Chw bestemmingsplan Bedrijventerrein Amstelveen Zuid (BTAZ)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.21B-VG02 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.10 Duurzaam bouwen en energie
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
De gemeente Amstelveen wil door vaststelling van dit bestemmingsplan een bedrijventerrein van circa 60 hectare mogelijk maken dat gericht is op het vestigen van lokale en regionale bedrijven. Specifiek wordt verhuizing van enkele bedrijven gestimuleerd vanaf bedrijventerrein Legmeer. Op deze wijze kan het bedrijventerrein Legmeer transformeren naar een woon- werkmilieu waardoor een grote woningbouwopgave kan worden vervuld. In de vigerende bestemmingsplannen voor projectgebied Bedrijventerrein Amstelveen Zuid is grotendeels sprake van een agrarische bestemming.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt geheel of gedeeltelijk de volgende bestemmingsplannen:
Legmeerpolder Zuid (vastgesteld 12-11-2014)
Zijdelweg 21-23 (vastgesteld 10-11-2011)
Paraplubestemmingsplan Herziening begripsbepaling peil (vastgesteld 1-10-2014)
Paraplubestemmingsplan Schipholparkeren en parkeernormen (vastgesteld 22-3-2017)
Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie (vastgesteld 28-3-2018)
Paraplubestemmingsplan wonen
Daarnaast vervangt dit bestemmingsplan in ieder geval de volgende omgevingsvergunningen die in afwijking van het bestemmingsplan zijn afgegeven:
- Meerlandenweg 63 (vastgesteld 10-11-2014)
- Mc Donalds (vastgesteld 7-7-2015)
- Zijdelweg 5 (vastgesteld 21 -2- 2018)
- Zijdelweg 19 (vastgesteld 29 - 7 - 2021)
- Meerlandenweg 59 (vastgesteld 28 - 9 - 2021)
Deze geldende plannen komen met het in werking treden van dit bestemmingsplan (gedeeltelijk) te vervallen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED
2.1 Uitgangspunten
Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Bedrijventerrein Amstelveen Zuid (BTAZ) past binnen de Structuurvisie 2025+/uitvoeringsparagraaf (2011) en de Structuurvisie Amstelveen Zuid (2010). In hoofdstuk zes wordt nader ingegaan op de relatie tussen het bestemmingsplan en de structuurvisies. Tevens wordt het overige relevante beleid hier behandeld.
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
2.2.1 Functies
Buck Consultants International stelt in het rapport ‘Bouwsteen Strategie Werklocaties Amstelveen’ (2019): ‘Het huidige kwalitatieve aanbod van kantorenlocaties en bedrijventerreinen in Amstelveen sluit soms onvoldoende aan bij de vraag.’ Bij het bouwen van nieuwe toekomstbestendige vestigingsmilieus moet volgens de consultants worden gewerkt vanuit zes richtinggevende ontwikkelprincipes. De volgende vier principes zijn daarbij met name van toepassing op de plannen voor het BTAZ:
Benut de schaarse ruimte op bedrijventerreinen niet voor grootschalige vestigers van elders (bijv. datacenters en grote logistieke centra), maar richt je op lokale bedrijven uit Amstelveen en buurgemeenten.
Biedt voldoende ruimte op werklocaties voor de autonome groeikracht van de lokale ondernemers. De bedrijventerreinen moeten ruimte bieden aan bedrijven die niet ingepast kunnen worden in de woonomgeving in Amstelveen. (…)
Stimuleer multifunctionaliteit. Maak zorgvuldige afwegingen op bedrijventerreinen (gevarieerde verkaveling en verschillende typen bedrijven/branches en aandacht voor beeldkwaliteit).
Stimuleer initiatieven op het gebied van energiebesparing en circulaire economie. Denk aan duurzame energieopwekking, duurzame mobiliteit, ruimtelijke kwaliteit, waterberging en (milieu)ruimte voor enkele circulaire bedrijven. Dat leidt tot nieuwe bebouwing met andere materialen en andere inrichting van gebouwen en terreinen (flexibel, meer ruimte voor opwekking, opslag en distributie van energie en materiaalstromen) en klimaatneutraal.
Schuifruimte voor bedrijven uit Legmeer
Voor bedrijventerrein Legmeer wordt momenteel gewerkt aan transformatie naar een woon/werk gebied. Het tekort aan bedrijventerreinen in de omgeving beperkt de mogelijkheden voor deze transformatie van Legmeer.
Daarom is het scheppen van ruimte op BTAZ een noodzakelijke voorwaarde om de gewenste ontwikkeling op Legmeer op gang te brengen. Onvoldoende schuifruimte voor lokale bedrijven met uitbreidings- of verplaatsingsvraagstukken zet een rem op de gewenste economische dynamiek voor geheel Amstelveen.
Verhuizing gemeentewerf-afvalbrengstation van Legmeer naar BTAZ
De gemeentewerf en afvalbrengstation op bedrijventerrein Legmeer zullen moeten verhuizen naar BTAZ om plaats te maken voor de (eerdergenoemde) nieuwe ontwikkeling tot gemengde woonwijk. Weliswaar zal Legmeer ruimte blijven bieden aan bedrijvigheid, maar er is vanwege mogelijke milieu-effecten en relatief benodigd extensief ruimtebeslag geen ruimte om deze functies binnen Legmeer te behouden.
Gezien de verscheidenheid aan verkeersbewegingen en deels publieksgerichte functie die een werf en een afvalbrengstation met zich meebrengt, is de situering van de werf en het afvalbrengstation binnen BTAZ alleen mogelijk in het noordoostelijke deel van het plangebied. De ingang van het afvalbrengstation dient op BTAZ zelf gesitueerd te worden (dus niet aan de zijde van de Zijdelweg), op ruime afstand van de rotonde van de centrale toegangsweg van BTAZ. Op die manier wordt zo veel mogelijk voorkomen dat mogelijke filevorming in piekmomenten terugslaat op de Zijdelweg, de rotonde van de aansluiting met de N201 of de rotonde van de centrale toegangsweg tot BTAZ. De noordoostelijke kavels in het noordoostelijk deel van BTAZ zijn daarmee de meest geschikte locatie binnen BTAZ voor het vestigen van een werf in combinatie met een afvalbrengstation.
De aangewezen locatie voorziet in de ruimtebehoefte van circa 30.000 m2 (3,0Ha). Deze locatie zal worden doorsneden door een nieuw aan te leggen openbare weg, hetgeen geen afbreuk doet aan de inpasbaarheid van de werf en het afvalbrengstation op die locatie. De locatie sluit het dichtst aan op de bebouwde kom van Amstelveen.
Daarnaast krijgt BTAZ een regionale functie
BTAZ krijgt tevens een opvangfunctie voor regionale bedrijven die door de verstedelijkingsdruk (transformaties) op zoek moeten naar een nieuwe locatie en voor bedrijven die in de regio een locatie komen zoeken. Er zijn momenteel in de directe omgeving (de gemeenten in deelregio Amstelland / Meerlanden) geen andere locaties beschikbaar in het segment gemengd regionaal. BTAZ is de enige locatie die in de vraag naar gemengd regionaal kan voorzien.
2.2.2 Vorm
Voor de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan voor het bedrijventerrein BTAZ is in de eerste plaats gekeken hoe de bestaande ruimtelijke structuurdragers versterkt kunnen worden met groen en water.
De primaire ruimtelijke structuurdragers zijn de Provinciale weg N201 en de nieuwe Uithoornlijn die het plan als het ware in 4 stukken verdeelt. De onderlinge samenhang van de 4 verschillende plangebieden is van belang om tot 1 identiteit te komen waarbij aandacht is besteed aan de ruimtelijke uitstraling en beeldkwaliteit.
Drie van de vier deelgebieden aan de Provinciale weg zijn efficiënt ingericht met zo min mogelijke verharding. Twee deelgebieden ten zuiden van de Provinciale weg en het deelgebied ten noorden van de Provinciale weg aan de westkant van de Uithoornlijn worden ingezet voor grotere kavels die willen profiteren van een zichtlocatie richting de Provinciale weg. Van deze kavels wordt verwacht dat de bedrijven zich met de voorgevel richting de openbare weg zich oriënteren. Het vierde deelgebied dat ten noorden van de Provinciale weg ligt ten oosten van de Uithoornlijn met zijn hoofdentree aan de Zijdelweg. De Uithoornlijnhalte bevindt zich in dit deelgebied waardoor het extra aantrekkelijk is voor bedrijven die willen vestigen vanwege de bereikbaarheid van het openbaar vervoer. Dit deelgebied is geschikt voor een mix met grote en kleine bedrijven, waarbij de grotere kavels tot 2,5 hectare geschikt zijn aan de Provinciale weg die van de zichtlocatie profiteren.
De bouwpercelen zijn bepaald door de voormalige polderverkaveling waar rekening is gehouden met de bestaande watergangen en zichtlijnen vanaf de Zijdelweg naar het open landschap van Bovenkerkerpolder.
De interne ontsluitingsstructuur is rationeel van opzet en wordt begeleid met aan beide kanten groene bermen met ruimte voor bomen en planten. In de verkavelingsstructuur is uitgegaan van een verkavelingsopzet met frontvormige bebouwing. Dat betekent dat een voorgevel of zijgevel naar de openbare weg gesitueerd is. In het beeldkwaliteitsplan worden aanvullende eisen gesteld aan de bebouwing en de inrichting van het terrein. Het parkeren en het laden en lossen van vrachtauto’s dient te allen tijde plaats te vinden op eigen terrein.
Hieronder een weergave van het concept stedenbouwkundig plan. Deze is ook opgenomen als Bijlage 12.
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de onderbouwing, achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
3.1.1 Crisis en herstelwet
Dit bestemmingsplan is opgesteld met gebruik van de Crisis- en herstelwet (Chw), meer specifiek met gebruik van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) dat de mogelijkheid biedt voor een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Middels een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente als experiment onder de werking van de Chw vooruitlopen en anticiperen op de komst van de Omgevingswet. In de 6e tranche van de ministeriële regeling bij het BuChw is artikel 7c van toepassing verklaard op Bedrijventerrein Amstelveen Zuid. Hierdoor kan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte worden opgesteld.
Artikel 7c BuChw biedt – kort samengevat - de volgende instrumenten:
Een langere planperiode van maximaal twintig jaar.
De verbreding van de reikwijdte van het plan, waarmee in het plan ook regels ten behoeve van de veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in het plan kunnen worden opgenomen.
Aan definitieve bestemmingen kunnen voorlopige bestemmingen met een looptijd van maximaal tien jaar vooraf gaan.
In het bestemmingsplan kunnen bepalingen uit gemeentelijke verordeningen worden opgenomen, waarbij dan ook bepalingen kunnen worden opgenomen die afwijken van de betreffende verordening.
In het bestemmingsplan kan voor bepaalde activiteiten een meldingsplicht worden opgenomen.
In het bestemmingsplan kunnen open normen worden opgenomen, waarvan de uitleg plaatsvindt aan de hand van vast te stellen beleidsregels.
Voor de eventuele planschade geldt een voorzienbaarheidstermijn van 3 jaar.
Bij de vormgeving van het plan mag worden afgeweken van de RO-standaarden.
Het kostenverhaal mag worden gefaseerd, hetgeen betekent dat het exploitatieplan kan worden uitgesteld tot het moment van vergunningverlening.
Met betrekking tot gebiedsgerichte geur- en geluidswaarden kunnen maatwerkregels worden gesteld.
In dit bestemmingsplan wordt met name gebruik gemaakt van de benoemde punten onder a, b, f en j.
3.1.2 Milieuzonering nieuwe stijl
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de nieuwe wijze van milieuzonering. Hieronder volgt een uitleg van deze methodiek, komende uit de VNG-publicatie "Milieuzonering nieuwe stijl" uit 2019.
VNG-publicatie
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet sprake zijn van een zorgvuldige belangenafweging. Voor een bedrijventerrein is milieuzonering hierbij één van de te beschouwen aspecten, naast aspecten als stedenbouwkundige opzet, verkeer, bodem, luchtkwaliteit, archeologie, water, bebouwingshoogte, bouwvlakken etc. Met het instrument milieuzonering wordt een ruimtelijk kader vastgelegd voor de toelating van bedrijven ten opzichte van woningen en andere gevoelige bestemmingen, met enerzijds als doel het borgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds het borgen van ruimte voor bedrijven om hun bedrijf uit te oefenen.
Met milieuzonering nieuwe stijl wordt specifiek dit onderdeel van de goede ruimtelijke ordening anders ingevuld. In plaats van een milieuzonering aan de hand van zones met oplopende milieucategorieën en een Staat van bedrijfsactiviteiten, krijgt de milieuzonering nieuwe stijl vorm door zones die bij grotere afstand tot de woonomgeving voorzien in een oplopende gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf, zonder een Staat van bedrijfsactiviteiten.
Externe veiligheid en gevaar
Het aspect externe veiligheid wordt in bestemmingsplannen al gericht gereguleerd via planregels die een relatie hebben met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en met het Vuurwerkbesluit. Deze planregels gaan over de toelaatbaarheid van Bevi-inrichtingen, de toelaatbaarheid van vuurwerkbedrijven en over de toelaatbaarheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen/buiten veiligheidsafstanden, plaatsgebonden risicocontouren en invloedgebieden. Om deze redenen is het niet nodig het thema externe veiligheid op te nemen in milieuzonering nieuwe stijl.
Er zijn wel enkele activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen, waar veiligheidsafstanden van belang kunnen zijn in de ruimtelijke ordening. Het gaat om activiteiten zoals gasontvangst- en verdeelstations en elektriciteitsdistributie. Over dit specifieke veiligheidsaspect zijn in deze publicatie wél regels gesteld.
Daarnaast zijn er activiteiten die potentieel gevaarlijk zijn voor hun omgeving, maar die niet onder het Bevi vallen, zoals schietbanen en kerncentrales. Deze activiteiten komen niet voor op standaard bedrijventerreinen of in gemengd gebied. Deze activiteiten worden op maat bestemd, waarbij het gevaarsaspect op maat zal worden ingepast. Hetzelfde geldt tenslotte voor windturbines, die wel op veel standaard bedrijventerreinen voorkomen. Ook windturbines worden altijd op maat bestemd, vanwege onder mee het gevaarsaspect, maar ook vanwege geluid en slagschaduw.
Stofhinder
Stofhinder is een milieuthema waarvoor in de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering richtafstanden zijn opgenomen. Om de volgende redenen is het evenwel niet nodig het thema stofhinder op te nemen in milieuzonering nieuwe stijl.
In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling staan verschillende regels om stofhinder te voorkomen al direct buiten de inrichting, dus los van de ligging ten opzichte van de woonomgeving. Die regels hebben betrekking op zowel puntbronemissies (zoals een puinbreker) als emissies door de op- en overslag van goederen in de buitenlucht. Voor die laatste geldt bijvoorbeeld dat wordt voorkomen dat stofverspreiding optreedt die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar is; verontreiniging van de omgeving wordt zoveel mogelijk beperkt (artikel 3.32 lid 1 onder a Activiteitenbesluit). Daarnaast zijn andere milieuthema’s zoals geluid, geur en gevaar maatgevend voor de milieubelasting en de aan te houden afstanden tussen bedrijven en woningen.
