direct naar inhoud van Regels

Bankrasweg 30

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.10N-VG01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Bestemmingsplan Bankrasweg 30

 

 

 
Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

2.1 Uitgangspunten

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

3.1 Algemeen

3.2 De bestemmingen

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.4 Handhaving

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

5.2 Functioneel gebruik

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

6.1 Inleiding

6.2 Rijksbeleid

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

6.4 Gemeentelijk beleid

6.5 Conclusie

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

7.1 Archeologie

7.2 Bodem

7.3 Duurzaam bouwen, energie en klimaatadaptie

7.4 Ecologie

7.5 Externe veiligheid

7.6 Geluid

7.7 Luchtkwaliteit

7.8 Verkeer en parkeren

7.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

7.10 Water

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

Er is een verzoek ingediend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken aan de Bankrasweg 30 in Amstelveen. Ten behoeve van het plan wordt het bestaande bouwvlak opgedeeld en verplaatst en wordt het perceel gesplitst. Het parkeren ten behoeve van de twee vrijstaande woningen vindt op eigen terrein plaats.

 

Op dit moment bestaat het plangebied uit een braakliggend terrein. Op het perceel stond voorheen een boerderij met bijgebouwen, deze zijn reeds gesloopt.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied is circa 2.880 m2 groot en is gelegen aan de Bankrasweg 30 te Amstelveen. Het plangebied ligt aan de oostelijke rand van Amstelveen in de wijk Kostverloren. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het woonperceel van Bankrasweg 29 en aan de noordzijde aan het woonperceel Machineweg MP 17. De west- en oostzijde worden gevormd door waterpartijen die onderdeel uitmaken van de water- en groenstructuur van de wijk. Aan de zuidoostzijde grenst het plangebied aan de Olympiadelaan.

 

De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Amstelveen sectie I, nummers 2216 en 6367.

 

 [image]

Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

 

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

 

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de volgende plannen:

  1. het bestemmingsplan 'Amstelveen Noord- Oost', vastgesteld bij raadsbesluit van 11 april 2013;

  2. het paraplubestemmingsplan 'Herziening Begripsbepaling Peil', vastgesteld bij raadsbesluit van 1 oktober 2014;

  3. het paraplubestemmingsplan 'Schipholparkeren en Parkeernormen', vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2017;

  4. het paraplubestemmingsplan 'Archeologie en Cultuurhistorie', vastgesteld bij raadsbesluit van 28 maart 2018;

  5. het paraplubestemmingsplan 'Wonen', vastgesteld bij raadsbesluit van 26 maart 2019.

 

Deze geldende bestemmingsplannen komen met het in werking treden van dit bestemmingsplan gedeeltelijk te vervallen.

 

Bestemmingsplan 'Amstelveen Noord- Oost'

De geldende bestemmingen op de locatie is ‘Wonen’ (artikel 26), ‘Tuin’ (artikel 17) en ‘Tuin-Parkeertuin’ (artikel 19). Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen ‘Luchtvaartverkeerzone- lib art 2.2.2’ en ‘Luchtvaartverkeerzone- lib art 2.2.3’. Tot slot ligt op het plangebied een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 6 meter.

 

Het voorliggende plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan ‘Amstelveen Noord – Oost’, omdat een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd (artikel 26.2.1 onder a). Bij voorliggend plan zijn de woningen voorzien buiten het bouwvlak.

 

Om de geplande ontwikkeling mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. Door middel van deze herziening, waarbij het huidige bouwvlak gesplitst en verplaatst wordt, wordt de nieuwbouw van twee woningen met de daarbij toegestane bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt.

 

 [image]

Uitsnede bestemmingsplan 'Amstelveen Noord-Oost' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

 

 

1.4 Leeswijzer

 

Na de inleiding in dit hoofdstuk worden in hoofdstuk twee de uitgangspunten en de uitwerking van het plan beschreven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.

 

Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders en in het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

 

2.1 Uitgangspunten

 

Het bestemmingsplan Bankrasweg 30 komt overeen met de Structuurvisie 2025+/ uitvoeringsparagraaf. In hoofdstuk zes wordt nader ingegaan op de relatie tussen het bestemmingsplan en de structuurvisie. Tevens wordt het overige relevante beleid hier behandeld.

 

Onderhavig bestemmingsplan maakt het splitsen en verplaatsen van het bouwvlak mogelijk, waardoor de nieuwbouw van twee woningen aan de rand van het buitengebied mogelijk wordt gemaakt.

 

 

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

 

Het planvoornemen van de initiatiefnemers betreft de realisatie van een tweetal grondgebonden woningen. Het plangebied wordt daarbij opgesplitst in 2 kavels met elk een eigen bouwvlak, waarbij wordt vastgehouden aan de voorheen aanwezige m2 meter aan bebouwing. Voor beide woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Het parkeren wordt voorzien op eigen terrein. De ontsluiting van beide kavels geschiedt vanaf de Olympiadeweg.

 

De aanwezige groenstructuur (bomen) aan langs de noordelijke- en westelijke rand van het plangebied blijft grotendeels behouden.

 

Het gebruik van de percelen verandert niet. Er blijft sprake van een woonbestemming.

