Landelijk Gebied - Bovenkerkerweg 86
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.09AA-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Bestemmingsplan Landelijk Gebied - Bovenkerkerweg 86
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
4.1 Economische uitvoerbaarheid
4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.8 Duurzaam bouwen en energie
7.9 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Eigenaar van het perceel aan de Bovenkerkerweg 86 in Amstelveen is van plan om op zijn perceel de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen en twee nieuwe woningen naast de bestaande monumentale boerderij te realiseren. Dit past niet binnen het huidige bestemmingsplan, zodat een nieuw bestemmingsplan voor dit perceel vastgesteld moet worden. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' naar 'Wonen', waarbij de oorspronkelijke gebruiks- en bouwmogelijkheden worden wegbestemd.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostrand van de bebouwde kom van de gemeente Amstelveen op het adres Bovenkerkerweg 86 (N521). De locatie ligt op de grens van de wijk Westwijk en het buitengebied de Bovenkerkerpolder. Ten noorden bevinden zich het bedrijventerrein Legmeer dat getransformeerd gaat worden naar een gemengd gebied en de wijk Middenhoven. Het plangebied heeft een omvang van rond 11.050 m2. In volgende afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging en begrenzing plangebied (bron: GoogleEarth).
1.3 Geldende bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Landelijk gebied", dat op 2 juni 2010 is vastgesteld en sinds 26 mei 2011 onherroepelijk. De geldende bestemming op de locatie is 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' (artikel 7) met een bouwvlak en de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2'(artikel 44), Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.3 (artikel 45) en 'WRO-zone - Wijzigingsgebied 1' (artikel 50). Daarnaast gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (artikel 36) en 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 39).
Naast het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gelden ter plaatse ook de paraplubestemmingsplannen 'Herziening Begripsbepaling Peil' (vastgesteld op 1 oktober 2014), 'Schipholparkeren en Parkeernormen' (vastgesteld op 22 maart 2017), 'Archeologie en Cultuurhistorie' (vastgesteld op 28 maart 2018) en 'Wonen' (vastgesteld op 12 juni 2019.
De nieuw te bouwen woning is gepland op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1'. Het grootste deel van de locatie is ook aangeduid als 'WRO-zone - Wijzigingsgebied 1'. Deze aanduiding voorziet in het opstellen van een wijzigingsplan, waarin de bestemming o.a. kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin. Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en mag geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van nabijgelegen (agrarische-) bedrijven. Vanwege de parapluplannen gelden hier de actuele parkeernormen van de gemeente Amstelveen, het verbod van splitsing en samenvoegen van bestaande woningen en regels die verbonden zijn aan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Om de geplande ontwikkeling mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. De wijzigingsbevoegdheid voorziet hier in principe al in. Het voornemen past echter niet volledig hierbinnen, zodat het nodig is om een nieuw postzegelbestemmingsplan op te stellen. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt. De geldende bestemmingsplannen komen met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan binnen dit plangebied te vervallen.
Bestemmingsplan directe omgeving Bovenkerkerweg 86, plangebied rood omrand
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED
2.1 Uitgangspunten
Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied - Bovenkerkerweg 86" komt overeen met de Structuurvisie 2025+ met bijbehorende uitvoeringsparagraaf. In hoofdstuk zes wordt nader ingegaan op de relatie tussen het bestemmingsplan en de structuurvisie. Tevens wordt het overige relevante beleid hier behandeld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming tot reguliere woonbestemming, waarbij de aanwezige boerderij en het zomerhuis behouden blijven. De agrarische bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt en maakt plaats voor twee nieuwe woningen. In totaal worden er 3 wooneenheden op het erf gerealiseerd. Het bestemmingsplan voorzag ter plaatse al in een wijzigingsbevoegdheid, maar het voornemen past hier niet helemaal in.
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
Het bestemmingsplan bestaat uit een boerderij ensemble rond een brinkje. De monumentale boerderij en zomerhuis blijven bestaan, de agrarische bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt en maakt plaats voor twee nieuwe woningen. In totaal worden er 3 wooneenheden op het erf gerealiseerd. De parkeeroplossing voorziet in minimaal 6 parkeerplekken.
De toe te voegen bebouwing dient ondergeschikt te zijn aan de boerderij. Het is van belang dat de woningen en erven op een natuurlijke wijze worden ingepast en hierbij gebruik maken van het landschap. De woningen en erven zijn omringd door water of gebied specifieke vegetatie. Schuttingen zijn niet toegestaan.
De boerderij en het naastgelegen zomerhuis staan voor op het erf, de andere bebouwing is teruggeplaatst op het erf rond een centraal en gemeenschappelijk plein. De boerderij is het hoofdgebouw, dat is zichtbaar aan de locatie op de kavel, volume, goot- en nokhoogte. Het monument blijft in de stedenbouwkundige setting, locatie op de kavel, in zijn waarde. De nieuwe bebouwing concentreert zich meer naar de kern van het terrein in plaats van aan de randen. De splitsing van de boerderij en het zomerhuis sluit meer aan op het makkelijker kunnen verdelen in percelen, dan dat het aansluit op de twee volumes en de oorspronkelijke verdeling.
De woningbouw moet relatie vertonen met de verschijningsvorm van de bijbehorende bebouwing met daarbij specifieke aandacht voor ligging, omvang kavel, bouwmassa, gevelbeeld, materiaalgebruik en kapvorm. De nieuwe woningen dienen te bestaan uit één laag met kap. De nokhoogte van de twee nieuwe woningen dient 1 meter lager te zijn dan die van de bestaande boerderij en de goothoogte van de twee nieuwe woningen dient lager of gelijk aan die van de bestaande boerderij te zijn. Nok maximaal 8 meter, goot maximaal 4 meter.
Op het perceel ligt al een wijzigingsbevoegdheid voor de wijziging tot wonen. Het is daarom planologisch passend en logisch dat er op het onderhavig perceel ook een woonbestemming komt. Er vindt herstel van de “oorspronkelijke” verkaveling plaats, het landelijk karakter van het buitengebied blijft behouden. De verkaveling doet geen afbreuk aan zijn ligging in de polder en het polderslotenpatroon wordt hersteld. Na het verwijderen van de mestsilo wordt de poldersloot hersteld zonder onderbrekingen. Aan de oostzijde wordt een nieuwe sloot gegraven om de kavelgrens tussen het “woonerf” en het weidelandschap duidelijk te markeren.
Tussen de kavels in worden groene hagen, met een instandhoudingsverplichting, gerealiseerd. En de verbindingen naar het land toe worden zo open mogelijk gehouden.
2.3 Bouwontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om naast de bestaande boerderij nog twee woningen te realiseren.
Bebouwing nieuwe situatie
De monumentale bebouwing van de voormalige boerderij en het zomerhuis blijven zoveel mogelijk behouden en worden volledig gerenoveerd. De voorgevels blijven zeker behouden, maar andere delen dienen vanwege de slechte staat gesloopt en herbouwd te worden. Ook de monumentale boom aan de voorkant van de monumentale gevels blijft behouden.
In de nieuwe situatie behouden de monumentale panden de huidige omvang. Voor de nieuwbouw geldt een maximum bouwvolume van 1.000 m3 per woning. De nieuwe woningen zijn niet onderkelderd, de monumentale panden wel. De nieuwbouwwoningen gaan uit van maximaal 2 bouwlagen inclusief een kap met een maximum goot- en nokhoogte van 4 respectievelijk 8 meter.
Vogelvlucht impressie nieuwbouw vanuit het zuiden
2.4 Motivatie gemaakte keuzes
De renovatie van de monumentale panden en de nieuw te bouwen woningen betekenen esthetisch gezien een kwaliteitswinst voor de directe omgeving. De functiewijziging is, gezien de huidige situatie, niet meer dan logisch. De agrarische bedrijfsfunctie is beëindigd en er ligt al een wijzigingsbevoegdheid op de locatie, die voorziet in de functiewijziging naar wonen. De bebouwing blijft binnen het oorspronkelijke bouwvlak en ook binnen het wijzigingsgebied. De leegstaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, dit is circa 1500 m2.
Luchtfoto bestaande situatie
De oppervlakte van de woningen inclusie garages wordt circa 670 m2. Dit is een afname van bebouwing van 830 m2. Door het opnemen van een maximum bouwvolume voor de nieuwbouw, wordt gewaarborgd, dat er in de omgeving passende gebouwen gerealiseerd worden.
De nieuwbouw zorgt voor een kwaliteitsverbetering en vervangt de rommelige huidige bebouwing, die bovendien deels in slechte staat verkeert. Door de mogelijkheid van de bouw van twee nieuwe woningen is het mogelijk de bestaande monumentale boerderij te restaureren. Deze verkeert nu in zeer slechte staat en is deels ingestort.
Dit bestemmingsplan voorziet voor de nieuwbouwwoningen direct in het recht om woningen met een maximum bouwvolume van 1.000 m2 per te realiseren. Op andere locaties is dat 650 m2 en kan dat met een ontheffing vergroot worden tot 1.000 m3. Voor dit bestemmingsplan ligt er echter een concreet bouwplan ten grondslag, zodat hier geen gebruik gemaakt wordt van een ontheffingsregeling. Dit voornemen is zorgvuldig getoetst aan alle relevante aspecten (zie volgende hoofdstukken).
Het bouwplan past goed op het perceel en in de omgeving. Dat geldt ook voor de woonfunctie. De locatie bevindt zich namelijk op de grens van de woonwijk Westwijk en het open agrarisch gebied van de Bovenkerkerpolder.
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend. De regels bevatten samen met de verbeelding het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling.
3.2 De bestemmingen
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen en de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld.
Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene afwijkingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.
Artikelsgewijze beschrijving regels en bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Groen (artikel 3)
Op deze gronden zijn groenvoorzieningen, water en ontsluitingswegen van de woonkavels toegestaan. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.
Tuin (artikel 4)
Op de bijbehorende gronden van de woningen met de bestemming 'Tuin' mag behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis en erkers en entreeportalen, geen bebouwing worden opgericht.
Verkeer (artikel 5)
De ontsluitingswegen van het boerderijkavel en de gemeenschappelijke buitenruimte met parkeerplaatsen zijn bestemd als verkeer.
