaande rioleringsstelsel en gaat in op de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater, zowel voor bestaande bouw, als ook voor nieuwe ontwikkelingen. Ook beschrijft het de ambities hoe de gemeente in de toekomst klimaatbestendig, duurzaam en zorgzaam met de afvoer van afvalwater, het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater en het reguleren van het grondwater omgaat. Tevens is het GRP de basis voor de hoogte van de jaarlijkse rioolheffing.
Het rioleringsbeheer voor de periode 2021-2026 sluit direct aan op de eisen die gesteld zijn in het Actieplan Klimaatadaptatie. Beheer, onderhoud en nieuw aanleg van riolering en drainage moeten bijdragen aan de eisen uit het Actieplan Klimaatadaptatie.
Achtergronden en nadere technische zijn eisen terug te vinden in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026.
Inspelen op herontwikkeling en nieuwbouw
In Amstelveen vinden in de komende periode ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Bij herontwikkeling en nieuwbouw bouwen we zoveel mogelijk klimaatadaptief, energieneutraal en aardgasvrij. Tegelijkertijd brengt de gemeente vroegtijdig in beeld wat uitbreiding betekent voor het stedelijk watersysteem en de bestaande structuur van het riool.
De gemeente streeft naar meer waterveiligheid door het versterken van de sponsfunctie van (nieuw én oud) stedelijk gebied en optimale grondwaterniveaus.
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de bestaande afvoerstructuur. Kosten voor extra maatregelen aan het bestaande stelsel als gevolg van belasting door stedelijke ontwikkelingen komen in principe voor rekening van ontwikkelaars. De gemeente stelt wanneer nodig een afvoerstructuur op. Hierin wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, maar ook met het verwachte vervangingsregime en ontwikkelingen op het gebied van afvalwatertransport. Het afvoerstructuurplan kan gebruikt worden als onderlegger om ontwikkelaars op de hoogte te brengen van de gevolgen van uitbreidingen en daar gezamenlijk het gesprek over aan te gaan.
Grondwaterbeheer
Grondwaterbeheer is een wettelijk verplichte taak voor gemeenten en is in Amstelveen primair functiegericht grondwaterbeheer: het richt zich op de afstemming van het stedelijk grondwater op de grondgebruiksfuncties in de gemeente voor zover dit technisch mogelijk is en voor zover het andere doelen niet schaadt.
Grondwaterbeheer is een complexe opgave waarvoor de gemeente een separaat Grondwaterzorgplan Amstelveen 2021-2026 heeft opgesteld, als bijlage bij het Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2026. In dit grondwaterzorgplan staan de eisen beschreven die de gebruiksfuncties stellen aan het stedelijk grondwater; en hoe deze eisen invulling gegeven kan worden. Onder meer is beschreven welke maximale en minimale grondwaterstanden voor gebruiksfuncties gelden.
Procesmatig
Klimaatadaptieve eisen richten zich niet alleen op uit te voeren maatregelen, maar ook op de te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026.
Reconstructies en herinrichtingen door de gemeente
De gemeente volgt een meerjarenprogrammering waarin reconstructies en herinrichtingen van de openbare ruimte in wijken gepland zijn die onderhoudsbehoeftig zijn en waarin nieuw beleid ingepast moet worden.
Klimaatadaptieve eisen worden in de voorbereiding van projecten meegenomen. Met technisch onderzoek tijdens de ontwerpfase, met name in de schetsontwerpen en voorontwerpen, moet aangetoond worden welke ontwerpen leiden tot het voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.
Stedelijke ontwikkelingen (gemeente en ontwikkelende partijen)
In nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gebieden voorbereid op geheel of gedeeltelijk nieuwe inrichtingen en/of nieuwbouw. Nieuwe verkavelingen worden ontworpen in een nieuw vorm te geven openbare en particuliere ruimte.
Klimaatadaptieve eisen worden meegenomen in de voorbereidingstrajecten (visievorming, startnotitie, ontwerptraject met gemeente, architecten, ontwerpers en ontwikkelaars). Met technisch onderzoek moet worden aangetoond in hoeverre de gebiedsontwerpen voldoen aan de klimaatadaptieve eisen.
Particuliere ruimte (bewoners en bedrijven)
De gemeente heeft geen bevoegdheden in de particuliere ruimte, maar heeft deze ruimte wel nodig om klimaatadaptieve doelen te behalen. De gemeente heeft in het beleid gekozen voor een faciliterende rol, waarin stimuleren, aanjagen en ondersteunen kernbegrippen zijn.
Voor de particuliere ruimte gelden dezelfde klimaatadaptieve eisen, maar deze kunnen niet afgedwongen worden. De gemeente staat het evenwel vrij om, indien nodig, bindende verordeningen op te stellen ten aanzien van particulier waterbeheer. Op dit moment zijn alleen regels gesteld voor hemelwaterverwerking door particulieren, die opgenomen zijn in de aansluitverordening.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Door het bureau Sweco is een Watertoets opgesteld. Het rapport van de watertoets (d.d. 24 juli 2024) is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
Veiligheid / Waterkeringen
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
Het plangebied ligt in de Noorder Legmeerpolder welke omringd is door een regionale waterkering (Vuurlijn, Zijdeveld, Amsteldijk, Hollandse Dijk, Bovenkerkerweg, Noorddammerlaan, Legmeerdijk). Daarbij is aan de oostkant een dubbele kering aanwezig, zowel voor de Amstel als voor de polder(s). Volgens de klimaateffectatlas is er in de polder een kleine kans (1/300-1/3.000 per jaar) op een plaatsgebonden overstroming van 50-200 cm binnen de polder van het plangebied. Dit bij een gemiddeld huidig maaiveldniveau van circa NAP -4,6 m. Door de waterpeilverhoging en de daarbij horende maaiveldverhoging naar circa NAP -4,0 m neemt het overstromingsrisico af. Het diepste punt in de polder is circa NAP -5,30 m. Het gemiddelde maaiveldniveau van de polder is na een inschatting ongeveer gelijk aan deze van het plangebied.
Ondanks het verminderde risico op overstromingen dient bij de ruimtelijke ontwikkeling van het plan rekening gehouden te worden met mogelijke overstromingen. De MRA beschrijft voor nieuwbouw oplossingen zoals het verhoogd bouwen (op terpen) en het hoger aanleggen van de hoofdinfrastructuur; het aanpassen van drempelhoogten in acht houdend toegangsmogelijkheden voor beperkten; het hoger aanleggen van elektriciteitsaansluitingen en andere installaties; en bijvoorbeeld op gebouwniveau het hoger plaatsen van ingangen en woonruimtes en het plaatsen van dakramen en noodtrappen.
Voor het plangebied kan gekeken worden of de hoofdinfrastructuur hoger wordt aangelegd dan de kavels, bijvoorbeeld op NAP -3,8 m. Op deze wijze blijft de hoofdontsluiting toegankelijk bij ondiepe overstromingen.
Waterberging
Watercompensatie
De toename van verhard oppervlak door de stedelijke ontwikkeling binnen het plangebied verhoogt het risico dat het regenwater sneller wordt afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden is er een compensatieplicht vanuit het waterschap AGV voor de toename van het verhard oppervlak. Vanuit het waterschapsbeleid volgt een compensatieplicht van 10% voor het onderhavige plan, voor de toename aan verhard oppervlak ten opzichte van de referentiesituatie. Daarnaast geldt dat elke gedempte vierkante meter water in de toekomstige situatie één op één moet worden hergraven.
Voor het plan De Scheg Midden is de watercompensatie situatie inzichtelijk gemaakt.
Ten behoeve van de watercompensatieberekening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bestaande situatie jaar 2022;
Het waterbassin in de huidige situatie is meegenomen als oppervlaktewater;
Tuinen worden voor 50% als verharding gerekend;
De toekomstige situatie is gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerp van 2023, maar het aangepaste ontwerp van 2024 geeft geen wezenlijk verschil voor de oppervlakte en watercompensatie situatie;
In de oppervlakte berekening is het noordoostelijke deel van het plangebied (gelegen in Westwijk) meegenomen, terwijl in het stedenbouwkundig plan document dit deel niet in de oppervlaktes is meegenomen.
Het berekende plangebied kent een oppervlakte van circa 213.200 m2, maar het plangebied is met circa 4.300 m2 toegenomen waarvan circa 2.000 m2 verhard.
Afbeelding 7.2: Oppervlaktes watercompensatie berekening
Uit de oppervlakteanalyse van het stedenbouwkundig ontwerp (2023) volgt dat er een toename aan verharding is van circa 6.500 m2. Met een watercompensatie percentage van 10% dient er ten minste circa 650 m2 water te worden toegevoegd in het plan. De minimale wateropgave voor het plan De Scheg Midden bedraagt derhalve (huidig water + watercompensatie) circa 6.500 m2. In het plan is circa 23.400 m2 water voorzien, een toename van circa 17.500 m2. Het plan voldoet daarmee.
Wateropgave
Naast de watercompensatie eis van het waterschap AGV heeft de gemeente Amstelveen in 2020 klimaatadaptatiebeleid vastgesteld (Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026). In dit beleid staat dat binnen nieuwe gebiedsontwikkelingen minimaal 10% van het totale oppervlak van het plangebied aan open water dient te worden gerealiseerd. Dit is in dit geval een strengere eis dan de watercompensatie-eis. In het stedenbouwkundig ontwerp De Scheg Midden is circa 10% tot 11% open water opgenomen. Er wordt voldaan aan de watercompensatie norm.