Gebruiksruimte
Het reguleren van de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor milieuzonering. Ook in het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet is gebruiksruimte een belangrijk begrip, zie paragraaf 3.3 “Sturen op de verdeling van gebruiksruimte onder de Omgevingswet” van de Nota van Toelichting bij het Bkl.
De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het bestemmingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering.
Verschillende zones met oplopende gebruiksruimte
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt voor bedrijventerreinen: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties. Hoe groter deze afstand, hoe meer gebruiksruimte de bedrijven op een bedrijventerrein krijgen in het bestemmingsplan.
De nieuwe systematiek limiteert de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Dus ieder bedrijf krijgt zijn eigen gebruiksruimte. Hierbij is de hoeveelheid gebruiksruimte afhankelijk van de zone van het bedrijventerrein waarin het bedrijf ligt. Per zone wordt een standaard gebruiksruimte per bedrijf toegekend.
Geluid
De systematiek zoals genoemd in de nieuwe VNG-handreiking voor Milieuzonering onderscheidt voor geluid een viertal zones met oplopende geluidruimte. De daarbij gehanteerde afstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied sluiten aan bij de nu nog veel gebruikte systematiek uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering, voor respectievelijk de milieucategorieën 2, 3.1, 3.2 en 4.1.
Door deze aansluiting is het relatief eenvoudig om de bestaande systematiek met oplopende maximale milieucategorieën te vervangen door de nieuwe systematiek met zones met oplopende geluidruimte.
Bedrijventerreinen waar ook milieucategorie 4.2 en hoger zijn toegelaten zijn in de meeste gevallen geluid gezoneerde industrieterreinen met een eigen (wettelijke) geluidregeling die maatgevend is. Om die reden is niet voorzien in specifieke geluidruimte die correspondeert met milieucategorie 4.2 en hoger uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
De normen zijn afgeleid van de gebiedsgerichte normen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en bijlage 5 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering:
• 45 dB(A) etmaalwaarde voor een rustige woonwijk
• 50 dB(A) etmaalwaarde voor een woonwijk in de stad/gemengd gebied.
Deze normen zijn op de in onderstaande tabel aangeven wijze omgezet naar de normen per zone op een vaste afstand van 30 of 50 meter vanaf de terreingrens. In de tabel is ook aangegeven op welke afstand deze zones van het bedrijventerrein zich minimaal bevinden ten opzichte van de rustige woonwijk en het gemengd gebied in de omgeving van het bedrijventerrein.
In zone 1 geldt een norm van 45 dB(A) op een afstand van 30 meter van de terreingrens. Zone 1 ligt op tenminste 10 meter afstand van gemengd gebied. Tussen die 10 meter en 30 meter kunnen woningen in gemengd woongebied zijn gelegen. Voor die woningen geldt op grond van het Activiteitenbesluit een geluidnorm van 50 dB(A). Het bedrijf moet aan beide normen voldoen. Voor zone 2 geldt een vergelijkbare situatie.
Het werken met een vaste afstand van 50 meter vanaf de terreingrens is al bekend in het milieuspoor, zie artikel 2.17 lid 2 Activiteitenbesluit:
“Indien de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein gelden de waarden van het lang-tijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) uit tabel 2.17a ook op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting.”
De normen gelden voor de zogenaamde representatieve bedrijfssituatie (RBS), inclusief regelmatige afwijkingen daarvan (ABS), als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
De normen gelden niet voor incidentele bedrijfssituaties (IBS) als bedoeld in de genoemde handreiking.
Uitgangspunt voor de toetsing van de geluidruimte in de zones is een situatie waarin geen bebouwing aanwezig is in het gebied tussen de terreingrens van het bedrijf en de afstand van 30 of 50 meter vanaf die grens. Er wordt dus gerekend in een zogenaamde ‘polder’situatie.
Geur
De normen voor geur zijn gebaseerd op wat volgens veel in Nederland gehanteerd geurbeleid aanvaardbaar is. Bijvoorbeeld het beleid van de provincies Noord- en Zuid-Holland. De strengste waarden van 0,5 ouE/m3 of H=-0,5 gelden veelal als streef- of ambitiewaarde voor nieuwe situaties.
De waarden gelden op een afstand van 30 meter van de terreingrens van het bedrijf. Het is, zeker in gemengd gebied, niet uitgesloten dat binnen die afstand al gevoelige objecten zijn gelegen. In dat geval geldt op grond van het milieuspoor de bepaling uit artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit dat geurhinder in beginsel moet worden voorkomen.
Op een afstand van 50 meter van woongebieden (zowel rustig als gemengd) kan standaard van een beperkt grotere afstand vanaf de terreingrens worden uitgegaan. Ook voor deze zone 2 is uitgegaan van de waarden die in veel gevallen als streef- of ambitiewaarde worden aangehouden.
Pas in zone 3 op een afstand vanaf 100 meter van woongebieden (zowel rustig als gemengd) kan standaard uitgegaan worden van een ruimere normstelling, die geldt op een afstand van 50 meter van de terreingrens. Een geurbelasting van H=-1 als 98 percentiel geldt in veel gevallen als maximale waarde voor nieuwe situaties. Deze geurbelasting is echter pas toegestaan ruim buiten de woonomgeving (immers op 50 meter van de terreingrens in zones die zijn gelegen op tenminste 100 meter van de woonomgeving).
Standaard geurruimte versus specifieke geurruimte
Bij de meeste bedrijven is geluid het maatgevende thema, slechts een enkel bedrijf is geurrelevant. Het gros van de bedrijven zal ruimschoots voldoende hebben aan bovenstaande standaard gebruiksruimten. Voor het enkele bedrijf dat daaraan niet voldoende heeft zal een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit nodig zijn. Hierbij kan op maat worden afgewogen welke geurruimte kan worden toe gekend, al dan niet onder toepassing van gemeentelijk geurbeleid.
3.2 De bestemmingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
Hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Agrarisch - Agrarisch Bedrijf (artikel 3)
Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wordt de bestemmingvoor het bestaande argrarische bedrijf in stand gehouden met bijbehorende agrarische bedrijfswoning. Het agrarische bedrijf ter plaatse heeft nog agrarische percelen aan de overzijde van de Zijdelweg. Binnen de bestemming wordt gebruik gemaakt van de nieuwe zoneringswijze voor geur en geluid. Als het bedrijf overgaat tot beeindiging is onder voorwaarden een mogelijkheid geboden om met een wijzigingsbevoegdheid de agrarische bedrijfswoning om te zetten naar 'plattelandswoning'.
Bedrijf (artikel 4)
In de bestemming Bedrijf woren de bedrijven bestemd die niet tot de ontwikkeling van BTAZ behoren, maar via zelfstandige procedures of via conserverende bestemming al in het plangebied aanwezig zijn. Daar waar aangeduid is binnen deze bestemming ook een bedrijfswoning toegestaan. Binnen deze bestemming wordt gebruik gemaakt van de nieuwe zoneringswijze voor geur en geluid.
Bedrijventerrein (artikel 5)
Vanuit bedrijventerrein Legmeer is het noodzakelijk om de gemeentewerf en afvalbrengstation te verhuizen om aldaar woningbouw mogelijk te maken. Ter plaatse van de aanduiding 'gemeentewerf-afvalbrengstation' binnen deze bestemming is een locatie gevonden voor de nieuwe vestiging hiervan.
Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van Bedrijventerrein - 1 mogen omgevingsvergunningen alleen worden afgegeven als wordt aangetoond dat de Zijdelweg dit verkeer aankan. Hiervoor is een monitoringssysteem opgezet waaruit jaarlijks verslag wordt gedaan van de wegcapaciteit.
De bestemming Bedrijventerrein bevat verder 3 andere 'specifieke vormen van bedrijventerrein'. Dit onderscheid heeft te maken met de gewenste ruimtelijke structuur zoals ook nader verklaard in het beeldkwaliteitsplan bij die 'zones'. Bij de zuidelijke deelgebieden onder de N201 is bovendien aangegeven dat een vergunning pas mag worden verleend als de bestemming Groen ten zuiden van deze bestemming is gerealiseerd.
Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn uitsluitend emissieloze bedrijven toegestaan, met uitzondering van het gebied met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - emissie toegestaan'. Binnen de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan en wordt gebruik gemaakt van de nieuwe zoneringswijze voor geur en geluid. De bestemming is ruimer in opzet dan de bestemming Bedrijf, omdat de interne verkaveling met ontsluitingen nog nader geregeld kan worden. Er is eveneens een aantal ondersteunende functies toegestaan binnen de bestemming. In de regels zijn verder verwijzingen opgenomen naar beleidsregels. Toetsing aan de beleidsregels is noodzakelijk om mee te kunnen werken aan de omgevingsvergunning.
Groen (artikel 6)
Binnen de bestemming Groen wordt groen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' dient de bestaande geluidwal in stand te worden gehouden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Groen' (bij de grens met Uithoorn) mogen geen parkeerplaatsen of in- en uitritten worden gerealiseerd.
Horeca (artikel 7)
Binnen de bestemming Horeca is de vestiging van McDonalds opgenomen die in het verleden is gerealiseerd in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan. Het gaat om horeca in categorie 2 (oa. fastfoodrestaurants, snackbars, cafetaria, shoarmazaken).
Verkeer (artikel 8)
Binnen de bestemming Verkeer wordt de ontsluiting van BTAZ geregeld. Naast verkeerfuncties zijn ook 'water' en 'groen' toegestaan en is er ter plaatse van de aanduiding 'P&R' ruimte voor een park and ride ten behoeve van de voorziene halte van de Uithoornlijn.
Water (artikel 9)
Binnen de bestemming Water is water mogelijk met bijbehorende bruggen. Langs de Uithoornlijn wordt extra water gerealiseerd in aansluiting op het geplande water van het bestemmingsplan Uithoornlijn.
Leiding-Gas, Waarde-Archeologie (artikel 10, 11 en 12)
Als dubbelbestemming zijn opgenomen Leiding- gas, Waarde archeologie- 4 en Waarde archeologie-5. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 13)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 14)
In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
Algemene afwijkingsregels (artikel 15)
In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.
Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 16 tm 19)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.
Veiligheidszone LPG (artikel 20)
Bij het pompstation aan de N201 is ook een LPG installatie opgenomen. Hiervoor dient een veiligheidszone in acht te worden genomen. Bovenop alle andere regelingen en bestemmingen betekent dit dat er geen kwetsbare objecten mogen worden geplaatst of gebruikt.
Overige regels (artikel 21)
Een bepaling waarin wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen gelden zoals deze op het moment van vaststelling van het plan luiden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 22)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 23)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien (dit noemt men de 'ladder voor duurzame verstedelijking').
Bureau Stedelijke Planning heeft in september 2019 in opdracht van de gemeente Amstelveen onderzoek gedaan naar de vraag naar bedrijventerrein ten behoeve van de ladder naar duurzame verstedelijking (Bijlage 1).
Plangebied
Bedrijventerrein Amstelveen-Zuid (BTAZ) is gelegen aan de zuidkant van de gemeente Amstelveen. Het plangebied ligt tegen de gemeentegrens aan van Uithoorn en wordt doorkruist door de provinciale weg N201. De westkant van het gebied grenst aan het bijna uitgegeven bedrijventerrein De Loeten.
De locatie is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen als agrarisch. Het plangebied heeft een bruto omvang van 60 hectare. Hiervan is maximaal 45 hectare netto uitgeefbaar. De ontwikkeling van het bedrijventerrein zal gefaseerd plaatsvinden. BTAZ richt zich met name op lokale en regionale gemengde bedrijvigheid. Datacenters en grootschalige logistiek zijn niet gewenst en daarom niet toegestaan. Andere terreinen in omliggende gemeenten hebben nog geschikt aanbod voor deze segmenten.
Het merendeel van de bedrijven in Amstelveen verhuist binnen de eigen gemeente of naar buurgemeenten. Daarnaast richt BTAZ zich op lokale en regionale bedrijven. Als primair onderzoeksgebied voor de behoefteraming is daarom de regio Amstelland-Meerlanden gehanteerd. Omdat met name de laatste jaren sprake is van een overloop van bedrijven uit Amsterdam naar omliggende gemeenten, waaronder Amstelveen, hanteren wij Amsterdam als secundair onderzoeksgebied.
Kwantitatieve behoefte
De kwantitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in de AM regio is in beeld gebracht voor de bestemmingsplanperiode van 10 jaar:
Op basis van een prognose van de werkgelegenheid en de vervangingsvraag bedraagt de vraag naar additionele bedrijventerreinen ca. 125 ha.
Indien we de historische uitgifte projecteren naar de toekomst resulteert dit in een vraag naar bedrijventerreinen van ca. 90 ha.
Vanuit Amsterdam wordt een additionele overloop vraag naar de AM regio geraamd van ca. 22 tot 36 ha.
De totale vraag in de AM regio bedraagt hiermee ca. 110 tot 160 ha.
De plancapaciteit aan bedrijventerreinen bedraagt circa 185 ha.
In de periode tot 2029 is daarmee sprake van een overschot van ca. 25 tot 75 ha. Dit is echter exclusief de ruimtebehoefte van datacenters waarmee er naar verwachting nauwelijks sprake zal zijn van een overschot. De vervangingsvraag is daarnaast een minimale raming. Bovendien is het merendeel van het aanbod gesitueerd in Haarlemmermeer, namelijk meer dan 80%. Dit betreft met name aanbod in een ander segment (luchthaven gebonden, grootschalige logistiek, (inter)nationaal georiënteerde bedrijvigheid). Op lokale schaal zijn er tekorten in de regio. Dit wordt onderschreven met een marktconsultatie in de AM-regio (Bureau Buiten, 2018).
Kwalitatieve behoefte
Circa 35% van de vraag naar bedrijventerreinen richt zich op gemengde bedrijventerreinen. Ze zijn bestemd voor reguliere bedrijvigheid in milieuhindercategorie 1, 2, 3 en eventueel 4.
Met een uitbreidingsvraag van ca. 110 tot 135 ha bedraagt de vraag naar gemengde terreinen daarmee 40 tot 45 ha.
Door transformatie van bestaande gemengde bedrijventerreinen is sprake van een additionele vervangingsvraag van minimaal ca. 25 ha.
De totale vraag naar gemengde terreinen bedraagt hiermee 40 tot 70 ha.
De harde plancapaciteit aan gemengde bedrijventerreinen is ca. 7 ha.
Dit betekent dat er tot 2029 in de AM regio sprake is van een tekort aan bedrijventerreinen in het gemengde segment van ca. 33 tot 63 ha. Hierbij is het hoge scenario aannemelijk aangezien de uitgifte in de afgelopen vijf jaar fors hoger lag dan de raming aan de onderkant van de bandbreedte.
