direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Olympiaweg kavel D
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.UP00102-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en planvoornemen

De initiatiefnemer is voornemens een health center in Alkmaar te realiseren op een kavel in het Olympiapark (westrand Alkmaar). Het voornemen is om een (para) medisch centrum te realiseren, met een of meerdere van de volgende disciplines: tandartsen, huisartsen, verloskundige, apotheek, fitness (al dan niet medisch), fysio, kaakchirurgie en andere medische specialisten. In totaal komt er circa 3.000 m2 beschikbaar met circa 8 praktijken/48 behandelkamers, waarvan er een deel is gereserveerd voor tandheelkunde en kaakchirurgie.

Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Westrand - Zuid' is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging van het plangebied en planbegrenzing

Het planvoornemen is beoogd op een deel van het kadastrale perceel 1999, sectie D, gemeente Alkmaar, aan de Olympiaweg. Het betreffende perceel is in gebruik als grasland. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit uitwerkingsplan. De onderstaande luchtfoto met kadastrale belijning geeft een concrete indruk van de ligging van het plangebied.

Het plangebied omvat het deel van het perceel met de bestemming 'Gemengd - Uit te werken - 2' (zie ook paragraaf 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Huidig juridisch-planologisch regime

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Westrand Zuid' van toepassing. In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken - 2'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor: sportvoorzieningen, met uitzondering van sportvelden, cultuur en ontspanning: bedrijfsmatig en inpandig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning (bowlingbaan, gaming, sauna, wellness en dergelijke), maatschappelijk, recreatieve functies, medische voorzieningen, hotel, met een maximum van 1 per plangebied, kantoor, dienstverlening, ambulante zorg, bedrijven.

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • de maximum bouwhoogte bedraagt niet meer dan 16 meter;
  • er kan maximaal 1 hoogteaccent binnen de uitwerking en het wijzigingsplan dat op grond van artikel 29.2 kan worden vastgesteld worden gerealiseerd met een maximum hoogte van 45 meter;
  • de minimale afstand van gebouwen tot de Olympiaweg bedraagt 12 meter;
  • de minimale afstand van gebouwen tot de Kromme Sloot bedraagt 50 meter;
  • het bruto vloeroppervlak van de gebouwen binnen de uitwerking en het wijzigingsplan dat op grond van artikel 29.2 kan worden vastgesteld tezamen bedraagt maximaal 35.000 m2, exclusief parkeergebouwen;
  • het bruto vloeroppervlak van kantoren binnen de uitwerkingen op grond van de bestemmingen 'Gemengd - Uit te werken - 1' en 'Gemengd - Uit te werken - 2' alsook het wijzigingsplan dat op grond van artikel 29.2 kan worden vastgesteld tezamen, bedraagt maximaal 30.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede plangebied op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Westrand Zuid' (ruimtelijkeplannen.nl)

Vanwege de uit te werken bestemming geldt een voorlopig bouwverbod op de gronden zolang geen uitwerkingsplan in werking is getreden. Een ontwikkeling op deze gronden is dan ook niet mogelijk zonder het voeren van een planologische procedure. Het opstellen van een uitwerkingsplan is noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 op de beschrijving van het plan ingegaan. In hoofdstuk 3 is het relevante overheidsbeleid uitgewerkt. Een omschrijving van het onderzoek naar de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit uitwerkingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit uitwerkingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westzijde van Alkmaar (zie figuur 1). Het terrein wordt begrensd door een stuk grasland in het noordoosten, een bomenrij met fietspad in het zuidoosten en de door de Olympiaweg aan de overige zijdes. Het plangebied bestaat uit een stuk grasland met aan de westzijde een sloot en enkele bomen. Bebouwing is niet aanwezig. Navolgende figuur geeft een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto van de huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Programma / beoogde functies

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een health center (gezondheidscentrum) van vier bouwlagen en met een of meerdere van de volgende disciplines: tandartsen, huisartsen, verloskundige, apotheek, fitness (al dan niet medisch), fysiotherapie en eventueel kaakchirurgie of andere medische specialisten. In totaal komt er circa 3.000 m2 beschikbaar met circa 8 praktijken/48 behandelkamers. Hiervan is een deel gereserveerd voor tandheelkunde en kaakchirurgie. Ook bestaat de mogelijkheid voor ondersteunende horeca. De exacte invulling van de beoogde functies volgt bij oplevering van het gebouw.

Terrein

De oppervlakte van het perceel is 3.024 m2. Rondom het gebouw worden 74 parkeerplaatsen aangelegd. De parkeerplaatsen zijn in weekeinde openbaar toegankelijk voor sporters bij de omliggende hockey- en voetbalvelden. In het plangebied worden daarnaast voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Het perceel wordt verder groen ingericht. De sloot langs de Olympiaweg blijft behouden. Er worden mogelijk enkele bomen langs de westzijde van het terrein gekapt in verband met de toegankelijkheid van het toekomstige gebouw.