 

 

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

 

De nieuw te bouwen woningen betekenen esthetisch gezien een kwaliteitswinst voor de directe omgeving. Momenteel is er sprake van een braakliggend terrein aangezien de voormalige vervallen boerderij en bijbehorende stallen en schuren al enkele jaren geleden zijn gesloopt. Gezien de grootte van de kavels is er ruimtelijk geen bezwaar tegen het realiseren van twee bouwvlakken, waarbij de grootte van het bestaande bouwvlak van 280m2 gesplitst wordt naar twee bouwvlakken van 140 m2 met beide percelen een maximum aan 115 m2 aan bijbehorende bouwwerken, vergunningvrij en vergunningplichtig. Hierdoor wordt het aantal m2 aan hoofdgebouw in het plangebied niet vergroot en wordt vastgehouden aan de 510 m2 aan bebouwing die op het perceel aanwezig was en reeds gesloopt is. Hiermee wordt geregeld dat de bebouwingsoppervlakte niet toeneemt en ruimtelijk aanvaardbaar blijft.

 

De kavels aan de Bankrasweg vormen de oostelijke stadsrand richting de polder. De nieuwe bebouwing voegt zich binnen de aanwezige korrelgrootte en ritmiek van de locatie. Daarbij richt de bebouwing van de noordelijke woning zich volgens het grid van de Olympiadelaan en de zuidelijke woning naar de richting van de Bankrasweg en dijk. Hiermee wordt het meer natuurlijke beeld van twee onafhankelijk ontworpen woningen versterkt.

 

Beide woningen verschillen qua kapvorm ten opzichte van elkaar. Dit refereert aan zowel de oorspronkelijke bebouwing van de boerderij als naar de ontwikkeling van de vrijstaande kavels, die aan de Bankrasweg is ingezet. De aanpassing van het bouwvlak is, gezien de huidige situatie, niet meer dan logisch. De voorgevelrooilijn van de te realiseren woningen ligt dan ook aan de zijde van de Bankrasweg.

 

De geldende bouwregels uit het bestemmingsplan Amstelveen Noord-Oost worden bijna niet gewijzigd. Het is van belang dat de in het vigerende bestemmingsplan geldende bouwmaten aangehouden worden. Het bestemmingsplan voorziet in een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Deze afmetingen worden aangehouden voor beide woningen. De mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken worden overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

 

Aan de zijde van de Bankrasweg wordt de bestemming 'Tuin-Parkeertuin' vervangen door de bestemming 'Tuin' zoals aan de zijde van de Olympiadelaan aangezien de ontsluiting via de Olympiadelaan plaats vindt en parkeren en eventuele carports niet in de voorgevelrooilijn kunnen worden geplaatst.

 

Op onderstaande afbeeldingen is de positionering en het bouwplan van de nieuwe woningen weergegeven.

 

 [image]

Positionering nieuwe woningen en splitsing kavels (Bron: Blackbox architecten)

 [image]

Voorgevel zuidelijke woning (Bron: Blackbox architecten)

 

 [image]

Voorgevel noordelijke woning (Bron: Blackbox architecten)

 

 

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

 

3.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend. De regels bevatten samen met de verbeelding het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

 

3.2 De bestemmingen

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Begrippen (artikel 1)

Hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

 

Wijze van meten (artikel 2)

Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Tuin (artikel 3)

Op de bijbehorende gronden van de woning met de bestemming 'Tuin' mag behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis en erkers en entreeportalen geen bebouwing of carports worden opgericht.

 

Water (artikel 4)

De bestemming water is bedoeld voor waterberging, waterhuishouding en waterlopen.

 

Wonen (artikel 5)

De woningen zijn als zodanig bestempeld. Aan huis verbonden activiteiten, hierbij wordt gedacht aan een praktijk voor een (huis)arts of fysiotherapie, dan wel voor een advocaat of een juridisch of financieel adviseur, zijn mogelijk, maar het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom behoren deze beroepsactiviteiten ondergeschikt te blijven aan het wonen. Dit is geregeld door het stellen van een maximaal percentage (30%) van de woonoppervlakte voor andere dan woonactiviteiten te bestemmen. Het kenbaar maken van de beroepsactiviteiten door middel van een aanduiding op eigen terrein is in beginsel toegestaan.

  

De woning (oorspronkelijk hoofdgebouw) dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd waarbij voldaan dient te worden aan de aangegeven goot- en bouwhoogten. Daarbuiten kan gebruik worden gemaakt van de regeling voor al dan niet aangebouwde bijbehorende bouwwerken. Naast woningen en aan- en uitbouwen zijn de gronden aangewezen voor 'wonen' ook bestemd voor parkeervoorzieningen, tuinen en erven en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

Waarde-Archeologie (artikel 6) en Waterstaat-Waterkering (artikel 7)

Als dubbelbestemming zijn opgenomen archeologie en waterkering. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)

Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.

 

Algemene bouwregels (artikel 9)

In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.

 

Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 10, 11 en 12)

Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 13)

In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht (artikel 14)

Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.

 

Slotregel (artikel 15)

Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

4.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

 

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen, met een onderlinge ruimtelijke en functionele samenhang, sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In dit geval is er sprake van nieuwbouw van twee woningen, waarbij het huidige bouwvlak wordt gesplitst en verplaats. De voorgenomen ontwikkeling kan niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 

 

4.2 Economische uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Financieel-economische haalbaarheid

De realisatie van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van een ontwikkelende partij. Niet is gebleken dat de ontwikkelende partij over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren en de leges aan de gemeente te voldoen.