De voorliggende ontwikkeling van BTAZ voorziet in de realisatie van ca. 45 ha uitgeefbaar areaal aan bedrijventerrein binnen het gemengde segment. Dit past binnen het geconstateerde tekort aan gemengde bedrijventerreinen. In de regio is bovendien het aanbod voornamelijk gericht op lokaal gemengd. Hiermee voorziet BTAZ in de behoefte aan gemengd regionale bedrijventerreinen waarvan, behalve op de Loeten, geen aanbod meer beschikbaar is. BTAZ voorziet in de benodigde schuifruimte voor de transformatie van Legmeer tot een woonwerkgebied. Het enige alternatief binnen de gemeentegrenzen van Amstelveen voor deze bedrijven is BTAZ.
De locatie van BTAZ sluit bovendien goed aan op de vestigingscriteria van bedrijven door de centrale ligging in stedelijk gebied en de goede ontsluiting. Ook sluit de ontwikkeling aan op het Provinciaal, regionaal en lokaal beleid. Binnen Plabeka is de ontwikkeling van BTAZ opgenomen als plan en is de zacht-hard procedure doorlopen. Het plan is door Metropool Regio Amsterdam eind 2018 aangemerkt als 'hard plan' voor de ontwikkeling van 60 hectare bruto bedrijventerrein. De ontwikkeling van BTAZ zal niet tot nauwelijks effect hebben op het functioneren van de bestaande bedrijventerreinen en is daarmee planologisch acceptabel.
Inpassing in bestaand stedelijk gebied
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen grootschalige braakliggende kavels of leegstaande panden waar de behoefte aan bedrijventerreinen kan worden ingepast. Er zijn twee verouderde glastuinbouwgebieden in Rijsenhout en Uithoorn die worden herontwikkeld naar een gemengd bedrijventerrein.
In principe kan ca. 4 ha van de behoefte aan gemengde terreinen worden ingepast in het bestaand stedelijk gebied in Uithoorn. Dit is onvoldoende om in de behoefte aan gemengde bedrijventerreinen van ca. 33 tot 66 ha te voorzien. Bovendien zijn er geen mogelijkheden in Amstelveen om te voorzien in de lokale behoefte. Door de beoogde transitie van Legmeer van bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied, ontstaat bovendien een extra stimulans en noodzaak om Amstelveense bedrijven te kunnen opvangen op een nieuwe nabijgelegen locatie.
Het huidige aanbod aan bedrijventerrein kan niet voorzien in de additionele behoefte aan bedrijventerreinen. Uit bovenstaande analyse blijkt dat ca. 30 tot 60 ha niet ingepast kan worden in bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat de ontwikkeling van BTAZ past binnen de richtlijnen van de Ladder.
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.2.1 Financieel-economische haalbaarheid
Onderzoek is ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. De gemeentelijke grondexploitatie BTAZ, welke de financieel-economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan onderbouwt en aantoont, zal separaat door de gemeenteraad worden vastgesteld. De gemeentelijke grondexploitatie heeft een minimaal sluitend resultaat van kosten en opbrengsten behorend bij de realisatie van het bestemmingsplan en de voorziene rol van de gemeente Amstelveen in deze realisatie.
4.2.2 Verhaal van kosten
Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. (zie artikel 6.2.1. Bro)
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein onder andere op huidig particulier grondeigendom en betreft derhalve een ontwikkeling waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld. In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
-het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking niet noodzakelijk is.
De gemeente stelt ten behoeve van voorliggende bestemmingsplan een exploitatieplan op waarin onder andere de wijze van toerekening van de te verhalen kosten aan de door particulieren en gemeente uit te geven gronden is opgenomen. Het exploitatieplan is parallel aan het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht en vastgesteld. In het vastgestelde exploitatieplan zijn de voorziene opbrengsten hoger dan de voorziene kosten, waardoor geen zogenoemde macro-aftopping (zie artikel 6.16 Wro) wordt voorzien.
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.3.1 Inspraak
Doordat in eerder instantie een Startnotitie in procedure is geweest voor BTAZ en hierover inspraak is verricht, is inspraak bij het voorontwerp bestemmingsplan niet noodzakelijk. Daarnaast is ook de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ten behoeve van een planm.e.r.-procedure in inspraak gebracht. Deze planm.e.r. procedure is vervolgens ingetrokken. De opmerkingen die hierop zijn binnengekomen zijn meegenomen in de uiteindelijke m.e.r.-beoordeling.
4.3.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 9 april 2021.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 2 weken te reageren (met de meeste partijen was al eerder afgestemd of hiermee in het kader van de planning rekening kon worden gehouden).
De volgende partijen hebben hierop gereageerd:
Provincie Noord-Holland
Gemeente Uithoorn
Waternet/Waterschap Amstel Gooi en Vechtstreek
Rijkswaterstaat
Liander
Stedin
Gasunie
PWN
Brandweer Amsterdam-Amstelland
In Bijlage 11 volgt een samenvatting van de reacties en het commentaar daarop namens het college van burgemeester en wethouders. De opmerkingen hebben geleid tot een aanpassing aan de plantoelichting met betrekking tot de waterparagraaf.
4.3.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan is op 18 juni 2021 voor 6 weken ter visie gelegd. Binnen de termijn zijn 10 ontvankelijke zienswijzen binnengekomen.
De zienswijzen hebben deels geleid tot wijzigingen in het voorliggende bestemmingsplan. In een Nota van beantwoording van de zienswijzen is aangegeven óf en zo ja hoe de opmerking heeft geleid tot wijzigingen. Deze is bijgevoegd als Bijlage 13. Daarnaast is een Nota van wijzigingen bijgevoegd waarin is aangegeven welke wijzigingen als gevolg van zienswijzen zijn aangebracht en welke ambtshalve zijn aangebracht.
4.4 Handhaving
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.
De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.
De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.
Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:
De prioriteiten bij de uitvoering van voorgenomen activiteiten.
De methodiek die de gemeente gebruikt om te bepalen of gestelde doelen worden bereikt.
De objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen voor en beslissingen over een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen.
De werkwijze bij vergunningverlening en het afhandelen van meldingen.
De afspraken die door de gemeente met de Omgevingsdienst en met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt.
De wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de gestelde doelen te bereiken.
De wijze waarop bestuurlijke sancties en de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen.
De wijze waarop de gemeente handelt na overtredingen die zijn begaan door of in naam van de eigen gemeente of van andere organen behorende tot de overheid.
In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
5.1.1 Het plangebied in groter verband
Het toekomstige bedrijventerrein BTAZ kan bogen op een centrale ligging en dankzij de N201 ook op een zeer goede bereikbaarheid: midden in de Noorderlegmeerpolder, aan de rand van de Bovenkerkerpolder en toch dichtbij Amsterdam, Utrecht, Haarlem. Luchthaven Schiphol ligt op iets minder dan 20 minuten. Ideaal voor bedrijven met een internationaal karakter en geschikt voor zowel grote als kleine bedrijven. De entree via de N201 is het visitekaartje voor Amstelveen, en bedrijven kunnen zich hier profileren op zichtlocaties.
5.1.2 Beschrijving plangebied
Het plangebied Bedrijventerrein Amstelveen-Zuid ligt in de Noorderlegmeerpolder. De westzijde van het gebied, ter hoogte van bedrijventerrein de Loeten wordt voornamelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven en karakteristieke lintbebouwing langs de dijken.
Het plangebied reikt tot aan de Zijdelweg, die uitkijkt richting Bovenkerkerpolder, een gebied met een open polderkarakter. Ten zuiden van het plangebied ligt het dorp Uithoorn, met aangrenzend een gronddepot en de woonwijk Legmeer.
Het plangebied wordt daarnaast nog eens in vieren gedeeld door verkeersinfrastructuur. De Provinciale weg N201 buigt zich door het plangebied in de oost-west richting en in de noord-zuid richting wordt de Uithoornlijn dwars door het plangebied over de N201 aangelegd.
5.1.3 Cultuurhistorie/archeologie
In de Middeleeuwen bestond de Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Rond de dertiende eeuw nam de bevolking in Holland toe, mede door verbeterde landbouwtechnieken. Er ontstond een grotere vraag naar landbouwgrond. Door het omdijken van veengebieden kon de waterstand worden beheerst, kwam de veengroei tot stilstand en kon veeteelt worden bedreven. De Bovenkerkerpolder is hiervan een voorbeeld.
De groei van steden deed ook de behoefte aan brandstof toenemen. Door de ontgraving van de veenmoerassen kon in die behoefte worden voorzien. Het veen werd met behulp van boten gebaggerd tot aan de onderliggende kleibodem en op legakkers (smalle percelen) te drogen gelegd. Door het baggeren ontstond een steeds groter aaneengesloten plassengebied. De toenmalige situatie is o.a. vergelijkbaar met de zuidwest zijde van de Poel.
Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd; met molens drooggemalen meren en plassen. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de oude polders het veen niet is ontgraven.
Bij Koninklijk Besluit van 21 april 1873 verkreeg ir J.M.W. Wiegel concessie tot indijking en droogmaking van het noordelijke deel van de Legmeerplassen. Als eerste werd het in 1836 verspoelde pad tussen de Kwakel en Kudelstaart hersteld, waarmee de Legmeerplassen in een noordelijk en een zuidelijk deel werden gesplitst. Dit pad was in 1866 doorgebroken en daarna zover weggeslagen dat het nog slechts aan kleine eilandjes te herkennen was. Bij de droogmaking werd het weer hersteld om dienst te doen als zuidelijke waterkering van deze droogmakerij. Later werd het verbreed en op het eind van de 19de eeuw door de genie overgenomen. Hoewel door deze dam in twee gedeelten gescheiden, vormden de Legmeerplassen met de Buitendijkse Buitenveldertse-, de Thamerbuiten-, de Uithoornse- en de Kalslagerpolders oorspronkelijk één waterschap. De Zuider Legmeerpolder ligt geheel in Aalsmeer en Uithoorn.
In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn).
Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.
Een ander verschil met de oude polders betreft het bodemgebruik. Doordat de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat was de bodem geschikt voor akkerbouw. Hiervoor werd de grondwaterstand extra verlaagd. De Legmeerpolder kent dan ook vrijwel geen veeteelt. In de eerste helft van de vorige eeuw is de bodem vervolgens geschikt gemaakt voor tuinbouw.
In de Legmeerpolder is vanaf 1960 een aantal grote ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en later de woonwijk Westwijk. De karakteristiek van deze polder is aangetast door het verdwijnen van een groot aantal poldersloten. Hierdoor is een beeld ontstaan met percelen van wisselende breedte, maar met een overhand van brede percelen. Hierdoor is het historisch landschap aangetast.
De oprukkende bebouwing van Amstelveen Westwijk en de kassen verstikken het ruimtelijk karakter. Waar de kassen nog in de percelen liggen, trekt de nieuwbouw zich mondjesmaat nauwelijks wat aan van het polderlandschap.
Het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder is in de laatste tientallen jaren ook sterk gewijzigd doordat de kassencomplexen een meer industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter gebleven. De nog zichtbare tegenstelling tussen enerzijds het open karakter van het gebied ten oosten van de spoorbaan Uithoorn-Amstelveen en anderzijds het gesloten karakter van het kassengebied is in belangrijke mate te danken aan het werk van de zogenaamde Kassencommissie. In de jaren vijftig dreigde in en rond Aalsmeer een ongecoördineerde ontwikkeling van kassencomplexen met alle gevolgen van dien voor het landschap. In mei 1959 werd het Structuurplan Tuinbouwgebied uitgebracht. Hierin werden gebieden aangewezen waar onbeperkt kassenbouw mogelijk was en gebieden waar kassenbouw zou moeten worden geweerd in verband met toekomstige woningbouw, of wegenaanleg of uit zuiver landschappelijke overwegingen.
Het karakter van het landelijke gebied van de Noorder Legmeerpolder wordt ook bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes langs de Bovenkerkerweg en Zijdelweg. Veel van de historisch waardevolle elementen zijn hier verdwenen of aangetast. Een belangrijk nog aanwezig element is de spoorlijn, die voor de ontwikkeling van het achterland een belangrijke betekenis heeft gehad.
Archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart gemeente Amstelveen
Archeologische vondsten zijn te verwachten in de niet-uitgeveende gedeelten van de gemeente (Bovenlanden), de historische dijklinten, de gebieden langs de Amstel en in de Bovenkerkerpolder. Dat wil niet zeggen, dat in het plangebied van de Legmeerpolder geen enkele archeologische vondst zal worden gedaan. Dat is echter in het plangebied minder waarschijnlijk.
5.2 Functioneel gebruik
Het plangebied heeft nu voor het grootste deel een agrarische bestemming. Grotendeels betreft dat akkerbouw en langs de Meerlandenweg een deel glastuinbouw dat deels nog wordt gebruikt voor bloemenkweek. Op meerdere locaties in het plangebied zijn agrarische bedrijfswoningen aanwezig.
Waar de Zijdelweg aansluit op de N201 is reeds een aantal bedrijven gevestigd. Ten noorden van de N201 bevinden zich een tankstation en een vestiging van een fastfood-keten.
Ten zuiden van de N201 bevinden zich een autobedrijf, een bedrijfshal in aanbouw, een vestiging van een vloerenbedrijf en een transportbedrijf. Aan de noordzijde van het plangebied, ter hoogte van Zijdelweg 3 en 5 zijn twee bedrijfshallen voor opslag.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
6.2 Rijksbeleid
Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied met dit Rijksbeleid rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.
6.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
de bereikbaarheid verbeteren;
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Tevens werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Rol provincies en gemeenten bij ruimte en mobiliteit
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, aansluitend op de woonwensen van mensen. Bij beheer en ontwikkeling van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Het Rijk vindt de stedelijke regio's van mainports, brainport, greenports en valleys van nationale betekenis. Gebiedsontwikkelingen van nationaal belang zoals de Zuidas en Structuurvisie Mainport Schiphol Amsterdam Haarlemmermeer worden doorgezet. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen, zoekt het Rijk in samenwerking met marktpartijen en andere overheden naar nieuwe vormen van financiering.
Bereikbaarheid verbeteren
Om de bereikbaarheid te verbeteren, zet het Rijk in op investeren, innoveren en instandhouden. Het Rijk geeft vanuit het verlengde Infrastructuurfonds na 2020 prioriteit aan het oplossen van bereikbaarheidsknelpunten voor de main-, brain- en greenports. Bij het verbeteren van de bereikbaarheid wordt sterk gelet op het samenspel tussen alle modaliteiten in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling.
Op de weg wordt doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zo veel mogelijk gescheiden, In de Randstad wordt voor snelwegen de standaard 2x4 rijstroken Op het spoor kunnen reizigers vanaf 2020 spoorboekloos reizen (op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur). Verder wordt veel geld uitgetrokken voor wegenonderhoud. Daarnaast wordt er innovatief omgegaan met benutting van infrastructuur, zoals ruimere openstelling spitsstroken, introductie intelligente transportsystemen en afspraken met werkgevers over terugdringen woon- werkverkeer.