Bebouwing

Het Health Center heeft vier bouwlagen. De uitwerking van het ontwerp en de precieze invulling van het gebouw met betrekking tot de gezondheidsfuncties en ruimtes worden nog nader bepaald.

Het perceel is gelegen op ongeveer 280 meter vanaf de molen. Dit betekent dat de maximale toelaatbare hoogte van het bouwwerk op grond van de biotoopformule 16 m is, mits wordt voldaan aan de gevraagde maatregelen van de stichting Hollandse Molen. Er zijn per maart 2021 afspraken gemaakt met de Molenstichting. Uitgangspunt voor het ontwerp is dan ook een gebouw met vier bouwlagen van maximaal 16 meter bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0004.jpg"

Figuur 4. Situatieschets

Ruimtelijke kwaliteit

Voor het Olympiapark is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld om een zekere beoogde eigenheid van het gebied, waarmee het zich onderscheidt van andere gebieden, te kunnen borgen. De relatie met het omliggende landschap, het groen-blauwe raamwerk, de relatie met sport en de uitstraling naar de omgeving (met name de Martin Luther Kingweg) zijn de belangrijke dragers van de visie. De visie geeft per gebied aan wat de ruimtelijke voorwaarden zijn voor kwalitatieve ontwikkeling.

Voor kavel D is dit in het kort:

  • ligging aan een waardevolle cultuur historische waterloop
  • gekoppeld aan de ecologische zone die de waterloop begeleidt
  • onderdeel groen blauwe raamwerk, zorgvuldigheid is geboden
  • aansluiten op en versterken van het groenblauwe raamwerk
  • gebouwen presenteren en etaleren zich langs de randweg, hebben een hoogwaardig hedendaagse (architectonische) uitstraling. Voor deze specifieke plek ligt de nadruk op een alzijdige uitstraling.
  • zorgvuldige landschappelijke inpassing
  • invulling van de kavelinrichting; centraal staat eenheid, rust en eenvoud met een integraal ontwerp met de openbare ruimte.
  • de parkeeroplossing draagt bij aan een groene kavelinrichting
  • Gebouwen staan in een groen maaiveld en parkeren is achter de rooilijn opgelost.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Artikel 1.1.1. van het Bro verstaat onder stedelijke ontwikkelingen: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke ontwikkelingen. Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder 'andere stedelijke voorzieningen' als bedoeld in artikel 1.1.1. Bro verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure. Indien een ruimtelijk besluit voorziet bij dergelijke functies in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een 'stedelijke ontwikkeling' moet worden aangemerkt.

Met het planvoornemen wordt een gezondheidscentrum van circa 3.000 m2 brutovloeroppervlakte mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Westrand Zuid' van toepassing. Hierbinnen zijn de gronden bestemd als 'Gemengd - Uit te werken'. Hoewel de gronden hiermee voorzien zijn van een brede gemengde bestemming, zijn geen bouwrechten aan het perceel toegekend. Bij het uit te werken plan, worden deze bouwrechten pas definitief toegekend. Voorliggend plan betreft dat uit te werken plan waarmee bouwrechten in de vorm van een bouwvlak op het perceel worden toegekend. Het bouwvlak heeft een omvang van circa 3.000 m2. Met het planvoornemen is daarmee meer bebouwing op het perceel toegestaan dan dat er op grond van het voorheen geldend planologisch regime kon worden gerealiseerd. Er is dan ook sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Het health center biedt ruimte aan diverse bedrijven binnen de gezondheidssector. De bedrijvigheid loopt uit een van een lokale tandarts tot specialistische kaakchirurgie. Hiermee bestaat het ruimtelijk verzorgingsgebied uit de regio Alkmaar en omgeving.

4. Is er behoefte aan de ruimtelijke ontwikkeling?

Met voorliggend plan wordt de realisatie van een gezondheidscentrum mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Door veranderingen in de zorg, de groeiende zorgvraag en de toegenomen vraag naar ruimte is het wenselijk om een nieuw gebouw te realiseren waar integraal samengewerkt kan worden tussen verschillende medische disciplines. De expertise wordt zo gebundeld en de zorg kan door samen te werken, blijvend gegarandeerd worden. Daarnaast betreft het een zeer goed ontsloten locatie (nabij N9). In de gemeente Alkmaar is geen ander gebouw aanwezig dat kan voorzien in een integraal gezondheidscentrum van 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte op een dergelijk goed ontsloten locatie.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De definitie van het bestaand stedelijk gebied (BSG) ingevolge het Bro (artikel 1.1.1) is als volgt: ‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

De locatie kan als bestaand stedelijk gebied beschouwd kan worden. De planlocatie is volledig fysiek omsloten is door infrastructuur, stedelijke bebouwing en overig bestaand stedelijk weefsel. Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van het Olympiapark dat is aangewezen voor de verdere ontwikkeling voor sport en welzijn.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken. In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt, een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

