Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Achterdam 29 en 30, Alkmaar
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0361.WP00121-0305

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Enkele gebouwen aan de Achterdam in Alkmaar zijn op dit moment in gebruik ten behoeve van raamprostitutie. De initiatiefnemer is voornemens de planologische mogelijkheden voor de raamprostitutie van de Achterdam 30 te verplaatsen naar de Achterdam 29. Hiermee wordt de raamprostitutie meer geconcentreerd in het middendeel van de Achterdam. Met het voorgenomen plan zal het totaal aantal werkplekken in de omgeving van de Achterdam niet toenemen. 
 
Dit initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Achterdam' (vastgesteld op 9 februari 2013). Ter plaatse van de Achterdam 29 geldt de bestemming 'Gemengd - 1' en ter plaatse van de Achterdam 30 geldt de dubbelbestemming 'Gemengd - 2'. Uitsluitend binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is raamprostitutie op de eerste bouwlaag toegestaan. In de regels van het bestemmingsplan ‘Achterdam' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen in 'Gemengd - 2', waarbij gelijktijdig de bestemming 'Gemengd - 2' gewijzigd wordt in de bestemming 'Gemengd - 1', onder de voorwaarde dat het aantal werkplekken niet groter dan 69 is. In het voorliggende wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Achterdam 29 en 30, in de binnenstad van Alkmaar. Het plangebied is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Alkmaar, sectie B. Achterdam 29 betreft perceelnummer 98 en 5198 (gedeeltelijk) en Achterdam 30 maakt onderdeel uit van het perceelnummer 131 (gedeeltelijk).
 
Op de navolgende afbeeldingen staan de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.
 
   
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Achterdam', vastgesteld door de gemeenteraad van de Alkmaar op 9 februari 2012. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren 2018', vastgesteld op 28 juni 2018.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Achterdam' ter plaatse van het plangebied.
      
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Achterdam' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
Binnen het plangebied geldt ter plaatse van de Achterdam 29 de bestemming 'Gemengd - 1' en ter plaatse van de Achterdam 30 de bestemming 'Gemengd - 2'. Slechts binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is raamprostitutie op de eerste bouwlaag toegestaan. In artikel 4.4.2 is vastgelegd dat binnen het bestemmingsplangebied voor raamprostitutie maximaal 69 werkplekken toegestaan zijn. Verder bevat het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken.
  
De initiatiefnemer is voornemens de raamprostitutie meer te centreren aan de Achterdam. Derhalve is het voornemen om de planologische mogelijkheden voor raamprostitutie te verplaatsen van de Achterdam 30 naar de Achterdam 29. In de artikelen 3.6 en 4.6 van het geldende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' met elkaar kunnen worden uitgewisseld, onder de voorwaarde dat het aantal werkplekken in het bestemmingsplangebied niet groter is dan 69. In het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Achterdam'.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Beschrijving plangebied
 
2.1 Huidige situatie
De planlocatie is gelegen aan de Achterdam in Alkmaar. Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' van het bestemmingplan 'Achterdam' zijn in de huidige planologische situatie op de eerste bouwlaag maximaal 69 werkplaatsen toegestaan. Daarnaast zijn diverse panden in gebruik als woning, bedrijf, kantoor en/of opslagruimte. De openbare ruimte aan de Achterdam is autovrij, als voetgangersgebied, ingericht. Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de gebouwen aan de Achterdam 29 en 30. De eerste bouwlaag van het gebouw aan de Achterdam 30 is/was in gebruik ten behoeve van raamprostitutie. De eerste bouwlaag van het gebouw aan de Achterdam 29 is niet in gebruik ten behoeve van raamprostitutie, maar staat leeg.
 