Juridische doorwerking
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) definieert de beleidsverantwoordelijkheid van het rijk inzake de ruimtelijke ordening en mobiliteit. Deze verantwoordelijkheid zal betrekking hebben op basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden; (inter)nationale hoofdnetten en ruimtelijke voorwaarden voor versterking van de economische structuur. De structuurvisie moet de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040 vervangen.
De nationale belangen uit de structuurvisie worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb komt in de plaats van de eerdere ontwerp-Amvb Ruimte die in 2009 aan de Tweede kamer is aangeboden. De Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Amvb is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' Amvb en deels uit nieuwe onderwerpen.
De Amvb is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. De Amvb Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.
6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) dat hoort bij de Schipholwet uit 2003 zijn ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking tot bebouwing en gebruik van bebouwing, bouwhoogten en functies met een vogelaantrekkende werking.
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht is geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20Ke-contour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB 5-gebied.
De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Conclusie
Het plangebied valt binnen de invloedzones van luchthaven Schiphol. Ter plaatse gelden beperkingen ten aanzien van hoogte (toetshoogte maximaal 41 meter boven NAP). Hier mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd zonder een verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu op basis van het bepaalde in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Verder zijn geen vogelaantrekkende functies toegestaan, zoals: industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten of vogelreservaten, moerasgebieden of oppervlaktewater groter dan 3 hectare.
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
6.3.1 Omgevingsvisie NH2050
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren. Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland. Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
6.3.2 Omgevingsverordening NH2020
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn stappen gezet om de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. De sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.
Voor het plangebied zijn de regels relevant ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Een ruimtelijk besluit of plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De ontwikkeling van BTAZ is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. In de volgende paragraaf is de in juni 2017 door de MRA vastgestelde Uitvoeringsstrategie “Ruimte voor werken in de MRA van morgen 2017-2030; Plabeka 3.0” beschreven. Zoals in een brief van 5 juli 2017 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is aangegeven voldoet de Uitvoeringsstrategie aan de vereisten van de provincie ten aanzien van regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen van bedrijventerreinen en kantoren, als bedoeld in de PRV (de voorganger van de Omgevingsverordening) .
6.3.3 Regionale economische samenwerking
Platform Bedrijventerreinen en Kantoren (Plabeka)
Plabeka richt zich binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA) specifiek op de bedrijventerreinen en kantoren. In juni 2017 is de Uitvoeringsstrategie “Ruimte voor werken in de MRA van morgen 2017-2030; Plabeka 3.0” vastgesteld door de MRA.
De Uitvoeringsstrategie (US 3.0) van de Metropoolregio Amsterdam richt zich op een gezonde kantoren- en bedrijventerreinmarkt in de gehele Metropoolregio. Daar waar in eerdere Plabeka-afspraken met succes de reductie van het planaanbod centraal stond, is nu gekozen voor meer flexibiliteit zodat in regionaal verband goed ingespeeld kan worden op de economische dynamiek. Het doel is om voldoende ruimte én kwaliteit van werkmilieus in de MRA te creëren, om zo bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van de MRA.
De MRA behoort binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam. Kwalitatief is – mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming - een toenemende populariteit waar te nemen van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke – in vergelijking tot traditionele, meer monofunctionele en op functiescheiding gerichte formele werklocaties (bedrijventerreinen en formele kantorenlocaties). De toenemende vraag naar multifunctionele gebieden vertaalt zich in de US3.0 onder meer in een flinke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen, als substantieel en min of meer nieuw element in de US3.0.
Ten aanzien van de regio Amstelland-Meerlanden is aangegeven dat deze regio zich binnen de MRA onderscheidt dankzij haar goede bereikbaarheid en internationale aantrekkingskracht op burgers en bedrijven. De Mainport Schiphol en de Greenport Aalsmeer zijn belangrijke economische trekkers en bieden o.a. kansen aan de sectoren Logistiek en Agrofood. Ook in de zakelijke dienstverlening is de regio sterk.
De toekomstige uitbreidingsvraag naar 'droge' bedrijventerreinen (niet zijnde zeehaventerreinen) is voor de MRA geraamd op 450 ha in het 'hoge' scenario. Daarnaast is het voornemen om ruim 500 ha bedrijventerrein te gaan transformeren, vooral in Amsterdam en Zaanstad. Als gevolg daarvan wordt een vervangingsvraag van 30% voorzien. Tegenover die behoefte (uitbreidings- en vervangingsvraag) staat een uitgeefbare voorraad en harde plannen die – zonder verdeling naar segmenten en regio's – ruim voldoende is op MRA-schaal. De verschillen tussen regio's zijn echter aanzienlijk: Amsterdam zal voor de uitplaatsing een beroep moeten doen op de andere deelregio's en ook IJmond heeft onvoldoende ruimte, tenzij er in de bestaande natte of droge terreinen ruimte beschikbaar komt. In relatieve zin kent Almere-Lelystad het grootste overschot; hier wordt de ingezette lijn die is gericht op het beheerst terugbrengen van de planvoorraad gecontinueerd. Andere overschotten zijn in relatieve zin kleiner en kunnen een rol vervullen in de opvang van de te verwachten uitstroom van de te transformeren terreinen in Amsterdam. De transformatieopgave is ambitieus en stelt gemeenten en regio voor grote uitdagingen. Alleen bedrijventerreinen die goed zijn ontsloten, die een hoge ruimtelijke kwaliteit kennen, en die – onder meer qua kavelgrootte en parkmanagement – in weten te spelen op de marktvraag, kunnen een grote ruimtevraag verwachten.
Het Bestuurlijk Overleg Platform Economie van de MRA heeft eind 2018 besloten het gebied BTAZ (als 60 ha bruto nieuw planaanbod) toe te voegen aan de harde planvoorraad van bedrijventerreinen in de MRA en zodanig op te nemen in de Plabeka-afspraken/monitor op basis van de zacht-hard procedure die is doorlopen. Dit besluit is bekrachtigd in een brief d.d. 17 december 2018 aan de gemeente Amstelveen, ondertekend door de bestuurlijk trekker van de Plabeka gedeputeerde Jaap Bond.
Amsterdam Economic Board (AEB)
De AEB voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het belangrijkste regionale adviesorgaan op economisch gebied. De AEB is samengesteld uit representanten van overheid, bedrijfsleven en kenniswereld. Amstelveen is via de Stadsregio vertegenwoordigd in de AEB. In november 2010 is het convenant ondertekend. Deelnemende partijen committeren zich aan het gezamenlijk investeren in de economie van de Amsterdamse regio om ondernemerschap, innovatie en werkgelegenheid te bevorderen. Zeven economische clusters zijn belangrijk en kansrijk: ICT, Creatieve Industrie, Rode Life Sciences, Zakelijke/Financiële Dienstverlening, Logistiek & Handel, Flowers & Food en Toerisme & Congressen. Voor elk van de clusters wordt een eigen strategie opgesteld.
Platform regionaal Economische Structuur (PRES)
De MRA wil de komende jaren blijven meespelen in de top van Europese regio's. Als een economisch centrum dat aantrekkelijk is voor (internationale) bedrijven, als een dynamische regio met voldoende werkgelegenheid voor iedereen, als innovatieve en creatieve regio die voorop loopt bij de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Om dit te bereiken heeft het PRES de Economische Agenda Metropoolregio Amsterdam 2010-2014 'Global Business Gateway' opgesteld. Voor de zeven economische clusters ligt de nadruk op vijf stimuleringsthema's:
kennis en innovatie (inclusief duurzaamheid) als economische motor;
actief voorsorteren op de arbeidsmarkt van de toekomst;
versterking van promotie, acquisitie en exportbevordering;
garanderen van voldoende ruimte en een goede bereikbaarheid;
good governance: slagkracht en efficiency in regie en uitvoering.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Een aantal thematische uitgangspunten zijn relevant voor dit plangebied.
Werken
Aantrekkelijke werkmilieus zijn een belangrijk onderdeel van het Amstelveense economisch beleid: om de economische structuur te versterken, om een evenwichtige en duurzame economische groei te bevorderen en om de diversiteit in de Amstelveense bedrijvigheid of de directe regio te vergroten. Bedrijventerrein Amstelveen Zuid wordt in de structuurvisie genoemd als uitbreidingslocatie op termijn.
Duurzame ruimte
Dit thema is tweeledig. Enerzijds gaat het over ruimte scheppen voor duurzame oplossingen boven of onder de grond zoals WKO en windenergie. Anderzijds gaat het om het duurzaam ordenen en gebruiken van de ruimte: de juiste functie op de juiste plek. Voor dit plangebied voorziet de gemeente geen grootschalige windenergieopwekking wel zal kleinschalige windenergie met omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt. Het is de bedoeling om het bedrijventerrein zoveel mogelijk (aard)gasloos te realiseren en middels beleidsregels met behulp van de verbrede reikwijdte uit de Crisis en herstelwet in te spelen op het vastleggen van duurzaamheidsbeleid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie en biedt waar mogelijk aanknopingspunten voor het verder in uitvoering brengen van de verschillende beleidsdoelstellingen, projecten en programma's.
6.4.2 Structuurvisie Amstelveen Zuid, 15 december 2010
Op 15 december 2010 heeft de raad van de gemeente Amstelveen de Structuurvisie ‘Amstelveen Zuid’ vastgesteld. De structuurvisie Amstelveen Zuid is een visie op hoofdlijnen volgens de Wet ruimtelijke ordening. De visie brengt reeds vastgesteld beleid en geplande ontwikkelingen in kaart en met elkaar in verband; het biedt voor Amstelveen Zuid een totaalperspectief. De structuurvisie biedt de planologische onderbouwing voor de mogelijkheid tot het (deels) verhalen van gemeentelijke kosten omlegging N201 (inclusief ongelijkvloerse kruising) via de ontwikkelgebieden bedrijventerreinen ‘De Loeten’ en ‘Amstelveen Zuid’ en woningbouwlocatie ‘De Scheg’. Daarnaast behoort, met de structuurvisie als basis, gedeeltelijk kostenverhaal voor provinciaal recreatief groenproject Amstelgroen tot de mogelijkheid.
6.4.3 Bouwsteen strategie werklocaties
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 12 februari 2020 ingestemd met de volgende beleidsuitgangspunten als kader voor het werklocatie-beleid (bron: ‘Bouwsteen strategie werklocaties Amstelveen’, opgesteld door Buck Consultants International in opdracht van gemeente Amstelveen):
Werklocaties worden in een regionaal of metropolitaan verband gepositioneerd en hebben een profilering die aansluit bij lokale en regionale marktbehoeften.
Werklocaties bieden kwantitatief en kwalitatief geschikte ruimte voor autonome groeikracht van lokale ondernemers
Werklocaties spelen in op de groei van kleinschalige ondernemersvormen door marktgerichte (vastgoed)concepten te stimuleren en te faciliteren
Werklocaties worden multifunctioneel ingericht waarbij initiatieven die bijdragen aan de aantrekkelijkheid en levendigheid van de werkomgeving zoveel als mogelijk worden gefaciliteerd. Functies worden gescheiden waar dat nodig is
Werklocaties beschikken over een mobiliteitsprofiel passend bij gewenste typen functies en doelgroepen, waar mogelijk met nieuwe mobiliteitsconcepten
Werklocaties worden op een duurzame wijze (her)ontwikkeld door initiatieven te stimuleren voor energiebesparing, -opwekking, circulariteit, duurzame mobiliteit, ruimtelijke (beeld)kwaliteit en klimaatadaptatie.
Specifiek voor BTAZ wordt de volgende ontwikkelrichting voorzien: Ontwikkelen van beschikbare ruimte als regionaal-gemengd bedrijventerrein voor de opvang van transformatie Legmeer en de doorgroei van Amstelveense bedrijven. Doel daarbij is dat bedrijven een toegevoegde waarde leveren voor de lokale economie. Dit betekent dat de gemeente geen medewerking verleent aan de korte termijn verkoop van grootschalige kavels voor logistiek vastgoed of datacenters met beperkte toegevoegde waarde voor de lokale economie. De gemeente geeft in samenwerking met grondeigenaren, toekomstige gebruikers en andere belanghebbenden invulling aan bovenstaande beleidsuitgangspunten.
6.4.4 Beleidsregels Datacenters Amstelveen
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 2 juni 2021 de Beleidsregels Datacenters Amstelveen vastgesteld.
Vanuit de markt neemt de druk toe om datacenters te vestigen in Amstelveen.
De grote vraag naar datacentercapaciteit, die in aanzienlijke mate samenhangt met de relatief goedkope stroom in Nederland, leidt tot een enorm beslag op schaarse ruimte en legt een fors beslag op de beschikbare netcapaciteit en de elektriciteitsvoorziening. De datacentervestigingen hebben bovendien een flinke impact op de leefomgeving, het landschap en verbruiken veel water. De gemeente Amstelveen wil de negatieve effecten van datacenters op de leefomgeving minimaliseren.
De gemeente Amstelveen heeft ambities om initiatieven op het gebied van energiebesparing en circulaire economie te stimuleren. Denk aan duurzame energieopwekking, duurzame mobiliteit, ruimtelijke kwaliteit, waterberging en (milieu)ruimte voor enkele circulaire bedrijven. Dat leidt tot nieuwe bebouwing met andere materialen en andere inrichting van gebouwen en terreinen en klimaatneutraal. Daarnaast staat de gemeente Amstelveen voor een aantal bijzondere ruimtelijke opgaven, zoals het ontwikkelen van beschikbare ruimte als regionaal-gemengd bedrijventerrein voor de opvang van transformatie en doorgroei van Amstelveense bedrijven. Dit betekent dat de gemeente geen medewerking wil verlenen aan de korte termijn verkoop van kavels voor datacenters.
In BTAZ zijn datacenters expliciet uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan. Hiermee wordt ingespeeld op het doel van deze beleidsregel.
6.4.5 Beleidsregel Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Amstelveen Zuid
Dit bestemmingsplan is een bestemmingsplan verbrede reikwijdte in het kader van artikel 7c Besluit Uitvoering Crisis en Herstelwet. Dit betekent onder andere dat in de regels gebruik gemaakt kan worden van dynamische verwijzingen naar beleidsregels. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen dient aan de beleidsregel getoetst te worden zoals die op dat moment geldt.
Eén van deze beleidsregels die specifiek voor dit bestemmingsplan is opgesteld is de beleidsregel Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Amstelveen Zuid. Een ontwerp van deze beleidsregel is als ontwerp ter visie gelegd parallel aan dit bestemmingsplan. Mede naar aanleiding van inspraakreacties is het beeldkwaliteitsplan aangepast en meer in overeenstemming gebracht met regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Het heeft er ook toe geleid dat sommige keuzes met betrekking tot omvang van gebouwen en de plek van de gevels nu in verband met de rechtszekerheid zijn vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan (in combinatie met de verbeelding), waar deze eerder met name in het beeldkwaliteitsplan waren terug te vinden.