Alternatieve regenwaterberging (ook in het kader van droogte)
Ondanks dat er conform de eisen van het waterschap AGV genoeg oppervlaktewater in het plan word aangebracht om de aan de benodigde watercompensatie te voldoen, is het aanbevolen om vormen van alternatieve regenwaterbergingsvoorzieningen in ogenschouw te nemen bij verdere uitwerkingen. In het gemeentelijk beleid worden eisen gesteld aan het verwerken van een (extreme) regenbui van 70 mm in 1 uur voor openbaar gebied, en 90 mm in 1 uur voor kwetsbare objecten. Piekbuien moeten binnen het plangebied worden opgevangen en vastgehouden en mogen niet leiden tot (water)schade aan gebouwen en andere (kwetsbare) voorzieningen in de openbare ruimte. De gemeente houdt voor de klimaateisen de richtlijnen van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) aan. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan zullen de inrichtingsplannen getoetst worden aan de klimaatadaptieve eisen en te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026 van de gemeente Amstelveen.
Afgelopen jaren zijn er lange periodes van droogte geweest. De gemeente heeft als ambitie binnen het klimaatbeleid dat droogte niet leidt tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur. De (nationale) strategie van water vasthouden, bergen en eventueel afvoeren zorgt ervoor dat droogte en/of consequenties van droogte worden geminimaliseerd. Dit kan verwezenlijkt worden binnen het plangebied door bijvoorbeeld het toepassen van regenwateropvang op woningniveau (o.a. regenton). Hierdoor wordt door de toekomstige bewoners regenwater opgevangen voor het bevloeien van de eigen tuin. Om het drinkwaterverbruik verder te reduceren kan het regenwater ook worden gebruikt voor toiletspoeling.
In verdere uitwerkingen van het plan kunnen de alternatieve regenwaterbergingen verder worden gedimensioneerd om daarmee ook te toetsen aan de klimaatadaptieve eisen van gemeente Amstelveen.
Watersysteem
Het plangebied ligt in de Noorder Legmeerpolder. Het plangebied is gelegen in peilgebied 3-1 in het vastgestelde Watergebiedsplan Westeramstel Noorder Legmeerpolder (04-11-2016). Het peilgebied 3-1 heeft een vastgesteld waterpeil van NAP -5,80m. Dit betreft een streefpeil.
Het streefpeil van het deelgebied De Scheg West, welke ten westen ligt van het onderhavige plangebied, wordt in de toekomstige situatie waarschijnlijk verhoogd naar NAP -5,37m (stedelijk water) en sluit daarbij aan op het noordelijk gelegen stedelijk peilgebied 3-3.
Het bestaande raamwerk van watergangen aan de randen en linten van het plangebied is gerelateerd aan de bestaande polderstructuur, en blijft behouden. Er is gekozen om langs de Singel (hoofdweg) gebruik te maken van bruggen, en op een bestaande plek van duikers.
Het streefpeil in de huidige situatie van het plangebied bedraagt NAP -5,80m. Voor het toekomstige peil binnen het nieuwe plan is het voornemen van de gemeente Amstelveen om aan te sluiten op het waterpeil van Westwijk, te weten NAP -5,37m. Op basis van de peilgebiedenkaart, de huidige situatie (hoogtes) en het te ontwikkelen plan wordt het watersysteem als volgt:
Het nieuw te ontwikkelen gebied wordt vermoedelijk aangesloten op het waterpeil van het ten noorden gelegen stedelijk gebied (Westwijk). Hier is in het recente verleden het waterpeil verhoogd naar NAP -5,37m. Met het nieuwe (mogelijke) maaiveld peil op circa NAP -3,8m wordt de drooglegging circa 1,6 meter, hetgeen ruim voldoende is voor stedelijk gebied. Daarnaast zorgt het opbrengen van het waterpeil ervoor dat er ook minder kwel ter plaatse van het plangebied aanwezig zal zijn.
Voor de waterpeilverhoging en de veranderingen in het wateroppervlak dient het watersysteem in (de omgeving van) het plangebied te worden gewijzigd. Het huidige watersysteem en de veranderingen in het watersysteem ten opzichte van de huidige situatie staan opgenomen in het rapport van de watertoets (zie bijlage).
Het aansluiten van het plangebied op het stedelijk peil NAP -5,37m zorgt ervoor dat de doorstroming van het water in het stedelijk gebied alhier (Westwijk en nieuwe wijk De Scheg) verbetert en de waterkwaliteit ten goede komt. Hierbij wordt een duidelijke scheiding gemaakt tussen stedelijk en landelijk water. Hetgeen ook een verschil zal opleveren in waterkwaliteit. Hierbij heeft het stedelijk water een beter waterkwaliteit.
In het stedelijk gebied (NAP -5,37m) zijn er ook meer mogelijkheden om het waterpeil flexibel te beheren (vasthouden water voor tijden van droogte). Ook kan er worden gewerkt met een gesloten grondbalans.
De bestaande kunstwerken die het stedelijk water van het landelijk water scheidt dienen verplaatst te worden naar een nieuwe 'rand' in het zuiden of ten zuiden van het plan. Daarmee kunnen de kunstwerken in de stedelijke omgeving ook worden verwijderd uit het straatbeeld in het dichter stedelijke deel.
In samenspraak met het waterschap is voor De Scheg een peilverhoging in voorbereiding om tot eenzelfde streefpeil als het stedelijk water te komen. Voor een peilverhoging is een peilbesluit van het waterschap AGV nodig.
Voor de peilverhoging is reeds een analyse gedaan naar de mogelijke effecten. Hieruit komt naar voren dat een peilverhoging in De Scheg (Midden) mogelijk is.
Het is gewenst om aan de zuidrand van het plangebied een watergang te realiseren/behouden op het lagere peil, om zo enige (grond)wateroverlast bij de aanwezige kassen te voorkomen en voldoende drooglegging te behouden. Deze watergang met een lager peil is bewerkstelligd in het stedenbouwkundig ontwerp, waarin vanaf de Meerlandenweg richting de Noorddammerweg een aparte watergang wordt gerealiseerd op het lagere (huidige) peil, waarbij deze watergang (via een duiker) aansluit op de sloot die reeds aanwezig is net buiten het plangebied. Tussen de Meerlandenweg en de tramremise ligt reeds een watergang die op het lagere (huidige) waterpeil behouden blijft. Ook is maatwerk van belang voor de particuliere kavels gelegen aan de randen van het plangebied, waar (biologische) drainage aangebracht wordt om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Regenwaterafvoer op maaiveld
Om een robuuste afvoer van het regenwater te realiseren wordt zoveel als mogelijk het regenwater oppervlakkig afgevoerd. De Scheg ligt in een kleipolder met relatief hoge grondwaterstanden wat wadi's onmogelijk maakt. Daartoe kan er in het plan gekozen worden om, daar waar mogelijk, het water af te voeren via molgoten en groengoten richting de watergangen. Daar waar het niet mogelijk is om regenwater direct van het maaiveld af te voeren naar bermen, verlaagd groen en watergangen worden kolken gebruikt. Deze kolken voeren het water af via een hemelwaterstelsel (HWA) welke conform het GRP is losgekoppeld van het vuilwaterstelsel. Dit HWA-stelsel wordt al binnen het plangebied aangelegd voor de afvoer van regenwater van de woningkavels.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Door de nieuw te graven watergangen met elkaar te verbinden en aan te sluiten op het bestaande water, wordt de doorstroming bevorderd. Dit heeft een positief effect op de waterkwaliteit.
Ook het aansluiten van het toekomstig water op het bestaande stedelijk waterpeil van NAP -5,37m biedt kansen voor verbetering van de (ecologische) waterkwaliteit (door betere doorstroming en vermindering voedselrijke kwel en vasthouden van water).
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt. Dit komt de waterkwaliteit van het hemelwater ten goede.
Het hemelwater binnen het plangebied zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Deze voorkeur wordt gebaseerd op het feit dat deze waterstromen in principe geen of geringe verontreinigingen bevatten, zodat dit water zonder maatregelen direct in het milieu kunnen worden geloosd.
Klimaatadaptatie
Vanuit de gemeente zijn voor diverse klimaatthema's een pakket aan eisen gesteld waaraan het stedenbouwkundig plan en het stedelijk watersysteem moeten voldoen. Deze thema's zijn deels voorgaand al beschouwd en worden ook hierna toegelicht.
Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan zullen de inrichtingsplannen getoetst worden aan de klimaatadaptieve eisen en te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026 van de gemeente Amstelveen. Het opstellen en toetsen van een inrichtingsplan is een onderdeel van het exploitatieplan. Daarmee is het meenemen van klimaatadaptatie (maatregelen) in de planontwikkeling van De Scheg Midden geborgd.
Wateroverlast
De waterbergingseis is 70 mm in 1 uur voor het te ontwikkelen gebied. In het stedenbouwkundig plan is in het zuidelijk deel van De Scheg Midden een groenzone met veel water voorzien. Door deze groenzone lager aan te leggen dan het stedelijk gebied zelf kan extra ruimte worden gevonden voor het opvangen van zeer extreme neerslaggebeurtenissen. Daarnaast zijn er verscheidene groenvoorzieningen in het plangebied welke lager kunnen worden aangelegd waardoor deze bij extreme neerslaggebeurtenissen tijdelijk kunnen inunderen (vasthouden, bergen, afvoeren). Dit staat buiten de eerder benoemde compensatie-eis.
Daarnaast moeten nutsvoorzieningen en vitale en kwetsbare objecten kunnen blijven functioneren bij een bui van 90 mm in 1 uur. Naast deze eis streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk opvangen, hergebruiken, en eventueel vertraagd afvoeren van regenwater.