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens de planologische mogelijkheden voor raamprostitutie te verplaatsen van de Achterdam 30 naar de Achterdam 29, waarbij de raamprostitutie aan de Achterdam 30 beëindigd wordt. De eerste bouwlaag van Achterdam 30 wordt in de toekomstige situatie ten behoeve van wonen gebruikt. Op deze manier zal de raamprostitutie meer gecentreerd worden op het midden van de Achterdam. Met het voorgenomen plan is per saldo geen sprake van een toename van het aantal werkplekken. Zoals geregeld is in het geldende bestemmingsplan 'Achterdam', waarnaar in het voorliggende wijzigingsplan wordt verwezen, zal het aantal werkplekken in het bestemmingsplangebied maximaal 69 bedragen.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan is er sprake van het uitwisselen van de planologische mogelijkheden voor raamprostitutie tussen de gebouwen aan de Achterdam 29 en 30, waarbij het aantal werkplekken niet toeneemt. De overige gebruiksmogelijkheden blijven gelijk aan de huidige planologische situatie. De beoogde gebruikswijziging is naar aard en omvang niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het voorgenomen plan blijven de bouwmogelijkheden gelijk aan de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan 'Achterdam'.
 
De planlocatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Alkmaar.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
 
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
 
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling wordt in het stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de Omgevingsvisie NH2050.
  
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Het merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Planspecifiek 
Voor nieuwe stedelijk ontwikkelingen geldt dat deze mogelijk zijn binnen het bestaande bebouwde gebied, mits deze passen binnen de regionale afspraken. Het voorgenomen plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar wel een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in de Omgevingsverordening NH2020. Aan dergelijke ontwikkelingen worden in het stedelijk gebied vanuit afdeling 6.1 geen eisen gesteld.
 
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020, waarmee gesteld dient te worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Prostitutiebeleid Alkmaar
Het prostitutiebeleid van de gemeente Alkmaar is in het verleden in een paraplubestemmingsplan vertaald. De parapluherziening is op 31 mei 2001 door de gemeenteraad vastgesteld. Alle bestemmingsplannen van Alkmaar zijn met deze parapluherziening op één aspect herzien: bij de bestemmingsplannen zijn verbodsbepalingen opgenomen waardoor het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen niet is toegestaan. Uitgezonderd zijn de plekken in de gemeente Alkmaar waar op het moment van vaststelling (31 mei 2001) seksinrichtingen waren gevestigd. Dit betreft uitsluitend de Achterdam.
 
Nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in juli 2011 uitspraak heeft gedaan over exploitatievergunningen voor prostitutie en het aantal werkplekken in de APV op 69 gemaximeerd is, is het prostitutiebeleid vervolgens juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Achterdam'. Dit wordt gedaan door uitsluitend raamprostitutie op aantal plaatsen toe te staan. De raamprostitutie (ramen en peeskamers) is alleen toegestaan op de begane grond. Het maximum aantal ramen bedraagt 69. Hiermee behoudt de Achterdam zijn functie voor prostitutie in Alkmaar.
  
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de uitwisseling van de planologische mogelijkheden voor raamprostitutie tussen de gebouwen aan Achterdam 29 en 30. Er is geen sprake van een toename van het aantal werkplekken. Het aantal werkplekken in het bestemmingsplangebied 'Achterdam' bedraagt in de toekomstige situatie eveneens 69. Gelet op gelijkblijvende aantal werkplekken en de concentratie van raamprostitutie aan de Achterdam, kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het prostitutiebeleid van de gemeente Alkmaar.
 
3.3.2 Omgevingsvisie Alkmaar 2040
Op 5 oktober 2017 heeft de raad van de gemeente Alkmaar de Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen. De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomst bestendig en innovatief landelijk gebied.
 
Planspecifiek 
Het toevoegen van woningen in de binnenstad is een speerpunt van beleid. De woningbouwontwikkeling Achterdam 30 biedt ruimte voor verplaatsing van de raamprostitutie. Die clustering en verkleuring draagt bij aan het bevorderen van de leefbaarheid en veiligheid op de Achterdam
 
3.3.3 Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Alkmaar is verwoord in de Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027, die de raad op 5 oktober 2017 heeft vastgesteld. In het Parapluplan Parkeren 2018, dat de raad op 5 oktober 2017 heeft vastgesteld, is voor de (hele) gemeente een parkeerregeling opgenomen die gebaseerd is op de Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027 en waarin wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeer(normen)beleid.
 
Na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan blijft het Parapluplan Parkeren 2018 onverminderd van toepassing. De parkeerregeling van dit plan vormt één van de toetsingskaders bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het wijzigen van het gebruik.
 