In het Beeldkwaliteitsplan worden eisen gesteld aan de typologie van nieuwe bebouwing en aan de inrichting van de buitenruimte. Hierbij wordt met name gelet op de plek, de vorm en de materialisatie van de gevels. Voor de buitenruimte is een aantal profielen opgenomen waaraan moet worden voldaan.
6.4.6 Beleidsregel Leidraad duurzaam bouwen en gebiedsontwikkeling BTAZ
Met de Beleidsregel ‘Leidraad Duurzaam Bouwen en Gebiedsontwikkeling BTAZ’ wordt uitvoering gegeven aan een duurzame ontwikkeling van het ontwikkelgebied BTAZ. De Beleidsregel vormt tevens de uitwerking van de open norm en voorwaarden die in de regels van het bestemmingsplan zijn opgenomen. Met de uitwerking in beleidsregels wordt de mogelijkheid geboden om op een aantal thema's gedurende de looptijd van het bestemmingsplan BTAZ nadere sturing te geven aan activiteiten en functies met het oog op het realiseren van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit .
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.1 m.e.r - beoordeling
Of sprake is van een verplichte m.e.r.-procedure en welke type procedure toegepast moet worden is afhankelijk van diverse factoren; het type voorgenomen activiteit, de omvang daarvan en of ertoe wordt besloten middels een kaderstellend plan of een concreet besluit. Ook is relevant of een zogeheten passende beoordeling nodig is vanwege mogelijk significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000).
Voor BTAZ geldt dat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtig voornemen op grond van categorie D11.3 van de bijlage van het Besluit m.e.r. (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), en categorie D11.2 van diezelfde bijlage (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen).
Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet in beginsel altijd eerst worden beoordeeld of vanwege belangrijke nadelige milieugevolgen een volledige m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Hiervoor wordt dan een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen.
Omdat uit het stikstofdepositieonderzoek is gebleken dat geen 'passende beoordeling' noodzakelijk is, is een m.e.r.-beoordeling opgesteld en een m.e.r. -beoordelingsbesluit genomen (en is het aanvankelijke besluit een MER op te stellen weer ingetrokken). In dit besluit is vastgelegd dat een m.e.r. niet noodzakelijk is. Deze is te vinden onder Overige bijlagen.
De conclusies uit de m.e.r.-beoordeling met betrekking tot onderstaande thema's en paragraven zijn overgenomen. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen onder de Overige bijlagen bij deze bestemmingsplantoelichting.
7.2 Bodem
7.2.1 Beleid en regelgeving
Wettelijk- en Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer/Amstelveen bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2013), maar er zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.
De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.
Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in het aanwezige aardkundige erfgoed. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
7.2.2 Relevantie plangebied
Bodemopbouw
De oorsprong van het plangebied is beschreven in paragraaf 5.1.3 over cultuurhistorie.
In de vorige eeuw is in grote delen van de Noorder Legmeerpolder grondverbetering toegepast. Hierbij is de zandige ondergrond m.b.v. een diepploeg omhoog gebracht en vermengd met de bovenliggende klei. Hierdoor is de bodem geschikt gemaakt voor akkerbouw.
De wegen en taluds rondom de polders (m.u.v. de Randweg) zijn voormalige polderkades (= Bovenland) en bevatten een basis van veen. De wegen in het gebied zelf zijn voorzien van een zandbed. Ook het spoorbed van de voormalige spoorlijn bestaat uit aangebracht zand. Het maaiveld van het plangebied kent een kleine variatie maar bevindt zich gemiddeld op –4,5 NAP, de bodemopbouw in de Legmeerpolders bestaat uit lichte klei. Soms komt er nog een laag veen voor van meer dan 40 cm binnen de eerste 80 cm, maar het merendeel van de venige gronden bevat veel klei in de bovenste 80 cm.
Bodemkwaliteit
RoyalHaskoningDHV heeft onderzoek verricht en heeft op 18 september 2020 een concept rapport opgeleverd waarin de bodemkwaliteit nader wordt beschouwd. Dit rapport maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van deze plantoelichting. Hieronder volgt een weergave van de belangrijkste conclusies.
Op basis van de verkregen informatie voor het plangebied BTAZ zijn de volgende conclusies te trekken:
Er bevinden zich binnen het plangebied land- en tuinbouwpercelen. Uit de archieven zijn geen gegevens naar voren gekomen die leiden tot een onverdachte situatie voor bestrijdingsmiddelen. De land- en tuinbouwpercelen worden derhalve aangemerkt als zijnde verdacht voor bestrijdingsmiddelen;
Er bevinden zich binnen het plangebied meerdere gedempte sloten. Uit de digitale archieven zijn geen gegevens naar voren gekomen waaruit blijk dat de samenstelling en kwaliteit van het dempingsmateriaal bekend is. De gedempte sloten worden derhalve aangemerkt als zijnde verdacht voor bodemverontreiniging;
Er worden binnen het plangebied meerdere activiteiten uitgevoerd die potentieel voor bodemverontreiniging kunnen zorgen. Bij beëindiging van deze activiteiten dient in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) de eindsituatie vastgelegd te worden. Hieruit volgt mogelijk een saneringsplicht voor de vergunninghouder;
Ter plaatse van het benzineservicestation (Shell) is sprake van een geregistreerde restverontreiniging met minerale olie in de grond/grondwater en een ongewoon voorval dat heeft plaatsgevonden in 2017. De huidige stand van zaken m.b.t. verplichtingen in het kader van de Wet bodembescherming is niet bekend. Wel bekend is dat er in 2019 nog een monitoringsronde is uitgevoerd;
Er bevinden zich binnen het plangebied meerdere opstallen en erfverhardingen daterend uit een periode waarin veel asbest is vervaardigd en is toegepast in bouwwerken. Deze opstallen en verhardingen worden derhalve aangemerkt als zijnde verdacht voor asbest;
Op basis van de Nota bodembeheer geldt het generieke beleid. Voor de standaard NEN5740-parameters wordt verwacht dat de grond wordt aangemerkt als zijnde klasse Achtergrondwaarde. Ten aanzien van PFAS zijn er binnen het plangebied geen bronnen aanwezig. Derhalve wordt voor deze stoffengroep verwacht dat verspreiding heeft plaatsgevonden door atmosferische depositie, waardoor sprake is van een diffuus belaste bodem.
Geconcludeerd wordt dat in de huidige situatie en in de toekomstige gewenste situatie geen noodzaak bestaat tot bodemsanering.
7.3 Water
7.3.1 Beleid en regelgeving
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water leidt, samen met de dochterrichtlijn Grondwater tot een verbetering en bescherming van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in de lidstaten. De Kaderrichtlijn voorziet in drie planperiodes. Momenteel is de 2e planperiode, de uitvoering van de 2e generatie stroomgebiedsbeheerplannen door alle lidstaten ter hand genomen. In 2022 start de 3e en laatste planperiode die in 2027 afloopt. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, hemelwaterverwerking, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid. Er worden in 2022 opnieuw voor de 3e en laatste planperiode, ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is het rijksbeleid voor de landelijke en regionale wateren vastgelegd. Het Nationaal Waterplan wordt vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van onze watersystemen, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Ne-42 bestemmingsplan Herziening Landgoederen en Groene Gebieden verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een landelijk, gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Het versnelt en intensiveert de aanpak van 4 thema’s: wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Het is plan is landelijk gepresenteerd op Prinsjesdag 2017. Het DPRA legt de gemeenten direct op om in 2020 over vastgesteld beleid per gemeente te beschikken over de 4 thema’s. In 2050 dienen alle Nederlandse gemeenten “klimaatrobuust” te zijn, d.w.z. alle maatregelen moeten dan zijn uitgevoerd.
Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van
klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen gebeurt dat met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019-2020.
Watervisie 2021 provincie Noord-Holland
De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:
waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s;
zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
kader stellen voor regionale waterkeringen;
beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
waterrobuust inrichten bevorderen;
bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
Zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het waterschap van Amstel, Gooi en Vecht.
Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP)
AGV is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater. Elke zes jaar maakt het waterschap een waterbeheerplan, tegelijkertijd met (en afgestemd op) het Nationale Waterplan van het Rijk en de provinciale waterplannen. In dit Waterbeheerplan beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 en een aanpak op hoofdlijnen.
Uitgangspunten WBP
samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
behoud van de zelfstandige bevoegdheid.
Beleidsregels Keur 2019
De Keur van Amstel, Gooi en Vecht is op 1 november 2019 vastgesteld. De Keur is, net als die van Rijnland, een verordening met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als AGV daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. De Keur is te vinden op de website: www.agv.nl.
7.3.2 Voorstel Waterschap AGV voor BTAZ
De wateropgave verdeelt het plangebied in 3 gebieden i.v.m. doorkruisende wegen, tramlijn en capaciteit van duikers. Het gaat om het gebied ten zuiden van de N201, en daarboven om het gebied west en oost van de tramlijn. Dit is om een robuust watersysteem op te zetten voor een terrein waar veel verhard oppervlak en dus versnelde afstroming zal komen.
Watergangen omlijnen bij voorkeur elke kavel zodat er minder overlast zal zijn bij heftige neerslag omdat er geen afwenteling van kavel op kavel kan ontstaan. Hierbij staan watergangen altijd met elkaar in contact en zijn er geen doodlopende watergangen. Eventueel kunnen kavels ook gescheiden worden met een soort wadi die aansluit op een watergang.
Breedte van de watergangen hangt af van het type water waarvoor gekozen wordt: primair of secundair. Primair water wordt door Waternet onderhouden en moet daarom aan eisen voldoen die staan beschreven in het Programma van Eisen dat al eerder is gemaild. Secundair water moet worden onderhouden door de perceel eigenaar, daarbij moet er dus wel ruimte zijn om te kunnen onderhouden en moet het water bereikbaar zijn om te schouwen. Er is een groot risico voor opbarsting van watergangen in deze omgeving. Onderzoek naar het risico is noodzakelijk voor het aanleggen of verbreden van watergangen. Voor stuwen en andere kunstwerken in het watersysteem is het van belang het Programma van Eisen aan te houden.
Het totale oppervlak aan water is bij voorkeur 10% of meer. Deze oppervlakte geeft een toekomstbestendig watersysteem.
Ecologisch
Taluds van 1:3 zijn minimaal nodig voor natuurvriendelijke oevers. Watergangen met verschillende dieptes ontwerpen zodat er verschillende biotopen ontstaan voor organismen.
Waterkwaliteit
Bomen langs watergangen is niet wenselijk i.v.m. bladval in de watergang en de nutriënten die daarbij vrijkomen. Voor de waterkwaliteit bestaat een verplichting deze te verbeteren door de KRW-wetgeving. Er mag door de ontwikkeling geen achteruitgang optreden.
Hemelwater wordt waar mogelijk eerst vastgehouden in het gebied voordat het wordt afgevoerd. Het hangt van het type bedrijf af of zij hun hemelwater zonder voorbehandeling mogen lozen op het oppervlaktewater.
Klimaatadaptatie
Het is van belang dat het beleid in ontwikkeling bij de gemeente zoveel mogelijk wordt aangehouden. Industrieterreinen staan bekend om grote verharde oppervlakken resulterend in meer hitte en wateroverlast. Om dit te ondervangen zouden groen/blauwe daken een uitkomst kunnen bieden. Meer informatie over dit type dakbedekking is te vinden op www.rainproof.nl. Resultaten van stresstesten op wateroverlast en hitte zijn te vinden op www.agv.klimaatatlas.net of www.mra.klimaatatlas.net.
Overstromingsrisico
Dit gebied ligt op een plek waar het aandeel overstromingen resulterend in een diepte van 20-50 cm gezamenlijk 50% of groter is. Het is op kavel terrein handig om hiermee rekening te houden en zo in te richten dat 50 cm water tot zo min mogelijk schade leidt. Deze risico’s zijn afgeleid van de klimaateffect atlas.
7.3.3 Relevantie plangebied
Zoals in Bijlage 6 is te zien is binnen het vigerende kader sprake van 1 % oppervlaktewater binnen het te ontwikkelen plangebied en 91 % onverhard gebied. In de nieuwe situatie bij volledige ontwikkeling van BTAZ is dat 10 % oppervlaktewater en in totaal ongeveer 73 % verhard gebied. Hiermee wordt met betrekking tot de hoeveelheid te realiseren water voldaan aan het beleid van Amstel Gooi en Vechtstreek en de uitgangspunten uit de Startnotitie.
Naast de watercompensatie is ook de waterhuishouding nader bestudeerd. Het Waterhuishoudkundig plan is opgesteld door RoyalHaskoningDHV in overleg met waterschap Amstel Gooi en Vecht. Het resultaat hiervan is eveneens opgenomen onder Bijlage 6.
7.4 Archeologie
7.4.1 Beleid en regelgeving
Wet op de archeologische monumentenzorg
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om
archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid zal door een paraplubestemmingsplan gemeentebreed worden verankerd.
De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als ‘AMK-terrein’ (Archeologische Monumentenkaart) of als ‘historische kern’. Dit zijn de op kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp, bestaande en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel en locaties van voormalige molens en posten Linie van Krayenhoff). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m² een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar ‘historische bebouwing’ heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m². De zone van het onverveend bovenland (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen) heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m² een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getij-inversie-ruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorderlegmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m² een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.
7.4.2 Relevantie plangebied
Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Verder heeft bureau Vestigia een bureauonderzoek uitgevoerd naar mogelijk aanwezige waarden en eventuele vervolgacties die in het gebied noodzakelijk zijn. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Onderstaand volgt een korte weergave van de bevindingen.
Het plangebied is momenteel grotendeels in agrarisch gebruik. Het plangebied zal gefaseerd worden ontwikkeld. Afhankelijk van de vraag, behoefte en ontwikkeling van bedrijven zal het plangebied worden ingericht en de kavels worden uitgegeven. Dit maakt het mogelijk om de uitgifte goed te laten aansluiten op de ontwikkelingen in de lokale en regionale markt, en de investeringen in het openbaar gebied aan te laten sluiten bij uitgifte van bedrijfsgronden. Er is nog geen inrichtingsplan of DO beschikbaar. Zodoende zijn de exacte verstoringsdiepte en het verstoringsoppervlak op dit moment nog niet bekend.
De te verwachten verstoringen zullen plaatsvinden in het kader van de aanleg van wegen (doorgaans met een cunet tot 1 m -mv), infrastructuur in de vorm van riolering, kabels en leidingen (doorgaans 1-1,5 m -mv), het uitgraven van watergangen (ca. 1 m -mv), en uiteraard de nieuwbouw van bedrijfspanden (doorgaans 1 m -mv voor een reguliere fundering met heipalen).
Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek bestaat binnen het oostelijke deel van het plangebied vanwege de aanwezigheid van een kreekrug in de ondergrond een lage tot middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit het Neolithicum. In principe is deze kreekrug een mogelijke locatie geweest voor menselijke bewoning en activiteit. Ervaring in dit deel van het Hollands Veen- en Kleigebied leert echter dat (intacte) vindplaatsen uit deze periode zeer schaars zijn, maar natuurlijk ook niet geheel kunnen worden uitgesloten.
Uit eerder archeologisch onderzoek aan de randen van het onderhavige plangebied is gebleken dat de top van de kreekrug niet meer intact is, en deels is opgenomen in de bouwvoor. Of dit ook binnen het plangebied van toepassing is kan op basis van de beperkte bodemkundige informatie niet worden vastgesteld. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats uit andere perioden wordt als laag ingeschat.
Advies
Gezien de omvang van het plangebied (ca. 69 ha, waarvan ca. 50 ha in een gebied met een verhoogde verwachting bij de kreekrug) in combinatie met de lage tot middelhoge archeologische verwachting en de aangetoonde verstoringen, lijkt het niet zinvol om het hele plangebied meteen in een vlakdekkend grid af te boren. Geadviseerd wordt om, in overleg met het bevoegd gezag, eerst vijf of zes raaien boringen te plaatsen, haaks op de ligging van de kreekrug. Deze boringen dienen om de archeologische potentie van de kreekrug binnen het plangebied in kaart te brengen, alsmede de mate van verstoring. Op basis van deze landschappelijke informatie kan dan worden beoordeeld of verder onderzoek nog zinvol is, of dat het archeologisch vooronderzoek daarmee kan worden afgesloten.
Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Amstelveen, om op basis van dit rapport en het hierin geformuleerde advies een besluit te nemen ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek of het beëindigen van het archeologisch onderzoeksproces.
Ook wanneer het plangebied op enig moment op basis van de resultaten van archeologisch onderzoek wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst).
Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Amstelveen, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
In de regels van dit plan zijn de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie -4 en Waarde Archeologie -5 overgenomen om de archeologische waarden te waarborgen.
7.5 Verkeer en parkeren
7.5.1 Beleid en regelgeving
Mobiliteitsvisie Amstelveen
Op 12 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Amstelveen de Mobiliteitsvisie vastgesteld.
Jarenlang leefde het beeld in Amstelveen dat de gemeente een beheergemeente zou worden: nauwelijks tot geen inwonersgroei en geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen. De opgave was vooral om het beheer goed op orde te hebben, daar paste ook beleidsarm werken op het vlak van verkeer en vervoer bij. Inmiddels is Amstelveen de grens van 90.000 inwoners gepasseerd en wij verwachten de komende jaren de grens van 100.000 inwoners te passeren en het is niet ondenkbaar dat de gemeente nog verder doorgroeit.
Ook de rest van de Metropoolregio Amsterdam groeit stevig. Dit zorgt voor een grote opgave om Amstelveen in de komende jaren met een duurzaam vervoerssysteem veilig, leefbaar en bereikbaar te houden. Want hoe faciliteren wij deze toenemende verkeersdruk in een gemeente waar het vervoerssysteem steeds vaker en meer tegen haar grenzen aan loopt?
Daarnaast komen er allerlei trends en ontwikkelingen op de gemeente af. Dit gaat bijvoorbeeld om technologische ontwikkelingen en beschikbaarheid van data, om de verdergaande trek naar de stad en om klimaatvraagstukken. Dit alles heeft impact op de toekomstige bereikbaarheid van, naar en in Amstelveen en leidt tot nieuwe vraagstukken en opgaven rond mobiliteit die momenteel nog niet in beleid verankerd zijn. Ook is de landelijke en regionale beleidstrend om niet meer, zoals voorheen, te werken vanuit modaliteit (vervoerswijzen apart) maar meer vanuit mobiliteit (één systeem) in nauwe samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen.
Dit zijn de redenen om een Mobiliteitsvisie voor Amstelveen op te stellen. Als we niets doen en doorgaan op het huidige beleid, loopt Amstelveen in de toekomst vast. Deze Mobiliteitsvisie geeft richting aan de plannen om de Amstelveners tot 2040 prettig en veilig vervoer te kunnen bieden in een leefbare stad, ondanks de toenemende verkeerdruk. Belangrijke speerpunten om dit te realiseren zijn:
Wij werken aan een mobiliteitssysteem voor iedereen. Bereikbaar per alle modaliteiten maar ook voor alle bevolkingsgroepen, zowel jong en goed ter been als ouder en mindervalide. Alle Amstelveners moeten zich van, naar en in de stad kunnen bewegen;
Bereikbaar voor Amstelveners met OV, auto, fiets en andere vervoersmiddelen in samenhang met elkaar, met ruimtelijke plannen en met regionale ontwikkelingen;
Auto- en vrachtverkeer zonder herkomst of bestemming Amstelveen om de stad heen leiden in plaats van er doorheen en betere ontsluiting van Zuidwest Amstelveen op de A9 via de Bosrandweg/Fokkerweg;
Proactief verkeersveiligheidsbeleid;
Goede verbindingen met NS-stations Schiphol, Zuid en Bijlmer ArenA met comfortabele overstap;
Beter fijnmazig OV binnen de stad en zorgen voor een goede bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen zoals gezondheidscentra, ouderencomplexen en het ziekenhuis;
Mobiliteitshubs waar verschillende vervoerswijzen samenkomen;
Betere en snelle (regionale) fietsverbindingen;
Verduurzaming van stadslogistiek, faciliteren van elektrificering van vervoer en deelmobiliteit
Nota Parkeernormen 2021
Door parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in het planproces te bepalen en vraag en aanbod van het aantal parkeerplaatsen goed op elkaar af te stemmen wordt parkeeroverlast voorkomen wat zorgt voor een verbetering van de verkeersveiligheid. Uiteindelijke leidt dit tevens tot een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers.
Eind 2015 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen 2016 vastgesteld. Door diverse ontwikkelingen kwamen de normen zoals deze in 2015 zijn vastgesteld steeds meer onder druk te staan en is er in praktijk steeds meer sprake van maatwerk. Hoewel de mogelijkheid tot maatwerk niet uitgesloten moet worden, is het wenselijk om zoveel mogelijk normen beleidsmatig vast te leggen. In december 2020 heeft de gemeenteraad van Amstelveen een nieuw parkeerbeleid vastgesteld voor de gehele gemeente. Dit beleid is per 6 maart 2021 in werking getreden. BTAZ behoort in deze nota tot zone D. In de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen. Aangezien het bestemmingsplan waarschijnlijk een langere looptijd zal hebben dan de Nota Parkeernormen betreft het een dynamische verwijzing.
7.5.2 Relevantie plangebied
Het Bedrijventerrein Amstelveen Zuid (BTAZ) wordt een lokaal en regionaal bedrijventerrein. De werknemers en bezoekers van BTAZ zullen dus komen vanuit Amstelveen en heel de regio. Het is daarom belangrijk dat BTAZ multimodaal bereikbaar is en dat, conform de Mobiliteitsvisie Amstelveen, duurzame en ruimtebesparende mobiliteit voorrang krijgt en er een Mobiliteitsprogramma van Eisen opgesteld wordt als onderdeel van de totale ontwikkeling.
Specifieke aandachtspunten per modaliteit
Voor het openbaar vervoer ligt er een kans in het realiseren van een halte van de Amsteltram op BTAZ. Dit maakt BTAZ extra goed bereikbaar per openbaar vervoer. Daarnaast is het ook van belang om aan de randen van BTAZ (west- en oostzijde) haltes van R Net te hebben om vanuit daar het terrein op te kunnen. Meerdere bedrijven die nu op Legmeer zitten en naar BTAZ willen verhuizen hebben aangegeven dat veel werknemers met het OV komen. Het is daarom van belang om bij de start van BTAZ al (tijdelijk) openbaar vervoer beschikbaar te hebben.
De (elektrische) fiets is sterk in opkomst en maakt inmiddels volledig onderdeel uit van het totale mobiliteitspakket van Amstelveen. De regionale en lokale fietsbereikbaarheid (van, naar en in BTAZ) moet goed geborgd zijn. Zo wordt er in het plan een nieuwe fietsverbinding met Uithoorn opgenomen en is het van belang om, bijvoorbeeld via deelfietsen, een goede connectie te hebben met Busstation Zwarteweg in Aalsmeer of Busstation Uithoorn voor de oost-west OV-verbindingen.
Zoals al eerder gezegd staat de autobereikbaarheid onder druk. De N201 heeft nog wel voldoende restcapaciteit, maar door alle ontwikkelingen aan de zuidkant van Amstelveen en in Aalsmeer staat de doorstroming op de Legmeerdijk (N231) en de Bovenkerkerweg / Zijdelweg (N521) steeds verder onder druk. BTAZ moet ook per (vracht)auto bereikbaar zijn.
Op het vlak van verkeersveiligheid gaat het om een actieve integrale aanpak. In de planvorming al zorgen dat bewegen op BTAZ voor alle verkeersdeelnemers veilig en comfortabel is.
Voor de realisatie van BTAZ is onderzoek verricht door GoudappelCoffeng in samenwerking met RoyalHaskoningDHV. Deze bevindingen zijn terug te vinden als Bijlage 4.
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies:
De planvarianten zorgen voor een beperkte toename op verkeersveiligheidsrisico’s, doordat meer kruispunten ontstaan, meer verkeer en in het plangebied het fietsverkeer beperkt gescheiden is van het gemotoriseerd verkeer.
De bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer neemt af zonder nadere maatregelen. De toename van het verkeer zorgt voor extra druk op het omliggende wegennet en de kruispunten die het gebied ontsluiten, waarbij de Zijdelweg het meest kritisch is, zowel de (turbo)rotondes als de wegvakken zelf.
Maatregelen, dat wil zeggen infrastructurele aanpassingen, zullen onvermijdelijk zijn op de kwaliteit van de afwikkeling te waarborgen met de beoogde planvorming.
Ten aanzien van de beoogde verkeersstructuur ín het plangebied worden geen knelpunten voorzien.
Door de realisatie van de halte van de Uithoornlijn in het plangebied en de toevoeging van een flink P+R-terrein, krijgt de bereikbaarheid per openbaar vervoer wel een positieve impuls en dito waardering in vergelijking met de referentiesituatie.
Voor langzaam verkeer (fietsers, voetgangers) treedt met de planvorming en daarbij beoogde voorzieningen een beperkte verbetering op, met name vanwege een nieuwe fietsverbinding over de Uithoornlijn heen, tussen de westzijde van het plangebied c.q. de Meerlandenweg en de oostzijde van het plangebied c.q. de Zijdelweg.
Bovenstaande conclusies hebben ertoe geleid dat een deel van het bestemmingsplangebied pas kan worden gerealiseerd als uit een jaarlijkse verkeersmonitor blijkt dat de wegcapaciteit van de Zijdelweg voldoende is om de kwaliteit van de doorstroming te waarborgen. Zodra de Zijdelweg is verruimd vervalt deze voorwaarde. Hierover zullen afspraken met de provincie worden gemaakt. Binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (20 jaar) is het aannemelijk dat de verbreding daadwerkelijk is gerealiseerd en zodoende de ontwikkeling van dit deel van de bestemming Bedrijventerrein mogelijk is.
In het exploitatieplan voor BTAZ wordt eveneens voorzien in de realisatie van deze (bovenwijkse) investering, en het proportionele deel van de verbreding van de Zijdelweg is in het exploitatieplan opgenomen.
Parkeren op BTAZ
Ontwikkelingen op BTAZ moeten voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Amstelveen. Parkeren dient geheel op eigen terrein plaats te vinden. In de openbare ruimte is geen parkeergelegenheid voorzien met uitzondering van het voorziene P&R terrein bij de tramhalte.
7.6 Geluid
7.6.1 Beleid en regelgeving
In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Industrielawaai
BTAZ wordt een niet-geluidgezoneerd bedrijventerrein en wordt dus niet getoetst aan de Wet geluidhinder op dit onderdeel. Dat betekent dat in de gebruiksfase ieder bedrijf op zichzelf wordt getoetst aan de geluidnormen en niet alle bedrijven gecumuleerd. De verwachte geluidbelasting door het bedrijventerrein als geheel kan wel worden afgewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor gelden geen vaste geluidnormen.
Op BTAZ worden bedrijven toegelaten op basis van de VNG-uitgave ‘milieuzonering nieuwe stijl’ (2019). Milieuzonering nieuwe stijl anticipeert op de integratie van milieu en ruimte in de Omgevingswet en gaat uit van de beschikbare geluidruimte voor een bedrijf. In die nieuwe systematiek gelden er concrete geluidnormen waaraan een bedrijf moet voldoen op een afstand van 30 of 50 meter van de terreingrens van het bedrijf.
Daarnaast gelden bij woningen de normen op grond van het Activiteitenbesluit. Milieuzonering nieuwe stijl biedt meer bescherming tegen cumulatie dan de huidige tot nu toe veel toegepaste systematiek (VNG Bedrijven en milieuzonering uit 2009). In die huidige systematiek staan namelijk géén geluidnormen waaraan wordt getoetst. De enige normen waaraan wordt getoetst zijn die uit het Activiteitenbesluit: 50 dB(A) bij de dichtstbijzijnde woning, ongeacht de afstand, en 55 dB(A) bij een woning op een bedrijventerrein.
Hieronder een schematische weergave van de geluidnormering per bedrijf op grond van milieuzonering nieuwe stijl. De geluidruimte van een bedrijf is afhankelijk van de zone voor geluid waarin het bedrijf is gelegen
Wegverkeerslawaai
Het toetsingskader voor wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder, voor zover het gaat om de effecten door nieuwe wegen en de reconstructie (fysieke wijziging) van bestaande wegen. De toename van wegverkeerslawaai door de planontwikkeling op de bestaande en niet fysiek te wijzigen wegen wordt in het bestemmingsplan afgewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Om die reden word het wegverkeerslawaai cumulatief in beeld gebracht en getoetst (en niet per weg) en wordt geen rekening gehouden met de aftrek ex art 110 g Wet geluidhinder van maximaal 5 dB. De toetsing vindt plaats ten opzichte van de referentiesituatie; de huidige situatie plus alle autonome ontwikkelingen.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen moet daarnaast worden beschouwd of de geluidbelasting door de reconstructie van bestaande wegen niet hoger is dan 5 dB boven de huidige waarde en niet hoger dan 68 dB.
Luchtverkeerslawaai
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.
7.6.2 Relevantie plangebied
RoyalHaskoningDHV heeft onderzoek verricht naar de geluidseffecten van de uitvoering van het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan volgt hieronder een korte weergave van de conclusie maar wordt voor de volledigheid verwezen naar Bijlage 7.
Wegverkeerslawaai
Ten gevolge van de reconstructie van de Zijdelweg worden op 3 woningen de huidige
grenswaarden overschreden.
Bij de Zijdelweg 9 bedraagt de geluidbelasting na een toename van 2 dB maximaal 68 dB. Een hogere waarde van 68 dB is voor deze woning mogelijk omdat dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB niet wordt overschreden.