Hitte
Om de impact van hitte niet erger te maken in 2050 dan in 2020 dienen de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies hittebestendig te worden ingericht. Voor nieuwbouwontwikkelingen geldt dat koele verblijfsplekken (groen, oppervlaktewater) met een minimale oppervlakte van 200 m2 op maximaal 300 meter loopafstand aanwezig zijn binnen het plangebied. Daarnaast dienen verblijfsplekken in nieuwbouwontwikkelingen met minimaal 50% groen en 30% schaduw te worden ingericht. Hierin gelden bomen voor zowel groenoppervlak als schaduwoppervlak.
In het plangebied zullen zich koele plekken bevinden. De verwachting is dat het plangebied voldoet aan de hittestress-eisen. In het plan(gebied) bevinden zich koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 op maximaal 300 meter van de woningbouw. De eis van groen- en schaduwoppervlak wordt in een latere fase bij de planuitwerking verder ingevuld.
Droogte (Watertekort)
Om te waarborgen dat droogte niet leidt tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur dient een plangebied bij een nieuwbouwontwikkeling neerslag bergend en afvoer vertragend te worden ingericht. Hiervoor is reeds aangegeven hoe binnen het plan(gebied) hierop kan worden ingespeeld. In een latere fase van de realisatie zal de uitwerking van de maatregelen worden bepaald.
Naast de waterbergende en afvoer-vertragende maatregelen dienen er ook maatregelen in het ontwerp te worden opgenomen welke (schade door) bodemdaling tegengaan en kostenefficiënt zijn over de levensduur van 30 jaar. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van langdurige voorbelasting welke restzettingen beperkt. Deze maatregelen zullen in een latere fase van de planrealisatie nader worden uitgewerkt.
Waterveiligheid
Om de waterveiligheid te kunnen waarborgen is regionale samenwerking met onder andere waterschappen van belang. Bij nieuwbouwontwikkelingen zijn inpassingen van waterkeringen en gevolgbeperkingen van overstromingen onderdeel van het ontwerpproces van gebouwen en openbare inrichtingen.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
7.3 Archeologie
Wettelijk kader
De Erfgoedwet vormt (momenteel) het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie vallen nu onder de Erfgoedwet en worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Onderdeel van archeologische regelgeving is de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld.
De kern van de Erfgoedwet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn geworden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden.
Dankzij het principe van 'de verstoorder betaalt', dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de Erfgoedwet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het Rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd.
De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als 'AMK-terrein' (Archeologische Monumentenkaart) of als 'historische kern'. Dit zijn de op kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp, bestaande en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel en locaties van voormalige molens en posten Linie van Krayenhoff). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar 'historische bebouwing' heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. De zone van het onverveend bovenland (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen) heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getij-inversie-ruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorder Legmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
In 2023 is door Sweco een geactualiseerd archeologisch bureauonderzoek verricht. Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bij deze plantoelichting toegevoegd.
Hieronder volgen de conclusies en het advies:
Op basis van het bureauonderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord:
- Zijn mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig?
Op basis van de gemeentelijke beleidskaart is een lage verwachting aanwezig voor archeologie uit het Neolithicum tot en met de Bronstijd bovenin het Laagpakket van Wormer en specifiek in de top van eventuele kreekoevers. Op de AHN echter is een mogelijke kreekoever te zien direct ten oosten van het plangebied, en mogelijk deels nog erbinnen. Aan de oostzijde van het plangebied is echter in deze kreekoevers een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in 2021 door Antea. Hieruit is gebleken dat de oevers niet geschikt waren voor bewoning. Er zijn dan ook geen sporen of vondsten aangetroffen. Er kan worden aangenomen dat dit ook geldt voor het onderhavige plangebied.
- Is het plangebied voldoende onderzocht. Zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek wordt geadviseerd?
Het plangebied is, gezien de resultaten van het proefsleuvenonderzoek van Antea, voldoende onderzocht.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het proefsleuvenonderzoek van Antea in de Scheg Oost adviseert Sweco geen archeologisch vervolgonderzoek. Door NMF erfgoedadvies is eenzelfde advies afgegeven.
Vervolgonderzoek in De Scheg Miden is in het kader van inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan niet noodzakelijk.
In zijn algemeenheid blijft gelden dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in vrijgegeven gebieden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, de vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dienen te worden gemeld.
Conclusie
Naar verwachting is bij de planuitvoering geen of beperkt aanvullend archeologisch onderzoek benodigd, en is het plan uitvoerbaar. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
7.4 Verkeer
Voor de ontwikkeling en plannen van De Scheg West en Midden gezamenlijk is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel. In 2023 is het verkeersonderzoek geactualiseerd. Het onderzoeksrapport (d.d. 21 november 2023) van Goudappel is als bijlage 6 bij de plantoelichting toegevoegd. Het plan De Scheg Oost is als autonome ontwikkeling in het verkeersonderzoek meegenomen, en heeft tevens (qua autoverkeer) geen directe verbinding met Midden en West. In het verkeersonderzoek is tevens onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten in het geval alleen De Scheg West of Midden wordt ontwikkeld.
In het verkeersonderzoek is de toevoeging van een huisartsenpraktijk van maximaal 300 m2 bvo in het plan De Scheg Midden niet meegenomen. Deze programmawijziging is in verkeerskundige zin dusdanig beperkt dat het ontbreken van deze huisartsenpraktijk in het verkeersonderzoek/-model geen (wezenlijke) invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de conclusies van het verkeersonderzoek.
Met het verkeersonderzoek is inzicht verkregen in de verkeerskundige effecten van de woningbouwontwikkeling. Met behulp van het gemeentelijke verkeersmodel zijn de verkeersintensiteiten van de toekomstige ontwikkeling berekend en is het effect op het omliggende wegennet bepaald. Daarin is zowel gekeken naar de verkeersafwikkeling op de kruispunten als naar het aansluiten bij de streefwaarden voor intensiteiten op de wegen op basis van kenmerken van de inrichting en functies.
In het verkeersonderzoek zijn drie varianten op de voorgenomen verkeersstructuur (planvariant 1) onderzocht, alle drie met een extra aansluiting op de Legmeerdijk waarvan twee zonder verlenging van de Hammarskjöldsingel. De varianten zonder de verlengde Hammarskjöldsingel betreffen planvarianten 3 en 4. In planvariant 2 is sprake van drie hoofdontsluitingen voor De Scheg West en Midden, en in de planvarianten 1, 3 en 4 is sprake van twee hoofdontsluitingen. In planvariant 4 is er tevens geen aansluiting op de Weldam maar zijn er twee nieuwe aansluitingen op de Legmeerdijk waarmee er geen aansluiting is op Westwijk. Het bestemmingsplan De Scheg West (en het onderhavige bestemmingsplan) maakt de realisatie van een extra/rechtstreekse aansluiting op de Legmeerdijk, en dus de planvarianten 2, 3 en 4, niet mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan De Scheg Midden maakt de realisatie van de aansluiting op de Hammarskjöldsingel en Loethoelilaan mogelijk, middels de verlengde Hammarskjöldsingel.
Uit de berekeningen van de verkeersgeneratie blijkt dat de totale verkeersgeneratie van de planontwikkeling van De Scheg West en Midden circa 6.500 ritten bedraagt. (Deze verkeersgeneratie is voor de vier planvarianten hetzelfde).
Op het netwerk zorgt het extra gegeneerde verkeer voor een aanzienlijke toename van verkeer op diverse wegen. Wel blijft de totale verkeersintensiteit op veel wegen onder de na te streven intensiteiten vanuit oogpunt van verkeersveiligheid.
Op de Meerlandenweg (ontbreken fietspad), Asserring, Jane Addamslaan noord (beiden aanwezigheid tweezijdig langsparkeren) en Bovenkerkerweg (overschrijding wenselijke wachttijd voor fietsers) wordt de streefwaarde overschreden. Voor de Jane Addamslaan (oostelijk en noordelijk deel) geldt dat overschrijding van de streefwaarde enkel optreedt bij eventuele andere verkeersstromen zonder de directe aansluiting van De Scheg West op de Weldam/Jane Addamslaan (variant 3 verkeersonderzoek). Voor het westelijk deel van de Jane Addamslaan is een overschrijding van de streefwaarde niet aan de orde.
Op de Meerlandenweg strookt als wordt gekeken naar streefwaarden de toekomstige intensiteit niet met de aanwezige fietsvoorzieningen. De daadwerkelijke hinder zal meevallen door beperkte fietsintensiteiten.
Voor de Asserring en Jane Addamslaan (noord) maakt enige hinder met parkeren dat de sluiproute minder aantrekkelijk wordt. Wezenlijk hinderlijke situaties worden niet verwacht.
Op de Bovenkerkerweg wordt de streefwaarde net overschreden. Dit is reeds in de autonome situatie het geval. De geringe overschrijding leidt slechts tot kleine mogelijke hinder voornamelijk voor wachtende fietsers bij de VRI.
De ontwikkeling van De Scheg heeft, bij de onderzochte varianten met een (rechtstreekse) aansluiting op Westwijk, slechts beperkte effecten op de verkeersafwikkeling van kruispunten nabij het plangebied. Het toevoegen van De Scheg aan de autonome situatie zorgt voor geen of slechts een beperkte toename van de gemiddelde wacht-/verliestijden. De rotonde waar de Jane Addamslaan, Legmeerdijk en Snoekbaarsstraat elkaar kruisen kan de hoge intensiteiten in de autonome situatie in beperkte mate aan en slechts met veelal hoge verliestijden afwikkelen. Het toevoegen van De Scheg leidt enigszins tot een toename van de gemiddelde verliestijden, maar is dus niet de oorzaak van de slechte verkeersafwikkeling op deze rotonde. De planvarianten 1, 2 en 3 geven niet een wezenlijk verschil in de verkeersafwikkeling op de betreffende rotonde op de Legmeerdijk, maar planvariant 4 verslechtert de verkeersafwikkeling op deze rotonde en op de Legmeerdijk.
