direct naar inhoud van Regels

TAM omgevingsplan hoofdstuk 22h - Uiterweg 93ws5

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0358.TAMOP22H-OW01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

1.1 Aanleiding

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

1.3 Omgevingsplan Gemeente Aalsmeer

1.4 TAM-omgevingsplan

1.5 Procedure

1.6 Leeswijzer

2.1 Huidige situatie

2.2 Nieuwe situatie

2.3 Visie, beleid en regels op locatie

2.3.1 Rijksbeleid

2.3.2 Provinciaal beleid

2.3.3 Gemeentelijk beleid

3.1 Toetsing milieueffectrapportage (m.e.r.)

3.2 Bodem

3.3 Water

3.4 Klimaatadaptatie

3.5 Natuur

3.6 Archeologie en cultureel erfgoed

3.7 Geluid

3.8 Luchtkwaliteit

3.9 Geurhinder

3.9.3 Conclusie

3.10 Omgevingsveiligheid

3.11 Mobiliteit en parkeren

3.12 Duurzaam bouwen en energie

3.13 Milieubelastende activiteiten

4.1 Financieel economische haalbaarheid

4.2 Kostenverhaal

4.3 Nadeelcompensatie

5.1 Participatie

5.2 Bestuurlijk vooroverleg

5.3 Vaststellingsprocedure

6.1 Gezonde leefomgeving

6.2 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding

Achter de woning aan de Uiterweg 93 te Aalsmeer zijn enkele ligplaatsen voor woonarken aanwezig t.b.v. van permanente bewoning. De initiatiefnemer heeft het voornemen om de woonark Uitweg 93 WS-5 enkele tientallen meters te verplaatsen. Hiervoor moet een nieuwe ligplaats worden uitgegraven. Ook wordt de aangrenzende bestemming Recreatie- Jachthaven-2 gewijzigd naar een bestemming Tuin. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige omgevingsplan en daarom dient een procedure te worden doorlopen om dit initiatief mogelijk te maken.

 

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het plangebied betreft globaal de gronden gelegen achter de Uiterweg 93 te Aalsmeer. Het plangebied wordt omgeven door water, lintbebouwing, jachthavens en (agrarische) bedrijvigheid. De oude en nieuwe locatie voor de ark ziet op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Aalsmeer, sectie H, percelen 3966 en 4434. Op de onderstaand kaart is de oude en nieuwe locatie van de woonark aangegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Locatie (rood omkaderd) Woonark Uiterweg 93 ws 5 oud (rechtsonder) en beoogde locatie (linksboven)

 

Daarnaast krijgt de aanliggende bestemming Recreatie- Jachthaven 2 een bestemming Tuin.

 

1.3 Omgevingsplan Gemeente Aalsmeer

Het plangebied is gelegen binnen het Omgevingsplan gemeente Aalsmeer.

Het omgevingsplan bestaat uit een nieuw en een tijdelijk deel. Het tijdelijk deel bestaat uit de Bruidsschat en het het bestemmingsplan Uiterweg Plasoevers 2021. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Aalsmeer op 16 november 2023 en diverse paraplubestemmingsplannen. Het nieuwe deel van het omgevingsplan is in principe leeg met uitzondering van de onderwerpen die van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan.

 

In het (tijdelijke deel van) het omgevingsplan kent het plangebied de bestemming 'Water - Permanent Wonen', Tuin, 'Recreatie - Jachthaven 2'. Voort geldt voor deze gronden de dubbelbestemming Waarde- Archeologie 2. Tot slot zijn nog enkele gebiedsaanduidingen van toepassing, die verband houden met het Luchthavenindelingbesluit.