Water (artikel 6)
De sloten rond het kavel van de boerderij zijn bestemd als water.
Wonen (artikel 7)
De woningen zijn als zodanig bestemd. Aan huis verbonden activiteiten, hierbij wordt gedacht aan een praktijk voor een (huis)arts of fysiotherapie, dan wel voor een advocaat of een juridisch of financieel adviseur, zijn mogelijk, maar het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom behoren deze beroepsactiviteiten ondergeschikt te blijven aan het wonen. Dit is geregeld door het stellen van een maximaal percentage (30%) van het woonoppervlakte voor andere dan woonactiviteiten te bestemmen. Het kenbaar maken van de beroepsactiviteiten door middel van een aanduiding op eigen terrein is in beginsel toegestaan.
Woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd waarbij voldaan dient te worden aan de aangegeven goot- en bouwhoogten en het maximum bouwvolume per woning. Voor de monumentale panden geldt het huidige bouwvolume als maximum. De bestemming voorziet ook in een nadere eisen regeling, zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub d. Wro, opgenomen. In die gevallen kan Burgemeester en Wethouders ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen aan de te verlenen omgevingsvergunning verbinden. Deze eisen zijn gericht op bijvoorbeeld de landschappelijke inpassing van bouwwerken.
Tenslotte is in de regels voor de woonbestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiervoor wordt de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen. Het benodigd aantal parkeerplaatsen is te herleiden uit de Nota Parkeernormen Amstelveen. De voorwaardelijke verplichting verwijst naar de op moment van indiening geldende nota.
Dubbelbestemmingen (artikelen 8 t/m 10)
Als dubbelbestemmingen zijn opgenomen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 4 en Waterstaat-Waterkering. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemmingen niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 11)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 12)
In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 13 t/m 15)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.
Algemene afwijkingsregels (artikel 16)
In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.
Overige regels (artikel 17)
In dit artikel staat aangegeven in welke volgorde de verschillende dubbelbestemmingen gelden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 18)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 19)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Economische uitvoerbaarheid
4.1.1 Financieel-economische haalbaarheid
De realisatie van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van een ontwikkelende partij. Met deze partij heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Niet is gebleken dat de ontwikkelende partij over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren en de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen. Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten.
Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.
4.1.2 Verhaal van kosten
Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen (zie artikel 6.2.1. Bro).
Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen ontwikkeld als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom in eerste instantie noodzakelijk. In dit geval wordt het kostenverhaal via een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente geregeld en is exploitatieplan niet meer nodig.
4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.2.1 Inspraak
Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van donderdag 24 maart 2022 tot en met woensdag 4 mei 2022.
Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er is 1 zienswijze ingediend door de provincie Noord-Holland. Deze zienswijze heeft geleidt tot een aangepaste verbeelding. De 2 nieuwe woningen staan nu haaks op de Bovenkerkerweg. In bijlage 12 volgt een samenvatting van de zienswijzen en het commentaar daarop van het college
van burgemeester en wethouders.
4.2.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 3 november 2020.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
Waternet
Steunpunt Monumenten en Archeologie (MOOI Noord-Holland)
Cultureel erfgoed
Brandweer Amstelland
De instanties welke staan vermeld onder de nummers 3 en 4 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
De instantie welke staat vermeld onder nummer 5 heeft te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instantie belang heeft.
De instanties welke staan vermeld onder de nummer 1 en 2 hebben inhoudelijk schriftelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.
In bijlage 11 volgt een samenvatting van de reacties en het commentaar daarop van het college van burgemeester en wethouders.
4.3 Handhaving
4.3.1 Uitvoerings- en handhavingsbeleid
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.
Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.
De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.
De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.
Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:
De prioriteiten bij de uitvoering van voorgenomen activiteiten.
De methodiek die de gemeente gebruikt om te bepalen of gestelde doelen worden bereikt.
De objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen voor en beslissingen over een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen.
De werkwijze bij vergunningverlening en het afhandelen van meldingen.
De afspraken die door de gemeente met de Omgevingsdienst en met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt.
De wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de gestelde doelen te bereiken.
De wijze waarop bestuurlijke sancties en de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen.
De wijze waarop de gemeente handelt na overtredingen die zijn begaan door of in naam van de eigen gemeente of van andere organen behorende tot de overheid.
In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.
4.3.2 Handhavingsopgave
Uit de planregeling volgt een directe opgave voor handhaving. Er zijn immers strijdige en illegale functies geconstateerd die ingevolge het bestemmingsplan dienen te worden beëindigd. Een aantal van deze gevallen zijn al bekend. Deze zijn naar voren gekomen tijdens het toezicht op verleende omgevingsvergunningen of wij zijn door burgers en bedrijven met klachten en meldingen of verzoeken om handhaving gewezen op overtredingen. Ook vanuit lopende projecten, opgenomen in de jaarlijks opgestelde uitvoeringsprogramma’s, volgt een opgave voor handhaving.
Van de bekende strijdige functies is beoordeeld of deze in het bestemmingsplan een positieve bestemming moeten krijgen. Indien dat het geval is dan is daarvoor een passende bestemming opgenomen. Indien dat noodzakelijk is dan krijgt de overtreder de mogelijkheid om alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen om de overtreding te legaliseren. Indien een strijdige functie geen positieve bestemming heeft gehad dan volgt uit de vaststelling van dit bestemmingsplan direct een handhavingsopgave.
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
5.1.1 Het plangebied in groter verband
Het gebied waarin Bovenkerkerweg 86 ligt valt onder het buitengebied van Amstelveen, en staat bekend onder de naam 'Bovenkerkerpolder'. Dit gebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Amstelveen en wordt globaal begrensd door de Nesserlaan (noord), de Ringvaart en -dijk (oost), de noordelijke grens van de N201 (zuid) en de Bovenkerkerweg (west).
Dit deelgebied valt buiten de door de provincie Noord-Holland vastgestelde stedelijke contour. Het deelgebied valt binnen het zogenaamde Groene Hart van de randstad. Het gebied is een gebied dat op grond van de Natuurbeschermingswet is aangewezen als natuurbeschermingsgebied (voorheen aangeduid als stiltegebied).
5.1.2 Beschrijving plangebied
Het plangebied ligt direct aan de grens van het stedelijk gebied en het buitengebied en valt binnen het landelijk gebied en de Amstelscheg . De directe omgeving van het perceel Bovenkerkerweg 86 wordt dan ook gekenmerkt door een mix van functies. Ten westen van de Bovenkerkerweg bevinden zich woningen en andere stedelijke functie en ten oosten, aan de kant van het onderhavige plangebied, bevinden zich op grotere onderlinge afstand met name (voormalige) agrarische bedrijven en het open polderlandschap.
Stedenbouwkundige structuur
De structuur van het gebied is typisch die van een droogmakerij met een rechthoekig grid van kavelsloten en overwegend langwerpige oost-west gerichte grasland-kavels van circa 40 a 45 meter breedte en een lengte van circa 600 meter.
Het gebied wordt ontsloten vanaf de randen: aan de oostzijde vanaf de Amsteldijk en aan de westzijde vanaf de Bovenkerkerweg/Hollandse Dijk. De aanliggende agrarische complexen liggen tamelijk gespreid. Er is sprake van één centrale weg in noord-zuidrichting: de Middenweg van de Bovenkerkerpolder, waaraan ook enkele agrarische vestigingen zijn gelegen.
Kenmerkend voor de agrarische complexen is de relatie met de dijk en de concentratie van woon- en bedrijfsbebouwing binnen een bouwperceel, met daarbuiten slechts zeer incidenteel een schuurtje of schuilhok voor vee.
Bij een aantal complexen wordt het direct omliggende land gecompartimenteerd door opvallende witgeschilderde hekken (paardenweiden). De waterstructuur bestaat uit een dicht grid van sloten oost-west en drie tochten noord-zuid; het water wordt uitgeslagen aan de noordzijde nabij de Nesserlaan en aan de zuidzijde ter hoogte van de Hollandse Dijk.
De groenstructuur betreft de, in het voor het overige 'lege' landschap, karakteristieke erfbeplanting bij de - deels voormalige - agrarische complexen. Een opvallende afwijking in de grid-structuur van de polder is een beperkt gebied op de oostflank, waar het slotenpatroon en de bebouwing binnen een grillige begrenzing een andere richting kennen. In de volksmond wordt deze plek wel als de "De Kathedraal" aangeduid.
Bebouwingskarakteristiek
De bebouwing op de agrarische complexen bestaat uit woonhuizen, stallen, materieelbergingen en bouwwerken voor hooi- en mestopslag. De woonhuizen zijn over het algemeen gebouwd in de hollandsche/traditionele karakteristiek; er is sprake van een grote diversiteit, zowel in omvang, als hoofdvorm. Enkele hoofdgebouwen hebben een monumentale waarde, maar aanvullende bebouwing, de vaak rommelige inrichting van de erven en een afwijkend gebruik hebben veel van het oorspronkelijke karakter verloren doen gaan.
De bedrijfsbebouwing is overwegend utilitair en aangepast aan de eisen van deze tijd, in sommige opzichten zelfs zonder oog voor de aanwezige waarden. De bouwhoogte is overwegend in één of twee bouwlagen met een kap. De materialen voor de woongebouwen is metselwerk voor de gevel (rood/bruinrood/bruin) en pannen (rood en grijs) op het dak. De bedrijfsgebouwen zijn zowel met staalplaat-bekledingen uitgevoerd, als in een betonsysteem-bouw met golfplatendaken. De bouwhoogten zijn in het algemeen beperkt en overal is sprake van - soms zeer flauwe - hellende daken. In het gebied liggen twee rijksmonumenten, te weten: boerderij "Het Swart Coetje" aan de Bovenkerkerweg en de sluis- en uitstroomgoot van de Noorder Legmeerpolder en Thamerpolder. Een twaalftal boerderijen en twee molenrestanten zijn genomineerd voor de gemeentelijke monumentenlijst.
