direct naar inhoud van Regels

Skatepark Legmeerdijk

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.12S-VG01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Bestemmingsplan skatepark Legmeerdijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Visie plangebied

2.1 Aanleiding

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

HOOFDSTUK 3 Planopzet

3.1 Algemeen

3.2 De planregels en bestemmingen

HOOFDSTUK 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.3 Handhaving

HOOFDSTUK 5 Beschrijving huidige situatie

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

5.2 Functioneel gebruik

HOOFDSTUK 6 Beleidskader

6.1 Inleiding

6.2 Rijksbeleid

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

6.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 7 Omgevingskwaliteit

7.1 Bodem

7.2 Water

7.3 Archeologie

7.4 Geluid

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Externe veiligheid

7.7 Flora en fauna

7.8 Verkeer en parkeren

7.9 Bedrijven en milieuzonering

7.10 Kabels en leidingen

7.11 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

7.12 Sociale veiligheid en leefbaarheid

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

In november 2019 hielden drie jonge skaters uit Westwijk een betoog voor de gemeenteraad over hun wens voor een skatepark in Amstelveen Zuid. De gemeenteraad diende daarop een motie in en heeft geld ter beschikking gesteld voor de realisatie van een nieuw skatepark. In april en mei 2020 is een online peiling voor een mogelijk skatepark in Amstelveen Zuid gehouden op denkmee.amstelveen.nl. 85% van de respondenten was voor de realisatie van een skatepark. In mei 2021 is een bewonersavond voor inwoners nabij Legmeerdijk/Schweizenlaan gehouden om de locatiekeuze te bespreken. In juli 2021 is door het college van Burgemeester en Wethouders ingestemd met de locatiekeuze.

De gemeente Amstelveen is voornemens om tussen de Legmeerdijk (N231) en de Schweitzerlaan het nieuwe skatepark te realiseren met een omvang van circa 1.200 m2 (exclusief talud). Binnen het vigerende bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014 (vastgesteld 26-03-2015) is de ontwikkeling van het skatepark niet mogelijk. Daarom is het noodzakelijk om voor het projectgebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd om voor het skatepark aan de kruising Legmeerdijk en de Schweitzerlaan te Amstelveen een toekomstbestendig juridisch-planologisch kader te bieden. Het gaat hierbij om een herziening van het geldende bestemmingsplan.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft een groenstrook ter hoogte van de kruising van de Legmeerdijk en de Schweitzerlaan te Amstelveen. Deze groenstrook ligt tussen deze twee wegen in. Het beoogde skatepark grenst aan de zuidzijde aan een bestaande Jongeren Ontmoetingsplek met verderop een openbaar voetbalveldje. Beide voorzieningen liggen eveneens in de genoemde groenstrook. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied nader geduid.

 

 [image]

Figuur 1.1: Toekomstige locatie skatepark aan de Schweitzerlaan/Legmeerdijk

 

 

 

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014 (onherroepelijk vastgesteld op 26-03-2015) heeft de planlocatie een enkelbestemming 'Groen', een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en ten dele de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (zie figuur 1.2). Het geldende bestemmingsplan komt door het in werking treden van dit bestemmingsplan Skatepark Legmeerdijk voor het betreffende plangebied te vervallen.

 

 [image]

Figuur 1.2: Vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijke plannen)

 

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

HOOFDSTUK 2 Visie plangebied

 

2.1 Aanleiding

Binnen het vigerende bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014 (vastgesteld 26-03-2015) is de ontwikkeling van het skatepark niet mogelijk. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt beoogd om voor het skatepark aan de kruising Legmeerdijk en de Schweitzerlaan te Amstelveen een toekomstbestendig juridisch-planologisch kader te bieden. Het onderhavige bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht opgezet. Het bestemmingsplan maakt het middels een functieaanduiding mogelijk dat het plangebied gebruikt kan worden als skatepark.

 

 

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

Voor het skatepark aan de Legmeerdijk/Schweizenlaan is een ontwerp gemaakt door Concrete Matters, een bedrijf gespecialiseerd in het ontwerpen van skateparken. Onderstaand figuur omvat het schetsontwerp. Op een later moment wordt besloten omtrent een definitief ontwerp voor het nieuwe skatepark.

 

 

 [image]

Figuur 2.2: Schetsontwerp (bron: Concrete Matters)

 

Het skatepark is gepland ten noordoosten van de JOP en is toegankelijk via de houten brug aan de Schweizerlaan. Met de realisatie van het skatepark blijft de omliggende infrastructuur, de naastgelegen watergang en omliggende bomen ongewijzigd behouden. Het skatepark wordt niet voorzien van overkapping en evenmin wordt voorzien in de aanleg van nieuwe gebouwen.

 

 

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

In het geldende bestemmingsplan Amstelveen Zuid-West 2014 (onherroepelijk vastgesteld op 26-03-1015), heeft het plangebied de enkelbestemming 'Groen'. Op grond van die bestemming is realisatie van een ondergeschikte speelvoorziening mogelijk. Binnen de ter plaatse geldende groenbestemming is echter al een trapveldje aanwezig. Gelet daarop en vanwege de omvang van het beoogde skatepark, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

 

HOOFDSTUK 3 Planopzet

 

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader / interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen.

 

 

3.2 De planregels en bestemmingen

 

3.2.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1 Begrippen

In het eerste artikel, ‘begrippen’, worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.