Uit het onderzoek naar de verkeerseffecten in het geval alleen De Scheg West wordt ontwikkeld, komt naar voren dat de verkeerseffecten op de Weldam, Jane Addamslaan en Legmeerdijk in de situatie met enkel De Scheg West niet wezenlijk anders zullen zijn dan in de situatie met de totale ontwikkeling van De Scheg. Hetzelfde geldt voor de Hammarskjöldsingel in de situatie met enkel De Scheg Midden. Ten behoeve van de ontwikkeling van De Scheg Midden is de verlengde Hammarskjöldsingel benodigd, met of zonder de ontwikkeling van De Scheg West.
Afweging geen extra/alternatieve ontsluiting op de Legmeerdijk, en ontsluiting De Scheg Midden middels verlengde Hammarskjöldsingel
Zoals uit het verkeersonderzoek blijkt zijn de verkeersafwikkeling effecten van een extra aansluiting op de Legmeerdijk beperkt. De voordelen van een extra ontsluiting of alternatieve ontsluiting op de Legmeerdijk wegen niet op tegen de nadelen voor andere bewoners, het nadeel van verschuiven van verkeersdruk, het nadeel van verkleining van het beschikbare areaal voor woningbouw en nieuw groen, en het nadeel van een ingreep op en aan de Legmeerdijk. In het bestemmingsplan De Scheg West is daarom planvariant 1 aangehouden en geen wegverbinding toegevoegd. Het onderhavige bestemmingsplan De Scheg Midden haakt op deze keuze aan. Ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijk De Scheg Midden is de verlengde Hammarskjöldsingel benodigd en derhalve is deze weg opgenomen in dit bestemmingsplan.
Parkeren
De woningbouwontwikkeling in het onderhavige bestemmingsplan leidt tot een parkeervraag. In het stedenbouwkundig plan (zie bijlage 1 van de plantoelichting) is inzicht gegeven in de (potentiële) parkeervraag en de ruimte voor parkeerplaatsen, en is tevens inzichtelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen volgens de parkeernormen van het gemeentelijk parkeerbeleid.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
7.5 Geluid
Wettelijk kader en beleidskader
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening.
Voor spoorwegen, (drukkere) verkeerswegen en (grote) industrieterreinen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn voorkeursgrenswaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies opgenomen. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor de hogere waarden van de geluidsbelasting geldt dat deze lager dienen te zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, voor verschillende situaties, die zijn neergelegd in de Wgh en het Bgh.
De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Beleidsnota geluid - Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt voor hogere waarden verlening. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Industrie algemeen
Voor de (kleinere) bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is, geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De VNG-handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidhinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, richtafstanden en streefwaarden. De wettelijke geluidsnormen voor bedrijfsactiviteiten, welke gelden voor de bedrijven, zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Wegverkeer
Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg of wijziging van een weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe en/of gewijzigde weg op (bepaalde) bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtvaartverkeer / vliegverkeer
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bepaalt de routering van het vliegverkeer van de luchthaven Schiphol. Daarbij zijn in het LIB beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven.
In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. zones waarin beperkingen gelden voor (nieuwe) geluidgevoelige functies. In een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de beperkingen en bepalingen.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Voor het plan De Scheg Midden is een akoestisch onderzoek verricht door het bureau Sweco. Het onderzoeksrapport (d.d. 17 juli 2024) van Sweco is aan deze plantoelichting toegevoegd als bijlage 7.
Hierna staan een samenvatting van de resultaten en de conclusies van het akoestisch onderzoek beschreven:
Vliegtuiglawaai
De nieuwe woonwijk in het plan De Scheg Midden ligt buiten de vastgestelde geluidcontouren van luchthaven Schiphol. Aanvullend akoestisch onderzoek naar het vliegtuiglawaai van Schiphol is hierom niet noodzakelijk en daarom niet uitgevoerd.
Industrielawaai
Het plan De Scheg Midden ligt buiten de vastgestelde geluidcontouren van gezoneerde industrieterreinen (zoals Schiphol) en ligt op voldoende afstand van de nabijgelegen glastuinbouwbedrijven en tramopstelplaatsen. Op basis van de tussengelegen afstand is het aannemelijk dat de bedrijven aan de geluidsnormen voldoen. Aanvullend akoestisch onderzoek naar industrielawaai is hierom niet uitgevoerd.
Wegverkeerslawaai
Geluidsbelasting op de nieuwe woningen
De geluidsbelasting (inclusief aftrek) ten gevolge van de trambaan bedraagt ten hoogste 50 dB. De ten hoogst toelaatbare waarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt enkel overschreden op de oostzijde/-grens van het meest noordoostelijk gelegen bouwvlak. Voor de geluidsbelasting van 50 dB dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor de 46 woningen die in het noordoostelijk bouwvlak zijn bestemd. Gezien de geringe overschrijding van slechts 2 dB op enkel de noordoostelijke grens wordt dit aanvaardbaar geacht.
De geluidsbelasting (inclusief aftrek) ten gevolge van de volgens de Wet geluidhinder gezoneerde nieuwe gebiedsontsluitingsweg overschrijdt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB op de gevels van de geplande woningen. De geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde varieert tussen de 49 dB en 56 dB, en varieert voor de diverse bouwvlakken.
Het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen biedt onvoldoende soelaas om de geluidsbelasting te reduceren tot de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB, en/of zijn vanuit praktisch oogpunt niet mogelijk. Daarom resteert het aanvragen van hogere waarden voor de nieuwe woningen. In het onderzoeksrapport is een overzicht gegeven van de aan te vragen hogere waarden voor de nieuwe woningen.
De berekende cumulatieve geluidsbelasting (exclusief aftrek) van alle wegen en de trambaan samen op de nieuwe woningen bedraagt ten hoogste 62 dB.
Uit de berekende cumulatieve geluidsbelastingen volgt:
Een geluidsbelasting hoger dan 65 dB is te classificeren als akoestisch slecht. Deze geluidsbelasting treedt niet op bij de woningen in plan De Scheg Midden.
Een geluidsbelasting hoger dan 60 dB is te classificeren als akoestisch tamelijk slecht. Deze geluidsbelasting treedt slechts op bij de buitenste kavelgrens van twee kavels in plan De Scheg Midden.
Een geluidsbelasting hoger dan 55 dB is te classificeren als akoestisch matig. Deze geluidsbelasting treedt op bij de buitenste kavelgrens van zes kavels in plan De Scheg Midden.
Voor de overige woningen geldt dat de geluidsbelasting te classificeren is van redelijk tot goed;
Op basis van de stedenbouwkundige invulling van het plangebied kan gesteld worden dat alle woningen zodanig gesitueerd zijn dat iedere woning tenminste één geluidluwe gevel heeft.
Vanwege voorgenoemde redenen wordt de beoogde woningbouw in plan De Scheg Midden als akoestisch acceptabel beschouwd.
Bij een cumulatieve geluidsbelasting hoger dan 53 dB dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de omschreven eisen in afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. In de gevels van de verblijfsgebieden/-ruimten gelegen aan de geluidbelaste zijde dienen wellicht maatregelen te worden getroffen om aan de genoemde eisen te voldoen. Hierbij kan het gaan om geluiddempende ventilatievoorzieningen (suskasten) of een mechanisch gebalanceerd ventilatiesysteem en akoestische beglazing, in combinatie met een goede naad- en kierdichting.
Geluidsbelasting nieuwe gebiedsontsluitingsweg op bestaande woningen
De geluidsbelasting (inclusief aftrek) ten gevolge van de volgens de Wet geluidhinder gezoneerde nieuwe gebiedsontsluitingsweg, met de Verlengde Hammarskjöldsingel als onderdeel daarvan, overschrijdt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB op een aantal bestaande woningen buiten het plangebied en één woning binnen het plangebied.
Er dienen hogere waarden te worden aangevraagd voor de geluidsbelasting veroorzaakt door de nieuwe gebiedsontsluitingsweg op de volgende bestaande woningen:
Binnen het plangebied: één woning, Meerlandenweg 3, 51 dB.
Buiten het plangebied:
Anne de Vrieslaan: zes woningen, 49 dB.
Lodewijk van Deysselhof: vijf woningen, 51 dB.
Marjoleinweg: vijf woningen, 49 dB.
J.C. van Hattumweg 4 en 6: twee woningen, 54 dB.
Voor alle overige bestaande woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidsbelasting veroorzaakt door de nieuwe gebiedsontsluitingsweg.
Reconstructie Hammarskjöldsingel/Loethoelilaan - geluidsbelasting bestaande woningen
Voor de Loethoelilaan is geen sprake van een reconstructie-effect ten gevolge van de fysieke wijziging.