Met geluidreducerend wegdek kan het reconstructieeffect op deze gevel worden weggenomen.
Bij de Zijdelweg 11 bedraagt de maximale geluidbelasting ten gevolge van de Zijdelweg 63 dB. Geluidreducerend wegdek kan waarschijnlijk een deel van het reconstructie-effect opheffen. Indien dit onvoldoende blijkt te zijn kan door de provincie in het kader van de reconstructie een hogere waarde van maximaal 63 dB worden overwogen ten gevolge van de Zijdelweg.
Bij de Zijdelweg 13 bedraagt de maximale geluidbelasting ten gevolge van de Zijdelweg 60 dB. Geluidreducerend wegdek kan waarschijnlijk een deel van het reconstructie-effect opheffen. Indien dit onvoldoende blijkt te zijn kan door de provincie in het kader van de reconstructie een hogere waarde van maximaal 61 dB worden overwogen ten gevolge van de Zijdelweg.
Bij het vaststellen van hogere waarden moet onderzocht worden of aan de woningen nog gevelmaatregelen getroffen moeten worden.
Bij de woningen Zijdelweg 9 en 13 treden naast toenames van geluid op de hoogst belaste gevels ook relevante toenames op andere gevels op, die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door reflecties in de geplande bebouwing op het nieuwe bedrijventerrein. Dit is niet direct een reconstructieeffect maar een planeffect. Overwogen kan worden om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te bezien of aan die gevels maatregelen getroffen moeten worden om te voldoen aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB (richtwaarde voor bestaande saneringswoningen).
Bij de Meerlandenweg is geluidreducerend wegdek niet effectief vanwege de invloed van de kruising.
- Bij de Meerlandenweg 52 bedraagt de maximale geluidbelasting vanwege de Meerlandenweg 59 dB.
- Bij de Meerlandenweg 53 bedraagt de maximale geluidbelasting vanwege de Meerlandenweg 54 dB.
- Bij de Meerlandenweg 55A bedraagt de maximale geluidbelasting vanwege de Meerlandenweg 53 dB
Het bevoegd gezag kan overwegen om hogere waarden vast te stellen, waarbij onderzocht moet worden of aan de woningen nog gevelmaatregelen getroffen moeten worden.
De geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe wegen op de onderzochte woningen bedraagt op de Meerlandenweg 52 maximaal 51 dB en op de Zijdelweg 13 maximaal 55 dB.
Voor de Meerlandenweg 52 kan een hogere waarde van 51 dB vanwege de nieuwe wegen worden overwogen. Voor deze woning is ook een hogere waarde benodigd van 59 dB vanwege de Meerlandenweg zelf. De cumulatieve geluidbelasting is in dat geval 60 dB. Het geluid vanwege de Meerlandenweg is derhalve veruit maatgevend en de toename ten gevolge van de nieuwe wegen blijft beperkt tot 1 dB.
Voor de woning Zijdelweg 13 kan een hogere waarde van 55 dB vanwege de nieuwe wegen worden overwogen. Voor deze woning is ook een hogere waarde benodigd van 60 dB vanwege de Zijdelweg. Op de zuidgevel is de geluidbelasting vanwege de Zijdelweg maximaal 56 dB. Gecumuleerd met het geluid van de nieuwe wegen is de geluidbelasting op de zuidgevel maximaal 59 dB, dat is lager dan de hogere waarde op de oostgevel vanwege de Zijdelweg alleen.
De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel. Het betreft in alle gevallen waarden in dB Lden inclusief aftrek artikel 110 Wgh. Waarden van maximaal 48 dB Lden zijn weergegeven met ‘-‘.
Cumulatieve waarden zijn alleen weergegeven bij adressen met 2 waarden boven de 48 dB Lden, waarbij de waarde op de hoogst belaste gevel is weergegeven.
In bovengenoemd geluidrapport is het mogelijke reconstructie-effect en de impact van nieuwe wegaanleg onderzocht en getoetst. Doel van het geluidonderzoek is om ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan te bepalen of de geluideffecten passen binnen de kaders van de Wet geluidhinder (uitvoerbaarheidstoets). Het onderzoek is niet bedoeld voor het vaststellen van hogere grenswaarden. De wegontwerpen zijn nog niet afgerond en voor de Zijdelweg is de gemeente geen bevoegd gezag (dat is de provincie Noord Holland). Dit is de reden dat het eerder in ontwerp vastgestelde hogere waarde besluit niet definitief wordt vastgesteld.
In het geluidrapport is de geluidbelasting onderzocht vanwege extra te verwachten verkeer door de reconstructie en aanleg van wegen op de bestaande (bedrijfs)woningen in de omgeving.
Het betreft de volgende wegen:
• Zijdelweg, aanpassing rotonden (reconstructie)
• Meerlandenweg (reconstructie)
• Wegen op het bedrijven terrein (nieuwe aanleg)
Volgens de Wet geluidhinder dient de wijziging aan de wegvakken te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van deze wet.
Op een later moment zullen voor de reconstructie en aanleg van de gemeentelijke wegen, op basis van nader geluidonderzoek, separate besluiten in de zin van de Wet geluidhinder worden genomen (of na inwerkingtreding van de omgevingswet een omgevingsvergunning in de zin van Afdeling 22.4 van de zogenaamde Bruidsschat, onderdeel van het invoeringsbesluit Omgevingswet). Zonder zo’n besluit mag de reconstructie/aanleg niet worden uitgevoerd.
Voor de reconstructie van de provinciale weg zal de provincie de benodigde besluiten nemen.
Industielawaai
Voor industrielawaai is op gevelpunten getoetst. Op iedere woning liggen meerdere rekenpunten. Voor deze rekenpunten is per woning de maximale geluidbelasting bepaald.
Tevens zijn contouren (50 en 55 dB(A)) berekend op 10 meter hoogte.
De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 56 dB(A) etmaalwaarde op de Zijdelweg 9 en 11 op het toekomstige bedrijventerrein.
In onderstaande figuur zijn de 50 en 55 dB(A) contour weergegeven.
Op basis van de kentalberekeningen worden de toetswaarden voor de effectscore aanvaardbaar (0) bij de woningen Zijdelweg 9 en 11 met 1 dB overschreden, uitgaande van de huidige status ‘agrarisch bedrijfswonen’. Door het voornemen verandert de status van deze woningen tot woningen op een bedrijventerrein. Voor woningen op een bedrijventerrein is de berekende geluidbelasting van 56 dB(A) aanvaardbaar.
Cumulatieve geluidbelasting
Voor de woningen met een geluidbelasting vanwege industrielawaai van meer dan 50 dB(A) is tevens het cumulatieve effect met wegverkeerslawaai bepaald.
Bij twee woningen neemt door cumulatie de geluidbelasting ten opzichte van alleen wegverkeerslawaai met 1 dB toe. Dit effect is niet significant, wegverkeer is de maatgevende geluidbron.
Conclusie
Bovenstaande betekent dat als gevolg van wegverkeerslawaai bij de benodigde wegreconstructies een ontwerp besluit hogere grenswaarden geluid ter visie zal worden gelegd voor de gevallen waarin gemeente bevoegd gezag is. Verder is het uitgangspunt dat geluidreducerend asfalt zal worden toegepast op de Zijdelweg en op nieuwe wegen. Hiervoor dient met betrekking tot de Zijdelweg overleg te worden gevoerd met de provincie Noord-Holland als wegbeheerder. De provincie is ook bevoegd gezag voor de hogere grenswaarden bij de wegreconstructie van de Zijdelweg.
7.7 Luchtkwaliteit
7.7.1 Beleid en regelgeving
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
7.7.2 Relevantie plangebied
Het luchtkwaliteitsonderzoek is verricht door RoyalHaskoningDHV. Dit rapport is toegevoegd als Bijlage 8. Hieronder de conclusies:
Het ontwikkelen van bedrijventerrein BTAZ leidt tot meer verkeer. Deze toenames hebben een effect op de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de lucht. Voor alle drie de stoffen geldt dat de concentraties in de lucht buiten het plangebied niet in betekenende mate toenemen, en de Europese grenswaarden alsmede de WHO advieswaarden niet overschrijden.
7.8 Externe veiligheid
7.8.1 Beleid en regelgeving
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
7.8.2 Relevantie plangebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan BTAZ is een m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen. Door RoyalHaskoningDHV is onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid als gevolg van de ontwikkeling van het bestemmingsplan. Hieronder volgen de belangrijkste conclusies. Het volledige onderzoek wordt toegevoegd als Bijlage 9 aan deze plantoelichting.
"Uit de toetsing van de risicobronnen blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het planvoornemen. Uit de toetsing van het groepsrisico volgt dat er verantwoording groepsrisico noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan dient rekening te houden met de aanwezigheid van risicobronnen en de kans dat zich een ongeval kan voordoen waarbij dodelijke slachtoffers vallen. Om de risico’s tot een minimum te beperken dient het bevoegd gezag formeel om advies te vragen bij de veiligheidsregio.
In het kader van de verantwoording groepsrisico is de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland om een preadvies gevraagd ter voorbereiding op het formele advies. Onderstaande maatregelen komen voort uit het advies van van 11 juni 2020 wat is opgesteld in het kader van de Nota Reikwijdte en Detailniveau.
Plangebied:
Toereikende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen realiseren;
Gebouwen in het plangebied tweezijdig bereikbaar maken voor de hulpdiensten;
Een goede ontsluiting vanuit het plangebied realiseren waarbij zo veel mogelijk van de risicobronnen af gevlucht kan worden;
Bij het (constructief) ontwerp van de gebouwen in het plangebied en de te maken keuzes voor bijvoorbeeld materiaaltoepassing en/of uitvoering van de gevels rekening houden met de effecten van ongevallen met gevaarlijke stoffen;
Ontvluchtingsmogelijkheden (vluchtroutes en nooduitgangen) vanuit de gebouwen in het plangebied realiseren die zo veel mogelijk van de risicobronnen af gericht zijn;
Waarborgen dat personen in het plangebied snel (kunnen) worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen;
Voorlichting en risicocommunicatie voor personen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten.
Buisleidingen:
Voorzieningen treffen om de ondergrondse buisleidingen te beschermen;
Strikte regulering met betrekking tot de organisatie van (graaf)werkzaamheden nabij de ondergrondse buisleidingen;
Lpg-tankstation:
Venstertijden voor laden en lossen Lpg ter plaatse van het Lpg-tankstation;
Toetsing risicobronnen
Voor het planvoornemen zijn de relevante risicobronnen getoetst aan de normen voor externe veiligheid.
N201:
Geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied;
Het groepsrisico van de N201 neemt toe en ligt onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Buisleiding W-540-01:
Geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied;
Het groepsrisico blijft gelijk ten opzichte van de huidige situatie en ligt op 0,01 maal de oriëntatiewaarde.
Buisleiding W-529-01:
Geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied;
Het groepsrisico neemt met meer dan 10% toe, maar blijft ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Lpg-tankstation:
Plaatsgebonden risicocontouren 10-6 per jaar voor vulpunt, afleverzuil en reservoir. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied;
Het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie.
Verantwoording groepsrisico
Conform het Bevt (N201), het Bevb (buisleidingen) en het Bevi (lpg-tankstation) moet het groepsrisico worden verantwoord.
Voor de Buisleiding W-529-01 en het LPG tankstation is een uitgebreide verantwoording noodzakelijk. Er dient invulling te worden gegeven aan voorzieningen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarnaast moeten maatregelen worden beschouwd voor de beperking van het groepsrisico (bron- en ruimtelijke maatregelen) en eventuele alternatieve ruimtelijke invulling. De volgende aandachtspunten gelden:
Buisleiding W-529-01: In de planvorming dient rekening gehouden te worden met de invulling van de bevolkingsvlakken in de nabijheid van de buisleiding. De buisleiding kan een fakkelbrand veroorzaken.
Lpg-tankstation: Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met het scenario BLEVE, fakkelbrand en wolkbrandexplosie.
Voor de buisleiding W-540-01 en N201/N521 geldt een beperkte verantwoording: De invloed van deze risicobronnen is beperkt, er dient invulling gegeven te worden gegeven aan voorzieningen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Preadvies verantwoording groepsrisico
In het kader van de verantwoording groepsrisico is een preadvies gevraagd aan de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. In dit advies gaat de veiligheidsregio in op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. In haar advies noemt de Veiligheidsregio maatregelen die ingaan op het plangebied maar ook op de risicobronnen zelf. Te denken valt aan opstelplaatsen en vluchtmogelijkheden. Daarnaast zijn risicocommunicatie en voorlichting belangrijk voor het handelingsperspectief van de aanwezige personen. Voor het lpg-tankstation kunnen venstertijden ingesteld worden en voor graafwerkzaamheden dient een strikte regulering te worden ingesteld in de nabijheid van de aanwezige buisleidingen.
Aanvraag advies door gemeente
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland heeft bij het vooroverleg nogmaals verwezen naar het pre-advies.
7.9 Natuur
7.9.1 Beleid en regelgeving
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.
Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
Naast de soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming is ook de gebiedsbescherming van belang. Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dienen activiteiten getoetst te worden om na te gaan of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden.
In de beslisboom1 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de stappen om vergunningsplicht vast te stellen beschreven (zie figuur hieronder).
7.9.2 Relevantie plangebied
7.9.2.1 Soortenbescherming
RoyalHaskoningDHV heeft op 18 september 2020 een Quickscan opgeleverd met betrekking tot de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Dit onderzoek is in zijn volledigheid opgenomen als Bijlage 5.
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies met betrekking tot dit bestemmingsplan:
Voor de soortgroepen vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelden is op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, verkennende onderzoek en aanvullende veldonderzoeken een voldoende beeld gekregen met betrekking tot het voorkomen.
Er zijn op basis van de uitkomsten van het onderzoek geen beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelde diersoorten in of rondom het plangebied te verwachten, vanwege het ontbreken van geschikte biotoop en schuilgelegenheid in het plangebied.
Ten aanzien van de deze soortgroepen zijn in het kader van de Wnb overtredingen van verbodsbepalingen op voorhand uit te sluiten. Een nader onderzoek is voor deze soortgroepen niet aan de orde. Wel dient voor algemeen voorkomende soorten invulling gegeven te worden aan de zorgplicht (Artikel 1.11 van de Wnb).
De volgende vervolgstappen zijn aan de orde of te adviseren:
Voor kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing; Artikel 3.10) geldt dat er een waarneming van wezel bekend is, de overige soorten zijn niet uitgesloten.
De in het plangebied voor deze soort geschikte biotopen, dienen nader onderzocht te worden met inzet van wildcamera’s, bij voorkeur zogenoemde ‘struikrovers’.
De inzet en onderzoeksinspanning dient vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden uit de ‘Handreiking kleine marterachtigen’ van Provincie Noord-Brabant.
Voor algemeen voorkomende soorten als haas, egel, veldmuis (Artikel 3.10), geldt in provincie Noord-Holland een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen.