Als cultuurhistorisch waardevol of anderszins karakteristiek zijn door de gemeentelijke monumentencommissie drie boerderijen aangewezen aan de Bovenkerkerweg, één aan de Nesserlaan, vijf aan de Ringdijk Bovenkerkerpolder, de banpaal van de Bovenkerkerweg bij de grens met Uithoorn, alsmede een samengevoegd arbeidershuisje. Een drietal molenlichamen is onder de aandacht gebracht van de Rijksdienst voor Monumentenzorg.
Waardering
Het gebied ontleent zijn waarde aan het open landschap in de vorm van een karakteristieke droogmakerij en zijn zeer extensieve bebouwing in typische agrarische complexen, waarvan een belangrijk deel als monumentwaardig of karakteristiek is aangemerkt, met overwegend traditionele bouwvormen en geclusterde erfbeplanting.
Het gebied is vanuit ecologisch perspectief belangrijk, en delen ervan maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de ecologische hoofdstructuur van Nederland. Het is ook van grote recreatieve waarde voor zowel inwoners van Amstelveen als de rest van de omliggende gemeenten. Het gebied speelt ook een belangrijke rol in de waterhuishouding van het gebied.
Conclusie
Het onderhavige plan is in lijn met de stedenbouwkundige uitgangspunten van Amstelveen. Er vindt herstel van de “oorspronkelijke” verkaveling plaats, het landelijk karakter van het buitengebied blijft behouden. De verkaveling doet geen afbreuk aan zijn ligging in de polder en het polderslotenpatroon wordt hersteld.
5.1.3 Cultuurhistorie/archeologie
Cultuurhistorie
Nadat vanaf de 15e eeuw op grote schaal ontvening plaatsvond, werd op ongeveer 3 kilometer westelijk van de Amstel een achterkade opgeworpen om het ontgonnen gebied te beschermen tegen wateroverlast vanuit het nog niet ontgonnen veen. Deze achterkade, ook wel de veendijk genoemd, is nog steeds herkenbaar in het hoger gelegen tracé van de huidige Bovenkerkerweg. De hoger gelegen Bovenkerkerweg is nog altijd goed herkenbaar, en heeft cultuurhistorische waarde. Langs de Bovenkerkerweg ontstonden in de loop der eeuwen boerderijen, overwegend haaks op de dijk gelegen. Enkele exemplaren uit het begin van de 20ste eeuw zijn aan-gewezen als gemeentelijk monument, net zoals de boerderij aan de Bovenkerkerweg 86.
Archeologische
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid zal door een paraplubestemmingsplan gemeentebreed worden verankerd.
Archeologische waardekaart locatie Bovenkerkerweg 86
Dijklichaam
Zowel de meest westelijke grens van het bestemmingsplangebied Landelijk gebied als de oostelijke grens is op de archeologische beleidsadvieskaart aangegeven als een ‘zone waarbinnen historische bebouwing heeft plaatsgevonden’. Aan de westzijde loopt de Bovenkerkerweg, de doorgaande route tussen Amstelveen en Uithoorn. De archeologische verwachtingswaarde is hier hoog. Dat betekent dat bij bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm een vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek vereist is.
Kreekruggen
Het resterend perceel is op de archeologische beleidsadvieskaart aangegeven als getij-inversierug. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen groter dan 5.000 m2 én dieper dan 30 cm vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek vereist is.
5.2 Functioneel gebruik
In de huidige situatie bevindt zich in het plangebied een voormalige karakteristieke boerderij voor veehouderij. Naast de monumentale boerderij en zomerhuis (bestaande woning) bevinden zich diverse agrarische bedrijfsbebouwing rond het brinkje in het centrale del van de kavel. De monumentale bebouwing dateert uit 1920. De overige bebouwing is minder oud en heeft geen bijzondere waarde.
In volgende afbeelding is de huidige inrichting en bebouwing van het plangebied weergegeven.
Huidige bebouwing plangebied
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
6.2 Rijksbeleid
6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een
langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar
in samenhang.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten.
Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie
De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken
Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en winwin situaties te creëren, maar dit is niet
altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden
afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Voor het plangebied geldt de prioriteit "Sterke en gezonde steden en regio's". Binnen deze prioriteit zijn een aantal beleidskeuzes gesteld waaronder de beleidskeuze "het hanteren van een integrale verstedelijkingsstrategie". Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. In lijn met de drie afwegingsprincipes moet integrale leefomgevingskwaliteit voorop staan als basis voor de te maken keuzes. Op basis daarvan kan een afweging plaatsvinden waarbij aan alle relevante ruimtelijkfysieke opgaven zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Er moet daarbij voor worden gezorgd dat er flexibel en snel kan worden ingespeeld op nieuwe wensen en ontwikkelingen in de samenleving.
Vanwege de relatie met verschillende nationale belangen (waaronder die op het gebied van klimaat, milieu, duurzaamheid, leefomgevingskwaliteit, bereikbaarheid) doet het Rijk ook actief mee bij de integrale uitwerking van deze verstedelijkingsstrategie. In samenwerking met gemeenten, provincies, metropoolregio’s en andere relevante stakeholders worden, bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s van de metropoolregio’s Amsterdam (MRA), Rotterdam Den Haag (MRDH) en Utrecht (MRU), nadere keuzes over de mogelijke gebiedsontwikkelingen gemaakt.
Woondeal MRA
De regio Amsterdam moet de komende zes jaar 100.000 woningen bouwen. Tot 2040 betreffen dit 230.000 woningen (huidige prognose). Deze woningen moeten structureel voldoende betaalbaar blijven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft deze afspraken met de MRA op 5 juli 2019 ondertekend in een woondeal. De Minister en Regio spannen zich in om voldoende woningproductie te realiseren om te voldoen aan de groeiende woningbehoefte en de tekorten in alle segmenten terug te dringen.
6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht is geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20Kecontour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB 5gebied.
De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Kecontour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Conclusie
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 40 meter. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwhoogtes blijven duidelijk onder genoemde bouwhoogte.
Tenslotte ligt het plangebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan. Het bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk.
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
6.3.1 Omgevingsvisie NH 2050
De "Omgevingsvisie NH2050 Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van NoordHolland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat NoordHolland een relatief hoog welvaarts en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt:
Een klimaatbestendig en waterrobuust NoordHolland.
Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Het vergroten van de biodiversiteit van NoordHolland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities:
Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.
De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van NoordHolland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat NoordHolland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
Per project wordt door de gemeente Amstelveen bekeken hoe bij de ambities van de provincie kan worden aangesloten.
De woningen kennen energiegebruiksprofielen. Dit kan op gebiedsniveau bij slimme afstemming leiden tot lagere piekbelasting zowel in warmte en koude als in elektriciteitsvraag. Binnen het plan wordt geanticipeerd op toename van elektrisch aangedreven voertuigen door voldoende laadmogelijkheden te realiseren. Op termijn kunnen deze voertuigen ook een rol hebben in het zoveel mogelijk binnen het gebied gebruiken van lokaal opgewekte energie.
Conclusie
Gelet op de geformuleerde ambities wordt in dit plangebied geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving waarbij de landschappelijk en cultuurhistorische context als een dragende pijler wordt beschouwd. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsvisie.
6.3.2 Omgevingsverordening NH2022
In de Omgevingsverordening NH2022 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in NoordHolland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De Omgevingsverordening NH2022 is gebaseerd op de huidige wet en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet.
Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen:
MRA Landelijk gebied (artikel 6.9)
Amstelscheg (artikel 6.9)
Landelijk gebied (artikel 6.10)
Agrarische bedrijven (artikel 6.33)
Bijzonder Provinciaal Landschap (artikel 6.46)
Deze onderwerpen worden in het vervolg puntsgewijs behandeld.
Ad 1./3(MRA) Landelijk gebied
In het landelijk gebied zijn in eerste instantie geen nieuwe burgerwoningen toegestaan. In afwijking hiervan is het onder voorwaarden wel mogelijk om een agrarisch bouwperceel te wijzigen naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen. Er moet hierbij aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;
de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;
sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;
de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en
voor een tweede burgerwoning meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.
Er wordt circa 1500 m2 aan bebouwing gesloopt. Er is op deze locatie sprake van een voormalig agrarisch bouwperceel. Hiervoor zijn de artikelen 6.15 uit de Omgevingsverordening NH2022 van toepassing.
Ad 4. Voormalige Agrarische bouwpercelen
Dit artikel bevat de mogelijkheid om voormalige agrarischebedrijfsbebouwing te gebruiken voor kleinschalige, niet-agrarischeactiviteiten. Het moet gaan om legale, fysiek aanwezige, bebouwing. Indien de bedrijfsbebouwing op het bouwperceel niet (meer) geschikt is voor deze activiteiten, dan is sloop en nieuwbouw binnen het bouwperceel mogelijk. Deze zogenoemde ‘VAB-regeling’ is opgenomen vanuit het belang om het platteland vitaal te houden en verloedering tegen te gaan.
Op basis van artikel 6.15 sub 5 van de Omgevingsverordening NH2022 is een derde burgerwoning mogelijk op een voormalig agrarisch bouwperceel indien er minimaal 1000 m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt. Deze derde burgerwoning moet noodzakelijk zijn om een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op de betreffende locatie mogelijk te maken. Een verbetering van de omgevingskwaliteit is een substantiële afname van de verstening op het perceel. Het is vanuit landschap en cultuurhistorie wenselijk om een mogelijkheid te bieden de karakteristieke boerderij te behouden en hiervoor een nieuwe functie te kunnen vinden. Om de bestaande monumentale boerderij te kunnen renoveren is de bouw van een derde woning ook financieel noodzakelijk. Het nieuwe plan is een kwaliteitswinst voor de directe omgeving.
Ad 2./5. Bijzonder Provinciaal Landschap Amstelscheg
Het plangebied ligt in het ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ Amstelscheg. De kernkwaliteiten zijn divers. Degene die het gebied tussen de bebouwing aan de Amstel en de Machinetocht betreffen zijn:
Veenweidelandschap met strookverkaveling;
Openheid
Habitat voor weidevogels
Verder wordt de Kostverlorenweg apart onderscheiden, omdat hier het hoogteverschil tussen het niet-verveende bovenland en het wel-verveende en later drooggemaakte deel van de Middelpolder goed zichtbaar is. Het hoogteverschil toont de ontstaansgeschiedenis van het landschap en heeft historische en educatieve waarde. Het plangebied heeft daarom ook de dubbelbestemming Archeologie. Dit betekent dat de archeologische verwachtingswaarde matig is. Door het bestemmingsplan worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast. Door het plan wordt de kwaliteit en de uitstraling van het gebied verbeterd.