 

Daarnaast heeft de ontwikkelende partij een planschaderisicoanalyse laten uitvoeren. Uit deze analyse volgt dat er geen sprake is van het ontstaan van een minder gunstige planologische situering door de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.2.2 Verhaal van kosten

Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd.

 

De procedurekosten voor het plan worden middels de gemeentelijke legeskosten op de initiatiefnemer verhaald. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.

 

 

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.3.1 Participatie

Voorafgaand aan het formele besluitvormingsproces hebben de opdrachtgevers hun plannen met de direct omwonenden van het perceel Bankrasweg 30 besproken. De opdrachtgevers hebben de omwonenden per brief geïnformeerd over de plannen voor het perceel aan de Bankrasweg en de wens om de plannen te bespreken. Aan de hand van huisbezoeken is met een situatieschets en een maquette inzicht gegeven aan de plannen. Uit de gesprekken zijn geen verzoeken of bezwaren naar bovengekomen. Het plan wordt gesteund door de omwonenden.

 

4.3.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 19 oktober 2023.

 

De toezending is gedaan met het verzoek om vóór 6 november 2023 te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

  2. Waternet/ Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

  3. Gasunie

  4. Rijkswaterstaat

  5. Luchthaven Schiphol Group

  6. Brandweer Amsterdam- Amstelland

  7. Liander

 

De instanties welke staan vermeld onder de nummers 3 en 5 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

De instanties welke staan vermeld onder de nummers 1, 2 , 4 en 7 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.

 

Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft inhoudelijk schriftelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Het volgende is aangegeven en het advies is verwerkt in hoofdstuk 7.5 van deze toelichting:

 

"Wij hebben onderzoek gedaan naar relevante risicobronnen nabij het plangebied. Er is gekeken naar de invloedsgebieden van spoor-, weg-, watervervoer gevaarlijke stoffen, Bevi inrichtingen, buisleidingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied buiten de grootste risicocontouren ligt van bovengenoemde risicobronnen. Gezien bovenstaande is het niet nodig om verder onderzoek te doen naar het groepsrisico of plaatsgebondenrisico ter plaatse van het plangebied."

 

4.3.3 Zienswijzen

Van 1 december 2023 tot en met 11 januari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

 

 

4.4 Handhaving

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.

  

Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.

  

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.

  

De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.

 

De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH- beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een ander belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.

 

Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:

 

In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.

 

 

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

 

Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2.

 

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

 

5.1.1 Het plangebied in groter verband

Het plangebied van de Bankrasweg 30 gelegen aan de oostelijke rand van de kern Amstelveen, tegen het buitengebied aan. De locatie ligt in de wijk Bankras-Kostverloren op het voormalige A3-tracé aan de rand van de Middelpolder.

 

 [image]

Ligging van het plangebied binnen Amstelveen

 

De wijk Bankras-Kostverloren wordt begrensd door de Beneluxbaan, Saskia van Uylenburgweg, de rijksweg A9 en het voormalige A3-tracé aan de oostkant. Kenmerkend voor de stedenbouwkundige traditie van de jaren zestig is Bankras-Kostverloren opgebouwd uit vier verwante woonbuurten, die langs de Beneluxbaan en het voormalige A3-tracé worden omzoomd door hoogbouw afgewisseld met voorzieningenzones.

 

De perceelgrens van het plangebied is tevens de grens van de 'Amstelscheg'. Voor het buitengebied is het beeldkwaliteitsplan Amstelscheg opgesteld waarin de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit in het gebied zijn uiteengezet. Het plangebied is onder andere gebaat bij handhaving van de oorspronkelijke verkavelingstructuur ontstaan als gevolg van de doorlegging van de polders, het behouden van het landelijke karakter, het openhouden van het gebied, en het behouden van het dijkprofiel. De watergang samen met de dijk zorgen voor een overloop van woonkern naar het buitengebied van Amstelveen.

 

5.1.2 Directe omgeving plangebied

Het plangebied is vanuit het zuidwesten ontsloten via de Olympiadelaan. Het plangebied wordt aan drie zijden (west-, noord- en oostzijde) omsloten door watergangen. Aan de overzijde van het water ten oosten van het plangebied is, boven op de dijk, de Bankrasweg gelegen. Het plangebied en de Bankrasweg worden gescheiden door een sloot en een agrarisch perceel (weide). Ter plaatse van het plangebied is een loopbrug over de sloot aanwezig. Richting het oosten kent het plangebied over een vrij groen uitzicht. In de overige windrichtingen wordt het plangebied omringd door woonbebouwing, waarbij de perceelsgrenzen veelal zijn vormgegeven middels aanwezige groen- en waterstructuren.

 

 [image]

Zicht op het plangebied vanaf de Bankrasweg (dijk)

 

De directe omgeving van Bankrasweg 30 kent een groen karakter door de oostelijk gelegen polder en de aanwezige waterpartijen met daarbij behorende groene oeverzones. De kavel maakt in de huidige situatie onderdeel uit van de woonwijk (Bankras-) Kostverloren. Ten westen van de Bankrasweg, grofweg tussen Machineweg MP en Fanny Blankers Koenlaan in, bevindt zich een bebouwingslint, waar dit perceel onderdeel van uit maakt. Dit perceel behoort tot een van de bredere kavels aan de Bankrasweg.