 

3.2.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

Artikel 3 Groen

De vigerende groenbestemming is met dit bestemmingsplan bestendigd. Deze groenbestemming is aangemerkt voor het structurele groen binnen de gemeente. Binnen deze bestemming is onder meer het mogelijk bruggen aan te leggen. Verder is er een specifieke functieaanduiding opgenomen voor een geluidscherm. Door middel van een functieaanduiding wordt de aanleg van een skatepark mogelijk gemaakt. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het skatepark is in de regels begrensd.

 

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterhuishouding door middel van dijken, dijksloten en kaden. Indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, zijn deze andere bestemmingen ondergeschikt aan de bestemming waterkering.

 

3.2.3 Hoofdstuk 3 'Algemene regels'

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

 

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is bepaald welke regels er gelden voor ondergronds bouwen. Ook is een bepaling opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten. Ook is in dit artikel aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons. In dit artikel worden tevens criteria gegeven als (mede)toetsingskader voor het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning en het wijzigen van het plan. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen bijvoorbeeld nadere eisen gesteld worden aan het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid.

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen welke activiteiten onder het strijdig gebruik worden verstaan.

 

Artikel 8 Geluidszone - zonebesluit

Het plangebied is gelegen in de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein SchipholOost. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting van alle bedrijven op het

terrein Schiphol-Oost bij elkaar niet hoger zijn dan 50 dB. Op deze manier wordt ruimte

voor industrie gescheiden van ruimte voor wonen en wordt geluidhinder van industriële

bedrijvigheid voorkomen. De geluidszone dient te worden vastgelegd in bestemmingsplannen.

 

Artikel 9 t/m 11 Luchtvaartverkeerszone - LIB

In dit artikel wordt aangegeven waar de gronden binnen de drie gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone', met betrekking tot de luchtvaartverkeerzones van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol, voor bedoeld zijn. Binnen deze zones met de gebiedsaanduidingen gelden regels ten aanzien van maximale bouwhoogtes (toetshoogte en radarhoogte) en regels met betrekking tot vogelaantrekkende werking.

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

 

Artikel 13 Overige regels

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK in werking getreden. Deze wet regelt dat de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening komt te vervallen. Dit betekent dat voor onder andere parkeernormen en normen voor het laden en lossen niet meer kan worden getoetst aan de bepalingen uit de Bouwverordening. Om die reden worden parkeernormen en normen voor het laden en lossen opgenomen in een bestemmingsplan.

 

 

3.2.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Artikel 14 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkende gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

 

Artikel 15 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Skatepark Legmeerdijk'.

 

 

HOOFDSTUK 4 Uitvoerbaarheid

 

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een skatepark. Het gaat hierbij om een ontwikkeling die de gemeente zelf, naar aanleiding van een wens van bewoners, heeft geïnitieerd en uitvoert. Het plan is derhalve niet exploitatieplanplichtig en het verhalen van kosten is niet vereist voor dit bestemmingsplan.

 

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Omgevingsdialoog

Op 18 februari 2021 is er een digitale bewonersbijeenkomst gehouden voor de omwonenden van de locatie Duin en Kruidberg om te polsen of er draagvlak is voor de aanleg van een skatepark op het grasveld in Duin en Kruidberg. Voorafgaand aan de bijeenkomst en tijdens de bijeenkomst bleek dat er veel weerstand is tegen de aanleg van een skatepark op deze locatie. Er werd een drietal brieven met totaal circa 90 handtekeningen ingediend. Tijdens de bijeenkomst werd meerdere keren door bewoners verwezen naar de locatie Legmeerdijk-Schweitzerlaan aan de rand van de gemeente. Dit is de locatie met de minste direct omwonenden.

Op 19 mei 2021 is er een digitale bewonersbijeenkomst gehouden voor de omwonenden en ondernemers nabij het grasveld/de jongerenontmoetingsplaats aan de Legmeerdijk-Schweitzerlaan. Een groot deel van de aanwezigen was positief over de aanleg van een skatepark op genoemde locatie. Enkele omwonenden en ondernemers waren tegen het ontwikkelen van een skatepark op deze locatie, met name vanwege de angst voor geluidsoverlast en vernielingen. De gemeente heeft met omwonenden besproken hoe de eventuele overlast beperkt kan worden. Hierbij is de inzet van de wijkcoach en team Handhaving belangrijk.

De thans beoogde locatie voor een skatepark was oorspronkelijk niet de eerste voorkeurslocatie, met name omdat de ondergrond van het terrein drassig is. De draagkracht van de ondergrond is echter te verbeteren. Het voordeel van deze locatie is dat de bebouwing op een redelijke afstand van het skatepark is gelegen. De locatie is goed bereikbaar en het terrein is circa 1500 m2 groot. Een multifunctionele inrichting van het terrein is mogelijk. Er is een goede aansluiting met het bestaande voetbalveldje en de bestaande jongeren ontmoetingsplaats.

Inwoners en overige belanghebbenden zijn via een persbericht geïnformeerd. De omwonenden en ondernemers aan de Legmeerdijk-Schweitzerlaan hebben een brief gekregen. Er zijn vervolgens twee ontwerpen gemaakt. Amstelveners hebben in de eerste weken van april 2022 de mogelijkheid gekregen om een stem uit te brengen voor één van de twee ontwerpen via www.denkmee.amstelveen.nl.

In het kader van de wijziging van het bestemmingsplan zal inspraak plaatsvinden en de mogelijkheid geboden worden om eventueel een zienswijze in te dienen.