Conclusie
Uit het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie.
6.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad is vastgesteld op 10 april 2018.
Met deze Leidraad wil de provincie richting geven aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied.
Noord-Holland biedt een rijke variatie aan landschappen, kernen en cultuurhistorische monumenten. Er zijn wadden, duinen, polders, heidevelden, veenweiden en droogmakerijen. De provincie onderscheidt zich door zijn openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Elk deel heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, die vaak nog goed afleesbaar is in het landschap. Het huidige landschap van Noord-Holland is een erfenis met een grote aantrekkingskracht op mensen die in de provincie wonen, werken en recreëren. De hoge kwaliteit ervan draagt bij aan het economische vestigingsklimaat in de provincie.
Conclusie
De Bovenkerkerweg ligt in de Bovenkerkerpolder en maakt onderdeel uit van de Amstelscheg.
Het plangebied ligt in de Amstelscheg. De Amstelscheg vormt een groene wig die diep doorloopt in de stad Amsterdam en is een van de iconische landschappen van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Het ensemble Amstelscheg kent drie provinciale kernwaarden.
De landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
De ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken. Het is van belang dat deze drie kernwaarde gewaarborgd blijven.
Het karakteristieke landschap van de Amstelscheg, met veenontginningen en enkele uitgeveende lager gelegen droogmakerijen, vormt een groot contrast met het omringende stedelijke gebied. De Bovenkerkerpolder is open met verspreid liggende boerderijen langs de Bovenkerkerweg. De randen van deze ruimte worden bepaald door de bebouwing van Amstelveen en Uithoorn en de verdichte rand bovenland langs de Amstel.
De droogmakerijen kenmerken zich door een orthogonale verkaveling. De ruimtelijke kwaliteit van de Amstelscheg is gebaat bij handhaving en versterking van het contrast tussen de droogmakerijen en het bovenland. Hierbij is het van belang dat er wordt ontwikkeld binnen het specifieke verkavelingspatroon en met de bijbehorende kavelbreedte, zodat de verschillen tussen de bovenlanden en de droogmakerijen behouden blijven. Daarnaast is behoud van het landelijke karakter van de polder van groot belang. Bij transformaties moeten enkel de functies toegelaten worden die aansluiten bij het landelijke en recreatieve karakter van het gebied. Bij de inrichting van erven dient rekening te worden gehouden met de kenmerkende gebiedskwaliteiten. Om de weidse vergezichten te behouden is het wenselijk om de Amstelscheg open te houden. De polders worden vrij gehouden van bebouwing en het erf wordt ontwikkeld in de diepte in plaats van in de breedte, zodat de zichtlijnen en de openheid van het landschap behouden blijven.
Onderhavig plan draagt bij aan het behoud van het landelijke karakter van het gebied. Door de sloop van de rommelige bedrijfsbebouwing, welke in slechte staat verkeerd, en de bouw van 2 nieuwe woningen kan op deze manier de karakteristieke monumentale boerderij worden opgeknapt en blijven bestaan en blijft het landelijke karakter van de polder behouden. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de gebiedskwaliteiten. De bouw van het nieuwe woningen op plaats van de bedrijfsbebouwingen heeft geen gevolgen voor de zichtlijnen vanaf de Bovenkerkerweg. De woningen worde in de diepte gebouwd.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplannen en exploitatieplannen.
Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio. Een aantal thematische uitgangspunten zijn relevant voor dit plangebied.
Wonen in het landschap
Door een toenemende vraag van stedelijke functies en recreatief gebruik in het landelijke gebied komen de kwaliteiten en karakteristieken van het landschap onder druk te staan. Tegelijkertijd zijn de belemmeringen met betrekking tot agrarische functies steeds minder aanwezig. Om de landschappelijke waarden (natuur, recreatie, openheid en agrarische functie) van het buitengebied in stand te houden zijn er, afgezien van de Noorder Legmeerpolder, geen plannen voor grootschalige woningbouwlocaties. Waar bestemmingsplannen ruimte bieden voor uitbreiding van bebouwing zijn er mogelijkheden, waarbij de gemeente ook gebruik zal maken van de ‘ruimte voor ruimteregeling’ om ‘verrommeling’ tegen te gaan. De Bovenkerkerpolder werd in het Rijksbeleid benoemt tot ‘transformatiezone’ met ontwikkelruimte, dat wil zeggen met mogelijkheden voor kleinschalige bebouwing die dient ter versterking van de landschappelijke structuur. Het provinciale beleid biedt daarnaast mogelijkheden voor landgoederen en landschapswonen. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied is het van belang landschappelijke waarden te betrekken bij de afweging. Daarbij is het vooral belangrijk om zichtlijnen op open polders te behouden en de overgang van bovenland naar polder te kunnen blijven ervaren. Het bestemmingsplan voorziet in zeer kleinschalige woningbouw. Door de nieuwe invulling worden de monumentale panden van de karakteristieke boerderij gerenoveerd, waardoor de uitstraling en de kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. Dit past binnen het beleid van de gemeente.
Wonen
Het uitgangspunt is dat de woningmarkt in Amstelveen in beweging gebracht moet worden. Dit wordt bereikt door de doorstroming te bevorderen door nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen toe te voegen, zowel in centrumstedelijk, landelijk als suburbane woonmilieus. Daarnaast wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwe woningen ter vervanging van een agrarisch bedrijf dat niet meer actief is. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de woningvoorraad met een kwalitatief hoogwaardige woningen in een landelijk woonmilieu. Het landelijke woonmilieu moet zorgvuldig worden ingepast in de vorm van kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied.
Duurzame ruimte
Dit thema is tweeledig. Enerzijds gaat het over ruimte scheppen voor duurzame oplossingen boven of onder de grond zoals WKO en windenergie. Anderzijds gaat het om het duurzaam ordenen en gebruiken van de ruimte: de juiste functie op de juiste plek. Voor dit plangebied voorziet de gemeente geen grootschalige windenergieopwekking. Nieuwbouwprojecten worden zo veel mogelijk aardgasloos gebouwd. Dit wordt nu ook opgelegd door de wet VET (Voortgang Energietransitie) die vanaf 1 juli 2018 van kracht is. Met deze wet vervalt de plicht om nieuwe woningen aan te sluiten op aardgas. Voor wat betreft duurzaam ruimtegebruik wordt er binnen een ruimtelijke kwaliteitskader gezocht naar slim en zuinig ruimtegebruik.
Uitvoeringsparagraaf
Gelijktijdig met de Structuurvisie heeft de gemeenteraad de uitvoeringsparagraaf vastgesteld. Hierin is aangeven op welke wijze verschillende projecten en programma's die voortvloeien uit de structuurvisie in uitvoering worden gebracht. In Amstelveen wordt onder andere ingezet op aanleg van landschappelijk wonen middels een faciliterend grondbeleid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie.
6.4.2 Nota Parkeernormen Amstelveen 2021
Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen Amstelveen 2020' vastgesteld. Deze nota vervangt de parkeernormen uit de Parkeernota 2016.
Door diverse ontwikkelingen komen de normen uit de Nota Parkeernormen 2016 steeds meer onder druk te staan en is er in praktijk steeds meer sprake van maatwerk wat zorgt voor onwenselijke situaties. Door zoveel mogelijk normen en toepassingsregels beleidsmatig vast te stellen wordt maatwerk zoveel mogelijk voorkomen Het werken met de huidige (oude) normen leidt vaak tot discussie. Dit wordt mede veroorzaakt door het ontbreken van een gebiedsindeling in de huidige norm, maar ook de gewijzigde stedelijkheidsgraad die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aan Amstelveen heeft toegekend. Daarnaast beschikt de nieuw nota over duidelijke afwijkingsmogelijkheden waardoor op een transparante manier gemotiveerd afgeweken kan worden van de vastgesteld norm. Daarnaast zijn in de huidige (oude) nota maar een beperkt aantal categorieën opgenomen die eveneens kunnen leiden tot discussies.
Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen wordt in de regels verwezen naar de geldende 'Nota Parkeernorm Amstelveen'. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel (Nota Parkeren). In een planregel dient dan tot uitdrukking worden gebracht dat bij de toets op het onderdeel parkeren, de beleidsregel betrokken moet worden. Dit mag een dynamische verwijzing zijn. Dat betekent dat in de planregel tot uitdrukking kan worden gebracht dat te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus hangende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk. Hierdoor kan elke initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt ingediend getoetst worden aan de meest actuele parkeernormen.
Bij het toepassen van de parkeernorm worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbaren ruimte veroorzaken of vergroten.
Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen dient zorg te dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij ook rekening wordt gehouden met het dubbelgebruik van de betreffende parkeerplaatsen.
Indien realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk blijkt, dient de initiatiefnemer met een voorstel te komen hoe de parkeerbehoefte opgelost kan worden in de openbare ruimte. Het voorstel mag niet op stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren stuiten. De kosten voor de aanleg zijn voor de aanvrager.
Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten.
De Nota parkeernormen is van toepassing op ruimtelijke plannen voor nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie(s) voor zover zij van invloed zijn op het parkeren.
Bij een ontwikkelingen op een locatie waar een parkeervergunningen systeem geldt, hebben huurders, kopers en werknemers geen recht op een parkeervergunning voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein.
Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteitsparagraaf en een goed verhaal waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt. Dit kan als paragraaf in een startnotitie worde voorgelegd aan de gemeenteraad die hier een besluit over neemt.
Conclusie
In het bestemmingsplan worden de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen van toepassing verklaard. Hierbij is het uitgangspunt dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost.