 

Het plangebied is momenteel braakliggend en kent ook zelf, door de aanwezige bomen en bosschages langs met name de rand van het perceel, een groen karakter. De bebouwing nabij het plangebied bestaat uit grondgebonden vrijstaande woningen. De bebouwing is daarbij uitgevoerd in 1 à 2 lagen (met kap).

 

Binnen het plangebied was tot 2020 bebouwing van een (voormalige) boerderij aanwezig. Eind 2018 zijn een aantal stallen en schuren gesloopt. Het woonhuis met de aangrenzende stal is in 2020 gesloopt.

 

5.1.3 Cultuurhistorie/archeologie

Het perceel Bankrasweg 30 ligt in gebied wat in het verleden is afgegraven voor de turfwinning, ingepolderd, drooggemalen en op locatie van de woongebieden opgespoten met zand. Er zijn geen cultuurhistorische- of landschappelijke waarden in de directe omgeving aanwezig.

 

Omdat Bankrasweg 30 in een gebied ligt dat is afgegraven en later is opgespoten met zand is de archeologische verwachtingswaarde laag. Het is niet aannemelijk dat er archeologische waardevolle objecten in de bodem zitten. Ter plaatste geldt dan ook Waarde - Archeologie 5. Dit houdt in dat er verkennend archeologisch bodemonderzoek nodig is bij ingrepen in de bodem die dieper rijken dan 0.30 meter en groter zijn dan 10000 m2.

 

 [image]

Archeologische verwachtingskaart van het plangebied. De locatie Bankrasweg 30 is rood omcirkelt.

 

Conclusie

De locatie voor de nieuwbouw van twee woningen ligt in archeologisch gebied met archeologie waarde 5. Hier geldt het criterium van maximaal 10000 m2 bodemverstoring. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Derhalve is geen inventariserend archeologisch onderzoek vereist. Daarnaast zijn er in het gebied rond de planlocatie geen cultuurhistorische waardevolle elementen. Ook is er geen sprake van landschappelijke waarden.

 

 

5.2 Functioneel gebruik

 

5.2.1 Tuin

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, erkers, entreeportalen, paden en terrassen, (fietsen-) bergingen en parkeren.

 

5.2.2 Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte

voor een aan­huis­verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30% van de

vloeroppervlakte van de woning, aan­ en uitbouwen en bijgebouwen

met de daarbij behorende tuinen en erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt onder andere dat een hoofdgebouw

uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd en dat als hoofdgebouw

uitsluitend woningen mogen worden gebouwd. Per bouwvlak mag één woning worden gerealiseerd.

 

 

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

 

6.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.

 

 

6.2 Rijksbeleid

 

Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied met dit Rijksbeleid rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.

 

6.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

 

 [image]

Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.

 

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

 

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

 

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegings­ proces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

 

Relevantie plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI­gebied. De NOVI vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

 

6.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

 

Relevantie plangebied

Onderhavig project omvat geen onderwerpen waarvoor beperking gelden om de nationale belangen zoals omschreven in het Barro te beschermen. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

 

6.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

 

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Relevantie plangebied

De ladder voor duurzame verstedelijking dan wel artikel 3.1.6, lid 2 Bro is niet van toepassing op onderhavig plan aangezien er twee woningen worden gerealiseerd. Er is pas sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling bij woninglocaties vanaf 12 woningen (zie onder meer ABRvS 23 december 2014, zaaknummer 201405237/1/R2).

 

6.2.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

  

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen worden toegestaan, indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB. De procedures voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar, maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.

  

De hierboven genoemde beperkingen betreffen:

  

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

  

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke­contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied zal een verbod op nieuwe woningbouwlocaties worden verankerd in het LIB.

  

Relevantie plangebied

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 44 meter NAP. Het voorliggende plan met een maximale bouwhoogte van 9 meter blijft duidelijk onder de genoemde bouwhoogte.

 

Voor het plangebied gelden tevens beperkingen met betrekking tot de vogel aantrekkende werking. Het plangebied ligt binnen een zone waar geen nieuwe vogel aantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan, hetgeen hier niet aan de orde is.

 

 

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

6.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De "Omgevingsvisie NH2050 ­ Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord­Holland vastgesteld en is een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

  

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord­Holland een relatief hoog welvaarts­ en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

 

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord­Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

  

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon­ en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord­Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord­Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

  

Relevantie plangebied en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het uitgangspunt en sluit aan bij de ambities van de Omgevingsvisie. Het initiatief betreft het toevoegen van één woning binnen bestaand stedelijk gebied door het splitsen van het kavel en het aanwezige bouwvlak. Het initiatief is niet strijdig met het provinciaal beleid.

 

6.3.2 Omgevingsverordening NH2020

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In deze Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van de Omgevingsverordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.