Daarnaast worden vijf samenhangende bewegingen geschetst. Bewegingen die laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op onze samenleving afkomen en die zij willen faciliteren. Dat doet de provincie door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Eén van de bewegingen waar het voorliggende plan aan bijdraagt is de beweging 'Sterke kernen, sterke regio's'. De toevoeging van een gezondheidscentrum in centrumgemeente Alkmaar brengt het voorzieningenniveau in de gehele regio op het gebied van gezondheid op peil.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Op 16 november 2020 is deze in werking is getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. Hierin wordt een evenwichtige balans gezocht tussen economische groei en leefbaarheid. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen

Op basis van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel vormt een aanvulling op het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing aan het provinciaal beleid is verwerkt in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 is getoetst aan de ladder. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

Regionale waterkeringen

Op basis van artikel 6.77 van de Omgevingsverordening voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn. In afwijking daarvan zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover in de toelichting van het ruimtelijk plan duidelijk wordt gemaakt dat er overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de beschermingszone. Uit het overleg tussen de gemeente, de provincie en de waterbeheerder (paragraaf 4.7) blijkt dat door het plan geen belemmering ontstaat voor de waterkering.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Alkmaar 2040

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen. De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied.

De omgevingsvisie zet in op een compacte stad. Alkmaar maakt optimaal gebruik van de schaalgrootte van de stad en beschouwt de relatief kleine schaal van de stad als duidelijk pluspunt. De keuze om niet verder uit te breiden, houdt het omringende landelijk gebied vrij van stedelijke bebouwing. De keuze voor een compacte stad houdt in dat alle stedelijke ontwikkelingen worden opgevangen in de bestaande stad. Op termijn leidt dit tot verdere verdichting van de stad. Uitgangspunt is daarom dat verdichting geen doel op zich is, maar alleen acceptabel is wanneer deze bijdraagt aan de structurele kwaliteit van de stad en daarmee de omgevingskwaliteit positief beïnvloedt. Het plan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling op een braakliggend perceel. Hiermee voorziet zij in verdichting die bijdraagt aan de structurele kwaliteit en de omgevingskwaliteit positief beïnvloedt.

3.3.2 Welstandsnota Alkmaar (2016)

In de Welstandsnota Alkmaar (vastgesteld 26-09-2016) zijn de criteria uitgewerkt die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen. Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van de kwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht en het landelijk gebied. Voor de overige kernen en gebieden geldt dat de historische karakteristieken zo goed mogelijk beschermd dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op wat reeds aanwezig is. De gemeente is onderverdeeld in verschillende welstandsgebieden. Bij herontwikkeling van de planlocatie, zal het geldende welstandsregime in acht worden genomen.

Voor het Olympiapark is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld om een zekere beoogde eigenheid van het gebied, waarmee het zich onderscheidt van andere gebieden, te kunnen borgen. De relatie met het omliggende landschap, het groen-blauwe raamwerk, de relatie met sport en de uitstraling naar de omgeving (met name de Martin Luther Kingweg) zijn de belangrijke dragers van de visie. De visie geeft per gebied aan wat de ruimtelijke voorwaarden zijn voor kwalitatieve ontwikkeling.

Voor de realisatie van het gezondheidscentrum wordt rekening gehouden met de welstandskaders genoemd in het beeldkwaliteitsplan Olympiapark. De visie geeft per gebied aan wat de ruimtelijke voorwaarden zijn voor kwalitatieve ontwikkeling. Voor kavel D is dit in het kort:

  • ligging aan een waardevolle cultuur historische waterloop
  • gekoppeld aan de ecologische zone die de waterloop begeleidt
  • onderdeel groen blauwe raamwerk, zorgvuldigheid is geboden
  • aansluiten op en versterken van het groenblauwe raamwerk
  • gebouwen presenteren en etaleren zich langs de randweg, hebben een hoogwaardige hedendaagse (architectonische) uitstraling. Voor deze specifieke plek ligt de nadruk op een alzijdige uitstraling.
  • zorgvuldige landschappelijke inpassing
  • invulling van de kavelinrichting; centraal staat eenheid, rust en eenvoud met een integraal ontwerp met de openbare ruimte.
  • de parkeeroplossing draagt bij aan een groene kavelinrichting
  • Gebouwen staan in een groen maaiveld en parkeren is achter de rooilijn opgelost.
3.3.3 Beleidsnota Erfgoed 2016 - 2026

Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen et cetera. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.

Om dit beleid gestalte te kunnen geven, is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en dit leidt steeds tot nieuwe inzichten. Het erfgoedbeleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. De initiatiefnemer krijgt hierdoor snel een heldere eenduidige visie. In paragraaf 4.5 worden de consequenties voor het plan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie beschreven.