6.4.3 Erfgoednota Amstelveen
Op 28 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amstelveen de Erfgoednota Amstelveen vastgesteld. De Erfgoednota beschrijft het erfgoed van Amstelveen en de beoogde omgang ermee in drie delen. Het eerste deel beschrijft de ambitie en de visie van de gemeente op de omgang met haar culturele erfgoed. Het tweede deel beschrijft Amstelveen in al haar (ruimtelijke) facetten; van de historische groei en de wijkopbouw tot het aanwezige waardevolle culturele erfgoed. In het derde deel wordt het instrumentarium beschreven: welke middelen zijn er om de visie en ambitie waar te maken.
Met de Erfgoednota wordt ingegaan op: het opnemen van cultuurhistorie in bestemmingsplannen, het actualiseren van het archeologiebeleid, de omschakeling van objectgericht- naar gebiedsgericht denken en het credo 'behoud door ontwikkeling'.
Conclusie
De Bovenkerkerweg 86 is een monument. Deze is ook als zodanig aangeduid op de verbeelding en in de regels. De archeologische waardes zijn opgenomen in zowel de regels als de verbeelding net als de waterkering. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met het vastgesteld beleid.
6.4.4 Woonagenda 2020-2023
Op 12 februari 2020 heeft de raad de Amstelveense woonagenda vastgesteld. In de Metropoolregio Amsterdam wordt ingezet op een bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040 (huidige prognoses) en ruim 100.000 woningen in de periode 2018 tot 2025.
Een bouwproductie met voldoende woningen in alle segmenten, met in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, verspreid over de regio. Amstelveen kent een grote woningbouwopgave. Om aan de vraag te voldoen verwachten wij de aankomende jaren ongeveer 10.000 woningen toe te voegen. De druk binnen alle segmenten is hoog. De Woonagenda 20202023 beschrijft de visie en beleidsmaatregelen die worden ingezet de druk op de Amstelveense woningmarkt te verlichten, zodat Amstelveen een stad voor jong tot oud blijft, van goede kwaliteit, met volop voorzieningen, ruimte, groen en veiligheid.
De volgende speerpunten staan centraal in de Woonagenda 20202023:
Amstelveense jongeren en starters meer kansen bieden op de woningmarkt
Het gaat hierbij om kleinere betaalbare woningen bouwen voor jongeren en starters, tijdelijke woningen bouwen voor spoedzoekers en jongeren, de financiële drempel verlagen om een woning te kopen en daarnaast binnen de sociale huur de lokale ruimte optimaal benutten.
Meer woningen voor Amstelveense ouderen en specifieke doelgroepen
Ouderen wonen langer zelfstandig. Sommige ouderen redden zich met hulp van familie en vrienden prima, maar er is ook een groep voor wie dit niet geldt. Daarnaast maakt de ambulantisering van de zorg en de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) dat steeds meer bewoners, die nu nog bij een instelling wonen, in aanmerking komen voor zelfstandige woonruimte dan wel begeleid wonen. Het woningaanbod moet zich aan deze groepen aanpassen.
Een goede dienstverlening en communicatie tussen corporaties en huurders
Afspraken met corporaties en bewonersraad worden gemonitord.
Meer (betaalbare) koop en huur woningen voor Amstelveners met behoud van groene leefbare wijken
Wijken moeten bestaan uit een goede mix van appartementen en grondgebonden woningen. In verschillende prijsklassen, zowel huur als koop en voor verschillende doelgroepen. Zo behouden wij goed gemengde en krachtige wijken. Bij de geplande nieuwbouw van woningen is een belangrijke voorwaarde dat Amstelveen het ruimtelijke en groene karakter behoudt. Dit geldt ook bij stadsvernieuwing.
Meer sociale huurwoningen beschikbaar voor Amstelveners
Er zijn voldoende sociale huurwoningen in Amstelveen. Een deel van de woningen is echter niet beschikbaar voor de doelgroep. Er wordt daarom ingezet op doorstroming. Verder wordt bij nieuwbouwprojecten bepaald of voor specifieke doelgroepen sociale huurwoningen moeten worden toegevoegd.
Stadsvernieuwing en verduurzaming bevorderen
Meerdere akkoorden, zoals het Klimaatakkoord, de landelijke Energieagenda, het regeerakkoord Rutte III en Greendeal aardgasvrije wijken (met Amstelveen als partner), het Rijksbrede programma Nederland circulair 2050 en het collegeprogramma Amstelveen vragen om een aanpak die de woningvoorraad toekomstbestendig maakt voor de korte en lange termijn.
Ten aanzien van de programmering van nieuwbouw is opgenomen in de woonagenda dat minimaal 50% van de woningen in het middensegment gebouwd moet worden, waarbij gestreefd wordt dat het hoge en lage segment daarbinnen ongeveer 50/50 wordt verdeeld.
Er is sprake van een transformatie van een bestaande boerderij, die niet meer actief is, naar wonen, waarmee de schaarse ruimte wordt ingezet voor wonen. Dit past binnen het woonbeleid van Amstelveen. Door de kleinschaligheid van het project is het financieel niet mogelijk om in het middensegment te bouwen.
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.1 Bodem
Wettelijk- en Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer/Amstelveen bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2019). De samenwerkende gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, OuderAmstel en Uithoorn willen met deze Nota een praktische richtlijn bieden hoe in de regio met grond, vrijkomende grond en baggerspecie moet worden omgesprongen. Er zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.
De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.
Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in het aanwezige aardkundige erfgoed. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
Relevantie plangebied
In augustus 2020 is door onderzoeksbureau Anteagroup een verkennend (water) bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1, rapportnr. 0463691-100, datum 3 augustus). In het uitgevoerde (water)bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 en de NEN 5720 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vastgesteld. Asbestonderzoek is uitgevoerd gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5707 en de NEN5897. Het asfaltonderzoek is conform de CROW210 uitgevoerd.
In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalte aan onderzochte stoffen aangetoond. Zintuig lijk en analytisch is indicatief geen asbest aangetoond. In de grond zijn geen noemenswaardig verhoogde gehalte aan PFAS aangetoond. In het algemeen kan geconcludeerd worden dat de bovengrond met bijmengingen aan bodemkwaliteitsklasse Industrie voldoet en de overige grond aan klasse Wonen of de achtergrondwaarde.
In één peilbuis is, ook na herbemonstering, een sterk verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Geadviseerd wordt om met de Omgevingsdienst te overleggen of, en zo ja welke, vervolgstappen noodzakelijk zijn. Gezien de lage gehalte aan barium in de grond, zien wij hier verder geen belemmeringen.
De waterbodem voldoet aan klasse A en is bij vrijkomen toepasbaar als klasse industrie. Hierbij wordt opgemerkt dat geen slib is aangetroffen.
Het asfalt is geschikt voor hergebruik en het funderings-/halfverhardingsmateriaal is indicatief toepasbaar als niet-vormgegeven bouwstof.
In het hiervoor beschreven onderzoek waren nog niet alle verdachte puntbronnen op de onderzoekslocatie onvoldoende onderzocht. Daarom is in juni 2021 door onderzoeksbureau Grondslag aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2, Project 31615, datum 2 juni 2021). Hierbij is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgelegd. Behalve de chemische kwaliteit is tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem onderzocht.
Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese dat ter plaatse van de groenstrook aan de onderzijde van het dijklichaam geen verhogingen worden verwachten boven de waarden in de bodemkwaliteitskaart, is niet bevestigd. In de ondergrond is een matige verhoging gemeten aan nikkel. Daarnaast zijn in de boven- en ondergrond diverse zware metalen licht verhoogd aangetoond. In het grondwater zijn geen verhogingen gemeten. De matige verhoging aan nikkel is aanvankelijk gemeten in een mengmonster. Na uitsplitsing van dit mengmonster is in de deelmonsters een lichte en een matige verhoging gemeten. Aangezien het gehalte (ruimschoots) kleiner is dan de interventiewaarde, er geen bron voor een nikkelverontreiniging in de omgeving bekend is en omdat de verhoging is gemeten in de ondergrond, is er volgens bureau Grondslag geen aanleiding tot nader onderzoek. De matige verhoging aan nikkel vormt geen risico bij een toekomstige woonbestemming.
De gestelde hypothese dat ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieselopslag en ter plaatse van de voormalige bovengrondse olieopslag/HBO-tank verhogingen aan minerale olie kunnen worden verwacht, is niet bevestigd. Er is geen olie in de bodem aangetroffen.
De gestelde hypothese dat ter plaatse van de gedempte sloten bij het waarnemen van bodemvreemd dempingsmateriaal een bodemverontreiniging niet kan worden uitgesloten, is niet bevestigd. Ter plaatse van boring 113 zijn in de sliblaag hooguit lichte verhogingen aangetoond. Op de overige verdachte locaties is geen bodemvreemd dempingsmateriaal aangetroffen.
De gestelde hypothese dat ter plaatse de aanwezige dammen als gevolg van het toepassen van puin verhogingen in de bodem kunnen worden verwacht, is bevestigd. Ter plaatse van boring 119 is in de sterk baksteenhoudende bovengrond een matige verhoging aan lood gemeten. Daarnaast zijn diverse zware metalen en PAK licht verhoogd. Ter plaatse van de overige dammen (boring 120 en 121) is geen bodemvreemde bijmenging waargenomen. De matige verhoging aan lood betreft het deelmonster met de ergste gradatie aan bijmenging en geeft derhalve ons inziens geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Aanbevolen wordt om bij de ontwikkeling van het terrein de sterk puinhoudende grond af te voeren naar een grondbank.
Daarnaast is de traditionele grindlaag onderzocht. In het grind zijn enkel lichte verhogingen aangetoond.
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 004 uit het verkennend onderzoek is nogmaals geanalyseerd op barium, omdat tijdens het voorgaand onderzoek een sterke verhoging aan barium is gemeten. In onderhavig onderzoek is nog een lichte verhoging gemeten aan barium. Aangezien er geen puntbronnen aanwezig zijn die een bariumverontreiniging hebben kunnen veroorzaakt, wordt dit resultaat als representatief geacht. Vermoedelijk heeft het relatief lang geduurd voordat er ter plaatse van peilbuis 004 na plaatsing een stabiele grondwatersituatie is ontstaan.
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de druppelzone onder de asbestverdachte daken verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. Aan de oostzijde van de kleine schuur is asbest boven de interventiewaarde (100 mg/kg ds) gemeten in de bovenste 10 cm van de bodem (330 mg/kg ds). Het asbest is zowel aangetroffen in de grove (>2 cm) als fijne fractie (<2 cm).