  

Relevantie plangebied

De omgevingsverordening is t.a.v. de voorgestane planontwikkeling op de volgende onderdelen relevant:

 

De relevante werkingsgebieden zijn geen belemmeringen voor het plan. Eventuele instructieregels, zoals bescherming van de regionale waterkering zijn verwerkt in de planregels. De omgevingsverordening staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

6.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie

Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar

ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan

inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste

ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk

verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en

exploitatieplannen.

 

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en

door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de

concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat

Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om

een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

Een aantal thematische uitgangspunten zijn relevant voor dit plangebied.

 

Wonen

Het uitgangspunt is dat de woningmarkt in Amstelveen in beweging gebracht moet

worden. Dit wordt bereikt door de doorstroming te bevorderen door nieuwe kwalitatief

hoogwaardige woningen toe te voegen, zowel in centrum stedelijk, landelijk als

suburbane woonmilieus. Daarnaast wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen, waarbij één woning wordt toegevoegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de woningvoorraad met een kwalitatief hoogwaardige woning binnen bestaande woonbebouwing.

 

Duurzame ruimte

Dit thema is tweeledig. Enerzijds gaat het over ruimte scheppen voor duurzame oplossingen boven of onder de grond zoals WKO en windenergie. Anderzijds gaat het om het duurzaam ordenen en gebruiken van de ruimte: de juiste functie op de juiste plek. Voor dit plangebied voorziet de gemeente geen grootschalige windenergieopwekking. Nieuwbouwprojecten worden zo veel mogelijk aardgasloos gebouwd. Dit wordt nu ook opgelegd door de wet VET (Voortgang Energietransitie) die vanaf 1 juli 2018 van kracht is. Met deze wet vervalt de plicht om nieuwe woningen aan te sluiten op aardgas. Voor wat betreft duurzaam ruimtegebruik wordt er binnen een ruimtelijke kwaliteitskader gezocht naar slim en zuinig ruimtegebruik.

 

Uitvoeringsparagraaf

Gelijktijdig met de Structuurvisie heeft de gemeenteraad de uitvoeringsparagraaf vastgesteld. Hierin is aangeven op welke wijze verschillende projecten en programma's die voorvloeien uit de structuurvisie in uitvoering worden gebracht. Een aantal ruimtelijke projecten binnen het plangebied zoals PM zijn al in uitvoering genomen. De ruimtelijke besluitvorming, indien aan de orde, heeft plaatsgevonden en wordt conform bestemd.

 

Conclusie

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de structuurvisie.

 

6.4.2 Woonagenda 2020-2023

Op 12 februari 2020 heeft de raad de Amstelveense woonagenda vastgesteld. In de Metropoolregio Amsterdam wordt ingezet op een bouwproductie van 230.000

woningen tot 2040 (huidige prognoses) en ruim 100.000 woningen in de periode 2018

tot 2025. Een bouwproductie met voldoende woningen in alle segmenten, met in het

bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, verspreid

over de regio. Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. Om aan de vraag te voldoen verwachten wij de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toe te voegen. De druk binnen alle segmenten is hoog.

 

De Woonagenda 2020­2023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet de druk op de Amstelveense woningmark te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft, van goede kwaliteit, met volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.

 

De volgende speerpunten staan centraal in de Woonagenda 2020-2023:

 

  1. Amstelveense jongeren en starters meer kansen bieden op de woningmarkt

Het gaat hierbij om kleinere betaalbare woningen bouwen voor jongeren en starters, tijdelijke woningen bouwen voor spoedzoekers en jongeren, de financiële drempel verlagen om een woning te kopen en daarnaast binnen de sociale huur de lokale ruimte optimaal benutten.

 

  1. Meer woningen voor Amstelveense ouderen en specifieke doelgroepen

Ouderen wonen langer zelfstandig. Sommige ouderen redden zich met hulp van familie en vrienden prima, maar er is ook een groep voor wie dit niet geldt. Daarnaast maakt de ambulantisering van de zorg en de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) dat steeds meer bewoners, die nu nog bij een instelling wonen, in aanmerking komen voor zelfstandige woonruimte dan wel begeleid wonen. Het woningaanbod moet zich aan deze groepen aanpassen.

 

  1. Een goede dienstverlening en communicatie tussen corporaties en huurders

Afspraken met corporaties en bewonersraad worden gemonitord.

 

  1. Meer (betaalbare) koop en huurwoningen voor Amstelveners met behoud van groene leefbare wijken

Wijken moeten bestaan uit een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen. In verschillende prijsklassen, zowel huur als koop en voor verschillende doelgroepen. Zo behouden wij goed gemengde en krachtige wijken. Bij de geplande nieuwbouw van woningen is een belangrijke voorwaarde dat Amstelveen het ruimtelijke en groene karakter behoudt. Dit geldt ook bij stadsvernieuwing.

 

  1. Meer sociale huurwoningen beschikbaar voor Amstelveners

Er zijn voldoende sociale huurwoningen in Amstelveen. Een deel van de woningen is echter niet beschikbaar voor de doelgroep. Er wordt daarom ingezet op doorstroming. Verder wordt bij nieuwbouwprojecten bepaald of voor specifieke doelgroepen sociale huurwoningen moeten worden toegevoegd.