De geluidsbelasting veroorzaakt door de Hammarskjöldsingel neemt met maximaal 2 dB toe op de bestaande woningen. Daarmee is sprake van een reconstructie-effect zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Door het toepassen van een geluidreducerend wegdek in de vorm van een dunne deklaag, kan de geluidsbelasting van de Hammarskjöldsingel verlaagd naar hoogstens 48 dB. Daarmee is er geen sprake meer van reconstructie zoals gesteld in de Wet geluidhinder, en is het niet nodig om hogere waarden aan te vragen. Indien geen stiller wegdek wordt toegepast, dienen hogere waarden te worden aangevraagd voor de geluidsbelasting veroorzaakt door de Hammarskjöldsingel op de volgende zestien bestaande woningen: Loethoelilaan 139 en Paul Rodenkolaan 1-15, met een hogere waarde van 50 dB.
Nadere beschouwing, maatregelenoverweging en hogere waarden
Volgens de Wet geluidhinder kan een hogere waarde voor een plan worden verleend wanneer toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, waarbij een vereiste is dat de geluidsbelasting lager is dan de maximaal te verlenen hogere waarde voor die situatie.
Het toepassen van een stiller wegdek op de nieuwe gebiedsontsluitingsweg voor de nieuwbouw is onvoldoende doeltreffend en onvoldoende doelmatig.
Het toepassen van een stiller wegdek op de Verlengde Hammarskjöldsingel, als een deel van de nieuwe gebiedsontsluitingsweg, voor de bestaande woningen, is weliswaar voor een groot deel doeltreffend, maar is onvoldoende doelmatig en kent een financieel bezwaar.
Het toepassen van een stiller wegdek op de Hammarskjöldsingel, in verband met het reconstructie-effect van 2 dB, voor de bestaande woningen, is weliswaar doeltreffend, maar is onvoldoende doelmatig en kent een financieel bezwaar.
Het beperken van de geluidsbelasting met bijvoorbeeld een snelheidsverlaging of schermen langs de weg is niet haalbaar, vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk, verkeerskundig en financieel oogpunt, en is tevens onvoldoende doelmatig.
De woningen beschikken allemaal over een geluidluwe zijde.
De geluidsbelastingen bij de bestaande woningen zijn niet hoger dan 1 dB tot 3 dB boven de voorkeursgrenswaarde, met uitzondering van twee woningen aan de J.C. van Hattumweg. Deze twee bestaande woningen ondervinden reeds een geluidsbelasting van de trambaan.
De hogere geluidsbelastingen bij de nieuwe woningen tot 8 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde worden ondervangen door hogere geluidwering van de gevel.
Gelet op het voorgaande is het mogelijk om de hogere waarden vast te stellen. De geluidsbelastingen worden aanvaardbaar geacht.
Het besluit hogere grenswaarden geluid is opgenomen als bijlage 8 bij de plantoelichting. In het besluit, en in het rapport van het akoestisch onderzoek (bijlage 7), staat de maatregelenoverweging nader beschreven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor (de uitvoering van) het onderhavige bestemmingsplan. De geluidsbelasting(toename) op bestaande woningen is aanvaardbaar. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen is aanvaardbaar door de te realiseren geluidwering van de gevel.
7.6 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in (de omgeving van) een ruimtelijk plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
voor stikstofdioxide (NO2) geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie, een grenswaarde van 50 µg/m3 voor de 24-uurgemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, geldt een grenswaarde van 25 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën projecten met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Indien sprake is van een combinatie van functies zal een berekening van (de toename van) de luchtconcentraties moeten worden gemaakt.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Voor de ontwikkeling en plannen van De Scheg West en Midden gezamenlijk is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door het bureau Sweco, met een geactualiseerde berekening in 2024. Het onderzoeksrapport is aan deze plantoelichting toegevoegd als bijlage 9.
Binnen het onderhavige bestemmingsplan bevindt zich geen gevoelige bestemming.
In de plansituatie ontstaan aanvullende emissies van luchtverontreinigende stoffen (NOx, PM10 en PM2,5) door de verkeersaantrekkende werking van het plan. De luchtkwaliteit ofwel luchtconcentraties in de plansituatie zijn berekend.
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek komt naar voren dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 niet worden overschreden door de planontwikkeling. Hiermee voldoet het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. De luchtconcentraties liggen ruimschoots lager dan de grenswaarden. Ten aanzien van luchtkwaliteit is er sprake van goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
7.7 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes, en Basisnet
Op 1 april 2015 is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes inwerking getreden. In deze wetgeving is de grondslag voor het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen. In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staan bepalingen met betrekking tot te verrichten onderzoek en risico verantwoording.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Met behulp van de Risicokaart/signaleringskaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid.
Het plan maakt geen risicovolle activiteiten mogelijk. De nieuw te bouwen woningen worden beschouwd als kwetsbare objecten.
Er is voor De Scheg Midden een externe veiligheid onderzoek verricht. Het onderzoek is in 2024 geactualiseerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bij deze plantoelichting toegevoegd.
Bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt
De Risicokaart/signaleringskaart geeft aan dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plangebied is gelegen buiten de berekende plaatsgebonden risicocontouren (PR=10-6) en veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico van Bevi inrichtingen en overige risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi inrichtingen. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen
Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de wegen N201, N231 en N521. De aanwezigheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Uit de Risicokaart/signaleringskaart volgt dat binnen en oostelijk langs het plangebied een buisleiding van de Gasunie is gelegen (leiding W-540-01), en dat zuidelijk van het plangebied twee buisleidingen van de Gasunie zijn gelegen (leidingen W-529-01 en W-529-15). De zuidelijk gelegen buisleidingen liggen op meer dan 1 kilometer van het plangebied. Buisleiding W-540-01 ligt in het noordoostelijke langgerekte deel van het plangebied, het deel met een nieuw wegtracé.
Het invloedsgebied van een hogedrukgasleiding wordt bepaald aan de hand van de werkdruk en de diameter van de gasleiding. De genoemde hogedrukgasleidingen hebben een werkdruk van 40 bar en een diameter van ongeveer 13 inch, waardoor het invloedsgebied van deze gasleidingen 140 meter bedraagt. Het woningbouwgebied van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding W-540-01.
Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de hoge druk aardgasbuisleidingen W-529-01 en W529-15. Buisleiding W-540-01 loopt door een klein gedeelte van het plangebied. Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van buisleiding W-540-01 en is daarom nader beschouwd. Op afbeelding 7.7 is de ligging van de woonwijk van het plangebied, en het invloedsgebied en de 100% letaliteitscontour van buisleiding W-540-01 weergegeven.
Afbeelding 7.7: Ligging (van de woonwijk) van het plangebied ten opzichte van de aardgasbuisleiding W-540-01 (hogedrukgasleiding) en het invloedsgebied
Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied en binnen de 100% letaliteitscontour van hoge druk aardgasbuisleiding W-540-01 van Gasunie. De voorgenomen ontwikkelingen zijn getoetst aan de normen in het Bevb (zie bijlage). Het volgende wordt geconcludeerd:
Plaatsgebonden risico: Buisleiding W-540-01 beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 contour, de normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Belemmeringenstroken: De normen voor belemmeringenstroken in het Bevb vormen geen belemmering voor de geprojecteerde bouwvlakken voor woningen binnen het plangebied. Wel is een nieuwe weg geprojecteerd binnen de belemmeringenstrook.
Voor de breedte van de belemmeringenstrook in het plangebied geldt de afstand van vier meter aan weerszijden van de buisleiding zoals opgenomen in het Revb.
De buisleiding is in een deel van het plangebied, waar de geprojecteerde nieuwbouw het dichtstbij ligt, echter gelegen op een veel grotere diepte dan normaal gesproken het geval is (circa 14,8 meter onder het maaiveld, normaal is dit circa 0,8 to 1,5 meter onder het maaiveld). De aanwezigheid van de buisleiding vormt hierdoor qua risico (zetting, beschadiging tijdens aanleg) en qua bereikbaarheid van de buisleiding (voor onderhoud) geen extra belemmering of aandachtspunt voor de aanleg van de weg. Ten noorden van de nieuwe woningen is de buisleiding minder diep gelegen en is de bestaande en geprojecteerde weg deels gelegen binnen de belemmeringenstrook van de buisleiding. De belemmeringenstrook, en de daaraan verbonden regels in het bestemmingsplan, zoals voorschreven in het Bevb, zien toe op de bescherming van de buisleiding. Voor uitvoering van de werkzaamheden wordt de Gasunie hierover vooraf geïnformeerd en betrokken bij de vergunningverlening. Indien nodig worden technische maatregelen genomen.
Groepsrisico: De ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico. Voor de bestaande situatie en nieuwe situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,066 maal de oriëntatiewaarde. In de bestaande en nieuwe situatie bedraagt het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Rampbestrijding en zelfredzaamheid
Scenario Fakkelbrand buisleiding
Maatgevend scenario is een breuk van een hoge druk aardgas buisleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk continu uit. Het gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt die duurt totdat na inblokken van de leiding de druk afneemt. De grootte van de fakkel is afhankelijk van:
de grootte van het gat in de buisleiding (een klein gat resulteert in een kleinere fakkel dan een totale leidingbreuk);
de diameter en druk in de buisleiding (bij een grotere diameter en grotere druk stroomt er meer gas uit en ontstaat een grotere fakkel);
de weerscondities (bij een lage windsnelheid zal de fakkel met name omhooggericht zijn, bij grotere windsnelheden zal de fakkel meer schuin gericht zijn waardoor op grotere afstand de fakkel zich op een kortere afstand tot de grond zal bevinden.