Aan de westzijde van de kleine schuur (RE4) is asbest aangetroffen in de fijne fractie (56 mg/kg ds), maar de interventiewaarde wordt niet overschreden. Bij de grote schuur is onder de dakrand (RE1 en RE2) een zeer laag asbestgehalte gemeten (1,8 en 4,5 mg/kg ds). Deze gehalten blijven ruimschoots onder de interventiewaarde.
Het asbestgehalte ter plaatse van oostzijde van de kleine schuur (RE3) overschrijdt de interventiewaarde en betreft een "geval van ernstige bodemverontreiniging". In het kader van de ontwikkeling dient dit te worden gesaneerd. De omvang wordt geraamd op een tot enkele kuubs (ca 10 x 1 meter en 10 cm laagdikte).
Aanbevolen wordt om tijdens de sanering minimaal 25 cm diepte aan te houden, zodat zeker alles in een keer wordt ontgraven. Aanbevolen wordt om in overweging te nemen om meteen ook de westzijde van de kleine schuur (RE4) te saneren. De interventiewaarde wordt weliswaar niet overschreden, maar omdat er wel een significant asbestgehalte is gemeten wordt een ontgraving aanbevolen, mede omdat het slechts enkele kuubs betreft.
De asbestsanering dient te worden uitgevoerd door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer, onder begeleiding van een BRL 6000 gecertificeerde milieukundig begeleider. De sanering valt onder de veiligheidsklasse "3T of zwart niet vluchtig'. Dit betekent onder andere dat de voorbereiding en uitvoering van het werk onder begeleiding van een arbeidshygiënist en/of een hogere veiligheidskundige moet worden uitgevoerd. De sanering moet van te voren worden gemeld bij het bevoegd gezag, middels een BUS-procedure (5 weken proceduretijd).
De overige onderzoeksresultaten vormen volgens bureau Grondslag geen belemmeringen voor de toekomstige woonbestemming. Nadat de asbestverontreiniging is gesaneerd zijn er derhalve volgens bureau Grondslag geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning. De afgifte van de omgevingsvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf.
Wel wordt aanbevolen, zoals eerder benoemd, om in het kader van de herontwikkeling de sterk puinhoudende grond in de dam (boring 119) te ontgraven en af te voeren naar een grondbank. Dit kan plaatsvinden zonder saneringscondities.
Aanbevolen wordt om de niet sterk verontreinigde grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig (doorgaans incl. PFAS) conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. De gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, waardoor in sommige gevallen hergebruik mogelijk is zonder aanvullend onderzoek.
Het advies van Grondslag wordt door initiatiefnemer gevolgd, zodat de kwaliteit van de bodem geen milieuhygiënische belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van woningen.
7.2 Water
Beleidsdoelen water
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Wettelijk kader
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.
De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.
In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.
Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EGkaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysischchemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 20162021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 20162021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Ne42 bestemmingsplan Herziening Landgoederen en Groene Gebieden verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaprogramma voor 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.
Het doel van dit deltaplan is adaptatie te versnellen en te intensiveren, zodat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht
In het plan zijn 7 ambities opgenomen:
kwetsbaarheid in steden in beeld brengen middels een stresstest;
risicodialoog voeren op verschillende niveaus met gebiedspartners en een strategie opstellen;
uitvoerings- en investeringsagenda opstellen per regio;
het koppelen van uitvoeringsagenda met andere ruimtelijke opgaven (bijv. nieuwbouw en (groot)onderhoud);
stimuleren met financiële middelen en faciliteren middels het delen van kennis, instrumenten en ervaringen;
reguleren en borgen in beleid en regelgeving;
handelen bij calamiteiten indien er toch overlast en schade is bij extreme weersituaties.
Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen gebeurt dat met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019-2020.
Provinciale Watervisie 2016-2021
De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:
waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s;
zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
kader stellen voor regionale waterkeringen;
beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
waterrobuust inrichten bevorderen;
bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Stedelijk Waterplan
Het stedelijk waterplan (20082015) bevat maatregelen om het stedelijk water minimaal te laten voldoen aan de wettelijke eisen. In het kader van een inventarisatie is gebleken dat er geen tekort aan waterberging is in de huidige situatie. Het is echter wel wenselijk om meer waterberging te realiseren om toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Hierop vooruitlopend is binnen de bestemming 'Groen' ook water mogelijk.
De ecologische waterkwaliteit voldoet niet aan de eisen. Het is wenselijk meer oevers te voorzien van een milieuvriendelijke oever en nieuwe oevers ecologisch in te richten. De ecologische kwaliteit wordt met name veroorzaakt door de inlaat van gebiedsvreemd water.
Keur 2019 – Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het projectgebied valt binnen het hoogheemraadschap Amstel, Gooi, Vecht. Binnen dit hoogheemraadschap is de Keur 2019 van kracht, dit is de opvolger van de Keur 2017. De Keur is één van de instrumenten van beheer die de waterbeheerder ter beschikking staat om de doelstellingen van waterbeheer te behalen. De drie hoofddoelstellingen die vanuit de Waterwet zijn aangegeven zijn:
voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.
Waterbeheerplan AGV 2016-2021
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater. Elke zes jaar maakt het waterschap een waterbeheerplan, tegelijkertijd met (en afgestemd op) het Nationale Waterplan van het Rijk en de provinciale waterplannen. In dit Waterbeheerplan beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 20162021 en een aanpak op hoofdlijnen.
Uitgangspunten:
samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
behoud van de zelfstandige bevoegdheid.
Watergebiedsplan Westeramstel
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft naast haar Waterbeheerplan voor verschillende gebieden aparte Watergebiedsplannen opgesteld met als doel gebiedsgerichte maatregelen te formuleren om het watersysteem te verbeteren. Daarvoor is zowel het grond- als oppervlaktewater kwalitatief en kwantitatief in beeld gebracht. Tevens is de ecologische toestand onderzocht met het oog op het behalen van de Kaderrichtlijn Water doelen. Het hoofddoel van het watergebiedsplan is het nemen van een peilbesluit voor de polders in het Westeramstelgebied.
Het watergebiedsplan focust op de volgende aandachtsgebieden:
een peilbesluit voor de vier polders in het Westeramstelgebied;
de kans op wateroverlastsituaties en eventuele maatregelen;
de waterkwaliteit in het hele gebied en maatregelen voor de korte en lange termijn om de KRW doelen te halen;
actualiseren van de legger;
gebiedsgerichte maatregelen van reguliere waterschapstaken.
Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2015-2020
Vanuit de Wet milieubeheer en de Waterwet heeft de gemeente een verbrede zorgplicht voor afvalwater, voor hemelwater en grondwater. De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid door het inzamelen en afvoeren van afvalwater, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. In het gemeentelijk rioleringsplan wordt uiteengezet hoe deze zorg wordt ingevuld.
Relevantie plangebied
Advies Waternet
Op 12 juli 2021 heeft Waternet een positief advies afgegeven voor dit bestemmingsplan en aangegeven dat wordt voldaan aan de regels van de keur. Het advies is in deze paragraaf verwerkt.
Waterkering
Het plangebied valt minimaal binnen de beschermingszone van een Waterkering. Voor deze waterkeringen is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen deze zone heeft het waterschap AGV beperkingen opgelegd. Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen vormt dit geen belemmering.
Waterkwantiteit
Door de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt het oppervlak aan verharding verkleind van 3.872 m2 tot 3.722 m2 hierdoor neemt de verharding met rond 100 m2 af en is dan ook geen compensatie conform de keur nodig.
Grondwater en hemelwater
Het bestemmingsplan heeft geen nadelig effect op grondwater en hemelwater.
Natuurvriendelijke oevers
Er bestaat de mogelijkheid voor natuurvriendelijke oevers aan noord- en westzijde van het plangebied.
Bomen langs watergangen
Waternet adviseert om ervoor te zorgen dat bomen met bladval bij voorkeur op grotere afstand tot watergangen geplant worden. Door deze bomen kan geen of weinig zuurstof bij het water kan komen, wat stankoverlast tot gevolg kan hebben. Daarnaast gaat de waterkwaliteit achteruit en dat mag niet vanwege Europese regelgeving.
7.3 Archeologie en monumenten
Wet op de archeologische monumentenzorg
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om
archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 archeologisch beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot oppervlakte en diepte van bodemverstoring zijn verbonden. In 2016 is het archeologisch beleid, en de daarbij behorende archeologische verwachtingskaart geactualiseerd. Dit geactualiseerde beleid zal door een paraplubestemmingsplan gemeentebreed worden verankerd.
De gebieden met de hoogste verwachting zijn vermeld als ‘AMKterrein’ (Archeologische Monumentenkaart) of als ‘historische kern’. Dit zijn de op kaart paars gekleurde gebieden (Amsterdamseweg, oude dorp, bestaande en voormalige buitenplaatsen langs de Amstel en locaties van voormalige molens en posten Linie van Krayenhoff). Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 50 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. In de zones waar ‘historische bebouwing’ heeft plaatsgevonden (Amsterdamseweg, Handweg, Legmeerdijk, Bovenkerkerweg en de Amsteldijk) geldt verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 100 m2. De zone van het onverveend bovenland (gebied ten westen van de Amsteldijk, groot loopveld (tracé ten zuiden van de A9) en het onverveende gebied in het noordwesten van Amstelveen) heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Tot deze categorie van middelhoge archeologische verwachtingswaarde behoren ook de getijinversieruggen, die liggen in de Bovenkerkerpolder en de Noorderlegmeerpolder. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart. Het overgrote deel van Amstelveen bestaat uit verveend, drooggemaakt of met zand opgespoten gebied. Binnen dit gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemverstoringen van meer dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden gestart.