 

  1. Stadsvernieuwing en verduurzaming bevorderen

Meerdere akkoorden, zoals het Klimaatakkoord, de landelijke Energieagenda, het regeerakkoord Rutte III en Greendeal aardgasvrije wijken (met Amstelveen als partner), het Rijksbrede programma Nederland circulair 2050 en het collegeprogramma Amstelveen vragen om een aanpak die de woningvoorraad toekomstbestendig maakt voor de korte en lange termijn.

 

Relevantie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in particulier opdrachtgeverschap. Vanwege de kleine omvang van dit project vormt het plan geen gevaar voor de haalbaarheid van de andere doelstellingen in de woonvisie.

 

6.4.3 Erfgoednota Amstelveen

Op 28 september 2016 is de Erfgoednota vastgesteld door de gemeenteraad. Met de vaststelling van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 en het vervallen van de Monumentenwet moest de gemeentelijke Erfgoedverordening geactualiseerd worden. Beleidsstukken van het Amstelveens erfgoed waren versnipperd en moeilijk vindbaar. Met de Erfgoednota is het gehele erfgoedbeleid weer actueel en overzichtelijk gebundeld.

 

In deze Erfgoednota beschrijft de gemeente de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed, vervolgens de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed en als laatste de middelen die we ter beschikking hebben om onze visie en ambitie waar te maken. Met cultureel erfgoed bedoelen we in deze nota het fysieke, veelal gebouwde en/of ontworpen erfgoed binnen de ruimtelijke omgeving. Dat kunnen zowel aangewezen monumenten zijn, als wel objecten, landschappen of structuren met cultuurhistorische waarde.

 

Relevantie plangebied

Voor het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 5' opgenomen. Dit betekent dat er een lage verwachting is dat er in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan. In paragraaf 7.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarde.

 

6.4.4 Nota Parkeernormen 2021

Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen 2021'

vastgesteld. Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke

ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid

wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels verwezen naar de

geldende 'Nota Parkeernorm Amstelveen 2021'. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid

Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren). In

een planregel dient dan tot uitdrukking worden gebracht dat bij de toets op het

onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische

verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat

te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse

wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elk initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt ingediend getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.

 

Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

Indien voor projecten in het voortraject normen zijn vastgesteld in het programma van eisen van deze projecten wort aan deze normen vastgehouden.

 

Conclusie

In het bestemmingsplan worden de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen van toepassing verklaard. Hierbij is het uitgangspunt dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost. Het initiatief voorziet in een parkeerbehoefte op eigen terrein met een minimale parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning.

 

 

6.5 Conclusie

Vanuit de uitgangspunten van het rijks­ en het provinciaal beleid bestaan geen belemmeringen voor het realiseren van twee vrijstaande woningen aan de

Bankrasweg 30. De ontwikkeling past eveneens in het gemeentelijk beleid.

 

 

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

 

7.1 Archeologie

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om

archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

 

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 

De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Archeologiebeleid gemeente Amstelveen

In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. Dit geactualiseerde beleid is in 2018 in het paraplubestemmingsplan 'Archeologie en Cultuurhistorie'

gemeentebreed verankerd.

 

De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als ‘AMK-terrein’ (Archeologische Monumentenkaart) of als ‘historische kern’. Dit zijn de op kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp, bestaande en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel en locaties van voormalige molens en posten Linie van Krayenhoff). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar ‘historische bebouwing’ heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. De zone van het onverveend bovenland (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noord-westen van Amstelveen) heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getij-inversie-ruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorderlegmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.

 

Relevantie plangebied

Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Het plangebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde waarbij archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Omdat in dit geval de bodemingrepen minder omvangrijk zijn, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

 

 

7.2 Bodem

 

Wettelijk- en Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer/Amstelveen bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebied pecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer (2013), maar er zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.

 

De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en respectievelijk omgevingsplannen.

 

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

 

Relevantie plangebied

Geonius Milieu B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de planlocatie aan de Bankrasweg 30. De aanleiding tot het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek zijn de plannen om op de locatie nieuwbouw te realiseren. In verband hiermee is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vereist. Hieronder worden de belangrijkste conclusies die uit het onderzoek naar voren kwamen toegelicht. Het volledige rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

 

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

 

Conclusie

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het huidige en geplande gebruik van de locatie. Er is sprake van een ernstige bodemverontreiniging door een sterke verontreiniging met PAK. Op de locatie is geen asbest in de bodem aanwezig.

 

De aanwezige bodemverontreiniging dient voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden te worden gesaneerd. Na het verwijderen van de sterke verontreiniging met PAK zijn geen belemmeringen meer voor de bouw van de woningen. Het aspect bodem vormt derhalve na sanering geen belemmering voor deze ontwikkeling.

 

 

7.3 Duurzaam bouwen, energie en klimaatadaptie

 

Wettelijk- en Beleidskader

De kaders betreffende duurzaamheid (PLECK 4.0 Amstelveen; ‘Plan voor Energietransitie, Circulaire economie en Klimaatadaptatie’) zijn vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2022. Hiermee heeft de gemeenteraad aangegeven dat Amstelveen streeft naar duurzaam beleid in alle keuzes die zij maakt.