Deze fakkel kan bij een totale leidingbreuk tot een hoogte van enkele tientallen meters reiken. Deze fakkelbrand leidt tot hittestraling in de omgeving (uitgedrukt in kW/m²). De fakkelbrand is gedurende de eerste paar minuten het hoogst en neemt na verloop van tijd in hoogte af. De tijdsduur van de aanwezigheid van de fakkel is afhankelijk van de locaties van afsluiters en hoe snel deze zijn dichtgestuurd door de leidingeigenaar. Nadat de afsluiters zijn gesloten duurt het nog enige minuten voordat de fakkelbrand vrijwel gedoofd is. Bij een totale leidingbreuk bij buisleiding W-540-01 kan een fakkelbrand optreden. Als deze breuk optreedt ter hoogte van het plangebied zal de optredende warmtestraling van deze fakkelbrand in een deel van het plangebied meer dan 35 kW/m2 bedragen (de 35 kW/m2 contour is bij een standaard diepteligging gelegen op een afstand van circa 70 meter van de leidingbreuk tijdens de beginfase van de fakkelbrand en na verloop van tijd op circa 50 meter van de leidingbreuk). De buisleiding ligt ter hoogte van de bebouwing in het plangebied echter op een diepte van 14,8 meter onder het maaiveld. Vanwege de aanwezige gronddekking en de diepte van de krater die ontstaat bij een leidingbreuk en de hoogte van de fakkelbrand zal de warmtestralingscontour van de optredende fakkelbrand waarschijnlijk iets kleiner zijn dan 70 meter. Met de huidige rekenmodellen kan echter niet worden berekend hoeveel kleiner dit is en wordt verder uitgegaan van de afstand van 70 meter. In ieder geval is de kans van optreden van dit scenario door de aanwezige diepteligging sterk gereduceerd omdat kans van een breuk van de leiding door mechanische beschadiging door derden (de bepalende faalkans) verwaarloosbaar klein is geworden.
Bij een warmtestraling van meer dan 35 kW/m2 biedt een gebouw geen of slechts gedurende zeer korte tijd bescherming aan de personen in het gebouw. Binnen een afstand van 70 meter is vluchten van de bron af de enige optie. Vanaf 70 meter afstand van de leidingbreuk is schuilen binnen/achter een gebouw mogelijk. Na verloop van tijd is brandoverslag naar het gebouw mogelijk en moeten aanwezige personen alsnog het gebouw ontvluchten.
Bestrijdbaarheid
Bij optreden van een fakkelbrand in de buisleiding zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen of te bestrijden zolang door de leidingbeheerder de afsluiters in de buisleiding nog niet zijn gesloten.
Na het optreden van een fakkelbrand bij de buisleiding kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust nadat de afsluiters in de buisleiding zijn gesloten. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het oostelijk deel van het plangebied zal aan twee zijden worden ontsloten, namelijk via de Meerlandenweg en nieuwe gebiedsontsluitingsweg en aan de noordelijke zijde via de J.C. van Hattumweg, waardoor er sprake is van een goede bereikbaarheid. Het plangebied is tevens bereikbaar via de Noorddammerweg.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van woningen. Uitgangspunt is dat de betreffende personen zelfredzaam zullen zijn.
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een volledige breuk van een buisleiding zal vrijwel direct een fakkelbrand ontstaan waardoor er geen gelegenheid is om het gebied te ontruimen. Bij het optreden van een fakkelbrand bij de buisleiding is binnen een afstand van 70 meter vluchten van de bron af de enige optie. Vanaf 70 meter afstand van de leidingbreuk is schuilen binnen/achter een gebouw mogelijk. Na verloop van tijd is brandoverslag naar het gebouw mogelijk en moeten aanwezige personen alsnog het gebouw ontvluchten. Vanaf 140 meter afstand van de leidingbreuk valt geen brandoverslag naar gebouwen meer te verwachten.
Vliegverkeer
De ruimtelijke maatregelen gericht op de beheersing van de risico's die worden benoemd in de Wet luchtvaart zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In het LIB zijn een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid in verband met de nabijheid van de luchthaven.
Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen het LIB beperkingengebied nummer 5 (van bijlage 3 LIB). Binnen het beperkingengebied nummer 5 worden geen woningen geprojecteerd. Dit betekent dat er geen nadere motivering vereist is op welke wijze er rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
De normen voor externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico) zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt, het Bevb en het LIB vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is een ontsluitingsweg geprojecteerd binnen de belemmeringenstrook van buisleiding W-540-01. Over (de randvoorwaarden van) de realisatie van de weg binnen de belemmeringenstrook dient overleg te worden gevoerd met Gasunie. Het vooroverleg met de Gasunie heeft reeds plaatsgevonden, en de Gasunie heeft, mede gelet op het vergunningstelsel, geen bezwaar tegen de weg.
De ligging van de buisleiding in het plangebied is verder een aandachtspunt tijdens het bouwrijp maken van het terrein en tijdens de graafwerkzaamheden (afstemming met Gasunie vereist om schade aan de buisleiding te voorkomen tijdens graafwerkzaamheden nabij de buisleiding).
Op grond van het Bevb moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd en beschouwd in het ruimtelijke besluit. De aspecten van de verantwoording zijn hiervoor beschouwd. Met de beschouwing van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is het groepsrisico ten aanzien van de aanwezige buisleiding van de hogedrukgasleiding verantwoord.
Met betrekking tot externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan. Bij de uitvoering van het plan zal rekening worden gehouden met de aanwezige gasleiding, en kan de gasleiding worden ontzien.
7.8 Natuurwaarden
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper, maar ook algemene soorten. Als (bij planuitvoering of werkzaamheden) overtreding van een Wnb-verbodsbepaling dreigt, dan is een ontheffing benodigd. Voor (een groot aantal) algemene soorten is een vrijstelling voor ontheffing vastgesteld.
Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.
Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.
Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud, op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland, vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer planuitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.
Situatie en beoordeling plan(gebied) - Gebiedsbescherming / Natuurgebied
Het onderhavige plangebied ligt niet in een natuurgebied of een weidevogelleefgebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied De Scheg West ligt niet in of direct nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op meer dan 800 meter afstand, ten oosten van het plangebied. Door het uitvoeren van de werkzaamheden gaat geen oppervlakte aan NNN verloren. Gezien de afstand en de tussenliggende bebouwing kunnen negatieve effecten op het NNN door het plan worden uitgesloten.
Natura 2000-gebied (algemeen)
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Botshol" ligt op circa 6 kilometer afstand van het plangebied. Onder andere dit Natura 2000-gebied kent stikstofgevoelig habitat. De externe effecten op de Natura 2000-gebieden dienen getoetst te worden.
Voor de mogelijke effectfactoren geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trillingen geldt dat gezien de aard van het plan en de werkzaamheden, de afstand en de tussenliggende elementen geen effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten zijn. Ten aanzien van de uitstoot van stikstof kan zonder berekening niet worden uitgesloten dat er geen effect, ofwel stikstofdepositie(toename), op een Natura 2000-gebied is. Derhalve is er een berekening van de (mogelijke) stikstofdepositie(toename) op Natura 2000-gebieden gemaakt.
Stikstofdepositie
In verband met de ontwikkelingen (nieuwe functies) en werkzaamheden in het kader van het plan De Scheg Midden is een stikstofdepositie-onderzoek verricht door het bureau Sweco. Het stikstofdepositie-onderzoek van Sweco is als bijlage bij de plantoelichting toegevoegd.
In het stikstofdepositie-onderzoek is de stikstofdepositie(toename) op stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden berekend.
Bij het stikstofdepositie-onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd voor de toekomstige situatie ofwel de gebruiksfase en voor de tijdelijke situatie van de bouw ofwel de realisatiefase. In het onderzoeksrapport staan de uitgangspunten en resultaten van het stikstofdepositie-onderzoek beschreven. Bij het stikstofonderzoek is gerekend met salderen oftewel het gunstige effect van het verdwijnen van het huidige/voormalige gebruik.
Indien negatieve effecten vanwege werkzaamheden en toekomstig gebruik (in verband met een plan of project) op een Natura 2000-gebied op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, dan is voor het planologisch besluit een milieueffectrapportage (m.e.r.) noodzakelijk en is voor de verlening van de omgevingsvergunning (voor het bouwen) een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of een vergunningsplicht bij een stikstofdepositiebijdrage (vanwege de activiteit) van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar op een Natura 2000-gebied. Als sprake is van intern salderen, dan is daarvoor geen natuurvergunning benodigd.
Gebruiksfase
Met de toepassing van intern salderen is in de gebruiksfase van de planontwikkeling De Scheg Midden geen netto-toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend, op basis van de gehanteerde uitgangspunten.
Realisatiefase (sloop- en bouwfase) / Aanlegfase
Met de toepassing van intern salderen is in de realisatiefase van de planontwikkeling De Scheg Midden geen netto-toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Bij de berekening van de realisatiefase is tevens de gebruiksfase voor 3/4 deel meegenomen, waarmee het cumulatief effect ofwel een worse-case jaar is beschouwd. Met een bouwfasering van maximaal 115 woningen per jaar, en de toepassing van elektrische telekranen, zijn er per saldo geen stikstofdepositie-effecten op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de realisatiefase van het plan, te verwachten.
Conclusie
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Op basis van intern salderen is het plan uitvoerbaar in relatie tot stikstofdepositie.
Natuurgebieden zijn geen belemmering voor het onderhavige plan.
Situatie en beoordeling plan(gebied) - Soortenbescherming / Flora & Fauna
Voor het plangebied De Scheg Midden zijn in 2023 twee quickscans flora & fauna verricht door het bureau E.C.O.-logisch, namelijk voor het projectgebied van de nieuwe woonwijk en voor het deelgebied van de Verlengde Hammarskjöldsingel. In navolging van de quickscans is in 2023 door het bureau E.C.O.-logisch een nader onderzoek verricht voor het deelgebied Verlengde Hammarskjöldsingel, en een notitie inzake (een verkenning) van maatregelen en vervolgstappen opgesteld voor het gebied van de nieuwe woonwijk. De rapportages zijn als bijlagen bij de plantoelichting toegevoegd.