3.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
In de artikelen 3.6 en 4.6 van de regels van het bestemmingsplan 'Achterdam' zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maken. Artikel 3.6 is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om het plan te wijzigen in die zin dat voor één of meerdere panden de bestemming 'Gemengd - 2' mag worden gewijzigd in de bestemming 'Gemengd - 1' onder de volgende voorwaarden:
  1. gelijktijdig met de wijziging van de panden met de bestemming 'Gemengd - 2' in de bestemming 'Gemengd - 1' worden ook panden met de bestemming 'Gemengd - 1' gewijzigd in de bestemming 'Gemengd - 2';
  2. na toepassen van de wijzigingsbevoegdheden is het aantal werkplekken voor raamprostitutie voor het hele bestemmingsplangebied niet groter dan 69.
De formulering van artikel 4.6 is het omgekeerde van wat in artikel 3.6 is opgenomen. 
 
Planspecifiek
Enkele gebouwen aan de Achterdam in Alkmaar zijn op dit moment in gebruik ten behoeve van raamprostitutie. De initiatiefnemer is voornemens de planologische mogelijkheden voor de raamprostitutie van de Achterdam 30 naar de Achterdam 29 te verplaatsen. Hiermee wordt de raamprostitutie meer geconcentreerd in het middendeel van de Achterdam. Ter plaatse van de Achterdam 29 geldt de bestemming 'Gemengd - 1' en ter plaatse van de Achterdam 30 geldt de dubbelbestemming 'Gemengd - 2'. Middels het voorliggende wijzigingsplan worden de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' uitgewisseld. Met het voorliggende wijzigingsplan zal de bestemming ter plaatse van de Achterdam 29 wijzigen in de bestemming 'Gemengd - 2' en ter plaatse van de Achterdam 30 zal de bestemming wijzigen in de bestemming 'Gemengd - 1'. Hiermee wordt er voldaan aan lid a van de wijzigingsbevoegdheden.
 
Het voorgenomen plan betreft een uitwisseling van de gemengde bestemmingen aan de Achterdam 29 en 30. Er is geen sprake is van een toename van het aantal werkplekken. Met het voorgenomen plan blijft het maximum aantal werkplekken in het bestemmingsplangebied 69. Zoals geregeld is in het geldende bestemmingsplan 'Achterdam', waarnaar in het voorliggende wijzigingsplan wordt verwezen, mag het aantal werkplekken in het bestemmingsplangebied maximaal 69 bedragen. Hiermee wordt er voldaan aan lid b.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20aWm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggende wijzigingsplan valt onder mogelijkheid d, waarmee het betreffende plan niet wordt genoemd als activiteit in het Besluit m.e.r. Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling is bij het voorgenomen plan geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom D 11.2 zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er geldt geen vormvrije m.e.r.-(beoordelings)plicht.
 
Desalniettemin wordt er in de navolgende paragrafen in het kader van een goede ruimtelijke ordening ingegaan op verschillende milieuaspecten. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een belangrijke invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft een functiewijziging van twee bestaande gebouwen, waarbij er geen sprake is van een functiewijziging naar een 'strenger gebruik'. Omdat er uitsluitend inpandige bouwwerkzaamheden plaats zullen vinden, waarbij de bodem niet geroerd wordt, is een bodemonderzoek niet vereist. Indien er toch graafwerkzaamheden nodig blijken, voor bijvoorbeeld ondergrondse kabels en leidingen, dient rekening te worden gehouden met de daarvoor geldende regels zoals omschreven in het Besluit bodemkwaliteit.    
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht. In toelichting paragraaf 4.2.5 is aandacht voor geluid vanwege milieubelastende activiteiten (o.a. bedrijven) in de omgeving.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
 
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kan gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
    
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,0 μg/m³ PM10, 9,0 μg/m³ PM2,5 en 17,0 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. 
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
 
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat raamprostitutie als beperkt kwetsbaar object aangemerkt kan worden. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.
   