3.3.4 Groenbeleidsplan 2017 - 2027

De gemeente Alkmaar heeft haar visie en ambities op het gebied van (openbaar) groen omschreven in het Groenbeleidsplan 2017 - 2027. Het groenbeleidsplan is kaderstellend en geeft richting aan het groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Groen in Alkmaar is essentieel voor een duurzame, gezonde en prettige omgeving. De diversiteit aan groen in het stedelijk gebied, de dorpen en het omliggende landschap vormt een waardevol geheel. Het groen in Alkmaar draagt positief bij aan een goede leefkwaliteit. Groen draagt bij aan de identiteit van de leefomgeving, het bevorderen van de gezondheid van mens en milieu, het behoud en versterken van biodiversiteit en het realiseren van een klimaatbestendige gemeente.

Belangrijk en waardevol wordt de bijdrage geacht die bewoners, ondernemers en organisaties kunnen leveren aan groen in de wijken en dorpen. De gemeente stimuleert deze participatie vanuit de samenleving. Initiatieven zoals aanleg van buurt(moes-)tuinen, boomspiegeltuintjes, geveltuinen en verticaal groen worden bevorderd. Mede in het kader van de klimaatbestendige stad zal de gemeente de onttegeling (minder verharding, meer groen) van tuinen stimuleren. Bewoners kunnen, vaak gezamenlijk met anderen in de buurt, ook groen adopteren en door hun inzet kwaliteit toevoegen.

Bij de landschappelijke inpassing van het gezondheidscentrum wordt de groen-blauwe structuur versterkt door langs de cultuurhistorische waterloop een begeleidende bomenstructuur aan te leggen.

3.3.5 Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027

Op 14 augustus 2020 is de Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 in werking getreden. Deze nota vormt het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip 'voldoende parkeer- of stallingsruimte' in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De nota is het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van de functie. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze nota bepaald. De hoofdregel voor het bepalen van de parkeernorm is dat nieuwe ontwikkelingen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte. De nota kent alleen een minimumnorm. Op het aspect parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.

3.3.6 Programma Duurzaam Alkmaar 2020 - 2024

Het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024 geeft weer op welke wijze de gemeente Alkmaar de komende jaren de opgaven uit het klimaatakkoord oppakt. Naast een aantal grote onderdelen als de uitvoering van de warmtevisie, de RES-opgave en grote projecten als het energieleverend geluidsscherm en het Europese Horizon2020 project gaat het om onderdelen als mobiliteit, landbouw, innovatie, isolatie, klimaatadaptatie en vergroening. Met de uitvoering van het programma draagt de gemeente bij aan de uitvoering van de landelijke doelstellingen voor 2030.

In paragraaf 4.12 is toegelicht op welke wijze het aspect duurzaamheid wordt toegepast in het planvoornemen. Er wordt met het plan aangesloten op de het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024.

Hoofdstuk 4 Onderzoek omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan/uitwerkingsplan) blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Geluid

Normstelling en beleid

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Onderzoek

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone.

De beoogde functies in het health center (gezondheidscentrum) zijn geen geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van de nabijgelegen N9 is dan ook niet noodzakelijk. Om die reden is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van geluidhinder en daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.2 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid

Uit oogpunt van ruimtelijke ordening

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Gebruik is gemaakt van het stappenplan en de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).

Uit oogpunt van milieu

Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing

De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten.

Het plangebied is omgeven door bebouwing, groenvoorzieningen, water en wegen. Ten westen van het plangebied ligt een sportpark. Aan de overkant van de Martin Luther Kingweg zijn woningen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede plangebied op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Westrand Zuid' (ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied en omgeving kan worden aangemerkt als een gemengd gebied waar bedrijvigheid en wonen op kortere afstand van elkaar kan worden toegestaan. Doordat dit gemengd gebied is kan conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' de bedrijfscategorie met één afstandsstap worden verminderd.

Er bevinden zich geen bedrijven met een zwaardere milieucategorie dan categorie 2 in de nabijheid van het plangebied of in het plangebied zelf. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt bedrijven in categorie 1 mogelijk (maatschappelijke voorzieningen: huisartsenpraktijk en apotheek).

De maximale richtafstand van een bedrijf behorende bij categorie 1 tot aan een woonbestemming mag 10 m bedragen. Aangezien het hier om een gemengd gebied gaat, mag de richtafstand worden teruggebracht naar 0 m. Verwacht mag worden dat bedrijfshinder als gevolg van de ontwikkeling niet aan de orde is in dit gemengde gebied. Andersom vormt bedrijfshinder van andere bedrijven, gezien de ruimte afstand tot hinderveroorzakende bedrijvigheid, ook geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen.

Conclusie

Hinder van bedrijven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden. Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd.

De dichtstbijzijnde risicobron betreft de Martin Luther Kingweg (N9), waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, op een afstand van circa 50 m. Omdat de locatie zich binnen 200 m bevindt vanaf rijksweg N9 is inzicht in de externe veiligheidsrisico's nodig. Onderzoeksbureau AVIV heeft daarom risicoberekeningen van de rijksweg N9 uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd.

Uit de resultaten van de risicoberekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie is kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.

Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied rond het beschouwde deel van de N9. Voor het overige zijn geen risicobronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.

