Artikel 22 Algemene aanduidingsregel: molenbiotoop
22.1 Aanduidingsomschrijving
Naast de overige krachtens dit bestemmingsplan aan de gronden gegeven bestemmingen, zijn de als 'Molenbiotoop' bestemde gronden primair bestemd voor:
-
a. bescherming van de functie als werktuig van de in dit gebied voorkomende windmolen, onder andere gelet op de windvang;
-
b. bescherming van de waarde van deze molen als landschapsbepalend element.
22.2 Bouwregels
Voor het oprichten van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. binnen een afstand van 100 meter vanaf de molen mag niet worden gebouwd;
-
b. op een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de molen moet de hoogte van bebouwing voldoen aan de volgende formule: H (x) = x/n + c*z, waarbij:
-
1. H(x) de maximaal toelaatbare hoogte van het bouwwerk is;
-
2. X de afstand is van een bouwwerk tot de molen (in meters);
-
3. N = 75 (ruw gebied);
-
4. C = 0,2 (vaste waarde);
-
5. Z = askophoogte van de molen.
-
c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan indien:
-
1. het een bouwwerk betreft met een bestaande, grotere hoogte;
-
2. het een bouwwerk betreft dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de hoogte en breedte blijft binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;
- het bouwwerk wordt aan een vrijstaand bouwwerk gebouwd dan wel vrijstaand opgericht binnen een afstand van ten hoogste 10 m uit bestaande bouwwerken;
- het vloeroppervlak van krachtens deze bepaling opgerichte bouwwerken mag in totaal niet meer bedragen dan 10% van de bouwwerken waarachter wordt gebouwd;
- het oprichten van een bouwwerk is uitsluitend toegestaan, voor zover dit mogelijk is op basis van de overige voor deze bestemming geldende bestemmingen.
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing of beplanting ter bescherming van het in lid 22.1 bedoelde belang.
22.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 voor bebouwing op een andere locatie, met een grotere hoogte of een grotere breedte, met dien verstande dat:
-
a. afwijken kan alleen voor zover bebouwing:
- voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in lid 22.2 onder c;
- dan wel krachtens het bepaalde elders in deze regels en/of op de verbeelding aan de achterzijde van bestaande bebouwing of beplanting niet mogelijk is;
- of indien de bebouwing of ander gebruik onder de voorwaarden als bedoeld in lid 22.2 onder c om bedrijfstechnische redenen redelijkerwijs niet mogelijk is;
-
b. afwijken kan alleen voor bouwwerken tot in totaal een vloeroppervlak van maximaal 10% van de bebouwing waarbij wordt gebouwd;
-
c. afwijken is uitsluitend toegestaan, voor zover het voorgenomen bouwen of gebruik mogelijk is op basis van de overige voor deze gronden geldende bestemming(en).
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder a en b voor het toelaten van hogere bebouwing.
22.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden op deze gronden aanwezig te hebben:
-
a. bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
-
b. beplanting in de vorm van bomen, heesters of andere opgaande begroeiing;
Dit tot een hoogte die groter is dan de hoogte die in lid 22.2 onder a en b als maximum is aangegeven.
-
c. in afwijking van het bepaalde onder a is het in dat lid genoemde gebruik toegestaan indien het bestaand gebruik met een grotere hoogte betreft.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.5, met dien verstande dat: met windtunnelonderzoek dient te worden te worden aangetoond dat door afwijking geen aantasting van windvang optreedt. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen van de vereniging De Hollandsche Molen.