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
   
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
  
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Kenmerkend aan een functiemengingsgebied is de grote diversiteit aan functies. Omdat het plangebied in het centrum van Alkmaar is gelegen, waar duidelijk sprake is van een ‘functiemengingsgebied’, kan de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ als uitgangspunt worden genomen voor milieuzonering. De activiteiten in de in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In de omgeving van het plangebied worden hoofdzakelijk de activiteiten uit categorie A uitgevoerd. Raamprostitutie (persoonlijke dienstverlening n.e.g., SBI-2008 9609 B) behoort tevens tot categorie A. Bij activiteiten in categorie A kan zonder problemen gewoond worden in- en naast de panden waar de genoemde activiteiten plaatsvinden. Het uitvoeren van specifiek onderzoek voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar kan zodoende achterwege blijven.
 
Op basis van het voorgaande vormt het aspect milieuzonering daarom geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
4.3 Waterhuishouding
Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Het wateraspect vraagt om die reden bijzondere aandacht.
 
Het plangebied maakt in waterstaatkundig opzicht deel uit van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat als waterkwantiteitsbeheerder voor de polderwateren optreedt. Het hoogheemraadschap beheert ook de waterkwaliteit van boezem- en polderwater. Bij veranderingen in de inrichting dan wel het beheer van het water binnen het plangebied dient in een vroegtijdig stadium het overleg gezocht te worden tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft slechts een functiewijziging van twee bestaande gebouwen. Er wordt geen verharding toegevoegd. Verder vinden geen ingrepen in de bodem plaats, waardoor het uitgesloten is dat het watersysteem op enige wijze beïnvloed wordt. De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de bestaande situatie. Daarmee wordt voldaan aan het 'stand still beginsel' en is het plan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect water.
 
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Het plangebied is niet gelegen op korte afstand van een Natura 2000-gebied en valt ook niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat bedraagt ca. 4,5 km. Als gevolg van het voorgenomen plan neemt de uitstoot van stikstof niet toe. Gelet op de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Op het gebied van gebiedsbescherming zijn er dan ook geen planologische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Omdat met het voorgenomen plan geen ingrepen aan de buitenschil van gebouwen worden uitgevoerd, geen bomen worden gekapt en geen groen wordt verwijderd, kan gesteld worden dat het plan eventueel aanwezige beschermde soorten niet negatief beïnvloedt. Er is geen ecologisch onderzoek nodig.
   
Conclusie
Gesteld kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.5 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Archeologie
Aangezien de bestaande gebouwen worden gehandhaafd en de grond ter plaatse niet wordt geroerd, is een archeologisch onderzoek niet aan de orde. Het is uitgesloten dat archeologische waarden verloren gaan.
 
Cultuurhistorie
De binnenstad van Alkmaar, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, beschikt over cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen. Omdat er geen ingrepen aan het exterieur van de gebouwen worden uitgevoerd, zullen er geen cultuurhistorische waarden verloren gaan. Met het in het voorliggende wijzigingsplan toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' aan de gronden in het plangebied worden de cultuurhistorische waarden, gelijk aan het geldende bestemmingsplan, beschermd.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaken voor het voorgenomen initiatief.
 
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Achterdam'.
  
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Gemengd - 1
De panden waar geen raamprostitutie is toegestaan, zijn bestemd als 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming zijn diverse niet-woonfuncties toegestaan. Conform het detailhandelsbeleid en horecabeleid zijn geen winkels of horecazaken toegestaan. Het wonen wordt op alle de verdiepingen toegestaan.
 
Gemengd - 2
De panden waar raamprostitutie is toegestaan, zijn bestemd als 'Gemengd - 2'. De raamprostitutie is alleen toegestaan op de begane grond. Naast raamprostitutie zijn ook woningen en niet-woonfuncties toegestaan.
 
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Waarde - Cultuurhistorie
De hele binnenstad van Alkmaar is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Daarbinnen bevinden zich rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden. Om deze bouwhistorische waarden te beschermen zijn deze panden mede bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie'. Voor deze panden gelden strenge bouwregels die er toe leiden dat bouwmassa’s slechts in geringe mate mogen worden veranderd.
  
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het initiatief wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Voor de gemeente Alkmaar zijn er geen kosten aan het initiatief verbonden. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden het verhalen van de gemeentelijke kosten op de initiatiefnemer en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Het wijzigingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.1 Vooroverleg
Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan zijn er geen reacties ontvangen.
 
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 24 februari 2022 tot en met 6 april 2022 ter inzage heeft gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.