4.4 Bodem

Normstelling en beleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Anderzijds betekent het dat onder meer inzicht verkregen moet worden in de benodigde financiële investering van saneringswerkzaamheden die mogelijk noodzakelijk zijn vanwege het plan.

Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing

Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied (Bijlage 2). Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan een oordeel worden gegeven over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie.

De zintuiglijk schone bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en lood. De zintuiglijk zwak koolashoudende bovengrond ter plaatse van boring 07 is licht verontreinigd met koper, kwik, lood en zink. De zintuiglijk schone ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De aangetoonde verontreinigingen in de grond zijn deels te relateren aan de aanwezige zintuiglijke bijmenging met koolas. De aangetoonde verontreiniging met barium is te relateren aan een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. De aangetoonde verontreiniging met naftaleen is op basis van de huidige gegevens niet eenduidig te verklaren.

Gezien de aangetoonde verontreinigingen wordt de hypothese onverdacht niet bevestigd. De onderzoeksresultaten geven een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en mede gezien de aangetoonde mate van verontreiniging is er geen aanleiding tot de uitvoering van aanvullend onderzoek.

Conclusie

Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek. Er bestaan, vanuit het oogpunt van bodem, geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.

4.5 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.1 Archeologie

Toetsing

De in het verleden vastgestelde gemeentelijke archeologische verwachtingskaarten zijn in alle vastgestelde bestemmingsplannen verwerkt middels een dubbelbestemming archeologie. In 2016 is de meest recente archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Deze is niet in het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Op het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie E' van toepassing, dat wil zeggen dat er archeologische verplichtingen aan de omgevingsvergunning kunnen worden opgenomen bij bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 40cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. In blauw het gebied met waarde archeologie E (archeologische verplichtingen bij bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm)

De voorgenomen bodemingreep overstijgt deze waarde niet en archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Wel blijft onverminderd de wettelijke meldingsplicht bij het doen van toevalsvondsten gelden aan de gemeentelijk archeoloog.

Conclusie

Het planvoornemen van dit uitwerkingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.5.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Per 1 januari 2012 is in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in het Bro opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor het planvoornemen van dit uitwerkingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in het ensemble Noord-Kennemerland. Het ensemble bestaat uit een brede zone jong duinlandschap, met daarachter een brede zone van strandwallen en -vlaktenlandschap en een klein deel droogmakerijenlandschap. Dit landschap is met name in het 'buitengebied' goed te herkennen. Het plangebied is niet gelegen in het buitengebied maar maakt onderdeel uit van het sport- en recreatiepark het 'Olympiapark'. Beschreven cultuurhistorische waarden zijn in het plangebied niet aanwezig.

Conclusie

Met het planvoornemen van dit uitwerkingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit uitwerkingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.

4.6 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een beknopte natuurtoets (inventarisatie van natuurwaarden) uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Op 13 januari 2022 is een veldbezoek gedaan en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd.

Het rapport van de beknopte natuurtoets is als Bijlage 3 bij de voorliggende toelichting opgenomen. In het navolgende is volstaan met het overnemen van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.

Soortbescherming

Als gevolg van de plannen gaan geen jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen van vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nesten of marterachtigen verloren. Nader onderzoek naar deze beschermde soorten is niet nodig. Uit de omgeving van het plangebied is rugstreeppad bekend. Momenteel is geen geschikt voortplantings- en landbiotoop aanwezig. Geadviseerd wordt om ervoor te zorgen dat bij de bouwerkzaamheden tijdens de aanlegfase geen plassen op braakliggende (zand)grond ontstaan, die kunnen dienen als voortplantingshabitat van rugstreeppad. De pionierssoort rugstreeppad namelijk om bekend dat dergelijke locaties snel kunnen worden gekoloniseerd. Indien deze soort zich vestigt, kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd. Kuilen en laagtes die geschikt kunnen worden als voortplantingswater moeten worden geëgaliseerd om vestiging te voorkomen. Als alternatief kan een amfibieënscherm om de bouwplaats worden aangebracht.

Om verstoring van mogelijke vleermuisverblijfplaatsen en een vliegroute in en langs de bomen ten oosten van het terrein te voorkomen, moet er tijdens de werkzaamheden en in de gebruiksfase voor worden gezorgd dat hierop geen directe lichtuitstraling plaatsvindt. Dit kan worden bereikt door gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling richting de omgeving veroorzaken.

Het plangebied zal na de bouw van het Health Center naar verwachting niet volledig ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten of voor vogels met jaarrond beschermde nesten die in de omgeving van het plangebied kunnen broeden, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, buizerd en sperwer. Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van de te verwachten soorten en bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en voor een deel ook nog hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen of vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibie- en grondgebonden zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

De aanwezigheid van beschermde soorten van de overige soortengroepen kan worden uitgesloten, zodat hierop geen effecten optreden bij uitvoering van het plan.

Gebiedsbescherming

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden kunnen nog niet worden uitgesloten. Een Aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/ja uitkomt.