 

1.3.1 De Bruidsschat

Van rechtswege opgenomen in het tijdelijke deel is de bruidsschat (hoofdstuk 22 van het omgevingsplan). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn een aantal regels van het rijk naar de gemeente verhuist door middel van de bruidsschat. De regels uit de bruidsschat zijn automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan geland. De gemeente zal vervolgens zelf een afweging maken hoe zij de onderwerpen uit de bruidsschat willen regelen en wat zij wel en niet over willen nemen in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

 

Van belang is dat regels moeten voldoen aan artikel 4.2 lid 1 van de Omgevingswet: de regels moeten nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bovendien moeten de regels voldoen aan de instructieregels voor omgevingsplannen die zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De regels uit de bruidsschat zijn beleidsneutraal overgenomen, hierdoor voldoen niet alle bruidsschat regels aan het Bkl. Dat betekent dat de gemeenten in ieder geval die artikelen moeten gaan omzetten of schrappen.

 

1.3.2 Bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied is het tijdelijk deel van het omgevingsplan ‘Uiterweg Plasoevers 2021’ van toepassing. In dit tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn diverse bestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de huidige woonark geldt de bestemming ‘Water – Permanent Wonen’. Naast de bestemming ‘Water – Permanent Wonen’ ligt de bestemming 'Tuin'. Voor een groot deel van het plangebied is de bestemming Recreatie- Jachthaven 2 van toepassing. Daarnaast geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Tot slot zijn er ook enkele gebiedsaanduidingen in verband met het luchtverkeer afkomstig van Schiphol.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede gegeven van het tijdelijk deel van het omgevingsplan ‘Uiterweg Plasoevers 2021’

 

Met de beoogde planwijziging zal de bestaande bestemming 'Water- Permanent Wonen' wijzigen naar een bestemming Water-2. De nieuwe locatie van de woonark krijgt een bestemming 'Water- Permanent - Wonen. Het bestemmingsvlak dat momenteel een bestemming Recreatie - Jachthaven 2 kent, wijzigt naar een Tuinbestemming.

 

Water – Permanent Wonen

De huidige ligplaats van de woonark is bestemd voor 'Water- Permanent Wonen'. De voor 'Water - Permanent Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor een ligplaats ten behoeve van één woonark voor permanente bewoning. De woonark dient minimaal volledig binnen het bestemmingsvlak gelegen te zijn dan wel het bestemmingsvlak volledig te benutten en mag, aangezien de woonark grenst aan een bestemmingsvlak 'Tuin' met een aanduiding 'specifieke vorm van tuin - bijgebouwen 1 woonarken', maximaal 15x5x4,5 meter bedragen (lxbxh).

 

Water - 2

De voor 'Water 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen, waterplassen en recreatiewater, water als netwerk voor de waterhuishouding, waaronder waterberging, wateraanvoer en waterafvoer, de ontwikkeling en het beheer van natuur en landschap waaronder de natuurverbindingen en de natuurwaarden, (dras)oevers en groenvoorzieningen langs de oevers, zoals rietkragen, bruggen en landhoofden, verkeer te water, aanlegplaatsen en steigers met de daarbij behorende bouwwerken, al dan niet gebouwde voorzieningen met het oog op het beheer en onderhoud, keermuren, oeverbeschoeiingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding. Met het verplaatsen van de bestaande ark naar de nieuwe locatie zal de bestemming Water- Permanent wonen worden gewijzigd naar Water-2.

 

Tuin

Aan de westzijde grenst het plangebied aan een tuinbestemming. Hier is voor een gedeelte een functieaanduiding ‘specifieke vorm van tuin – bijgebouw 1 woonarken’ opgenomen, zoals hierboven ook al benoemd. Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - bijgebouw 1 woonarken' is per woonark 1 zelfstandig bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2.

 

Recreatie- Jachthaven 2

De jachthavens binnen het plangebied, waar op grond van de voorheen geldende bestemmingsplan Uiterweg - Plasoevers 2005 uitsluitend de bestaande bebouwing is toegestaan, zijn in het geldende bestemmingsplan Uiterweg- Plasoevers 2021 voorzien van de bestemming 'Recreatie - Jachthaven 2. Deze bestemming wijzigt in een bestemming Tuin.

 

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2

Voor deze dubbelbestemming is het paraplubestemmingsplan ‘Archeologie en Cultuurhistorie Aalsmeer 2024’, vastgesteld 30 mei 2024. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de archeologieregels die zijn opgenomen in het parapluplan. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied ook de ‘Waarde – Archeologie 2’ toegekend gekregen.