 

4.2.2 Bestuurlijk vooroverleg (ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening)

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan is ter vooroverleg aangeboden aan de Gasunie, Liander, de provincie Noord-Holland, Rijkswaterstaat en het waterschap. In de Nota van Vooroverleg zijn de ingekomen reacties samengevat en van beantwoording voorzien. De Nota is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting.

 

4.2.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Er is 1 zienswijze ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is terug te vinden in de nota van beantwoording (zie bijlage 8).

 

 

4.3 Handhaving

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.

Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen. Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.

De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug. De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.

Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:

 

In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma's worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.

 

HOOFDSTUK 5 Beschrijving huidige situatie

 

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

Bij de JOP (jongeren ontmoetingsplaats) tegenover de Ambiance aan de Schweitzerlaan ligt een uitgestrekt grasveld van ongeveer 1500 m2. Het is een grote, open ruimte langs de verkeersaders van de Legmeerdijk aan de rand van de stad tussen de twee industrieterreinen van het Schinkeldijkje en Westwijk. Een houten wandelbrug geeft toegang tot dit grasveld waarlangs ook een slootje ligt. Aan de westelijke kant loopt de Legmeerdijk waar het fietspad via een grastalud van ongeveer 1.20 meter hoog afloopt naar het grasveld. Het terrein is circa 25 meter breed en ongeveer 60 meter lang. Het veld is onregelmatig begroeid en drassig.

 

 

5.2 Functioneel gebruik

In de huidige situatie heeft het plangebied de bestemming groen en is toegankelijk via de houten wandelbrug. Het heeft een functie als grasveld. Binnen de woonwijk nabijgelegen aan het plangebied zaten van oudsher vele bedrijven. Deze bedrijvigheid is steeds meer vervangen door wonen. Aan de Schweizerlaan en Legmeerdijk liggen nog bedrijven, met bedrijven tot maximaal milieucategorie 2.

 

HOOFDSTUK 6 Beleidskader

 

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.

 

 

6.2 Rijksbeleid

 

6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

 

 [image]

Figuur 6.1: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

 

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

 

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

 

 

 

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  

Relevantie plangebied

De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

 

6.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerende ruimtelijke rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen, per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

 

Relevantie plangebied

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen heeft echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

 

6.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden. De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van twee opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. 

 

Relevantie plangebied

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Artikel 1.1.1 van het Bro stelt dat een stedelijke ontwikkeling de volgende ontwikkelingen betreft: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De Overzichtsuitspraak Ladder van de ABRvS (28 juni 2017) stelt dat onder 'andere stedelijke voorzieningen' wordt verstaan: accomodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het skatepark is niet overdekt en wordt derhalve niet tot de categorie "indoor sport en leisure" gerekend. Wel geldt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een andere stedelijke voorziening in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2, deze wel geldt als stedelijke ontwikkeling. Echter geldt dat op basis van jurisprudentie onder meer de volgende ontwikkelingen (ondanks een ruimtebeslag van meer dan 500 m2) niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt: een weg (uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:448 (Den Haag)), een busbaan (uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2929 (Velsen)), een hoogspanningsverbinding (uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465 (Inpassingsplan DW380 Doetinchem - Voorst)), een windturbinepark (uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:709 (Windpark Krammer)), gronden waaraan een agrarische bestemming is toegekend (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438 (Maasdriel)), een transformatorstation (uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon)) en een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). Op basis hiervan wordt het skatepark evenmin als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Bovendien is het skatepark openbaar toegankelijk en gesitueerd in het openbaar gebied. Van 'bouwen voor leegstand' is derhalve geen sprake. Een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet vereist voor onderhavig bestemmingsplan.

 

6.2.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (v.v.g.b.) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande v.v.g.b. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.

De procedures voor een v.v.g.b en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:

 

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied is een verbod verankerd in het LIB op nieuwe woningbouwlocaties.

 

Relevantie plangebied

Het LIB legt beperkingen op het bouwen van woningen en bouwhoogtes. Met het onderhavige planvoornemen wordt niet voorzien in bouwwerken met een bouwhoogte boven de toegestane hoogtematen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn diverse luchtvaartverkeerzones opgenomen, ter waarborg van het voldoen aan de relevante normstelling uit het LIB.

 

 

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

6.3.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 (2018) zorgt voor balans tussen economische groei en de leefbaarheid. Zo kan voor toekomstige generaties het welvaarts- en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau worden gehouden. Dit betekent dat in Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd; de ruimte voor economische ontwikkeling wordt altijd in samenhang met dit uitgangspunt beschouwd. Duurzame economische ontwikkeling is nodig voor de werkgelegenheid en daarmee voor de bestaanszekerheid van onze inwoners; de provincie Noord-Holland wil ook in de toekomst een provincie zijn voor iedereen om onze provincie sociaal-inclusief te houden. Maar ook om de grote investeringen op te brengen die nodig zijn voor onder meer de transitie naar een duurzame energiehuishouding, de overgang naar een circulaire economie en het behoud van ons karakteristieke landschap. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving, namelijk:

 

Relevantie plangebied

De omgevingsvisie NH2050 doet geen uitspraken over ontwikkelingen zoals beschreven in voorliggend bestemmingsplan.

 

6.3.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening (PRV). In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Nadien is de Omgevingsverordening enkele malen gewijzigd en herzien. De meest recente versie is de op 11 januari 2024 in werking getreden Omgevingsverordening NH2022. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.