Monumenten
De monumentenlijst van de gemeente bestaat momenteel uit:
38 Rijksmonumenten.
1 Provinciaal monument.
145 Gemeentelijke monumenten.
1 Rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
12 Gemeentelijke beschermde stads-of dorpsgezichten.
Hiermee zijn de meest waardevolle gebouwen, objecten en parken afdoende beschermd. Monumenten zijn bij wet beschermd: zonder omgevingsvergunning mag er niets wijzigen aan het uiterlijk aanzien. Andere zaken met cultuurhistorische waarden, maar zonder monumentale bescherming hebben beleidsmatig een stuk minder bescherming. Sloop van bijvoorbeeld karakteristieke panden is niet tegen te gaan, en vergunningsvrij kan er op van alles worden op-, aan- en bijgebouwd. Een monumentale bescherming mag enerzijds geen keurslijf zijn waarbinnen de tijd stil staat, en een karakteristiek pand of cultuurhistorisch waardevol gebied moet anderzijds beeldbepalend zijn en blijven en inspiratie bieden bij nieuwe ontwikkelingen.
Relevantie plangebied
Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied.
Archeologie
Door IDDS een archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek verricht (zie bijlage 3, datum 02-08-2021, rapport 2600). Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een zeer lage archeologische verwachting voor archeologische resten heeft en deze verwachting in de laatste eeuw ook nog sterk is aangetast door de verstoringen als gevolg van de aanleg van het boerenerf.
Er worden geen archeologische waarden verwacht. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan geldt een meldingsplicht bij de gemeente Amstelveen.
Monument
‘De Bovenkerkerweg 86: boerderij Arbeid Adelt met zomerhuis en kaasmakerij (1901) met 1 beuk’ is op 18 december 2007 door het college aangewezen als gemeentelijk monument (zie bijlage 7 behorende bij bijlage 4 voor de redengevende beschrijving van het monumentale pand). Zoals in de redengevende beschrijving is aangegeven, is deze boerderij aangewezen op grond van situeringswaarde (onderdeel van een historisch stedenbouwkundig geheel en onderdeel van een historische aanleg), architectonische betekenis (typologische betekenis als goed voorbeeld van een bouwtype, gerelateerd aan de oorspronkelijke functie) en de cultuurhistorische waarde (van belang als uitdrukking van een geografische/landschappelijke ontwikkeling van de gemeente en vanwege de zeldzaamheidswaarde qua gaafheid (exterieur), ouderdom en herkenbaarheid).
In juni 2021 is door bureau IDDS onderzoek gedaan en een ‘Bouwhistorische Verkenning met waardestelling’ opgesteld (zie bijlage 4), waarin de waarden van de boerderij zijn onderzocht en beschreven door een onafhankelijke partij.
Monumentale waarde
De boerderij, bestaande uit een hoofdgebouw en een zomerhuis, heeft een waarde vanuit algemeen historisch oogpunt. De bouw en ontwikkeling van het bescheiden agrarische complex houdt verband met de ontwikkeling van Amstelveen, dat tot ver in de twintigste eeuw een sterk agrarisch karakter had. Vanuit typologisch oogpunt is er sprake van een waardevol geheel. De langgevelboerderij met zomerhuis was het meest bruikbare gebouwtype voor de melkveehouderij die deze streek kenmerkt. De boerderij maakt deel uit van een ensemble van agrarische gebouwen langs de Bovenkerkerweg. Dit ensemble bestaat zowel uit historische boerderijen, zoals Bovenkerkerweg 86, als nieuwe boerderijen. Het geheel vormt een staalkaart die inzicht geeft in de ontwikkeling van de agrarische architectuur in dit deel van Amstelveen.
De architectuurhistorische waarde van de boerderij is hoog. Enerzijds vanwege het representatieve karakter, als gevolg van het zorgvuldige ontwerp, anderzijds binnen de geschiedenis van de architectuur. De voorgevels van het hoofdgebouw en het zomerhuis (voordat het instortte) zijn een fraai voorbeeld van hoe de boerenstand uiting gaf aan hun hang naar representatie. In de gemeente Amstelveen zijn in totaal 17 boerderijen aangewezen als gemeentelijk monument, en vier boerderijen aangewezen als Rijksmonument. Vier van deze monumentale boerderijen zijn gelegen aan de Bovenkerkerweg.
Bouwtechnische staat
De gebouwen aan de Bovenkerkerweg 86 staan lange tijd leeg waardoor de bouwtechnische staat ernstig is verslechterd. Dit heeft tot gevolg gehad dat enige jaren geleden de achtergevel van het zomerhuis is ingestort, en recent vrijwel het volledige zomerhuis is ingestort. Ook de boerderij is in slechte bouwtechnische staat. Restauratie op korte termijn is noodzakelijk om de monumentale boerderij te kunnen behouden. Hoewel het zomerhuis vanwege de het instorten van zowel de voor- als de achtergevel, als van ‘indifferende waarde’ is aangeduid in de Bouwhistorische Verkenning, stelt de gemeente eisen aan de herbouw van het zomerhuis. Vanwege de waarde van het ensemble van hoofdhuis en zomerhuis, dat zo kenmerkend is voor deze streek, wordt de herbouw van het zomerhuis als onderdeel van dit monumentale ensemble verplicht gesteld.
Ruimtelijke kwaliteit ensemble
In 1901 wordt op ruime afstand van de Bovenkerkerweg een boerderijcomplex gebouwd naar een opzet die kenmerkend is voor de streek. Het bestaat uit een hoofdgebouw, waarin het woonhuis en de stal zijn ondergebracht, en een zomerhuis waar de boer en zijn gezin tijdens de drukke zomermaanden bivakkeren, en een daarachter gelegen stal voor jongvee. Achter het hoofdgebouw is de hooiberging. Daarnaast zijn in de jaren ’80 verschillende bijgebouwen ten behoeve van het agrarisch gebruik op het erf gerealiseerd. Deze ‘wildgroei’ aan bijgebouwen en schuren met een kleine korrel is kenmerkend voor het boerenerf. Tegelijkertijd zijn de gebouwen vanwege de leegstand in slechte staat geraakt en is het erf sterk verrommeld. Terugkeer naar een agrarisch gebruik van het ensemble is niet te verwachten. Het toevoegen van wooneenheden, in een kleine schaal en in massa en ontwerp ondergeschikt aan het representatieve, monumentale hoofdgebouw, ziet de gemeente als een reële en bestendige ontwikkeling die het duurzaam behoud van de monumentale boerderij met zomerhuis kan garanderen. De kosten van restauratie en herbouw van het monument, zijn dusdanig hoog, dat zij mee wil werken aan de tot stand koming van drie extra wooneenheden op het terrein om de ontwikkeling als geheel haalbaar te maken.
7.4 Geluid
Beleidskader
In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Industrie algemeen
Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden. Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.
Wegverkeer
Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.
Relevantie plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet met nieuwe woningen in een geluidgevoelige bestemming, die gerealiseerd worden binnen de geluidszones van de Bovenkerkerweg en de Burgemeester Wiegelweg. Het is daarom noodzakelijk geweest om door onderzoeksbureau M+P een akoestisch onderzoek uit te laten voeren (zie bijlage 5, rapport M+P.HORSM.21.01.1, datum 28 mei 2021). Andere geluidbronnen dan de hiervoor genoemde wegen zijn niet relevant voor het onderhavige plangebied.
Uit het onderzoek is gebleken, dat ten gevolge van het wegverkeer op de Bovenkerkerweg de geluidsbelasting ter plaatse maximaal Lden = 54 dB bedraagt en dat hierdoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden . De geluidsbelasting vanwege de Burgemeester Wiegelweg is niet relevant. Alle geplande woningen beschikken over een geluidsluwe gevel.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig, zodat er voor elk van de woningen een hogere waarde vastgesteld zal worden. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde heeft gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp besluit. Het college heeft de ontheffing hogere grenswaarde verleend. Zie bijlage 6 voor het besluit hogere grenswaarde.
7.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen. In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Relevantie plangebied
De toevoeging van 3 nieuwe woningen, draagt volgens het Besluit niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de Bovenkerkerweg. De grens voor een 'niet in betekenende mate' toets bij nieuwbouw ligt bij 500 woningen, ruim boven het aantal te bouwen woningen volgens het plan. Het plan draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.
7.6 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
Relevantie plangebied
Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van een weg waarover gevaarlijk transport plaats vindt of in de invloedssfeer van een inrichting of leidingentracé dat een gevarenzone rond zich heeft.
7.7 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
De gemeente Amstelveen adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.
Relevantie plangebied
In maart 2021 is voor het plangebied een ecologische quickscan uitgevoerd door onderzoeksbureau E.C.O. Logisch B.V (zie bijlage 7, datum 8 maart 2021). Hieruit is gebleken dat de bebouwing in het projectgebied een geschikt broedbiotoop en potentiële nestlocaties biedt voor vogels met jaarrond beschermde nesten namelijk de gierzwaluw, huismus, kerkuil en de steenuil. In het projectgebied en in de directe omgeving zijn tevens twee potentieel jaarrond beschermde nesten van de boomvalk, sperwer en ransuil waargenomen. De bebouwing in het projectgebied biedt geschikte verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen. Het projectgebied kan onderdeel zijn van foerageergebied en een vliegroute van vleermuizen. De bebouwing en de groenstructuren in het projectgebied bieden mogelijkheden voor verblijfplaatsen van de bunzing, hermelijn, steenmarter en de wezel. Daarnaast biedt het projectgebied mogelijkheden voor schuilplaatsen, zitplaatsen en foerageergebied van de ringslang, voortplantings water en leefgebied van de rugstreeppad en verblijfplaatsen, schuilplaatsen en leefgebied van de waterspitsmuis. De watergangen in het projectgebied bieden leefgebied voor de platte schijf horen. In het projectgebied kunnen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren voorkomen. Andere beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht voor te komen.
Bij werkzaamheden aan de bebouwing kunnen nestlocaties van de gierzwaluw, huismus, kerkuil en de steenuil alsmede verblijfplaatsen van marterachtigen, ringslang, rugstreeppad, vleermuizen en de waterspitsmuis verloren gaan. Er kunnen daarnaast individuen van deze beschermde soorten worden verstoord en gedood. Bij de werkzaamheden aan de bomenrij in het westen kan een potentieel jaarrond beschermd nest van de boomvalk, sperwer of ransuil verloren gaan. Als er werkzaamheden plaatsvinden aan de watergangen kan leefgebied van de platte schijfhoren verloren gaan en individuen worden verstoord of gedood.