Dit houdt dat voor de optredende overtreding geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden.
Wel moeten algemene maatregelen genomen worden om de effecten zo veel als mogelijk te voorkomen of te beperken.
Voor vleermuizen (Artikel 3.5) geldt dat zij mogelijk kunnen voorkomen in de te slopen woningen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger) en/of te kappen bomen (ruige dwergvleermuis).
Een nadere potentiebepaling ten aanzien van de geschiktheid van deze woningen en bomen is de eerste vervolgstap.
Indien vaste rust- en/of verblijfplaatsen niet uitgesloten kunnen worden, dient een nader onderzoek conform het vigerende Vleermuizenprotocol uitgevoerd te worden.
Er worden door het voornemen geen voor vleermuizen geschikte lijnvormige elementen aangetast. Verder vormt het plangebied geen essentieel foerageergebied. Nader onderzoek is alleen nodig m.b.t. vaste rust- en/of verblijfplaatsen.
Voor rugstreeppad (Artikel 3.5) geldt dat het plangebied is de huidige situatie mogelijk geschikt is, en dat de soort ook mogelijk tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in het plangebied kan worden aangetroffen. Dit vanwege de naar verwachting zeer geschikte biotoop voor de soort tijdens de bouwfase van het project.
Nader onderzoek naar het voorkomen van de soort is noodzakelijk. Dit wordt gedaan volgens het onderzoeksprotocol uit het Kennisdocument Rugstreeppad (BIJ12, 2017).
Het is daarnaast uitdrukkelijk aan te bevelen om bij de uitvoering van de werkzaamheden adequate maatregelen te nemen ter voorkoming van vestiging van rugstreeppad in het plangebied, zelfs wanneer uit onderzoek blijkt dat de soort in de huidige situatie niet voorkomt in het plangebied.
Deze maatregelen dienen uitgewerkt te worden in een ecologisch werkprotocol, en mogelijk ook ecologische begeleidt te worden. Omdat de maatregelen ter voorkoming van de overtreding ten aanzien van de verbodsbepalingen genomen worden, is in principe geen sprake van overtreding, en is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk. Wel is het aan te bevelen om het ecologisch werkprotocol voor te leggen aan het bevoegd gezag.
Voor vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen (Artikel 3.1) geldt dat het voorkomen niet geheel is uitgesloten voor de opgaande (te verwijderen) structuren (zoals in bomen broedende roofvogels, als buizerd en ransuil) en de te slopen woonhuizen (zoals in gebouwen broedende soorten, als huismus en gierzwaluw) in het plangebied.
Een nadere potentiebepaling ten aanzien van de geschiktheid van de te slopen gebouwen en de te kappen bomen en opgaande structuren is de eerste vervolgstap.
Dit onderzoek dient bij voorkeur in de winterperiode plaats te vinden, zodat horsten vanaf de grond makkelijker zichtbaar zijn.
Indien blijkt dat er zich hosten In te kappen bomen bevinden moet aanvullend onderzoek uitwijzen om welke vogel het gaat en of het nest in gebruik is. Pas daarna kan bepaald worden of er negatieve effecten optreden en/of een ontheffing van de Wnb aangevraagd moet worden.
Voor algemene broedvogels (Artikel 3.1) geldt dat nesten zijn beschermd in de periode dat de vogels daar gebruik van maken. Hierdoor is geen vaste ‘broedperiode’ aan te geven. Vogels kunnen in en rondom het plangebied tot broeden komen.
Het is aan te bevelen in de planning voor de uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met broedende vogels.
Daarnaast is het aan te bevelen om het plangebied voorafgaande de werkzaamheden ongeschikt te maken als broedgebied voor vogels.
Er kan geen ontheffing aangevraagd worden voor het verstoren van broedende vogels en/of in gebruik zijnde nestplaatsen. Bij het, tijdens de uitvoering, onverhoopt aantreffen van in gebruik zijnde nesten, wordt door de ter zake kundige beoordeeld of de werkzaamheden kunnen aanvangen of dat zij uitgesteld moeten worden.
Laatbroeders zoals houtduif kunnen echter afhankelijk van de temperaturen al in februari tot half oktober nog broeden. Het is daarom te adviseren het terrein één tot twee weken voorafgaande de start van de werkzaamheden te laten controleren door een ter zake kundige ecoloog.
Voor alle soorten, beschermd en niet-beschermd, geldt de algemene zorgplicht. Onderstaand zijn een aantal maatregelen beschreven om invulling te geven aan de algemene zorgplicht:
De werkzaamheden worden bij voorkeur alleen overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd. Veel algemene en beschermde diersoorten zijn vooral actief gedurende de vroege ochtend, late avond en nacht.
Bij het aantreffen van planten en dieren moet worden voorkomen dat deze worden gedood, verwond of onnodig worden aangetast. Aanwezige dieren in het plangebied krijgen de gelegenheid om te vluchten, waarbij zij niet gehinderd mogen worden.
De aannemer maakt enkel gebruik van de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden en ontziet daarbij overige plaatsen met begroeiing en/of beplanting zoveel mogelijk.
Wanneer de werkzaamheden gedurende langere tijd stilliggen, dient het terrein vóór herstart van de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een erkend ecoloog. Dit geldt in het bijzonder tijdens de periode dat vogels kunnen broeden, doorgaans van maart tot en met augustus (afhankelijk van weersomstandigheden).
De werkwijze dient in een ecologisch werkprotocol vastgelegd te worden, waarvan een logboek integraal onderdeel uitmaakt. Bij de uitvoering van de werkzaamheden is het aan te bevelen om een erkend ecoloog te betrekken, om toe te zien op zorgvuldig handelen ten aanzien van eventueel aanwezige diersoorten.
Voor de beschermde soorten die in het plangebied te verwachten zijn, zijn de vervolgstappen in het onderstaande overzicht samengevat (Tabel 6.1).
Tabel 6-1. Overzicht van de te nemen vervolgstappen en advies, opgenomen is ook of het aanvragen van een ontheffing te verwachten is en/of maatregelen tijdens de uitvoering van het project ter voorkoming van overtreding.
Soortgroep
|
Welke soort of soorten? |
Nader onderzoek noodzakelijk? |
Aanvragen ontheffing te verwachten? |
Overig advies
|
Grondgebonden zoogdiersoorten |
|
Vleermuizen
|
Gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, mogelijk ook andere soorten |
Ja |
Ja, indien functies van vleermuizen worden vastgesteld in de te slopen gebouwen of te kappen bomen, is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk |
Indien blijkt dat vleermuispotenties aanwezig zijn en nader onderzocht moeten worden, is het te adviseren om na te gaan op welke wijze verblijfplaatsen gemitigeerd kunnen worden |
Vogels |
|
||||||||
Amfibieën |
|
7.9.2.2 Gebiedsbescherming
Voor de stikstofdepositie op beschermde Natura2000 gebieden (dichtstbijzijnde is Botshol) heeft RoyalHaskoning haar conclusies gerapporteerd. Het onderzoek is in zijn geheel bijgevoegd als Bijlage 10.
Uitgangspunt voor de berekening van de stikstofdepositie is dat alleen bedrijven in het noordwestelijke plangebied een zekere emissie mogen uitstoten. Met betrekking tot bestemmingsverkeer is rekening gehouden met het omliggende wegennetwerk en de aangeleverde uitgangspuntennotitie van GoudappelCoffeng d.d. 14 oktober 2020 en het verkeersmodel BTAZ aangeleverd in maart 2021.
Voor de aanlegfase is gebruik gemaakt van kengetallen voor de aanleg van bedrijventerreinen waarbij rekening is gehouden met de toegestane bouwhoogtes en een bebouwingspercentage van 70%. Voor werktuigen wordt uitgegaan van bouwjaar 2015 (STAGE IV).
Verder wordt gebruik gemaakt van interne saldering waarbij het huidige gebruik is meegenomen.
RoyalhaskoningDHV concludeert het volgende uit de berekeningen:
Uit de resultaten blijkt dat de bijdrage van zowel het gebruik als de aanleg bij alle vier de berekende scenario’s niet hoger is (>0,00 mol/ha/jaar) dan de bijdrage van het gebruik in de autonome situatie. De stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor dit project.
7.10 Duurzaam bouwen en energie
7.10.1 Beleid en regelgeving
Op nationaal niveau
Nederland werkt aan een energiesysteem waarbij nauwelijks nog CO2 vrij komt. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. Een overgang naar een duurzame energievoorziening is belangrijk om klimaatverandering tegen te gaan. Ook zijn er in Nederland steeds minder fossiele brandstoffen, vooral aardgas, beschikbaar. En Nederland wil niet volledig afhankelijk zijn van energie uit andere landen.
In 2030 is 70% van alle elektriciteit en minimaal 27% van alle energie (elektriciteit, gas en warmte) duurzaam opgewekt. Dat hebben de lidstaten van de Europese Unie met elkaar afgesproken. De overstap naar duurzame energie gebeurt stapsgewijs.
De doelstelling van het kabinet is om in 2050 een volledig circulaire economie te realiseren. Voor 2030 heeft het kabinet een tussendoelstelling geformuleerd: de halvering van het gebruik van de hoeveelheid primaire abiotische grondstoffen. In een circulaire economie staat het aanzienlijk efficiënter gebruiken van grondstoffen centraal, feitelijk hebben we het over een economie zonder afval.
Circulair bouwen betekent het ontwikkelen, gebruiken en hergebruiken van gebouwen, gebieden en infrastructuur, zonder natuurlijke hulpbronnen onnodig uit te putten, de leefomgeving te vervuilen en ecosystemen aan te tasten. Bouwen op een wijze die economisch verantwoord is en bijdraagt aan het welzijn van mens en dier. Hier en daar, nu en later. Hiervoor is het nodig gebruik te maken van zoveel mogelijk hernieuwbare grondstoffen.
We passen onze omgeving zo aan dat die geschikt is voor de gevolgen van het veranderende klimaat en berekend is op hitte, droogte, hevige regenval en overstromingen. Dat noemen we klimaatadaptatie. In 2050 moet Nederland klimaatbewust ingericht zijn. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden.
Op gemeentelijk niveau
Amstelveen is een groene stad. Groen is belangrijk voor de leefbaarheid, voor de gezondheid, voor sociale cohesie en essentieel om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Bij nieuwbouwprojecten wil de stad niet inboeten op groen. Om deze nieuwe plekken groen te ontwikkelen wordt een groennorm ontwikkeld.
Natuurinclusief ontwikkelen draagt naast groen en klimaatadaptatie belangrijk bij aan de biodiversiteit van de stad. Amstelveen wil een gezonde biodiversiteit in de bebouwde omgeving behouden en stimuleren.
PLECK 2.0
Plan voor Energietransitie, Circulaire Economie en Klimaatadaptatie. Wordt jaarlijks ge-update. Dit plan geeft de koers aan die de gemeente vaart op het gebied van duurzaamheid en er worden doelstellingen geformuleerd.
Transitie Visie Warmte:
Amstelveen wil in 2040 een fossiel onafhankelijke gemeente zijn. Dit betekent dat in dat jaar alle energie die in Amstelveen gebruikt wordt, van hernieuwbare energiebronnen afkomstig is (van binnen of buiten de gemeentegrenzen). Om deze doelstelling te halen is de Transitie Visie Warmte vastgesteld, met daarin het tijdspad waarop buurten overgaan op duurzame verwarming. Voor de buurten die kansrijk zijn om vóór 2030 verduurzaamt te worden, geeft de TVW inzicht in de meest waarschijnlijke toekomstige manier van verwarmen. De Energie Transitie zal gefaseerd worden uitgevoerd.
We gaan bij nieuwbouw uit van installatie-arme gebouwen. Bouwfysica is het startpunt bij het uitwerken van de gebouwen. De constructie werkt mee bij het behalen van een hoog comfort. Doorde installatiecomponent te beperken voorkomen we hoge kosten in het gebruik en onderhoud. Bij het bepalen van het energiesysteem heeft de gemeente voorkeur voor een systeem met de laagste CO2-uitstoot en het hoogste percentage duurzame energieopwekking, die tevens de hoogste bijdrage levert aan het comfort en de meeste toekomstwaarde oplevert. Dit betekent in ieder geval dat we uitgaan van lage temperatuurverwarming in de gebouwen.
Visie op Zonne energie
In de ‘Visie op zonne-energie’ staat beschreven hoe en waar er in Amstelveen duurzame zonne-energie kan worden opgewekt. In deze visie is opgenomen dat we de bedrijfsdaken van de te realiseren gebouwen in BTAZ zo optimaal mogelijk willen laten voorzien van zonne-energie. Per 2021 start hiertoe onder andere een project Zon op dak en parkeerplaatsen.
Actieplan Klimaatadaptatie 2021-2026
Bevat richtlijnen voor het beperken van wateroverlast, hittestress, droogte en overstroming voor nieuwbouw, in bestaande openbare ruimte en op privaat terrein.
7.10.2 Relevantie plangebied
De duurzaamheidsambities van de gemeente Amstelveen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Amstelveen Zuid zijn hoog. De gemeente zet daarbij in op de thema's Energietransitie en duurzame energie-opwek, klimaatadaptatie en voorkomen van hittestress, verbeteren circulariteit en biodiversiteit. In dit bestemmingsplan is het duurzaam bouwen als voorwaarde opgenomen in de bestemming Bedrijventerrein (waarin een verwijzing naar de beleidsregels wordt gemaakt, zie ook 6.4.6). Doelstelling is het energiegebruik via volledig hernieuwbare bronnen (zon, wind, bodem, reststromen) in te vullen. Daar wordt bij de ontwikkeling onder meer op de volgende manieren invulling te geven:
Geen aardgasaansluitingen voor de warmtevraag van gebouwen;
Voor warmte (en koude) wordt onderzoek gedaan naar bodemenergie en aquathermie als potentiële bronnen, waarbij dit middels een warmtenet collectief kan worden ontsloten. Uit het bodemonderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat geothermie in de diepe ondergrond kansrijk is, maar dit moet nog wel nader worden onderzocht;
Voor zon-PV op daken geldt dat dit in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan worden vastgesteld dat alle daken geschikt dienen te zijn voor maximale opwekking;
Binnen het beeldkwaliteitsplan is het mogelijk om PV-systemen aan gevels te installeren;
Uitgangspunt is installatie-arme gebouwontwerpen (bijv. overstekken, zonwering);
Dubbel ruimtegebruik door middel van zonnepanelen boven parkeerplaatsen wordt mogelijk gemaakt;
Er wordt onderzocht wat kleinschalige windturbines kunnen betekenen op BTAZ.
Het gebruik van aardgas is slechts in een beperkt deel van BTAZ toegestaan en dient aantoonbaar tot een lagere CO2-uitstoot te leiden dan een beschikbaar aardgasvrij alternatief. In overige deel van BTAZ zal het bestaand aardgasnet voor zover aanwezig uit gefaseerd worden en worden geen nieuwe aansluitingen toegestaan en geen nieuwe aardgasleidingen aangelegd.