Daarom is in het kader van het uitwerkingsplan de depositie van stikstof ten gevolge van het gebruik van een health center aan de Olympiaweg in Alkmaar berekend. Het rapport van de Aerius-berekening is als Bijlage 4 bij de toelichting te vinden.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Het plan is ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op grond van het voorgaande omschreven en uitgevoerde onderzoek naar ecologie en stikstof mag worden geconcludeerd dat het ecologisch- en stikstofaspect de uitvoerbaarheid van het voorliggende uitwerkingsplan niet in de weg staat.

4.7 Water

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.

Om de wateraspecten van planvoornemens goed te beoordelen en mee te nemen, is de watertoets beschikbaar. Bij toename van verharding dient deze te worden doorlopen. Deze toets is tevens een middel om het waterschap op de hoogte te stellen van de op handen zijnde ontwikkeling en inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen die genomen dienen te worden.

Watertoets

Op 9 maart 2022 is via de digitale watertoets het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het planvoornemen. Het resultaat van deze toets is als Bijlage 5 opgenomen. Uit het ontvangen advies blijkt dat de normale procedure gevolgd moet worden. Dit betekent dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wil graag overleg over wat deze invloed is en welke maatregelen genomen kunnen worden in het plan.

Overleg en advies

Er heeft overleg plaatsgevonden tussen HHNK, gemeente en de opdrachtgever. Op 30 oktober 2019 zijn naar aanleiding van het initiatievenplatform bespreekpunten doorgesproken met de aanwezigen. Het plan voor kavel D bevindt zich in de zogenaamde Westrand van Alkmaar en voor die Westrand is een waterdocument opgesteld met overkoepelende afspraken. De Westrand bestaat uit individuele ontwikkelingen per kavel, maar ook uit een overkoepelende visie op de zogenaamde landschapsrand die door de gemeente zelf wordt uitgevoerd (een groen/blauwe overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied).

Watercompensatie 

De verharding van de gebouwen wordt gecompenseerd door het water af te laten stromen naar oppervlakte water (omliggende sloten). Bij die sloten zullen natuurlijke oevers worden gerealiseerd in combinatie met een wadi-constructie. De rijbanen en de parkeerplaatsen krijgen een waterdoorlatende verharding waarbij de onderlaag water vasthoudt.

Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.8 Parkeren en verkeerseffecten

Vanwege het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Aandacht moet worden besteed aan een goede verkeersafwikkeling en ruimte voor voldoende parkeerplaatsen.

Onderzoek parkeren

De Parkeernormennota Alkmaar 2020-2027 is gebaseerd op de landelijke parkeernormen van CROW, het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur, waarbij een flexibilisering van parkeernormen is doorgevoerd. De gemeente volgt onder meer in haar parkeernormennota de mate van verstedelijking zoals die door het CROW wordt aangegeven. De gemeente Alkmaar valt binnen de verstedelijkingsgraad 'sterk stedelijk'. Het gebied rondom de Binnenstad/ Spoorbuurt, waar het parkeren gereguleerd is, wordt de ‘schil’ genoemd. Daar waar geen gereguleerd parkeren is, heet ‘overig’. Het plangebied ligt in het gebied 'overig'. De gebieden Schil en Overig hebben verschillende parkeernormen, die aansluiten bij de verstedelijking. In de nota wordt uitgegaan van minimumnormen. Om de parkeervraag (gespreid over de week) van een bouwontwikkeling te berekenen wordt de omvang van de functie vermenigvuldigd met de parkeernorm van een specifieke functie.

Voor een gezondheidscentrum zijn in de Parkeernormennota parkeernormen per behandelkamer opgenomen. In de onderstaande tabel zijn de parkeernormen vermeld die van toepassing zijn op het planvoornemen.

Hoofdcategorie Gezondheid en (sociale) voorzieningen   eenheid   parkeernorm per kamer   aantal kamers   parkeervraag  
Functie     minimaal      
Gezondheidscentrum   per behandelkamer   1,9   48   91,2  
Totaal         92  

Vanwege de ontwikkeling van het planvoornemen ontstaat een parkeervraag van 92 parkeerplaatsen.

Vanwege de aanwezigheid van openbaar vervoer en veel fietspaden kennen locaties rondom stations en het centrum een lagere norm voor auto’s dan extern gelegen bedrijfslocaties. In de nota is daarom rekening gehouden met reductiefactoren bij bedrijven en voorzieningen met een goede bereikbaarheid van openbaar vervoer en fiets.

Het plangebied heeft een gunstige ligging ten opzichte van het aanwezige fietsnetwerk (reductiefactor 24%) en een prima ligging ten opzichte van openbaar vervoer (reductiefactor 6%). Bijlage 2 van de Parkeernota geeft hier meer inzicht in. Voor het planvoornemen geldt daarmee een totale reductiefactor van 30% ten opzichte van de basisnorm. Met aftrek van 30% van 92 parkeerplaatsen is er op basis van de parkeernormen een behoefte van 65 parkeerplaatsen.

Er zijn 74 parkeerplaatsen ingericht op eigen terrein. Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormennota van de gemeente Alkmaar.