 

Leidraad Duurzaam bouwen en Gebiedsontwikkeling

De gemeente Amstelveen heeft hoge ambities om duurzaam te bouwen en duurzame gebieden te ontwikkelen. De ambities zijn benoemd in de Leidraad Duurzaam bouwen en Gebiedsontwikkeling (november 2021) Op vijf thema’s gaat de gemeente bij elke ontwikkeling kijken wat de mogelijkheden zijn om een project of gebied zo duurzaam mogelijk te realiseren: mobiliteit, energie, circulair bouwen, klimaat adaptief en groen en ecologie. De thema’s zijn in onderstaand overzicht getoond.

 

 [image]

Thema's uit de Leidraad Duurzaam bouwen en gebiedsontwikkeling Amstelveen

 

De doelstellingen en ambities komen voort uit verschillende onderliggende beleidsstukken. Op gemeentelijk niveau gaat het onder andere om de Transitievisie Warmte, de Visie op zonne-energie, PLECK 4.0, het Actieplan Klimaatadaptatie, het Groenstructuurplan, de Mobiliteitsvisie en de Nota Parkeernormen. Het ontwerp voor gebouwen en gebieden dient aan te sluiten op al deze ambities en doelstellingen uit de Leidraad en het onderliggende beleid.

 

Relevantie plangebied

Bij het ontwerpen en de uitvoering van de twee woningen en bijbehorende bouwwerken wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. De woningen worden gasloos opgeleverd en goed geïsoleerd. Hiermee worden de nieuwe woningen energiezuinig en duurzaam.

 

 

7.4 Ecologie

 

Wettelijk- en Beleidskader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden.

 

Gebiedsbescherming

In de Wnb-gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.

   

Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen

 

Soortenbescherming

De Wnb beschermt vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren en planten. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

 

Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud en op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing aangezien de minister van (destijds) LNV de door de gemeente Amsterdam opgestelde gedragscode heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

 

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.

  

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.

 

Relevantie plangebied

In het kader van gebiedsbescherming wordt gekeken naar de effecten van het plan op Natura 2000­gebieden en provinciaal beschermde natuurgebieden en ­elementen. Het plangebied is niet gelegen in het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Er is daarom geen sprake van aantasting van NNN. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van een Natura 2000­gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000­gebied is 'Botshol', gelegen op ca 6,2 km afstand. Daarna ligt op een afstand van ca. 12,2 kilometer in oostelijke richting het Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’, op ca. 13,6 in noordelijke richting het Natura 2000-gebied ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’.

 

Door de ligging van het plangebied buiten Natura 2000-gebieden en het NNN kunnen directe effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte effecten ten gevolge van een stikstofdepositie gedurende de aanlegfase en gebruiksfase op nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn niet op voorhand uit te sluiten. Om uit te sluiten dat er stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000­gebied plaatsvindt, is een stikstofberekening uitgevoerd. Uit deze berekening is gebleken dat onderhavig initiatief niet resulteert in stikstofdepositie op Natura 2000­gebieden. De stikstofberekening van 5 okotber 2023 is bijgevoegd als bijlage 2.

 

In het kader van soortenbescherming heeft het onderzoeksbureau Geonius een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (rapportnummer EA230068.RO1.V2.0, d.d. 2 oktober 2023). Uit de quickscan is gebleken dat het plangebied en de directe omgeving functies biedt voor de volgende beschermde soorten:

 

Door de voorgenomen ingreep leidt dit tot negatieve effecten en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb. Deze negatieve effecten zijn voor broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, vleermuizen, eekhoorn, konijn, vos, kleine grondgebonden zoogdieren en algemeen voorkomende amfibieën met mitigerende maatregelen te voorkomen. Het aanvragen van een ontheffing kan dan achterwege blijven. De mogelijke negatieve effecten ten aanzien van bunzing, steenmarter, hermelijn, wezel, rugstreeppad en ringslang zijn niet volledig te mitigeren. Daarvoor is onderzoek benodigd om de aanwezigheid van essentieel leefgebied en verblijfplaatsen in beeld te brengen.

 

De rapportage van deze quickscan is opgenomen in bijlage 3.

 

Conclusie

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan dient aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de bunzing, steenmarter, hermelijn, wezel, rugstreeppad en ringslang. Het aanvullend ecologisch onderzoek is reeds uitgezet en dient vóór verlening de aanvraag omgevingsvergunning voor de twee woningen te worden uitgevoerd aangezien er geen ruimtelijk aanpassingen worden verwacht.

 

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

 

 

7.5 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

Relevantie plangebied

Uit het onderzoek dat is uitgevoerd door de Brandweer Amsterdam­Amstelland is gebleken dat het plangebied buiten de grootste risicocontouren ligt van bovengenoemde risicobronnen. Derhalve is het niet nodig om verder onderzoek te doen naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico ter plaatse van het plangebied.