 

Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2 mogen geen bouwwerken worden gebouwd met bodemingrepen dieper dan 40 centimeter tenzij de oppervlakte kleiner is dan 50 m2. Zie ook paragraaf 3.6.1.

 

Overige bestemmingsplannen die gelden in het plangebied

 

Veeg- en Herstelplan Aalsmeer 2024

Het tijdelijk deel van het omgevingsplan ‘Veeg- en Herstelplan Aalsmeer 2024’, die gedeeltelijke een herziening van en aanvulling is op een ‘Uiterweg – Plasoevers 2021’ heeft als doel het herstellen van de omissies en het geven van een actueel en correct kader waaraan toekomstige aanvragen voor omgevingsvergunningen kunnen worden getoetst. Het onderhavige TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met het Veeg- en Herstelplan.

In het tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn ook de volgende bestemmingsplannen opgenomen:

 

Deze bestemmingsplannen zijn niet relevant voor het verplaatsen en vernieuwen van een woonark. Deze thema's gaan om de realisatie een datacenter, het realiseren van kamerverhuur of een ontwikkeling waarvoor andere parkeernormen van toepassing zijn.

1.4 TAM-omgevingsplan

Ter plaatse van de nieuw woonark geldt de bestemming ‘Recreatie_ Jachthaven 2’.

De realisatie van ligplaats t.b.v. een woonark is op deze plek niet toegestaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kaartje nieuwe planverbeelding

 

De locatie van de bestaande ark krijgt de bestemming water-2. De nieuwe woonark komt te liggen binnen de functie Water – Permanent Wonen. De gronden om de nieuwe ark krijgt de functie tuin en water-2. Inhoudelijk komen de regels van deze functies overeen met de betreffende bestemmingsregels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan ‘Uiterweg Plasoevers 2021’ en het ‘Veeg- en Herstelplan Aalsmeer 2024’.

 

1.5 Procedure

 

Het is voor het verplaatsen van een woonark niet mogelijk om deze te vergunnen middels een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bopa) aangezien dan op grond van het tijdelijk deel van het omgevingsplan ‘Uiterweg Plasoevers 2021’ een tweede woonark mogelijk zou zijn. Dit is niet wenselijk, omdat dit in strijd is met het gesloten stelsel van woonarken in Aalsmeer. Pas als er een ligplaats komt te vervallen kan er (eventueel op een andere plek) weer één bijkomen.

 

 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Per gemeente is er een omgevingsplan voor het grondgebied. In dit omgevingsplan staan onder meer regels die ontwikkelingen mogelijk maken en tegelijkertijd de fysieke leefomgeving beschermen. Om voorliggende planologische wijziging mogelijk te maken, maakt de gemeente gebruik van het Tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) omgevingsplan. Een TAM-omgevingsplan wijzigt het omgevingsplan juridisch, maar de regels worden technisch niet geïntegreerd in het omgevingsplan.

 
Voor de verplaatsing van een woonark dient dan ook het omgevingsplan te worden gewijzigd. Enerzijds wordt op de oude locatie een ligplaats voor een woonark verwijderd, waar deze anderzijds op de nieuwe locatie weer mogelijk wordt gemaakt.

Dit doen we middels de tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) Omgevingsplan. Deze TAM vormt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan.

 

Het ontwerp TAM - omgevingsplan wordt op basis van artikel 16.30 Omgevingswet (Ow) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter inzage gelegd. De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp­TAM­omgevingsplan wordt gedaan via digitale weg in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website. Het ontwerp­TAM­omgevingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente indienen. De ingediende zienswijzen worden ­ voor zover nodig/mogelijk ­ verwerkt in het (vast te stellen) TAM­omgevingsplan. Na de vaststelling van het TAM­omgevingsplan door de gemeenteraad of het college ligt het vastgestelde TAM­omgevingsplan zes weken ter inzage en kunnen belanghebbenden eventueel een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.