 

 

Relevantie plangebied

De ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijk gebied en uitbreiding naar landelijk gebied is niet aan de orde. Het gebied is niet aangemerkt als bijzonder provinciaal landschap. Op de kaart bij de omgevingsverordening is wel een regionale waterkering aangemerkt in het plangebied. In Artikel 6.77 Regionale waterkeringen van de omgevingsverordening wordt deze aanwijzing toegelicht. Met lid 1 van dit artikel wordt vastgelegd dat in het ruimtelijke plan de regionale waterkering als wordt zodanig bestemd. In lid 2 wordt vastgelegd dat aan weerszijden van de kering een beschermingszone geldt, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder. In lid 3 wordt vastgelegd dat ontwikkelingen in de beschermingszone alleen in overeenstemming met het waterschap en de provincie kunnen worden toegestaan.

In onderhavig bestemmingsplan wordt ter bescherming van de waterkering de vigerende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestendigd. In paragraaf 7.2 wordt het aspect water nader besproken en wordt tevens ingegaan op de ligging van de waterkering nabij het plangebied.

 

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

6.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

De structuurvisie is opgebouwd uit een aantal thematische punten, namelijk:

 

Het aspect sport en sportfaciliteiten is beschreven onder het thema voorzieningen. Er wordt gesteld dat Amstelveen een groot aanbod aan sportfaciliteiten, veelal binnen bestaand bebouwd gebied heeft. Dat is vanuit het oogpunt sociale veiligheid en het minimaliseren van verkeersbewegingen waardevol. Ten tijde van de vaststelling van de structuurvisie is besloten te investeren in de faciliteiten voor breedtesport. Wat betreft de topsport zijn hockey, cricket, volleybal en badminton in ieder geval nationaal vooraanstaand. Daarnaast is een trend geconstateerd naar meer individuele sportbeoefening.

 

Relevantie plangebied

De ontwikkeling van een skatepark zoals beschreven in onderhavig bestemmingsplan past bij het grote aanbod aan sportfaciliteiten dat kenmerkend is voor Amstelveen en past bij de trend van individuele sportbeoefening. Daarmee sluit de ontwikkeling aan bij de structuurvisie Amstelveen 2025+.

 

6.4.2 Nota Sport en Bewegen

Op 24 augustus 2021 is de Nota Sport en Bewegen door het college Burgemeester en Wethouders van Amstelveen vastgesteld. In de Nota wordt gesteld dat Amstelveen het goed doet op het terrein van sport en bewegen: de meerderheid van de Amstelveense inwoners beweegt voldoende en sport regelmatig. De stad kenmerkt zich echter door grootstedelijke diversiteit en dat vraagt om aandacht voor verschillen. In de Nota zijn de ambities betreffende sport en bewegen geclusterd in vier hoofddoelen, namelijk:

  1. Heel Amstelveen in beweging: Amstelveen faciliteert sport en bewegen optimaal.

  2. Iedereen kan meedoen: Amstelveense inwoners die extra stimulans en ondersteuning nodig hebben om gezond te bewegen en te sporten, krijgen die ook.

  3. Topsporttalent wordt (h)erkend: jonge topsporttalenten kunnen blijven rekenen op ondersteuning en worden nog meer zichtbaar voor andere inwoners van Amstelveen.

  4. Sport- en beweegstimulering met focus op samenwerking: meer dan voorheen wordt de regie genomen op gerichte goed passende sport- en beweegstimulering voor de inwoners die nu nog onvoldoende worden bereikt met sport- en beweegaanbod.

 

Relevantie plangebied
Met de ontwikkeling van een skatepark wordt sporten en bewegen gefaciliteerd. De beoogde ontwikkeling sluit derhalve aan op de Nota Sport en Bewegen.

 

HOOFDSTUK 7 Omgevingskwaliteit

 

7.1 Bodem

 

7.1.1 Kader

In opdracht van de Gemeente Amstelveen is door Antea Group in de periode juli t/m oktober 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het te realiseren skatepark aan de Legmeerdijk/Schweitzerlaan (Bijlage 2). Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen of de huidige bodemkwaliteit (grond en grondwater) een belemmering vormt voor de voorgenomen bouw van een skatepark en de wijziging van het bestemmingsplan. Tevens zijn de voorlopige veiligheidsklassen voor het werken in de bodem vastgesteld. Hierbij zijn de volgende protocollen en richtlijnen gehanteerd:

 

Daarnaast is er voor het ontwerp van een skatepark een geotechnisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).

 

7.1.2 Toets

Bodemonderzoek

De bodem bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 2,5 m –mv uit zwak tot sterk zandige klei. Er zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op bodemverontreiniging.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond maximaal licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en/of PAK bevat. De ondergrond bevat geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen. Op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de grond voldoet aan de Achtergrondwaarden (AW2000).

In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan PFAS aangetoond. Op basis van toetsing aan de beleidsregels van de gemeente Amstelveen blijkt dat de grond PFOS/PFOA-vrij toepasbaar is.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium, xyleen en naftaleen zijn gemeten.

 

Geotechnisch onderzoek

Uit het geotechnisch onderzoek is naar voren gekomen dat er verschil zit in de grondopbouw over het hele tracé. Dat wil zeggen dat er op enkele locaties meer veen in de toplaag aanwezig is dan bij andere sondeerlocaties. Ook zit er verschil in de stijfheid van de aanwezige kleilagen. Daarnaast is vanuit de grondborngen een grondwaterstand gemeten van circa NAP -5,00 m en het oppervlakte water van de watergang bevindt zich op circa NAP -4,74 m. Voor de zettingen van de grond is een hoge grondwaterstand conservatief.