Onderzoek verkeersgeneratie

Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied. Het plangebied wordt ontsloten op Olympiaweg en Bergerweg en voegt zich daar bij de rest van het verkeer. Met behulp van de CROW-publicatie Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2018), is de verkeersgeneratie berekend. Voor het gebiedstype 'overig' (in het als 'sterk stedelijk' aangemerkte Alkmaar in 'rest bebouwde kom') bedraagt de verkeersgeneratie afgrond minimaal 768 en maximaal 970 (zie de onderstaande tabel).

Hoofdcategorie Gezondheid en (sociale) voorzieningen   eenheid   rest bebouwde kom   aandeel bezoekers   aantal   verkeers-
generatie  
Functie     min.   max.        
Gezondheidscentrum   per behandelkamer   16,0   20,2   90%   48   768 - 969,6  
Totaal             768 - 970  

Vanwege de ligging en de goede ontsluitingsmogelijkheden zijn geen verkeersproblemen te verwachten (onvoldoende capaciteit of verkeersonveilige situaties).

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
  • Projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.369 auto's, dan wel 132 vrachtwagens per weekdagetmaal (grenswaarde in 2019).


PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.


Toetsing
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van een gezondheidscentrum. Het project leidt tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (minder dan 1.369 auto's per weekdagetmaal).


Voor kleinere ruimtelijke- en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00102-0305_0007.png"

Figuur 7. NIBM tool

Conclusie

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

4.10 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.


Toetsing

In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke aansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.11 M.e.r.-verantwoording

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Op voorliggende uitwerkingspan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

1. kenmerken van het project

De kenmerken van het project moeten in aanmerking worden genomen en met name:

  • de omvang van het ontwerp van het gehele project;
  • de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • het risico op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering;
  • de risico's voor de menselijke gezondheid;

Het plan is kleinschalig van aard. Het behelst de realisatie van een gezondheidscentrum op een bestaand sport- en recreatiepark. Onstluiting vindt plaats op de bestaande Olympiaweg. Er is geen cumulatie met andere projecten. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat het planvoornemen niet leidt tot een risico tot zware ongevallen of rampen. De overige aspecten spelen geen rol bij dit project.

2. locatie van het project

De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn moet in aanmerking worden genomen, en met name:

  • het bestaande en goedgekeurde landgebruik
  • de relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid, kwaliteit en regenartievermogen van natuurlijke hulpbronnen in het gebied en de ondergrond ervan;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu;

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van Alkmaar. Ten oosten loopt de N9, ten westen bevinden zich diverse sportgelegenheden op het Olympiapark. Uit het uitgevoerde ecologische onderzoek en de stikstofberekening blijkt dat geen negatieve effecten optreden op beschermde soorten en gebieden.

3. soort en kenmerken van het potentiële effect

De waarschijnlijkheid aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van:

  • de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten;
  • de aard van het effect;
  • het grensoverschrijdend karakter van het effect;
  • de intensiteit en complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
  • de cumulatie van effecten met de effecten van bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen;

Het betreft hier een kleinschalig project binnen bestaand stedelijk gebied. Het project heeft slechts een beperkt effect op alleen de directe omgeving. In de directe nabijheid zijn geen omwonenden die hinder kunnen ondervinden van het project. Het project brengt enige verkeersgeneratie met zich mee maar dit leidt, gezien de ligging ten opzichte van de ontsluitingswegen, niet tot grote effecten. Het project is onomkeerbaar maar niet van negatieve invloed op natuurwaarden. Er is geen sprake van cumulatie van effecten met effecten van andere projecten.

Op basis van het voorgaande en van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid

In de uitvoering van het uitwerkingsplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen betreft een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de te realiseren woningen. Bij de bouw van de woningen kan aan de volgende duurzaamheidsaspecten worden gedacht zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, en toekomstbestendigheid.

De gemeente Alkmaar heeft het duurzaamheidsbeleid vastgesteld in haar Programma Duurzaam Alkmaar 2020 – 2024. Met als basis de doelstellingen die afgesproken zijn in de regio Alkmaar. Er wordt gewerkt naar een toename van het aandeel duurzame energie en een afname van het gebruik van fossiele energie.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor de nieuwbouw:

  • gasloos bouwen;
  • (bijna) energieneutraal bouwen/lokale opwekking duurzame energie;
  • circulair bouwen/wateradaptie;
  • duurzame mobiliteit.

In het voornemen wordt op de volgende wijze rekening gehouden met het duurzaamheidsprogramma van de gemeente. Het gezondheidscentrum wordt gasloos gebouwd. Daarnaast wordt gewerkt met duurzame installaties (verwarming, ventilatie ed.). Het gebouw wordt voorzien van zonnepanelen, waarmee duurzame energie zal worden opgewekt en tegelijkertijd de energiekosten van het gebouw worden beperkt.

Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee natter, droger en heter. Het plangebied is in de huidige situatie volledig verhard. Met het planvoornemen wijzigt de inrichting naar een situatie met een gezondheidscentrum en bijbehorend parkeerterrein. In overleg met het Hoogheemraadschap worden oplossingen bedacht voor de toename aan verharding in het plangebied. Het parkeerterrein wordt bijvoorbeeld voorzien van halfverharding met opslagcapaciteit zodat bij hevige regenval het water goed kan wegstromen. Daarnaast worden het omliggend gebied voorzien van een natuurvriendelijke oever en mogelijkheden voor een wadi. Hiermee ontstaat meer ruimte voor infiltratie van hemelwater bij hevige regenval. Waar mogelijk worden andere klimaatadaptieve voorzieningen ingezet zoals genoeg groen.

Natuurinclusiviteit

Door de initiatiefnemer worden de mogelijkheden onderzocht om gebouwgebonden maatregelen te nemen inzake natuurinclusiviteit. Hierbij wordt gedacht aan het plaatsen van verblijfsvoorzieningen voor vogels of vleermuizen aan de gevels van de nieuwbouw.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een uitwerkingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende uitwerkingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, en er is tevens een digitaal plan.

5.2 Regels

In de standaarden voor verglijkbaarheid, De SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het uitwerkingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het uitwerkingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de Begrippen (Artikel 1) en Wijze van meten (Artikel 2) behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten, die zijn opgenomen in de regels, dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het uitwerkingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele uitwerkingsplan geldt.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het uitwerkingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het uitwerkingsplan te gebruiken.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving.
  • Bouwregels.
  • Nadere eisen.
  • Afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
  • Wijzigingsbevoegdheid.


In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van de regels in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.

In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de bestemmingsomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

In dit uitwerkingsplan is de enkelbestemming 'Gemengd', conform de gemeentelijke systematiek, opgenomen. In de navolgende paragraaf is nader ingegaan op de opgenomen bestemming.

5.3.1 Gemengd

De bestemming Gemengd sluit qua bouwregels aan op het bestemmingsplan 'Westrand' wat voorheen in het plangebied van toepassing was. Qua gebruik is het gebruik beperkt tot het gezondheidscentrum en de diverse functies die hierin mogelijk zijn.

In het planvoornemen is rekening gehouden met de nabijgelegen molen en de bijbehorende molenbiotoop. De bouwhoogte is daarmee beperkt tot 16 meter. De molenbiotoop is op de verbeelding aangeduid met de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

5.4 Overige regels (parkeerbepaling)

De stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen zijn sinds 29 november 2014 niet meer van toepassing op nieuw vast te stellen bestemmings- of uitwerkingsplannen. Het bestemmings- of uitwerkingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels. In dit uitwerkingsplan is daarom in de algemene regels een regeling opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening.

De vraag hoe bepaald wordt of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt beantwoord in de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). De gemeente Alkmaar heeft de parkeernormen enigszins genuanceerd en maakt onderscheid in verschillende gebieden afhankelijk van de mate van verstedelijking.

Op 14 augustus 2020 is de Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 in werking getreden. Deze nota vormt het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip 'voldoende parkeer- of stallingsruimte' in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen.

Door middel van de gemeentelijke parkeernormen in combinatie met de CROW-normen wordt een duidelijk en actueel houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Met de opgenomen algemene regel wordt gewaarborgd dat het planvoornemen wordt getoetst en voldoet aan de meest actuele parkeernormen.

5.5 Planprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de uitwerkingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een uitwerkingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpuitwerkingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpuitwerkingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Het ontwerpuitwerkingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpuitwerkingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt het college het ontwerpuitwerkingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het uitwerkingsplan maakt het college het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde uitwerkingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt: Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen, of indien de gemeenteraad het uitwerkingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.

Indien het uitwerkingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het uitwerkingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde uitwerkingsplan is ingediend, is het uitwerkingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende uitwerkingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende uitwerkingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

In het kader van participatie is de directe omgeving over de plannen geïnformeerd middels een flyer en is gevraagd om reacties. Er zijn geen reacties binnengekomen. Daarnaast zijn de stakeholders door de gemeente geïnformeerd middels een nieuwsbrief.

6.2.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1 Bro is het uitwerkingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Ook is het plan intern door de gemeente beoordeeld.

Er zijn overlegreacties binnengekomen van de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (ODNHN). In de reactie van de provincie wordt aangegeven dat het plan binnen de beschermingszone van een regionale waterkering is gelegen. Indien akkoord vanuit het waterschap heeft de provincie verder geen opmerkingen meer in het kader van de Omgevingsverordening NH2020. De ODNHN heeft een advies opgesteld ten aanzien van het voorliggende plan. Uit dit advies (Bijlage 6) volgen geen aanpassingen of onderzoeksopgaven voor dit plan.

6.2.3 Tervisielegging ontwerp uitwerkingsplan

Het ontwerp uitwerkingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Met het ter visie leggen van het ontwerp uitwerkingsplan stelde de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Er zijn geen zienswijzen ingediend en het plan wordt ongewijzigd vaststeld.