 

1.6 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk vormen wordt in hoofdstuk 2 de planvorming besproken. Hierin wordt de huidige ruimtelijk- functionele situatie, de ambitie op hoofdlijnen en de aspecten uit relevante visies, beleid en regels op het plan beschreven. Aanvullend is in hoofdstuk 2 ook de gedetailleerde planomschrijving inclusief de ruimtelijke uitstraling en inpassing in de omgeving opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. De financiële- en maatschappelijke haalbaarheid komen vervolgens in hoofdstuk 4 en 5 aan de orde. In het laatste hoofdstuk leest u in de conclusie of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies en of het plan bijdraagt aan een gezonde leefomgeving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 2 PLANVORMING

 

2.1 Huidige situatie

 

De planlocatie betreft het gebied achter de woning aan de Uiterweg 93 te Aalsmeer. Hier zijn enkele (ook voormalige) ligplaatsen aanwezig voor permanente bewoning in een woonark. In de directe nabijheid van de planlocatie is de Aardbeiensloot gelegen. Dit is een van de belangrijkste doorvaarten van de omgeving. Ten westen van het plangebied is een scheepswerf gelegen. Rondom het plangebied zijn daarnaast veel tuinbouwlocaties aanwezig. In de huidige situatie is de betreffende woonark 93 ws5 gelegen op het zuidoostelijke deel van het perceel, zie ook onderstaande afbeelding.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekening van de bestaande situatie (bron: NOW.A Design Studio)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Nieuwe situatie

 

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woonark, namelijk woonark 93 ws5, enkele tientallen meters in noordwestelijke richting te verplaatsen. Op de nieuwe locatie wordt ongeveer 150m2 aan water gemaakt. V.erder worden er drie parkeerplaatsen gerealiseerd naast de nieuw ligplaats. De woonark heeft een lengte van 15 meter, een breedte van 5 meter en een hoogte van circa 4,5 meter. Daarbij zal er naast de woonark een vlonder worden gerealiseerd. Omdat de nieuwe ligplaats wordt afgegraven is de woonark in lijn met de overige bebouwing ingepast. De huidige ligplaats wordt planologisch wegbestemd. Er vindt geen demping plaats op de huidige locatie. Zie onderstaande afbeeldingen (artist impression, plattegrond nieuwe ark, tekening nieuwe situatie, allen van NOW.A Design Studio)

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ook de bestemming van de aangrenzende bestemming Recreatie- Jachthaven 2 wordt gewijzigd naar Tuin. Door het wijzigen van de bestemming naar Tuin kan een kwalititeitswinst van de omliggende gronden worden behaald. Een bestemming Tuin t.b.v. de omliggende woonarken draagt bij evenwichte toedeling van functies aan locaties. De eigenaren van de betreffende gronden zijn akkoord met de voorgenomen bestemmingswijziging.

 

 

 

 

 

 

2.3 Visie, beleid en regels op locatie

 

2.3.1 Rijksbeleid

 

 

2.3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

 

Relevantie plangebied

Onderhavig initiatief betreft een verplaatsing van een bestaande woonark over een relatief korte afstand en het wijzigen van de bestemming Recreatie- Jachthaven 2 naar Tuin. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

 

2.3.1.2 Instructieregels Rijk via Besluit kwaliteit leefomgeving

Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Het Rijk heeft de instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) opgenomen. Behalve het Rijk stelt ook de provincie Noord-Holland instructieregels in de omgevingsverordening, zie paragraaf 2.3.2.1.

 

In hoofdstuk 5 van het Bkl staan de instructieregels voor omgevingsplannen per onderwerp. De meeste instructieregels hebben betrekking op omgevingsaspecten en worden in de hierna volgende hoofdstukken beschreven. Hieronder worden algemene planologische instructieregels beschreven.

 

2.3.1.3 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied van het LIB.

Op grond van artikel 2.2.1c en 2.2.1d gelden op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 3 met de nummers 4 en 5 beperkingen voor geluid en externe veiligheid. Op grond van artikel 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 35 meter en een toetshoogte in verband met radarapparatuur van 49 meter.

Op grond van artikel 2.2.3 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 5 diverse soorten grondgebruik of functie niet toegestaan, om vogel aantrekkende werking te voorkomen.