Indien geplande werkzaamheden binnen het broedseizoen van vogels plaatsvinden kunnen er mogelijk broedvogels worden verstoord of gedood en nesten worden vernietigd. Tijdens de werkzaamheden kunnen er mogelijk individuen van algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Hiervoor geldt een meldplicht bij de Omgevingsdienst van Noord-Holland Noord omdat er gebruik wordt gemaakt van een provinciale vrijstelling.
Stikstof
Ligging plangebied ten opzicht van het NNN
Het projectgebied is onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland Weidevogels en grenst aan het NNN. Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op het NNN kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Doordat de geplande ontwikkeling kan leiden tot een tijdelijke toename in stikstofemissie, is er een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de AERIUS Calculator benodigd om uitsluitsel te geven of de werkzaamheden een effect hebben op Natura 2000-gebieden.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Botshol'
Tijdens de werkzaamheden in het projectgebied worden mogelijk kapwerkzaamheden uitgevoerd. Het projectgebied bevind zich buiten de door de gemeenteraad van Amstelveen vastgestelde bebouwde kom. De bomen staan echter op een erf. Zodoende is toetsing aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.
Alvorens er werkzaamheden in het projectgebied kunnen worden gestart is aanvullend onderzoek naar de bunzing, gierzwaluw, hermelijn, huismus, jaarrond beschermde nesten van uilen en roofvogels, kerkuil, ringslang, rugstreeppad, steenmarter, steenuil, vleermuizen, waterspitsmuis en de wezel benodigd. Het onderzoek naar vleermuizen dient afgestemd te zijn op de verwachte aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en de ruige dwergvleermuis. Het onderzoek naar jaarrond beschermde nesten dient afgestemd te zijn op de mogelijke aanwezigheid van de boomvalk, sperwer en de ransuil. Indien werkzaamheden plaatsvinden aan de watergangen in het plangebied is ook aanvullend onderzoek nodig naar de platte schijfhoren. Daarnaast is toetsing met betrekking tot het NNN en de NNN-weidevogels noodzakelijk om de effecten van de werkzaamheden te beoordelen.
De verspreiding van emissies en de bijdrage aan de stikstofdepositie ten gevolge van het plan Bovenkerkerweg 86 is op 24 februari 2022 berekend met het rekenprogramma AERIUS Calculator (zie bijlage 8). Uit de uitgevoerde berekening van de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk of in combinatie met andere plannen geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde en het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
7.8 Duurzaam bouwen en energie
PLECK 3.0
Het duurzaamheidsbeleid van Amstelveen gaat over de Energietransitie, Circulaire Economie en Klimaatadaptatie (PLECK). Het maatschappelijk belang van een duurzame samenleving is groeiende. Klimaatextremen van het afgelopen jaar leiden tot een steeds groter en breder gedragen besef van de noodzaak om maatregelen te nemen om minder CO2 uit te stoten.
De gemeente hanteert als algemene doelstelling de volgende CO2 doelen:
De gemeentelijke organisatie is in 2030 fossiel onafhankelijk en werkt CO₂uitstootvrij;
In 2040 wil Amstelveen 95% minder CO2 uitstoten ten opzichte van 1990.
Energietransitie
Het proces waarbij we stap voor stap op een andere manier gaan zorgen voor
energieopwekking. De veranderingen betreffen onder andere de overgang van fossiele
brandstoffen, zoals aardgas, naar duurzame energiebronnen.
Doelen energietransitie:
De gemeentelijke organisatie is in 2030 fossielonafhankelijk;
Het gemeentelijk vastgoed heeft in 2030 50 gebouwen met energielabel A;
In 2040 wil het bestuur van de stad onafhankelijk van fossiele brandstoffen functioneren, dan is alle energie die we in Amstelveen gebruiken afkomstig van hernieuwbare energiebronnen. Dit heeft betrekking op vervoer, energiegebruik in woningen en gebouwen en door bedrijven en instellingen.
Circulaire economie
Een circulaire economie is een economisch systeem dat het hergebruiken van producten en grondstoffen als uitgangspunt neemt. Het oneindig hergebruiken van grondstoffen maakt een economie circulair.
De aanpak voor Circulaire economie is verdeeld in 4 onderwerpen:
Inkoop en aan besteding
10% circulair inkopen in 2020 en 50% in 2025.
Grondstoffen
In 2021 hergebruiken we 75% van onze grondstoffen die vrijkomen uit huishoudens;
Maximaal 100 kilo restafval per inwoner per jaar in 2021. De doelstelling van het Landelijk Afvalbeheer Plan is aangescherpt naar 30 kilo restafval per inwoner per jaar in 2025;
Bedrijfsafval beter scheiden.
Circulair bouwen
Ervaring opdoen met circulair bouwen.
Bedrijven en instellingen
Ervaring en kennis opdoen middels pilots en samenwerking.
Klimaatadaptatie
Aanpassing van de stad aan de verwachte verandering van het klimaat, zoals het toenemen van neerslag, de effecten van verwachte toename van temperatuur (hittestress) en droogte.
Doel klimaatadaptatie:
Sinds 2020 wordt de stad klimaatbestendig ingericht, om de stad aan het veranderende klimaat aan te passen. In 2050 zal heel Amstelveen klimaatrobuust ingericht zijn. Het gaat om de onderdelen: wateroverlast, droogte, hitte en waterveiligheid.
Verordening Bodemenergie gemeente Amstelveen 2014
De gemeente Amstelveen heeft als doelstelling dat in 2040 de AM regio energieneutraal is. Dat wil zeggen dat er evenveel energie duurzaam opgewekt wordt als er in de regio gebruikt wordt. Door middel van de toepassing van bodemenergie kan een bijdrage geleverd worden aan realisatie van die doelstelling.
Bodemenergie maakt gebruik van de energie (temperatuur) van grondwater. Via een warmtewisselaar wordt energie aan het grondwater onttrokken of toegevoegd. In de winter wordt warmte onttrokken om gebouwen te verwarmen. In de zomer kunnen gebouwen worden gekoeld. In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen open bodemenergiesystemen en gesloten bodemenergiesystemen.
Gesloten bodemenergiesysteem
In een gesloten systeem wordt geen grondwater opgepompt. Er wordt een gesloten buis in de bodem aangebracht, waardoor koelvloeistof wordt verpompt. Deze systemen worden ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd. De systemen zijn relatief compact, geschikt voor kleine vermogens en relatief eenvoudig te installeren. Ze zijn daarom geschikt voor eengezinswoningen. Bij grotere energievraag kunnen meerdere buizen aan elkaar worden gekoppeld.
Open bodemenergiesystemen
Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater verpompt . Via een warmtewisselaar wordt energie aan het grondwater onttrokken in de vorm van warmte. De warmte wordt afgegeven aan een gebouw. Het afgekoelde grondwater wordt terug in de bodem gepompt. In de zomer kan een gebouw met koude worden gekoeld. Het afgekoelde of opgewarmde grondwater wordt teruggepompt.
Er zijn verschillende systemen in omloop, waarvan de warmtekoude opslag (WKO) het meest bekend is. Hierbij wordt de opwarming in de zomer gebruikt om grondwater op te warmen, dat in de winter wordt gebruikt voor verwarming. Er is sprake van opslag bij twee bronnen, een warmte en koude bron. Dit kan naast elkaar, maar ook boven elkaar. De brondiepte kan tot 200 meter bedragen.
Open bodemenergiesystemen zijn niet geschikt voor kleine vermogens, vereisen meer vooronderzoek en zijn duurder. Daarom worden ze veelal toepast bij bedrijven/kantoren en collectieve woonvormen, zoals appartementcomplexen/woonwijken.
Energie
Sinds 1 januari 2021 geldt BENG (Bijna Energieneutrale Gebouwen) als nieuwe wetgeving in Nederland die de huidige EPCnorm voor nieuwbouw vervangt. BENG is gebaseerd op de “Trias Energetica”, een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. De huidige EPCmethode om de energieprestatie van woningen te berekenen voldoet niet meer. Bij de huidige EPC nieuwbouweis is het bijvoorbeeld mogelijk om het energieverlies van een woning door de gebouwvorm, bijvoorbeeld door een grote glaswand, te compenseren met zonnepanelen.
Er is daardoor bij de huidige eis geen relatie met het energieverbruik per m2. De BENG eisen houden hier wel rekening mee. Er wordt een aparte eis gesteld aan de buitenkant van een gebouw, de zogenoemde schil, om de energiebehoefte te limiteren. Dit noemen we BENG 1. Daarnaast moet de energievraag van een gebouw zo veel mogelijk uit hernieuwbare energie bestaan: de BENG 3eis. En tenslotte moet de resterende energiebehoefte zo efficiënt mogelijk worden opgewekt: BENG 2.
7.9 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Wettelijk kader
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een m.e.r. doorlopen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging houdt in dat B&W voortaan ook een besluit moeten nemen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).
Via een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld.
Toetsing
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
een oppervlakte van 100 hectare of meer;
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het voornemen om 3 extra woningen te realiseren ligt (ver) onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan moet gekeken worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Plangebied
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is beperkt en in dit deel van het landelijk gebied van Amstelveen te beschouwen als een incident zonder cumulatief effect, met een zeer beperkt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, beperkte productie van afvalstoffen, zonder verontreiniging boven de landelijke normen, beperkte hinder en beperkt risico van ongevallen.
Het project heeft door de bodem- en asbestsanering, het stoppen van de agrarische bedrijvigheid en het gasvrij bouwen een positief milieueffect op bodem-, water- en luchtkwaliteit.
Het project heeft geen effect op de naar de artikelen van de Wet natuurbescherming beschermde soorten en gebieden (Natura 2000) of andere nationaal of internationaal onderscheiden natuurgebieden, planten- en diersoorten.
Het milieueffect van dit bestemmingsplan is op grond van het bovenstaande te beoordelen als niet aanwezig, positief of zeer beperkt negatief. Op 25 februari 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders op grond van de aangeleverde aanmeldnotitie mer-beoordeling (zie bijlage 9) besloten dat de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen aanleiding geven voor MER of een m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 10, besluit).