direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf-3
Plan: Green Park Aalsmeer deelgebied 5, bouwgrenzen kavel 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.WPGPA5BOUWGR01-VA01

Artikel 5 Bedrijf-3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sierteeltgerelateerde bedrijven zoals bedoeld in 1.39 en voorkomend in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. overige bedrijven zoals bedoeld in 1.34 en voorkomend in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. laad- en losvoorzieningen en parkeervoorzieningen ten behoeve van de in sub a en b genoemde functies;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. groenvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming met dien verstande dat:

  • a. het bouwen van gebouwen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB zone III' uitsluitend is toegestaan indien voor het desbetreffende bouwplan een verklaring van geen bezwaar is verleend zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart;
  • b. wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in lid 5.4.4.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. in het geval een bouwgrens tevens is aangeduid als een figuur “gevellijn 1” is het bouwen van gebouwen in het bouwvlak uitsluitend toegestaan indien de voorgevel van een hoofdgebouw in de aangegeven verplichte gevellijn wordt gerealiseerd;
  • d. in het geval een bouwgrens tevens is aangeduid als een figuur “gevellijn 2” is het bouwen van gebouwen in het bouwvlak uitsluitend toegestaan indien de gevel van een hoofdgebouw binnen maximaal 2 meter van de aangegeven gevellijn wordt gerealiseerd, met dien verstande dat de afstand van de betreffende gevels tot de bestemming 'Gemengd-2' voor de betreffende bouwvlakken gelijk is;
  • e. per bouwvlak geldt een minimum bebouwingspercentage van 50% en een maximum bebouwingspercentage van 70%;
  • f. per bouwvlak geldt een maximum floor space index van 1,5;
  • g. ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen geldt het bepaalde zoals met de maatvoeringaanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of de maatvoeringaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' staat aangegeven, met inachtneming van het bepaalde onder h;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g bedraagt de bouwhoogte van solitaire nutsvoorzieningen niet meer dan 6 meter.

5.2.3 Bijzondere bouwlagen

Voor het bouwen van bijzondere bouwlagen gelden, naast het bepaalde in lid 5.2.2, de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op het realiseren van kelders en/of souterrains dieper dan 1,00 meter onder peil;
  • b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien:
    • 1. uit aanvullend bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse een lage archeologische verwachting geldt;
    • 2. er in dit onderzoek geconcludeerd wordt dat geen nader archeologisch onderzoek nodig is;
    • 3. het betreffende bureauonderzoek verricht of akkoord bevonden is door een archeologisch deskundige van de gemeente Aalsmeer of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige;
  • c. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende bepalingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ten aanzien van de bouwhoogte van vlaggenmasten geldt een maximum bouwhoogte van 8 meter;
  • b. ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.

5.3 Nadere eisen

Het college van Burgemeester en Wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen, laad- en losvoorzieningen en/of erfafscheidingen, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om (vracht)wagens op eigen terrein te kunnen laten keren;
  • b. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • c. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • d. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verbod inzake plaatsing roerende zaken

Als verboden gebruik in artikel 16 van deze regels wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid 5.1 genoemde gronden als opslag-, stort- of bergplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden dan wel puin en/of afvalstoffen die verband houden met de verwerkelijking van de bestemming.

5.4.2 Uitzondering bedrijvigheid categorie 3

In afwijking van het bepaalde in lid 5.1 is het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die voorkomen in milieucategorie 3.1 en 3.2, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”, tenzij de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van deze gronden in vergelijking met een bedrijf dat valt onder de milieucategorieën 1 of 2, een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt.

5.4.3 Maximum percentages

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 gelden de volgende maxima:

  • a. maximaal 90% van de gronden mag worden gebruikt voor overige bedrijven zoals bedoeld in 1.34.

5.4.4 Parkeernormen

Voor de in lid 5.1 genoemde bedrijven gelden de volgende minimum parkeernormen:

Functie   Aantal parkeerplaatsen  
  minimaal   per  
Arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven   0,6   100 m² bvo  
(Bijvoorbeeld loods, opslag, groothandel, transportbedrijf, bloemverwerkende bedrijven).  
Arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven   1,7   100 m² bvo  
(Bijvoorbeeld: industrie, garagebedrijf, laboratorium, innovators, werkplaats, bedrijfsunits). *) met dien verstande dat voor bedrijfsunits met een bruto vloeroppervlak van minder dan 150 m² een parkeernorm geldt van 2 parkeerplaatsen per unit.  
Arbeidsextensieve/bezoekersintensieve bedrijven   1,2   100 m² bvo  
(Bijvoorbeeld: showroom (vrij toegankelijk) , cash and carry).  
Showroom (business to business/op afspraak)   0,5   100 m² bvo  
Kantoren (zonder baliefunctie)   1,5   100 m² bvo  
Kantoren (met baliefunctie)   2,8   100 m² bvo  

5.4.5 Parkeerterreinen

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.4.4 mag een parkeerterrein niet meer dan 35 parkeerplaatsen bevatten, met dien verstande dat meerdere parkeerterreinen per bestemmingsvlak zijn toegestaan.

5.4.6 In- en uitritten

Per bestemmingsvlak zijn maximaal twee in- en uitritten toegestaan, waarbij de onderlinge afstand tussen de in- en uitritten in een bestemmingsvlak minimaal 20 meter bedraagt en de afstand van een in- en uitrit tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 6 meter bedraagt.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Milieucategorieën

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 5.1 gegeven gebruiksregels een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat alleen het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf kan worden toegestaan dat:

  • a. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • b. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • c. na uitbreiding, wijziging of aanpassing van het bedrijf in de Staat van Bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de betreffende uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën meer milieuhinder veroorzaakt.

5.5.2 Maximum percentages

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 5.4.3 aangegeven maximum percentages een omgevingsvergunning te verlenen, met dien verstande dat binnen de bestemmingen 'Bedrijf-1', 'Bedrijf-2', 'Bedrijf-3' en 'Gemengd-2' gezamenlijk niet meer dan 65% van de gronden mag worden gebruikt voor overige bedrijven zoals bedoeld in 1.34.

5.5.3 Parkeernormen

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 5.4.4 aangegeven parkeernormen een omgevingsvergunning te verlenen indien uit onderzoek blijkt dat op andere adequate wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

5.5.4 Parkeerterreinen

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 5.4.5 aangegeven maximale grootte van parkeerterreinen een omgevingsvergunning te verlenen indien een parkeerterrein groter dan 35 parkeerplaatsen leidt tot een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.

5.5.5 In- en uitritten

Het college van Burgemeester en Wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.6 voor het realiseren van meer dan twee in- en uitritten per bouwvlak, mits:

  • a. dit aantoonbaar bedrijfsmatig noodzakelijk is;
  • b. voldaan wordt aan de in lid 5.4.6 genoemde minimum afstandsmaten;
  • c. de situering van de in- en uitritten niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Parkeren

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen met dien verstande dat de in lid 5.4.4 genoemde parkeernormen aangevuld dan wel aangepast kunnen worden indien een specifieke bedrijfsfunctie niet voorkomt in lid 5.4.4.

5.6.2 Bouwvlak

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het verplaatsen van bouwvlakgrenzen, met dien verstande dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan:

  • a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 3';
  • b. indien op een adequate wijze zal worden voorzien in laden en lossen.