Met de bevindingen is de gemiddelde grondopbouw bepaald met de daarbij behorende grondparameters waarmee gerekend kan worden aan de fundering van het skatepark.

 

7.1.3 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bouw van het skatepark en de herziening van het bestemmingsplan. Met de resultaten van het geotechnisch bodemonderzoek wordt het ontwerp van het skatepark aangepast naar de draagkracht van de ondergrond.

 

 

7.2 Water

 

7.2.1 Kader

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Wettelijk kader

De Waterwet (over gegaan in de Omgevingswet per 1-1-2024) regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen. In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening. Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

 

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de keur 2019. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. De Keur is de waterschapsverordening van AGV. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

Bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 dient de toename hiervan gecompenseerd te worden. Gerekend over het toenemend verhard dient ter compensatie circa 10% extra (open) wateroppervlak gerealiseerd te worden.

Naast het realiseren van wateroppervlak kan een initiatiefnemer ook compenseren door alternatieve 'regenwaterbergingsvoorzieningen', aan te leggen. De berekening voor alternatieve bergingssystemen is gebaseerd op een ontwerpbui van 70 mm/dag en verwaarlozing van de gemaalcapaciteit.

 

Gemeente Amstelveen

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amstelveen (2021 - 2026) hanteert de gemeente een aantal speerpunten. Allereerst wordt stedelijk afval- en hemelwater gescheiden. De particulier heeft bij nieuwbouw de primaire verantwoordelijkheid voor de verwerking van het hemelwater, tenzij dit om praktische redenen niet mogelijk is. Dit zijn bijvoorbeeld situaties waarin infiltratie niet mogelijk is vanwege slechte eigenschappen van de ondergrond en wanneer het perceel niet grenst aan oppervlaktewater. In deze situaties is de gemeente verantwoordelijk voor de ontvangst en verwerking van het hemelwater.

De gemeente hanteert de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren voor de omgang met hemelwater:

 

Amstelveen houdt vast aan het handelingsperspectief uit het Actieplan Klimaatadaptatie Amstelveen 2021 – 2026. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt een waterbergingseis van 70 mm voor het te ontwikkelen gebied. Deze waterberging moet primair een plaats vinden in oppervlaktewater. De openbare ruimte en privaat terrein moeten zo zijn ingericht dat de resterende berging hier plaatsvindt en het water zonder schade kan worden vastgehouden, geborgen en afgevoerd. Dit moet worden aangetoond in het ontwerp. Eigenaren van privaat terrein zijn zelf verantwoordelijk voor het voorkomen of beperken van schade door wateroverlast vanuit hun eigen terrein. De gemeente streeft naar meer bergend of vertragend vermogen in de private ruimte. Een aandachtspunt hierbij is de bestaande berging op straat. bij (her)inrichting van en/of aanpassingen in de openbare ruimte dient deze minimaal gehandhaafd te blijven en moet er gestuurd worden dat hemelwaterverwerking leidend is voor inrichting van straten. Bij nieuwbouw moet er extra ruimte worden gereserveerd in de wegprofielen om water te bergen.

 

 

7.2.2 Toets

Watercompensatie

Het beoogde skatepark heeft een omvang van circa 1.436 m2, waarvan ca 1200 m2 verhard is. In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard. In de beoogde situatie zal derhalve sprake zijn van een geringe verhardingstoename. Hemelwater wat neerslaat binnen het plangebied kan op een gelijke wijze als thans het geval is afwateren op de aangrenzende watergang direct langs het plangebied. De gemeente is initiatiefnemer van dit plan en daarmee verantwoordelijk voor de waterhuishouding.

Dit betekent dat er 120 m2 (10%) extra water gecreerd moet worden. Deze 120 m2 extra water kan gecreerd worden door de bestaande watergang te verbreden ten zuiden van het skatepark. Daarmee worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

 

Oppervlaktewater

Direct ten oosten van het plangebied, tussen het fietspad parallel aan de Schweitzerlaan en het beoogde skatepark, ligt een primaire waterloop. Deze waterloop wordt deels verbreed voor het benodigde extra oppervlaktewater van 120 m2 (het deel ten zuiden van het skatepark). De rest van de watergang blijft ongewijzigd en van (gedeeltelijke) demping is geen sprake. De waterdoorvoerende functie van de waterloop blijft daarmee behouden. Onderhoud aan de waterloop blijft mogelijk vanaf het fietspad langs de waterloop.

 

 [image]

 [image][image]

Figuur 7.1: Legger waterschap Amstel, Gooi en Vecht

 

Waterkering

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een waterkering (Legmeerdijk). Op basis van de keur is het onder meer verboden om zonder vergunning bouwwerken of andere werken aan te brengen te hebben, te wijzigen of te verwijderen. Werken (zowel groot als klein) kunnen de stabiliteit van een waterkering in gevaar brengen. Belangrijke factoren daarbij zijn onder andere zetting door het gewicht van het materiaal, erosie, doorboren van waterafsluitende lagen, schade aan de dijk, trilling en belemmering van beheer en onderhoud. In het vigerende bestemmingsplan is om die reden de dubbelbestemming 'Waarde – Waterkering' opgenomen. Deze dubbelbestemming wordt met dit bestemmingsplan bestendigd. In het kader van het beoogde planvoornemen zal vooroverleg worden gevoerd en advies worden gevraagd aan het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

 

Kwaliteit

Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen (Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw) zijn een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen via het van de daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.