 

Conclusie

Gelet op voorgaande staat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

 

7.6 Geluid

 

Beleidskader

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluid producerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van Oostelijk Halfrond, Olympiadelaan en Machineweg MP. In opdracht van Geonius Infra BV is, in het kader van de realisatie van twee nieuwbouwwoningen aan de Bankrasweg 30, door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht (rapportnummer Rm230265aaA0.teey_01 d.d. 4 juli 2023) naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Het onderzoek wijst er naar uit dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

 

Het akoestisch onderzoek met bijbehorende conclusies is opgenomen in bijlage 4.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

 

 

7.7 Luchtkwaliteit

 

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

De ontwikkeling is in gevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen als een categorie die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als NIBM-categorie is aangewezen een woningbouwontwikkeling van maximaal 1500­ woningen met één ontsluitingsweg. De toevoeging van twee nieuwe woningen draagt volgens het Besluit niet in betekenende mate bijdragen niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet nodig.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

 

 

7.8 Verkeer en parkeren

 

Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeer aantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer­ en parkeersituatie te worden beoordeeld.

 

Relevatie plangebied

De aanwezige wegen zijn berekend op de bestemmingen die het bestemmingsplan toelaat en op het aantal woningen die gerealiseerd zijn. Aangezien het planvoornemen de ontwikkeling betreft van 2 woningen, waarbij 1 woning wordt toegevoegd ten opzichte van de planologische situatie, zal dit slechts in zeer beperkte mate invloed hebben op de verkeersbewegingen in de omgeving. Op basis van de meest recente CROW-publicatie geldt voor deze woningen een gemiddeld verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen. De woningen worden ontsloten op de Olympiadelaan. Ter plaatse is sprake van een overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheid, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.

 

Voor wat betreft parkeren geldt de Nota parkeernormen Amstelveen. Conform deze nota geldt voor deze vrijstaande (koop)woningen een gemiddelde parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren) van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat wordt voorzien in de realisatie van twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Daarmee wordt voldaan aan de geldende parkeernorm.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de aspecten 'parkeren' en ‘verkeer’ de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

 

 

7.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

 

Wet- en regelgeving en beleid

Uit paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer vloeit voor het bevoegd gezag de verplichting voort om een beslissing te nemen over de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een MER moet worden gemaakt. Deze beslissing wordt een m.e.r.-beoordelingsbesluit genoemd. Een dergelijk m.e.r.-beoordelingsbesluit is verplicht voor activiteiten die in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r) zijn opgenomen.

In kolom 1 van onderdeel D is categorie 11.2 opgenomen, waarin de activiteiten aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen zijn genoemd. Voor de vraag of het bevoegd gezag verplicht is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen moet eerst komen vast te staan dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

 

Uit de uitspraken van de Raad van State van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:729, 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, en 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, volgt dat of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene (wijziging van de) stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

 

Relevantie onderhavige plan

Het onderhavige plan omvat het realiseren van twee vrijstaande woningen, waarbij het bestaande perceel wordt gesplitst. Hierbij wordt het bestaande bouwvlak van 280 m2 gesplitst in twee bouwvlakken van 140 m2. Na splitsing van het perceel is op beide bouwpercelen het maximale m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Gelet op de aard en de omvang van het plan kan het plan niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel doordat er twee woningen worden toegestaan, maar dat betekent niet dat wat het plan mogelijk maakt een stedelijk ontwikkelingsproject is. Daarbij is van belang dat de woningen mogelijk worden gemaakt in bestaand stedelijk gebied en het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Omdat de mogelijk gemaakte ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject is, hoeft er geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

 

 

7.10 Water

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving, de Waterwet. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP werkt in de geest van de Omgevingswet. Het doel van het NWP is toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022-2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaat adaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.

 

Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Op 31 januari 2022 is het Regionaal Waterprogramma Noord­Holland 2022­2027 vastgesteld door Provinciale Staten. Met dit programma wordt invulling gegeven aan het waterbeleid in Omgevingsvisie NH 2050 voor zover het uitvoering van Europese richtlijnen over water betreft. Een goede waterkwaliteit, duurzaam voorraadbeheer en bescherming tegen overstroming zijn de centrale elementen van het programma. Voor de deelprogramma’s oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico’s is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.

 

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2022-2027 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wensbeelden per thema voor 2030 en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2022-2027 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

 

Tevens is de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht van toepassing. Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op basis van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

 

Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2021-2026

Vanuit de Wet milieubeheer en de Waterwet heeft de gemeente een verbrede zorgplicht voor afvalwater, voor hemelwater en grondwater. De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid door het inzamelen en afvoeren van afvalwater, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. In het gemeentelijk rioleringsplan wordt uiteengezet hoe deze zorg wordt ingevuld.

 

Relevantie plangebied

Waterkering

Het plangebied is grotendeels gelegen in de waterkering. Voor dit gebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' opgenomen. De nieuwe woningen zijn binnen de waterkering gesitueerd. Voor de realisatie van het planvoornemen is het aanvragen van een watervergunning noodzakelijk.

 

Watercompensatie

Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het beleid van het AGV. Een van de beleidsregels betreft het aanleggen van verhard oppervlak. Deze beleidsregels vormen het afwegingskader voor vergunningverlening: in dit geval voor Watervergunningen op het gebied van aanleggen van verhard oppervlak waardoor hemelwater niet in de bodem kan infiltreren. Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2. De toename aan verhard oppervlak door voorliggende ontwikkeling ligt ruimschoots onder de 1.000 m2 die wordt gehanteerd voor stedelijk gebied. Hierdoor is nadere compensatie niet aan de orde.

 

Grondwater en hemelwater

Voorliggende ontwikkeling heeft geen nadelig effect op grondwater en hemelwater.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan.