Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zuidervaart 30 en 32 Zuidschermer
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0361.BP00162-0305
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Zuidervaart 30 en 32 Zuidschermermet identificatienummer NL.IMRO.0361.BP00162-0305 van de gemeente Alkmaar.
 
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
 
1.3 Aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 Agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf in landelijk gebied dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of het leveren van goederen en diensten ten behoeve van aanleg en onderhoud van groene of recreatieve gebieden, en gebruik maakt van werktuigen, apparatuur of agrarisch loonwerk.
 
1.7 Agrarisch hulp- en nevenbedrijf
Een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, dan wel een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel en de bewaring van agrarische producten.
 
1.8 Archeologische waarde
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 Bebouwingspercentage
Het percentage dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.
 
1.11 Bed and breakfast
Een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.12 Bedrijf
Onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.13 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat naar aard en inrichting dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.14 Bedrijfswoning of dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, die werkzaam is bij het bijbehorende bedrijf.
 
1.15 Bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 Bevi-inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.19 Bijgebouw
Een niet voor zelfstandige bewoning bestemd, op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.21 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
 
1.24 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.25 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.26 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
 
1.27 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.28 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
 
1.29 Erf
Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
 
1.30 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.31 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.32 Landschappelijke waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
 
1.33 Maaiveld
De bovenkant van het terrein dat een gebouw en/ of een bouwwerk omgeeft.
 
1.34 Natuurlijke waarde
De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.35 Normaal onderhoud, gebruik en beheer
Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat
het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau
wordt bereikt. In geval van agrarische grondbewerkingen wordt onder normaal onderhoud, gebruik en beheer verstaan het ploegen van land tot een diepte van maximaal 40 cm, voor zover in overeenstemming met de primaire bestemming.
 
1.36 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.37 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.38 Peil
Onder het peil wordt verstaan:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.39 Planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Zuidervaart 30 en 32 Zuidschermer met identificatienummer NL.IMRO.0361.BP00162-0305 van de gemeente Alkmaar.
 
1.40 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.41 Plattelandswoning
Woning die voorheen een agrarische bedrijfswoning was, maar is afgesplitst van het agrarisch bedrijf om gebruikt te worden als woning voor personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf (burgerwoning);
 
1.42 Seksinrichting
Een (gedeelte van een) gebouw waarin handelingen en/ of vertoningen plaatsvinden van erotische en/ of pornografische aard, waaronder mede worden begrepen:
  1. seksbioscoop, -theater of -automatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin al dan niet door middel van automaten filmvoorstellingen of vertoningen van erotische aard worden gegeven;
  2. sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/ of leveren van seksartikelen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;
  3. seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden tot seksueel vertier.
1.43 Silo
Een overwegend verticaal geplaatst bouwwerk ten behoeve van de opslag en distributie
van veevoeders.
 
1.44 Staat van bedrijfsactiviteiten
De Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
 
1.45 Uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.46 Verblijfsrecreatie
Een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, zich één of meer nachten op een kampeerterrein, in een kampeermiddel of een zomerhuis bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan: permanente bewoning.
 
1.47 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.48 Voorgevelrooilijn
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
 
1.49 Vuurwerkbedrijven
Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.
 
1.50 Watergang
Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.
 
1.51 Weg
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
 
1.52 Wgh-inrichtingen
Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
1.53 Woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.54 Zendmast
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 verticale bouwdiepte ondergrondse bouwwerken
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarisch grondgebonden bedrijf, niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw;
  2. een loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch aanverwant bedrijf’;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is een bedrijfswoning toegestaan;
  4. grasland of weiland al dan niet in gebruik voor hobbymatige beweiding door dieren;
  5. grondopslag en buitenopslag tot maximaal 4 meter hoogte;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud en/ of herstel dan wel ontwikkeling van de in het bestemmingsgebied voorkomende dan weI eigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  2. het behoud van de cultuurhistorische verkaveling voor zover het de hoofdstructuur van de waterlopen betreft;
  3. het behoud van de openheid van het landschap;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. voorzieningen zoals (ontsluitings-)wegen, agrarische kavelpaden, keerwanden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging.
3.2 Bouwregels
 
Op de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf, met in achtneming van de volgende bepalingen:
 
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van bedrijfsgebonden kantoorruimten mag niet meer dan 20% van de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedragen;
  3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6m;
  4. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10m;
  5. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3m bedragen;
  6. gebouwen dienen alzijdig vrijstaand te zijn.
3.2.2 Bedrijfswoning(en)
  1. per bouwvlak is het aantal bedrijfswoningen toegestaan overeenkomstig het aantal bedrijfswoningen zoals op de verbeelding aangeduid als ‘bedrijfswoning’;
  2. de woning dient binnen het bouwvlak en ter plaatse van de specifieke aanduiding ‘bedrijfswoning’ te worden gebouwd;
  3. de inhoud van de woning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 750 m3;
  4. de woning, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 graden en niet meer dan 600 mag bedragen;
  5. de goothoogte van de woning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  6. indien de woning een stolp betreft mag de oppervlakte niet minder dan 200 m2 bedragen;
  7. indien de woning een stolp betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  8. indien de woning een stolp betreft , dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45 graden en niet meer dan 500 mag bedragen;
  9. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
3.2.3 Erfbebouwing bij de bedrijfswoning
  1. bij een bedrijfswoning mag erfbebouwing binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte (per woning) niet meer dan 54 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte en nokhoogte mag niet meer dan 3 m respectievelijk 7 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan:
  1. silo’s en hooitorens met een maximale hoogte van 10 meter;
  2. erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat paardenbakken en paddocks niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijking bouwhoogte
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder c en d, voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 12 m, en het mogelijk maken van een afwijkende dakhelling teneinde bijzondere stalvormen te realiseren, indien dit noodzakelijk is voor de agrarische (aanverwante) bedrijfsvoering.
 
3.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het toestaan van silo
’s en hooitorens binnen het bouwvlak tot een hoogte van maximaal 15 meter.
  
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Agrarisch bedrijf
Per bouwvlak is één volwaardig agrarisch bedrijf of agrarisch aanverwant bedrijf toegestaan zoals bedoeld in lid 3.1.
 
3.4.2 Gebruiksregels nevenactiviteiten algemeen
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. kleinschalige bedrijvigheid in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten algemeen;
  2. bed and breakfast met een maximum van vier slaapplaatsen, mits op eigen erf is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. dierveredeling;
3.4.3 Voorwaarden nevenactiviteiten
De volgende voorwaarden gelden voor nevenactiviteiten genoemd in lid 3.4.2:
  1. maximaal 650 m2 aan bebouwing en 40% van het bouwvlak mogen worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk;
  2. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  3. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  4. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  5. buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  6. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan met dien verstande dat in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nevenactiviteit niet mag toenemen en vooraf overleg plaats dient te vinden met de wegbeheerder;
  7. binnen het bouwvlak voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen.
3.4.4 Wisselteelt
Het is toegestaan om de gronden te gebruiken voor wisselteelt.
 
3.4.5 Ammoniakemissie
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf, als de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg kan verslechteren of er een significant effect kan zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied.
 
3.5 Voorwaardelijke verplichting
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting’ geldt dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en de locatie van de bouw van gebouwen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen tekening Landschappelijke inpassing, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen tekening Landschappelijke inpassing, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 ten behoeve van:
  1. agrarische hulpbedrijven;
  2. paardenstalling;
  3. zorgboerderijen, en overige vergelijkbare kleinschalige zorgfuncties, inclusief ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
  4. bezoekerscentra zoals een museum of tentoonstellingsruimte;
  5. de verhuur van recreatieve middelen;
  6. kleinschalige horecagelegenheid behorende bij en ondergeschikt aan de dagrecreatie tot maximaal 50 m2;
  7. recreatie-eenheden tot maximaal vijf zelfstandige verblijfsruimtes niet groter dan 35 m2 per zelfstandige verblijfsruimte;
  8. kleinschalig kampeerterrein onder de volgende voorwaarden:
    1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 20;
    2. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal 2 bijzettentjes worden geplaatst;
    3. demontabele verblijfsaccommodaties zijn toegestaan, maximaal 6 eenheden als onderdeel van de hiervoor genoemde 20 standplaatsen;
    4. de oppervlakte van het kampeerterrein mag maximaal 5.500 m2 bedragen;
    5. een kampeerterrein dient primair binnen het bouwvlak te worden ingericht;
    6. indien de maximaal toegestane oppervlakte van 5.500 m2 niet binnen het bebouwingsvlak kan worden gerealiseerd, mogen de direct op het bebouwingsvlak aansluitende gronden worden gebruikt tot een maximum van 1500 m2;
    7. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein mag alleen binnen het aangegeven bebouwingsvlak plaatsvinden;
    8. een erfinrichtingsplan is vereist waarin voorwaarden ten behoeve van de landschapskwaliteit, de kampeerkwaliteit en de veiligheid zijn opgenomen;
    9. het kampeerterrein en de bijhorende parkeerplaatsen dienen zich achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning te bevinden;
    10. om een bepaalde ruimtelijke kwaliteit te garanderen, moet een standplaats een bruto minimummaat van 120 m2 hebben;
    11. kamperen is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, kampeermiddelen mogen buiten dit seizoen niet blijven staan;
    12. minimale afstand tot de bestemming Wonen 50 m gemeten vanaf de gronden die in gebruik zijn voor het kampeerterrein.
3.6.2 Voorwaarden afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten
De nevenactiviteiten genoemd onder lid 3.6.1 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 650 m2 aan bebouwing binnen het bouwvlak mag worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk genoemd in lid 3.4 en / of lid 3.6, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 40% mag worden benut met uitzondering van kleinschalig kamperen;
  2. met uitzondering van het kleinschalig kamperen, dienen de nevenactiviteiten binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  3. de hoofdfunctie dient agrarisch (aanverwant) te blijven;
  4. er is sprake van een volwaardig agrarisch (aanverwant) bedrijf;
  5. buitenopslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch aanverwant bedrijf);
  6. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan;
  7. er dient sprake te zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
  8. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  9. omringende bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering onevenredig worden benadeeld;
  10. er mag geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van omringende woningen worden gedaan;
  11. de gebiedseigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden niet onevenredig aangetast;
  12. in geval van zorgfuncties is een zorginstelling met overnachtingsmogelijkheid niet toegestaan.
3.6.3 Uitzondering afwijking omgevingsvergunning nevenactiviteiten
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 is niet nodig voor nevenactiviteiten die bestaan op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en die tevens voldoen aan het begrip bestaand uit artikel 1.15.
 
3.6.4 Afwijken ten behoeve van een plattelandswoning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten
behoeve van het toestaan van een plattelandswoning met bijbehorende erven, tuinen
en bouwwerken, ter plaatse van de agrarische (aanverwante) bedrijfswoning, onder
voorwaarde dat:
  1. er geen functionele relatie meer bestaat tussen het agrarisch (aanverwante) bouwvlak en de agrarische (aanverwante) bedrijfswoning;
  2. het agrarische (aanverwante) bouwvlak blijft in stand;
  3. het ontnemen van de agrarische (aanverwante) bedrijfswoning de bedrijfsvoering van het agrarische (aanverwante) bouwvlak niet mag belemmeren;
  4. bij het bijbehorende agrarische (aanverwante) bouwvlak geen nieuwe bedrijfswoning meer wordt toegestaan;
  5. bij een plattelandswoning binnen het bouwvlak erfbebouwing mag worden gebouwd onder de voorwaarden genoemd in lid 3.2.2;
  6. de plattelandswoning gesplitst mag worden in meerdere woningen indien voldaan wordt aan de volgende waarden: er is sprake van een stop, de inhoud per woning bedraagt niet minder dan 225 m2, de oppervlakte per woning bedraagt niet minder dan 100 m2 per woning is maximaal 30 m2 aan erfbebouwing toegestaan; aan het bestaande stedenbouwkundige beeld, het oorspronkelijke karakter van de bebouwing en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
3.6.5 Afwijking gebruiksregel ammoniakemissie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.5 in die zin dat bij een uitbreiding van de veestapel op een agrarisch bedrijf de ammoniakemissie toeneemt, mits de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen, of anderszins wordt aangetoond dat de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:
  1. compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
  2. compensatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen.
3.6.6 Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten
behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde
dat:
  1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische (aanverwante) bedrijfsvoering;
  3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch (aanverwant) bedrijf betreft;
  4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
  5. de huisvestingsmogelijkheid niet het gehele jaar mag worden bewoond, maar slechts gedurende het seizoen dat de arbeiders werkzaam zijn (gedurende 9 kalendermaanden);
  6. per bedrijf huisvesting mag worden geboden aan maximaal 5 seizoensarbeiders;
  7. het huisvesten van tijdelijke werknemers als eerste gezocht dient te worden in bestaande bedrijfsgebouwen, of door middel van logies in de agrarische (aanverwante) bedrijfswoningen.
3.6.7 afwijken ten behoeve van buitenopslag
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.3 onder punt 5 ten behoeve van het toestaan van buitenopslag buiten het bouwvlak voor agrarisch aanverwante bedrijven buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:
  1. de buitenopslag niet hoger wordt dan de bouwhoogte van de schuren
  2. langs de achtererfrand bomen worden gepland zoals aangegeven op het erfinrichtingsplan.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 4 m;
  2. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het veroorzaken van ontploffingen in de grond alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  5. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  6. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en/of waterpartijen en het maken van dammen;
  7. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  8. verbreden, verdiepen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, van plassen, sloten, greppels of andere watergangen.
3.7.2 Uitzondering
Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van bestaande drainage, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 7 van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren, waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vereist, dan weI handelingen, welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die wet.
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’ als bestaand moeten worden aangemerkt en ten dienste staan van de woonbestemming op het aangrenzende woonperceel, met dien verstande dat na beëindiging van het gebruik, dit gebruik niet langer is toegestaan.
3.7.3 Afwegingskader
  1. Een in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen, de landschappelijke, aardkundige en de cultuurhistorische waarden van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 plegen burgemeester en wethouders overleg met de betrokken beheerders van water, dijk en kade voor zover van toepassing.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. erven;
  3. aan huis verbonden beroepen;
  4. hobbymatige agrarische activiteiten;
  5. bestaande paardenbakken en paddocks;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’: tevens een bed and breakfast waar overnachtingsmogelijkheid mag worden geboden aan maximaal 15 personen.
met bijbehorende tuin, bestaande bebouwing en bouwwerken, geen gebouw zijnde,
alsmede groen- en parkeervoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van
de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is het bestaande aantal woningen toegestaan;
  2. de inhoud een woning, geen stolp zijnde, bedraagt maximaal 750 m³;
  3. het hoofdgebouw, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  4. de goothoogte van het hoofdgebouw, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  5. indien het hoofdgebouw een stolp betreft, mag de oppervlakte niet minder dan 200 m² bedragen;
  6. indien het hoofdgebouw een stolp betreft, mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  7. indien het hoofdgebouw een stolp betreft, dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  9. voor de nieuwbouw van een stolp geldt als extra voorwaarde dat het moet gaan om een solitair gelegen perceel waarvan de oppervlakte van het bestemmingsvlak minimaal 1000 m² is, het bestemmingsvlak minimaal 25 meter breed moet zijn en minimaal 40 meter diep;
  10. bij herbouw van de stolp geldt als extra voorwaarde dat de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel van de stolp tenminste op een afstand van 30 meter gesitueerd moet zijn ten opzichte van de nog op te richten bedrijfsbebouwing behorend bij de ten oosten gelegen gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – cultuurhistorie.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
  1. maximale bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel: 1 meter met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die voor de voorgevel evenwijdig aan de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
  2. maximale bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  3. maximale bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Stolpen splitsen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.1 ten
behoeve van het splitsen van een stolp in meerdere woningen onder de volgende
voorwaarden:
  1. de inhoud per woning bedraagt niet minder dan 225 m³;
  2. de oppervlakte per woning bedraagt niet minder dan 100 m²;
  3. per woning is maximaal 30 m² aan erfbebouwing toegestaan;
  4. aan het bestaande stedenbouwkundige beeld, het oorspronkelijke karakter van de bebouwing en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
4.3.2 Bebouwing ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de algemene regels
voor vergunningsvrij bouwen behoeve van het toestaan van meer erfbebouwing in geval
van hobbymatige agrarische activiteiten, met dien verstande dat:
  1. indien de oppervlakte van de bij de woning behorende grond (met al dan niet agrarische bestemming) ten minste 0,5 ha bedraagt;
  2. de oppervlakte van bijgebouwen mag met maximaal 20 m² worden uitgebreid in afwijking van de algemene regels voor vergunningsvrij bouwen;
  3. voor de stalling van dieren ten behoeve van het hobbymatig agrarisch gebruik geldt dat de stalling op een afstand minimaal 25 meter tot de bestemming Wonen in de nabije omgeving van het bestemmingsvlak moet worden gebouwd;
  4. de oppervlakte van een hobbykas mag maximaal 12 m² bedragen;
  5. de goothoogte van een hobbykas mag maximaal 2 m bedragen;
  6. afwijking niet nodig is ten behoeve van bestaande bouwwerken ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik.
4.3.3 Afwijking dakhelling
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten
behoeve van het aanpassen van de dakhelling om een mansardekap te realiseren,