 

7.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd.

 

 

7.3 Archeologie

 

7.3.1 Kader

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect ‘archeologie’ is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming ( bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

 

7.3.2 Toets

Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een lage archeologische verwachting. Er is geen aanvullend onderzoek nodig.

 

 

7.3.3 Conclusie

Gezien de lage archeologische verwachting is er geen vervolgonderzoek nodig en er is geen dubbelbestemming archeologie noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

 

 

7.4 Geluid

 

7.4.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het kader voor de bescherming van geluidsgevoelige gebouwen én geluidsgevoelige terreinen tegen het geluid van de volgende geluidbronnen:

 

De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

 

De geluidsgevoelige terreinen:

 

Een skatepark valt niet onder de bovengenoemde geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Een skatepark hoeft daarmee niet getoetst te worden aan het geluid van de naastgelegen wegen.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of het geluid komende van een skatepark een zondanig effect heeft op omliggende woningen dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de betreffende woningen. Een skatepark is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De regels voor sportinrichtingen zijn voor skatebanen dus niet van toepassing. Wel zou voor de beoordeling van de omvang van eventuele geluidshinder van het skatepark en de beoordeling daarvan kunnen worden uitgegaan van de regels voor sportinrichtingen. Uit jurisprudentie blijkt dat deze interpretatie de rechter niet onjuist overkomt (Awb 10/1988 van 4 mei 2011). In dit onderzoek wordt de geluidsuitstraling van het skatepark beoordeeld naar analogie van een sportinrichting.

 

Sportinrichtingen vallen onder de geluidsvoorschriften zoals opgenomen in afdeling 2.8

“Geluidhinder”, artikel 2.17 tot en met 2.22 van het Activiteitenbesluit. Conform artikel 2.17 lid 1 gelden de volgende geluidsvoorschriften. Voor het langtijdgemiddeld

beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (LA,max), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de geluidsniveaus niet meer mogen bedragen dan de in tabel 1 aangegeven waarden.

 

 

 

 

 

Tabel 1

 

07:00 - 19:00

19.00-23.00

23.00-07.00

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LA,max op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAr,LT in en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LA,max in en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

 

 

7.4.2 Toets

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is het maximale geluidsniveau veroorzaakt door een skatepark (inclusief stemgeluid) op de omliggende woningen onderzocht. Daarbij is getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op twee woningen hoger is dan de grenswaarde afkomstig uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het onderzoek van de maatregelen komt naar voren dat een geluidsscherm de beste maatregel is. Het gaat dan om een geluidsscherm van 3 meter hoog en 40 meter lang.

 

7.4.3 Conclusie

Met het toepassen van de maatregel in de vorm van een geluidsscherm blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau voor iedere woning voldoet aan het toetsingskader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

 

 

7.5 Luchtkwaliteit

 

7.5.1 Kader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht. De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3.

Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programmaaanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

 

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

 

7.5.2 Toets

Onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een skatepark. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de Legmeerdijk en Schweizerlaan onder de grenswaarden lagen (< 35 µg/m3). Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed verblijfsklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

 [image]

Figuur 7.3: NSL-monitor

 

7.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed verblijfsklimaat.

 

 

7.6 Externe veiligheid

 

7.6.1 Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

 

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

 

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

 [image]

Figuur 7.5: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

 

Verantwoordingsplicht in het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in onderstaand figuur weergegeven.

 

 [image]

Figuur 7.6: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

 

7.6.2 Toets

Inrichtingen en externe veiligheid

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een LPG-installatie aan de Aalsmeerderweg te Amstelveen. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 180 meter tot het plangebied. Gelet op deze afstand wordt voldaan aan de effectafstand van 60 meter tussen een LPG-tankstation en een (beperkt) kwetsbaar object. Voor het plaatsgebonden risico gelden op grond van artikel 5, lid 3 Bevi jo. artikel 2 Revi vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit betreft in onderhavig geval een contour van 25 meter tot het LPG-vulpunt en LPG-reservoir en 15 meter tot de LPG afleverinstallatie. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren, derhalve is het plaatsgebonden risico niet van invloed op het onderhavige initiatief. Het groepsrisico wordt niet bepaald aan de hand van vaste contouren. De noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico wordt bepaald aan de hand van de vraag of de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt en LPG-reservoir. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van het LPG-station valt, is een groepsrisicoberekening niet noodzakelijk.

 [image]

Figuur 7.7: Risicokaart

 

Transportroutes en externe veiligheid

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,9 km van de Rijksweg A9 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour die overlapt met het onderhavige plangebied. Het plaatsgebonden risico is daarmee niet van invloed op het ruimtegebruik binnen het plangebied. Het aspect 'transportroutes' vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief. Er hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied door transport van gevaarlijke stoffen.

 

Buisleidingen en externe veiligheid

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), wat inwerking is getreden op 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde buis ligt op circa 870 meter van het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour welke overlapt met het plangebied. Het plangebied ligt evenmin binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de leiding geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

 

7.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

 

 

7.7 Flora en fauna

 

7.7.1 Kader

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met beschermde planten- en diersoorten en met beschermde gebieden. Er dient onderzocht te worden of de geplande ingrepen effect hebben op beschermde soorten of beschermde gebieden (Wet natuurbescherming en Natuur Netwerk Nederland). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Middels een quickscan zijn de natuurwaarden van het plangebied en de consequenties die daaraan verbonden zijn, inzichtelijk gemaakt (zie bijlage 4).