Quickscan De Scheg Midden, gebied nieuwe woonwijk
De resultaten van de quickscan, met betrekking tot soortenbescherming, zijn als volgt.
Conclusies
De bebouwing en omliggende tuinen en groenstructuren in het projectgebied bieden potentiële verblijfplaatsen voor de bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel. Tijdens de geplande ontwikkeling kunnen mogelijk verblijfplaatsen van marterachtigen verloren gaan en zouden individuen dood kunnen gaan. Het gehele projectgebied bied geschikt habitat voor de rugstreeppad. Tijdens de geplande ontwikkeling kunnen voortplantingsbiotoop, landbiotoop en overwinteringsplaatsen van de rugstreeppad verloren gaan. Daarnaast zouden bij projectontwikkeling er individuen van de rugstreeppad dood kunnen gaan.
De bomen in het projectgebied kunnen door de ransuil als roestplaats worden gebruikt. De schuur en loodsen in het projectgebied kunnen mogelijk als nestlocatie door de steenuil en de kerkuil worden gebruikt. In de bomen in het projectgebied zijn geen potentieel jaarrond beschermde nesten waargenomen. Door het blad aan de bomen waren er mogelijk nesten aan het zicht onttrokken. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van vogels kan derhalve niet worden uitgesloten. Met de geplande ontwikkelingen kunnen er mogelijk jaarrond beschermde nesten van vogels verloren gaan en vogels worden verstoord en/of gedood.
De bestaande woningen in en nabij het projectgebied zijn geschikt voor nestlocaties van de gierzwaluw en de huismus. Ten gevolge van de geplande werkzaamheden kunnen deze verloren gaan en zouden individuen dood kunnen gaan. Met de werkzaamheden kan er daarnaast mogelijk essentieel leefgebied van de huismus verloren gaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de meeste van de bestaande woningen blijven staan.
De bebouwing in het projectgebied biedt potentie als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Daarnaast zijn er in de bomen in het projectgebied holtes aanwezig die door boombewonende vleermuizen als verblijfplaats kunnen worden gebruikt. Het projectgebied en de directe omgeving kan door vleermuizen als foerageergebied en vliegroute worden gebruikt. Ten gevolge van de geplande werkzaamheden kunnen er mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan, kunnen er individuen worden verstoord of gedood en kunnen potentiële vliegroutes en essentieel foerageergebied van vleermuizen verloren gaan.
In het projectgebied kunnen algemene amfibieën, broedvogels, vissen en zoogdieren voorkomen. Individuen van algemene soorten kunnen tijdens de werkzaamheden worden gedood.
Het projectgebied bevindt zich buiten de bebouwde kom van de gemeente Amstelveen. Voor de bomen in het projectgebied zijn de bepalingen uit de Wet natuurbescherming betreffend houtopstanden van toepassing. Op dit moment is het niet duidelijk welke bomen zullen worden gekapt. Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk bomen blijven behouden. De meeste bomen staan langs de linten. Indien er tijdens de werkzaamheden houtopstanden worden gekapt met een oppervlakte van 10 are of bomenrijen worden gekapt van ten minste 21 bomen, is een kapmelding verplicht bij de provincie Noord Holland. Op dit moment kan niet worden beoordeeld of de aanvraag van een kapmelding benodigd is, maar het aantal te kappen bomen zal beperkt zijn.
Aanbevelingen
Er is nader onderzoek naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten, gierzwaluw, huismus, kleine marterachtigen, rugstreeppad, steenmarter en vleermuizen benodigd, alvorens men aan de werkzaamheden kan beginnen.
Het onderzoek naar jaarrond beschermde nesten dient afgestemd te zijn op de mogelijke aanwezigheid van de boomvalk, buizerd, gierzwaluw, havik, huismus, kerkuil, ransuil, sperwer en de steenuil.
Het onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing dient afgestemd te worden op de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en de ruige dwergvleermuis. Het onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen in boomholtes dient afgestemd te worden op de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en de watervleermuis.
Er is een bomencheck in de winterperiode benodigd ten einde de aanwezigheid van potentieel jaarrond beschermde nesten en boomholtes in de bomen in en rond het projectgebied vast te stellen. Daarnaast is het aan te bevelen de gebouwen in het projectgebied inpandig te inspecteren op de aanwezigheid van sporen van beschermde soorten en specifiek op de aanwezigheid van nestlocaties van de kerkuil en de steenuil.
Het is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) uit te voeren of maatregelen te treffen om de vestiging van broedgevallen van algemene vogels te voorkomen. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen van vogels plaatsvinden kunnen mogelijke nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van de algemene amfibieën, vissen en zoogdieren worden gedood. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën, vissen en zoogdieren te voorkomen. Deze maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.
Quickscan gebied Verlengde Hammarskjöldsingel
De resultaten van de quickscan, met betrekking tot soortenbescherming, zijn als volgt.
Conclusies
Het projectgebied kan deel uit maken van een foerageergebied en/of vliegroute van vleermuizen. Indien in de situatie na of tijdens de geplande werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van kunstmatige verlichting die uitstraalt naar de omgeving kan dit een negatief effecten hebben op vleermuizen.
Gedurende de habitatscan zijn in de oever twee holen vastgesteld. Deze holen kunnen als geschikte verblijfplaats dienen voor kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) en de waterspitsmuis. Deze potentiële verblijfplaatsen zullen verloren gaan naar aanleiding van de geplande werkzaamheden.
Door het projectgebied loopt een heg die als functioneel leefgebied is beoordeeld voor de huismus. Dit functionele leefgebied kan verloren gaan naar aanleiding van de geplande werkzaamheden.
In de omgeving van het projectgebied zijn potentieel jaarrond beschermde nesten van vogels aanwezig en de watergang kan mogelijk onderdeel uitmaken van leefgebied van de platte schijfhoren. De geplande werkzaamheden zullen naar verwachting geen significant negatief effect hebben op de potentieel jaarrond beschermde nesten van vogels en het leefgebied van de platte schijfhoren.
In het projectgebied kunnen daarnaast nestlocaties van algemene broedvogels en leefgebied van algemene amfibieën, vissen en zoogdieren voorkomen. Andere beschermde soorten worden door het ontbreken van leefgebied niet verwacht voor te komen.
De bomen in het projectgebied bevinden zich binnen de bebouwde kom van de gemeente Amstelveen. De bepalingen ten aanzien van houtopstanden in de Wet natuurbescherming zijn niet van toepassing.
Aanbevelingen
Het is aan te bevelen nader onderzoek uit te laten voeren naar vaste verblijfplaatsen van de bunzing, hermelijn, waterspitsmuis en wezel.
Het is tevens aan te bevelen tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie (na de geplande werkzaamheden) gebruik te maken van geen of vleermuisvriendelijke verlichting. Indien er met de eventuele verlichting rekening wordt gehouden met aanwezigheid van vleermuizen en rekening houdend met de aanwezigheid van alternatieve foerageergebieden en vliegroutes in de omgeving is het niet noodzakelijk aanvullend onderzoek naar vleermuizen uit te voeren.
Het wordt aanbevolen de heg die langs de spoorlijn ten oosten van het projectgebied loopt (gedeeltelijk) te behouden aangezien deze dient als functioneel leefgebied voor de huismus. Deze heg is echter niet essentieel voor het functioneren van de nestlocaties van de huismus in de omgeving en kan eventueel (buiten het broedseizoen van vogels) worden verwijderd.
Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Hiervoor geldt een meldplicht bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, omdat er gebruik wordt gemaakt van de provinciale vrijstelling. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een melding te worden gedaan bij de Omgevingsdienst, omdat er gebruik wordt gemaakt van de provinciale vrijstelling. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen.
Het is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) uit te voeren. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Nader onderzoek gebied Verlengde Hammarskjöldsingel
De conclusie van het nader onderzoek is als volgt:
Uit het soortgericht onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van de kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) en waterspitsmuis blijkt dat geen beschermde soorten of functies in het deelgebied aanwezig zijn. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor deze soorten is voor het deelgebied niet nodig.
Conclusie
De flora & fauna vormen geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Wel dient nog nader onderzoek te worden verricht ter plaatse van de kassen, om vast te stellen welke maatregelen en ontheffingen (eventueel) nodig zijn voor planuitvoering. Gelet op de kenmerken van het gebied en de treffen maatregelen, komt de gunstige staat van instandhouding.
Ten aanzien van algemene soorten kan bij de planuitvoering worden volstaan met (algemene maatregelen in het kader van) de zorgplicht. Ten aanzien van vogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
7.9 Milieuzonering
In ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met functiescheiding tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies. Ten aanzien van de afstand tussen woningen en bedrijven worden de richtafstanden van de VNG, zoals die zijn opgenomen in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", gehanteerd om te beoordelen of er al dan niet hinder te verwachten is vanwege bedrijven op de woningen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden tussen verschillende functies en gevoelige objecten wordt de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Gemengd gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van functiemenging of ligging nabij drukke wegen of een industrieterrein en is daardoor enigszins 'verstoord'. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid wordt bijvoorbeeld als gemengd gebied gezien. De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gelegen. Deze gebieden worden gebieden met functiemenging genoemd. De richtafstanden, zoals opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" zijn dan niet toepasbaar.