mits:
  1. de hellingshoek van het onderdakvlak 70 tot 80 graden bedraagt en de hellingshoek van het bovendakvlak 25 tot 35 graden bedraagt;
  2. de verhouding van de bouwhoogte van de gevel en de hoogte van de kap ligt tussen 1:1,3 en 1:2;
  3. de breedte van het hoofdgebouw maximaal 8 meter bedraagt.
4.3.4 Afwijking kapberg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 ten
behoeve van de uitbreiding van de bestaande woning, niet zijnde een stolp, met de
bouw van een kapberg, mits:
  1. deze wordt aangebouwd aan de achterzijde van het bestaande hoofdgebouw, in ieder geval op tenminste 5 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van het vierkante grondvlak van de kapberg niet minder dan 36 m2 en niet meer dan 64 m2 bedraagt;
  3. de goot- en bouwhoogte van de kapberg niet meer dan respectievelijk 9 m en 12 m mag bedragen;
  4. de dakhelling minimaal 45 graden en maximaal 60 graden is.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Beroep aan huis
In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 zijn in een woning aan huis verbonden
beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende
voorwaarden:
  1. de aan huis verbonden beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven;
  2. niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen mag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt;
  3. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
  4. in geval van bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten toegestaan in categorie 1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014);
  5. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen;
4.4.2 Gebruik voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van aanwezige voormalige
agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van hobbymatig gebruik en/of opslag
toegestaan.
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 om een bed
and breakfast toe te staan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. er worden ten hoogste 4 slaapplaatsen voor de bed and breakfast gerealiseerd;
  2. de functie van bed and breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  3. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. er mag geen onevenredige overlast ontstaan voor omwonenden.
4.5.2 Beroep aan huis
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.4.1 onder d
teneinde tevens een bedrijf in categorie 2 toe te staan, indien dit niet voor overlast zorgt
voor omwonenden.
Artikel 5 Tuin
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. tuinen;
  2. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van uitbouwen in de vorm van erkers op de aangrenzende gronden gelegen bij de woningen, mits:
  1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
  2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde, gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
  3. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
5.2.2 Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 meter, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.
Artikel 6 Waarde – Archeologie B
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Archeologie B' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden;
  2. De bestemming 'Waarde – Archeologie B' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. er mag slechts worden gebouwd, indien vooraf door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
    1. het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld programma van eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden met een maximale diepte van 0,35 meter en een maximum oppervlak van 50 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan afwijking verlenen van het bepaalde onder 6.2 sub a voor de bouw van bouwwerken onder de voorwaarden, dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
    2. het bevoegd gezag bij de afweging omtrent de afwijking toepassing geven aan de criteria als genoemd onder 6.2 sub a, dan wel dat voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld onder 6.4 is verleend;
    3. alvorens de afwijking wordt verleend door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
    4. het bepaalde in de onderliggende bestemming onverminderd van toepassing blijft.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de onder 6.1 bedoelde bestemmingen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen, en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, tenzij deze worden uitgevoerd in het kader van archeologische opgravingen volgens een door het bevoegd gezag vastgesteld archeologisch Programma van Eisen;
    2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting, bomen en houtgewas;
    4. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
    5. de aanleg van een drainage ongeacht de diepte.
6.4.2 Toegestane werken
  1. Het onder 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. zich in een reeds opgegraven gebied bevinden, zulks uitsluitend ter beoordeling door de gemeentelijk archeoloog;
    4. werkzaamheden waarbij de grondverstoring plaatsvindt in een gebied kleiner dan 50 m² en op minder dan 0,35 meter diepte.
6.4.3 Voorwaarden
  1. Een vergunning als bedoeld onder 6.4.1 wordt slechts verleend indien:
    1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de onder 6.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    2. vooraf door de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd, dat voldoet aan de richtlijnen van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. voldaan is aan de volgende verplichtingen die aan de vergunning kunnen worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld programma van eisen; of
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 7 Waarde – Archeologie E
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Archeologie E' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden;
  2. De bestemming 'Waarde – Archeologie E' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
7.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. er mag slechts worden gebouwd, indien vooraf door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
    1. het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld programma van eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden met een maximale diepte van 0,40 meter en een maximum oppervlak van 10000 m².
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan afwijking verlenen van het bepaalde onder 7.2 sub a voor de bouw van bouwwerken onder de voorwaarden, dat:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. het bevoegd gezag bij de afweging omtrent de afwijking toepassing geven aan de criteria als genoemd onder 7.2 sub a, dan wel dat voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld onder 7.4 is verleend;
  3. alvorens de afwijking wordt verleend door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  4. het bepaalde in de onderliggende bestemming onverminderd van toepassing blijft.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de onder 7.1 bedoelde bestemmingen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen, en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, tenzij deze worden uitgevoerd in het kader van archeologische opgravingen volgens een door het bevoegd gezag vastgesteld archeologisch Programma van Eisen;
    2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting, bomen en houtgewas;
    4. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
    5. de aanleg van een drainage ongeacht de diepte.
7.4.2 Toegestane werken
  1. Het onder 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. zich in een reeds opgegraven gebied bevinden, zulks uitsluitend ter beoordeling door de gemeentelijk archeoloog;
    4. werkzaamheden waarbij de grondverstoring plaatsvindt in een gebied kleiner dan 10000 m² en op minder dan 0,40 meter diepte.
7.4.3 Voorwaarden
Een vergunning als bedoeld onder 7.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de onder 7.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. vooraf door de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd, dat voldoet aan de richtlijnen van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. voldaan is aan de volgende verplichtingen die aan de vergunning kunnen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld programma van eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Ondergronds bouwen
 