 

7.7.2 Toets

De Gemeente Amstelveen is voornemens een skatepark aan te leggen tussen de Legmeerdijk en de Schweitzerlaan. Deze ingreep wordt gezien als een ruimtelijke ontwikkeling. Onderzocht is of deze ontwikkeling in het projectgebied niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.

 

In het projectgebied komen mogelijk algemene broedvogels voor die in het projectgebied kunnen broeden binnen de periode maart – augustus. Overige beschermde functies van flora en fauna worden door het ontbreken van potentieel habitat niet verwacht in het projectgebied voor te komen (zie bijlage 4 quickscan Wet natuurbescherming).

 

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en delen van het NNN bevinden zich op voldoende afstand van het projectgebied om directe effecten uit te sluiten. Er is een stikstofonderzoek (zie bijlage 7) uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op de natura 2000 - gebieden.

 

Er vinden mogelijk kapwerkzaamheden plaats. De es in het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van de gemeente Amstelveen. De schietwilg in het projectgebied bevindt zich niet binnen de bebouwde kom van de gemeente Amstelveen. Aangezien het één boom betreft, is een kapmelding bij de Gedeputeerde Staten van

de provincie Noord-Holland niet verplicht.

 

Er is geen aanvullend onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk. Wel dient er rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels en de algemene zorgplicht.

 

Het is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen van vogels plaatsvinden kunnen mogelijke nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.

 

Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van de algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een melding te worden gedaan bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, omdat er gebruik wordt gemaakt van de provinciale vrijstelling. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen. De werkzaamheden dienen, richting te handhaven groen, in één richting te worden uitgevoerd waardoor aanwezige fauna voor de werkzaamheden uit kunnen vluchten.

 

7.7.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen plan. Er worden geen effecten op nabijgelegen natuurgebieden verwacht en ontheffing is niet nodig. Wel wordt er geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen te verrichten.  

 

 

7.8 Verkeer en parkeren

 

7.8.1 Kader

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

 

7.8.2 Toets

De gemeente Amstelveen heeft de Nota Parkeernormen (2021) opgesteld. De stad groeit en om ondanks deze groei de stad bereikbaar te houden, is deze nota opgesteld. Zo kan er in een vroeg stadium het parkeren binnen het plan getoetst worden en de juiste parkeernorm worden bepaald. De parkeernota schrijft geen parkeernormen voor aan ontwikkelingen zoals een skatepark in onderhavig bestemmingsplan. Maar een skatepark is vergelijkbaar met de functie sportveld uit de Nota parkeernormen Amstelveen 2021. Voor een sportveld is de parkeernorm 13 parkeerplaatsen per ha netto sportterrein en voor fietsparkeren is dat 61 fietsparkeerplaatsen per ha netto sportterrein. Het skatepark is 1436 m2 groot, waarvan 1200 m2 is verhard. Dit betekent dat er 2 parkeerplaatsen nodig zijn en 8 fietsparkeervoorzieningen. Uit een parkeerdrukmetingen blijkt dat er in de Schweitzerlaan (tegenover het plangebied) buiten werktijden maar 5% van de 83 parkeerplaatsen bezet is en binnen de werktijden maar 56%. Hier is daarom voldoende parkeercapaciteit om de 2 parkeerplaatsen van het skatepark op te vangen. Voor (brom)fietsers worden naast het skatepark 8 stuks parkeervoorzieningen aangebracht.

 

Het skatepark heeft nagenoeg geen verkeersaantrekkende werking voor gemotoriseerd vervoer. De meeste gebruikers van het skatepark zullen op de fiets, brommer of lopend komen. Een enkeling zou mogelijk met de auto komen. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze enkele auto's te verwerken.

 

De ontsluiting voor fietsers en brommers blijft ongewijzigd. Deze verkeersbewegingen nemen in potentie toe, maar deze kunnen in de huidige verkeerssituatie ontsloten worden. Mogelijk wordt er in de toekomst een fietstunnel gerealiseerd die de verkeerssituatie op de kruising Legmeerdijk/Aalsmeerderweg/Schweizerlaan optimaliseert. Daarnaast worden in het plan parkeerplaatsen voor fietsen en brommers gerealiseerd.

 

7.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. De verkeersgeneratie die door de aanleg van het skatepark zal ontstaan is verwaarloosbaar en staat verdere planvorming niet in de weg.

 

 

7.9 Bedrijven en milieuzonering

 

7.9.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies enerzijds, en het wonen anderzijds, noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken (zie tabel 7.3).

 

Tabel 7.3: Richtafstanden VNG

 [image]

 

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat van de omgevingstypes 'rustige woonwijk/rustig buitengebied', of van 'gemengd gebied'. Een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van wegverkeer. Bij een 'gemengd gebied' is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen, of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.

Enerzijds dient milieuzonering om hinder als gevolg van bedrijven te voorkomen en anderzijds dient het om bedrijven hun activiteiten te kunnen laten uitvoeren binnen de gangbare (hinder)normen.

 

7.9.2 Toets

De VNG-handreiking doet uitspraken over de richtafstanden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Een skatepark betreft echter geen gevoelige functie. Ook zijn er in de omgeving van het skatepark geen gevoelige functies waarvoor het skatepark tot overlast zou kunnen zijn. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 40 meter tot het skatepark. Gelet op deze ruime afstand kan worden gesteld dat het skatepark niet van invloed is op het woon- en leefklimaat ter hoogte van omliggende woningen.

 

7.9.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is niet van invloed op onderhavige ontwikkeling. Onderhavig initiatief belemmert omliggende initiatieven daarnaast niet in hun bedrijfsvoering.

 

 

7.10 Kabels en leidingen

 

7.10.1 Kader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  1. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;

  2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;

  3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;

  4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;

  5. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

 

 

 

7.10.2 Toets

Er is een KLIC-melding uitgevoerd ten behoeve van de grondonderzoeken. Hieruit is naar voren gekomen dat er in het noordelijke deel bij de afrit van de Schweitzerlaan verschillende leidingen zijn gelegen. Het gaat onder andere om een lage druk gasleiding, middenspanning, laagspanning en datatransport. Aan de zuidkant van het plangebied is een OV-kabel voor een lantaarnpaal gelegen. Tevens is er door Waternet een eis voorzorgsmaatregel van toepassing (roze stippellijn in onderstaande figuur).

 [image]

Figuur 7.2: KLIC-melding

 

7.10.3 Conclusie

Rondom het plangebied liggen divers ondergrondse leidingen. Ten tijde van de realisatie dient bepaald te worden of deze leidingen behouden kunnen blijven, of verlegd moeten worden. Er is geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen binnen of rondom het plangebied die een beperking vormen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.

 

 

7.11 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

7.11.1 Kader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);

  2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;

  3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

 

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

 

7.11.2 Toets

Het plan gaat uit van het realiseren van een skatepark. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder de categorie D 11.2. Onderstaande tabel bevat een uitsnede van de lijst.

 

 [image]

 

 [image]

Tabel 7.4: Uitsnede D-lijst drempelwaarden m.e.r.-beoordeling

 

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Uit artikel 7.16, eerste lid Wet milieubeheer (Wm) in samenhang gelezen met artikel 2, tweede lid Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) volgt dat het bevoegd gezag een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te verrichten voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerp bestemmingsplan, indien dat plan voorziet in een activiteit als opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De in onderdeel D genoemde drempelwaarden spelen hierbij geen rol. Voor de in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten bestaan geen definities. Of een project kwalificeert als een 'activiteit' als opgenomen in onderdeel D dient te worden bepaald aan de hand van de aard, omvang en schaalgrootte, ligging en opzet van het project. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een kleinschalig skatepark binnen het stedelijk gebied van Amstelveen (mogelijk: D11.2 'stedelijk ontwikkelingsproject').

In dit kader kan worden gesteld dat, in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan, dat uit jurisprudentie inmiddels volgt dat projecten vergelijkbare omstandigheden van het geval (2 vrijstaande woningen aan de rand van een dorpskern, 12 vrijstaande woningen aan de rand van een stedelijke woonwijk) niet classificeren als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1879, r.o. 6.2; 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100, r.o. 14.2). Doorslaggevend voor dit oordeel is bij beide projecten de geringe omvang en het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing. Onderhavig plan maakt eveneens slechts een activiteit van geringe omvang met een klein ruimtebeslag voor bebouwing (geen gebouwen) mogelijk. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in een activiteit als opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daar er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject of landinrichtingsproject, behoeft geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft geen significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Omgevingsverordening NH2050.

 

7.11.3 Conclusie

Zoals beschreven is er bij het onderhavige plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de (vormvrije) m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Omgevingsverordening NH2050. Er is hiervoor een mer-beoordelingsbesluit genomen.

 

 

7.12 Sociale veiligheid en leefbaarheid

 

Het begrip leefbaarheid gaat over de aantrekkelijkheid van een gebied (of wijk) om er te wonen, leven, sporten, elkaar te ontmoeten, te spelen, elkaar hulp te vragen en meer. Het gaat daarbij niet alleen over de fysieke aspecten van een leefomgeving maar ook over de sociale aspecten. Bij het aspect sociale veiligheid gaat het om een subjectieve factor het 'zich veilig voelen' en een objectieve factor: de daadwerkelijke veiligheid. Het begrip sociale veiligheid wordt gehanteerd om spraakverwarring met verkeersveiligheid, de fysieke veiligheid te vermijden. Vanuit de stedenbouw en de ruimtelijke ordening kan een bijdrage worden geleverd door middel van een adequate vormgeving en inrichting van de gebouwde omgeving, waarmee bijvoorbeeld de kans op vandalisme, diefstal, inbraken enz. beperkt kunnen blijven. Het zich veilig kunnen voelen is mede afhankelijk van de wijze waarop woningen en andere stedelijke functies worden gemengd, gebouwen worden ontworpen en de buitenruimte wordt ingericht.

 

 

Plangebied

Het bestemmingsplan maakt een skatepark mogelijk op een perceel langs de Legmeerdijk (N231). Een skatepark maakt onderdeel uit van een voorziening voor jongeren om elkaar te ontmoeten en samen te spelen. Dit soort voorzieningen zijn essentieel voor de leefbaarheid van een wijk. Gezien de ligging van het skatepark is er daarnaast geen sprake van een onevenredige toename van overlast gezien de ligging van de omliggende woningen. Daarnaast zijn de openingstijden van het skatepark vastgelegd in de regels om te voorkomen dat het skatepark gebruikt wordt tussen 22:00 en 8:00.