Op grond van artikel 2.2.4 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 6 geen vaste laserinstallatie of windturbine toegestaan vanaf een minimale hoogte.

 

Relevantie plangebied

In onderhavig plan wordt de ligplaats voor een bestaande woonark verplaatst. De ligging binnen diverse beperkingengebieden van het LIB vormen geen belemmeringen voor onderhavig plan. Zie ook paragraaf 3.7

 

2.3.1.4 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

Het Rijk heeft in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) de landelijke aanpak van klimaatadaptatie vastgesteld.

Het Deltaprogramma bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.

 

Het doel van dit deltaplan is adaptatie te versnellen en te intensiveren, zodat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht

 

In het plan zijn 7 ambities opgenomen:

  1. kwetsbaarheid in steden in beeld brengen middels een stresstest;

  2. risicodialoog voeren op verschillende niveaus met gebiedspartners en een strategie opstellen;

  3. uitvoerings- en investeringsagenda opstellen per regio;

  4. het koppelen van uitvoeringsagenda met andere ruimtelijke opgaven (bijv. nieuwbouw en (groot)onderhoud);

  5. stimuleren met financiële middelen en faciliteren middels het delen van kennis, instrumenten en ervaringen;

  6. reguleren en borgen in beleid en regelgeving;

  7. handelen bij calamiteiten indien er toch overlast en schade is bij extreme weersituaties.

 

De ambities, afspraken en acties kunnen alleen gerealiseerd worden door intensief met elkaar samen te werken.

 

Relevantie plangebied

Zie paragraaf 3.4, klimaatadaptatie.

 

2.3.2 Provinciaal beleid

 

 

2.3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

 

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. In de Omgevingsvisie wordt de ambitie geschetst een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vast te houden. Daarvoor moet een goede balans gezocht worden tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De ambities die worden nagestreefd, zijn:

1. Een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:

 

2. Ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:

 

Relevantie plangebied

Het onderhavige plan beoogt de verplaatsing van een bestaande ligplaats van een woonark op een bovengelegen perceel mogelijk te maken. Ligplaatsen voor woonschepen worden niet aangemerkt als nieuwe verstedelijking. In dit geval gaat het bovendien om de verplaatsing van een bestaande ligplaats en is dus geen sprake van het toevoegen van nieuwe functies. Om te waarborgen dat het aantal ligplaatsen in zijn totaliteit niet toeneemt worden de oorspronkelijke ligplaatsen door middel van een gelijktijdige herziening van het omgevingsplan ter plaatse geschrapt. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het provinciale Omgevingsvisie NH2050 geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.

 

2.3.2.2 Omgevingsverordening

Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. In de Omgevingsverordening NH2022 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. 

De provincie Noord-Holland wil met de Omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland.

 

De Omgevingsverordening bevat instructieregels die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten, zoals gemeenten. Het doel van de instructieregel is dat wordt voldaan aan omgevingswaarden of dat andere doelstellingen van de provincie voor de fysieke leefomgeving worden bereikt (artikel 2.22 Omgevingswet). Hoofdstuk 6, afdeling 6.2 bevat de instructieregels voor gemeentelijke omgevingsplannen.

 

Het perceel is gelegen in het MRA landelijk gebied en landelijk gebied.

 

Artikel 6.14 Kleinschalige ontwikkelingen

Binnen het landelijk gebied zijn kleinschalige ontwikkelingen toegestaan, behoudens kleinschalige woningbouwontwikkelingen, mits

 

Artikel 6.18 MRA landelijk gebied

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied MRA landelijk gebied voorziet het niet in een Kleinschalige woningbouwontwikkeling.

Hiermee wordt bedoelt nieuwe bebouwing voor de functie wonen die, gelet op de kleinschaligheid en beperkte fysieke uitstraling op de omgeving, niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

 

Artikel 6.62 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het plangebied is gelegen binnen het UNESCO Werelderfgoed Stelling van Amsterdam.

Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde bevat het regels gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

 

Relevantie plangebied

Het initiatief betreft (louter) de verplaatsing van een bestaande ark. Er is geen sprake van een vergroting van het bebouwde oppervlak of een toename van het aantal burgerwoningen. Aanvullend geldt dat bij elke ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied rekening gehouden moet worden met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Onderhavig initiatief is gelegen binnen het ensemble Aalsmeer-Uithoorn. Deze kent de kernwaarden 'Landschappelijk karakteristiek', 'Openheid en ruimtebeleving' en 'Ruimtelijke dragers'. Met onderhavig initiatief worden de kernkwaliteiten van het gebied niet aangetast. Het initiatief betreft de verplaatsing van een woonark met enkele tientallen meters. De nieuwe standplaats zal worden afgegraven zodat het onderdeel wordt van een bebouwingslijn. De openheid en zichtlijnen in het gebied worden niet aangetast. Daarnaast past het initiatief binnen het landschappelijke karakter van de omgeving. Voorts zullen de ruimtelijke dragers in van het ensemble niet worden aangetast. Onderhavig initiatief is in lijn met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland.

Ook ten aanzien van het werelderfgoed Stelling van Amsterdam geldt dat met onderhavig initiatief enkel een verplaatsing van een woonark plaatsvindt. Zowel de bestaande als de toekomstige ligplaats bevindt zich binnen het erfgoedgebied. De kernkwaliteiten van het erfgoed worden met onderhavig initiatief niet aangetast.

 

 

 

 

2.3.3 Gemeentelijk beleid

 

2.3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.

 

Relevantie plangebied

Volgens de bij de gebiedsvisie behorende kaart ligt de ontwikkeling van de Uiterweg 93 ws 5 binnen ontwikkelgebied 3: Bovenlanden.

 

Het gaat hier om een zeer intensief gebruikt gebied waar economische, recreatieve, ruimtelijke en landschappelijke belangen op veel punten met elkaar conflicteren. Om te voorkomen dat deze belangen elkaar uiteindelijk negatief gaan beïnvloeden, is het van belang om voor dit gebied een aantal helder inrichtingsprincipe te ontwikkelen.

 

In de gebiedsvisie staan de volgende denkrichtingen voor de inrichting van het gebied Bovenlanden beschreven die voor het plangebied van belang zijn:

 

Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat het perceel is gelegen binnen het lint aan de

Uiterweg. Het inrichtingsprincipe dat relevant is, is dat er achter de woning een bestaande woonark wordt verplaatst en de aangrenzende gronden een bestemming Tuin krijgen. Daarmee wordt voldaan aan de denkrichtingen die uit de gebiedsvisie voortvloeien.

 

2.3.3.2 Structuurvisie Uiterweg

De Structuurvisie voor het gebied van de Uiterweg is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 2015. Met deze structuurvisie heeft de gemeente zich ten doel gesteld om voor het gebied van de Uiterweg een toekomstbestendig ontwikkelperspectief te schetsen, waarbij ruimtelijke en duurzame kwaliteit en economisch welvaren hand in hand gaan.

 

Relevantie plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het deelgebied 10/B: Recreatief complex 1 / Groen lint. Het gebied kent als kernkwaliteiten:

 

Daarnaast kent het deelgebied de onderstaande gebiedsgerichte criteria.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit de gebiedsgerichte criteria volgt onder andere voor onderhavig plan dat het bij moet dragen aan het oplossen van onderbrekingen in het lint. Behoud van het verkavelingspatroon staat voorop. Door de situering in de lengterichting aan weerszijden van het (bestaande) kavel wordt het oorspronkelijke verkavelingspatroon behouden en benadrukt. Aan het vereiste van parkeren op eigen terrein kan worden voldaan.

  

Het onderhavige plan is grotendeels in overeenstemming met de doelstellingen en uitgangspunten van de structuurvisie voor de Uiterweg. Daarbij is nog van belang om op te merken dat uit de Structuurvisie Uiterweg gewenste recreatieve ontwikkelingen niet door een ligplaats voor een woonark voor permanente bewoning op deze locatie worden belemmerd. Deze recreatieve transformatie wordt elders voorzien. Bovendien gaat het om de verplaatsing van een bestaande ark binnen deelgebied 10 naar een nieuwe locatie, waarbij de bestaande locatie planologisch wordt verwijderd.