Situatie en beoordeling plan(gebied)
Een groot deel van het plangebied De Scheg Midden wordt ingericht met woningen. Aan de noordzijde van het plangebied is een bestaande woonwijk aanwezig. Door de nieuwe woonwijk en aansluitend in het noordoostelijk deel van het plangebied wordt een nieuwe gebiedsontsluitingsweg aangelegd. Het plangebied ligt aan de west- en oostzijde ingeklemd tussen de deellocaties De Scheg West en De Scheg Oost. Ook op deze gronden is woningbouw voorzien waarbij de planologische procedures reeds in gang zijn gezet. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn verschillende kassenbedrijven aanwezig. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een opstelterrein voor trams.
In een notitie is door Sweco inzichtelijk gemaakt welke bedrijven zich bevinden in de omgeving van het plangebied. Deze milieuzonering notitie is als bijlage opgenomen bij de plantoelichting.
Gelet op het toekomstig gebruik van het plangebied dat gericht is op de functie wonen en het feit dat het plangebied aansluit op bestaande en toekomstige woongebieden, is voor het grootste deel sprake van het omgevingstype 'rustig woongebied'.
De relevante inrichtingen in de omgeving van het plangebied zijn in de genoemde notitie (zie bijlage) opgenomen met per inrichting de Sbi-code, milieucategorie en bestemming. Uitgangspunt is dat alle bedrijven binnen het plangebied worden opgeheven dan wel wegbestemd.
Voor de bedrijven in de omgeving van het plan wordt voldaan aan de richtafstanden.
Bedrijven in de omgeving worden niet in de bedrijfsvoering beperkt als gevolg van de bestemmingswijziging in het plangebied. Een goed woon- en leefklimaat is bovendien geborgd. Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Conclusie
In en bij het onderhavige plan wordt voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van bedrijven en milieuzonering. De bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmeringen voor het plan.
7.10 Duurzaamheid en Klimaat
In zowel de Ontwikkelvisie Scheg Noorder Legmeerpolder (2015) als het Ruimtelijk Raamwerk (2019/2020) is de ambitie uitgesproken om van De Scheg een aantrekkelijke, duurzame en groene woonwijk te maken. In de Ontwikkelvisie is bepaald dat voor het bepalen van de energie- en duurzaamheidsdoelen bij De Scheg gebruik gemaakt wordt van het instrument 'GPR Stedenbouw'. Voor alle thema's uit de GPR is een basisambitie en eindambitie vastgesteld. Inmiddels beschikt de gemeente over de 'Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkelen' en het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021-2026.
Met het vervolg van de gebiedsontwikkeling waren er bij de tussentijdse toetsing aanleidingen om de duurzaamheidsambities te herijken, zoals:
ontwikkeling van GPR Stedenbouw 1.5 (vernieuwd);
toegenomen aandacht voor en belang van klimaatadaptatie, elektrificeren automobiliteit en circulair bouwen;
veranderde wet- en regelgeving;
veranderd plangebied; relatie tussen de deelgebieden en het geheel;
de door de gemeenteraad in 2021 vastgestelde Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkelen.
Omdat de Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkelen actueel en eigen beleid is, is er voor gekozen om in plaats van het instrument GPR, de leidraad in te zetten.
Het plan voor De Scheg Midden is globaal getoetst aan de leidraad; hieruit is het volgende gebleken:
Op het thema energie is het mogelijk om op BENG1 (gebouw-gebonden energiebehoefte) en BENG2 (primair energiegebruik) op het midden ambitieniveau te score. Dat is voor BENG1 10% minder energiebehoefte en BENG2 50% reductie energiegebruik. Voor de overige onderwerpen binnen het thema energie (o.a. gebruik-gebonden energiebehoefte en energieopslag) scoren de plannen conform het basisniveau.
Op het thema circulair bouwen scoren de plannen naar verwachting conform het basisniveau voor de verschillende onderwerpen. Alleen de gemiddelde 'milieu prestatie gebouwen' (MPG) van de woningen zou kunnen voldoen aan het middenniveau (dit is een MPG van 0,75).
Van het plangebied is ongeveer 26% van het oppervlak als groen ingericht. Hiermee wordt voldaan aan het middenniveau voor aandeel groen. Samen met de 11% oppervlaktewater draagt dit bij aan de klimaatadaptatie. Verwacht wordt dat het plan niet hoger scoort dan het basisniveau voor ecologie. Het beeldkwaliteitplan verleidt op gebouwniveau tot verhogen van de biodiversiteit.
Op het thema mobiliteit wordt waarschijnlijk niet hoger gescoord dan het basisniveau. Er worden geen deelconcepten toegepast (de ligging van het plangebied leent zich hier minder goed voor) of extra openbare laadpalen gerealiseerd.
Klimaatadaptatie: wateroverlast en -tekort
In paragraaf 7.2 Water is inzicht gegeven hoe in het plan De Scheg Midden (tot dusver) rekening is gehouden met waterberging en hoe bij de planuitwerking nader aandacht wordt besteed aan klimaatadaptatie.
De thema's die belang zijn voor het stedelijk gebied, volgens het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen, zijn:
Wateroverlast: inrichting voor verwerking van extreme buien en bestrijding van extreme grondwaterstanden.
Hitte: beperking van de impact.
Droogte: vergroten sponswerking.
Waterveiligheid: regionaal samenwerken aan gevolgbeperking overstroming.
In paragraaf 7.2 is (op hoofdlijnen) per thema aangegeven waar bij de planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden volgens Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen.
Vanuit de gemeente zijn voor diverse klimaatthema's een pakket aan eisen gesteld waaraan het stedenbouwkundig plan en het stedelijk watersysteem moeten voldoen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp De Scheg Midden zullen de inrichtingsplannen getoetst worden aan de klimaatadaptieve eisen en te behalen doelen volgens het Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026 van de gemeente Amstelveen.
Hittestress
Om de impact van hitte niet erger te maken in 2050 dan in 2020 dienen de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies hittebestendig te worden ingericht. Voor nieuwbouwontwikkelingen geldt dat koele verblijfsplekken (groen, oppervlaktewater) met een minimale oppervlakte van 200 m2 op maximaal 300 meter loopafstand aanwezig zijn binnen het plangebied. Daarnaast dienen verblijfsplekken in nieuwbouwontwikkelingen met minimaal 50% groen en 30% schaduw te worden ingericht. Hierin gelden bomen voor zowel groenoppervlak als schaduwoppervlak.
In het plangebied zullen zich koele plekken bevinden. De verwachting is dat het plangebied met de nieuwe invulling voldoet aan de hittestress-eisen. In het plan(gebied) bevinden zich koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 op maximaal 300 meter van de woningbouw. De eis van groen- en schaduwoppervlak wordt in een latere fase bij de planuitwerking verder ingevuld.
De toekomstige situatie van het plangebied De Scheg Midden kan worden getoetst aan de hittestress eisen voortkomend uit het klimaatbeleid van de gemeente Amstelveen en het klimaatconvenant van de Metropoolregio Amsterdam.
Ten aanzien van hittestress is de verwachting als volgt:
Algemeen: In het plangebied is er op een hete dag een hoge gevoelstemperatuur bij niet-beschaduwde plekken te verwachten. In principe is een hoge gevoelstemperatuur niet direct problematisch, zolang er schaduw wordt gecreëerd in het gebied. In De Scheg Midden kan voldoende schaduw worden gecreëerd.
Koele plekken: Er zijn een aantal koele plekken (van minstens 200 m2) aanwezig in het toekomstig woongebied. De koele plekken liggen binnen een voldoende afstand van de woningen en openbare plekken in het plangebied, namelijk binnen 300 meter loopafstand. Er wordt voldaan aan de eis vanuit het MRA-document. De koele plekken liggen veelal op veel kortere afstand.
Vitale en kwetsbare functies: De nutstracés zijn voldoende beschaduwd. Een aantal geprojecteerde transformatorhuisjes in het stedenbouwkundig plan is nog niet beschaduwd. Zowel de stoepen waaronder de nutstracés liggen als de transformatiehuisjes kunnen een lichte kleur krijgen om opwarming te verminderen.
Het plan voldoet naar verwachting aan de eisen gesteld in het klimaatconvenant van de MRA. Er zijn geen verdere grootschalige ruimtelijke aanpassingen nodig om hittestress te minimaliseren.
7.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)
Wet- en regelgeving
Het instrument en de procedure milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in (samenhang met) het Besluit milieueffectrapportage.
Voor alle projecten en plannen waarbij de activiteit is opgenomen in (Bijlage D van) het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Volgens onderdeel D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan.
De inhoudelijke vereisten voor de m.e.r-beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
kenmerken van het project;
plaats van het project;
kenmerken van het potentiële effect.
M.e.r.-beoordeling
Het onderhavige plan betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarom is beoordeeld of voor het onderhavige bestemmingsplan een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt.
In het kader van de m.e.r.-beoordeling is een m.e.r.(-beoordeling)-notitie voor het plan De Scheg Midden opgesteld, in november 2023 en in juli 2024. De m.e.r.-notitie is geactualiseerd in verband met nieuwe/geactualiseerde onderzoeken. De "M.e.r.-notitie De Scheg Midden" (d.d. 31 juli 2024), van Sweco, is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Uit de m.e.r.-notitie blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het onderhavige plan. Het college heeft hierop besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden. Bij de m.e.r.-beoordeling - de notitie en het besluit - zijn de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect in acht genomen. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het plan. Het is dus niet noodzakelijk om een MER op te stellen en een m.e.r.-procedure te voeren voor het onderhavige bestemmingsplan.