Het is toegestaan om ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren, onder de volgende voorwaarden:
  1. de bouwwerken zijn gebouwd binnen de grenzen van het bouwvlak;
  2. de maximale verticale bouwdiepte van het bouwwerken is 3 m;
  3. de maximale oppervlakte is 50% van het bouwvlak.
9.2 Toegelaten overschrijdingen
 
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  2. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
  3. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
9.3 Bestaande maten
 
Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
  1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
10.1 Verboden gebruik
 
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
  1. het opslaan, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en watergangen;
  2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, stoffen, producten en voeropslag, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een erf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  4. het gebruik als parkeerterrein voor motorvoertuigen die niet direct samenhangen met de bestemming;
  5. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
  6. het (laten) gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  7. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  8. het gebruik als sport-, wedstrijd- of speelterrein, vliegveld en landingsplaats, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweide, zwemgelegenheid;
  9. het beproeven van voertuigen, het beoefenen van de motor- en (model)vliegtuigsport of het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  10. het hebben van houtgewas buiten de agrarische bouwvlakken;
  11. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.2 Voorwaarden
 
Afwijking als bedoeld in 11.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
11.3 Tweede toegangsdam
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het plan ten behoeve van het realiseren van een tweede toegangsdam bij agrarische percelen onder de voorwaarde dat:
  1. de toegangsdam wordt aangelegd om het agrarisch bouwvlak te bereiken;
  2. de cultuurhistorische waarden van het perceel niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  3. in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt en de aangevraagde toegangsdam op deze weg aansluiting vindt, is een tweede toegangsdam niet toegestaan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
 
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin dat:
  1. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Hoofdontwikkelingszone bedrijven en/of bedrijfsvormen worden toegevoegd;
  2. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten worden ingedeeld bij een andere categorie.
12.2 Waarde-Archeologie A t/m E
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde – Archeologie A t/m E, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
 
12.3 Natuur
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ indien uit deskundig advies blijkt dat het noodzakelijk is dat de aanwezige natuurwaarden worden beschermd middels de bestemming ‘natuur’ of indien gebieden zijn aangewezen als natuurgebied, waaronder in ieder geval wordt begrepen ecologische hoofdstructuur, danwel ecologische verbindingszone.
 
12.4 Weidevogelleefgebied
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen zodanig dat de begrenzing van de aanduiding ‘overige zone-weidevogelleefgebied’ wordt aangepast indien het weidevogelleefgebied is uitgebreid danwel is ingeperkt. Burgemeester en wethouders winnen voorafgaand aan de bestemmingswijziging advies in over de begrenzing van het weidevogelleefgebied bij een deskundige.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Zuidervaart 30 en 32 Zuidschermer.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van dd.mm.jjjj