 

2.3.3.3 Cultuurhistorische Nota "Gebroken landen, geheelde gronden

De cultuurhistorische nota “Gebroken landen, geheelde gronden” geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In de nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart en de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.

 

De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleidsaanbevelingen:

 

Relevantie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Cultuurhistorische Nota. Het bestaande bebouwingslint wordt niet aangetast. Het karakter van het gebied blijft behouden en kan worden versterkt door de bestemming Recreatie -Jachthaven 2 te wijzigen naar Tuin. Ook de landschappelijke waarden van het gebied blijven behouden, door de verbetering van het zicht vanuit de Uiterweg door de verplaatsing van de ark.

 

2.3.3.4 Lintenbeleid 3e herziening

In de 16e en 17e eeuw vond bewoning plaats in Aalsmeer die bestond uit lintbebouwing langs de Uiterweg, losse boerderijen en molens langs de verbindingswegen. Naast de Uiterweg zijn ook de Kudelstaartseweg, de Oosteinderweg en de Herenweg (bewoningslinten van Calslagen en Kudelstaart) van cultuurhistorisch belang en maken onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de gemeente. De linten lagen te midden van veenplassen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen worden in de linten verwacht.

 

De Uiterweg is een van de oudste linten in Aalsmeer, oorspronkelijk een weg met aan beide zijden een sloot en aan beide zijden bebouwd. Door verbreding van de weg is de sloot aan de noordzijde gedempt (1949). De kavelsloten liggen haaks op de weg. Woonbebouwing wordt afgewisseld door voormalige boerderijen waarvan er enkele als Rijksmonument zijn aangewezen. Het is het enige lint waar de zogenaamde (langhuis)boerderijen voorkomen. De Uiterweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur. Het eerste deel van de Uiterweg is samen met de Historische Tuin, aangewezen als “gemeentelijk beschermd dorpsgezicht”.

Specifieke kenmerken:

 

Relevantie plangebied

In de nieuwe situatie zal de bestaande woonark worden verwijderd en wordt er een nieuw woonark geplaatst ongeveer 55 meter verplaatst. Daarnaast wordt voor de gronden gelegen achter de woning Uiterweg 93 worden gewijzigd naar tuin. De ontwikkeling kan hierdoor bijdragen aan een kwaliteitswinst voor het plangebied en het historische lint.

 

2.3.3.5 Erfgoedverordening 2017

De verordening ziet toe op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen Aalsmeer, dat van bijzonder belang is vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Op grond van deze verordening is het, verboden binnen een archeologisch verwachtingsgebied zonder omgevingsvergunning de bodem dieper dan 40 cm te verstoren.

 

Relevantie plangebied

zie paragraaf 3.6.1

 

2.3.3.6 Agenda en actieplan Klimaatadaptatie Aalsmeer 2021-2026

Klimaatadaptatie is voor de gemeente Aalsmeer een belangrijke transitie. Het is essentieel om de leefomgeving aan het veranderende klimaat aan te passen. De hete en droge zomers hebben het belang van klimaatadaptatie extra duidelijk gemaakt. Klimaatverandering versnelt op de vier belangrijkste klimaattrends:

 

De gemeente Aalsmeer volgt de landelijke aanpak voor klimaatadaptatie via de

volgende stappen:

Kwetsbaarheid in beeld brengen (weten)

Via klimaatstresstesten heeft de gemeente Aalsmeer de lokale impact voor de vier klimaattrends op hoofdlijnen en knelpuntlocaties in kaart gebracht:

  1. Wateroverlast: de kaart laat de waterdieptes op straat en tegen gebouwen bij een extreme regenbui en de grondwateroverlast zien. Er zijn 10 locaties als knelpunt voor wateroverlast aangewezen.

  2. Hitte tijdens een hittegolf: de kaart geeft de (gevoels)temperatuur tijdens een extreem hete dag weer. Er zijn 7 onderwerpen als hitteknelpunt aangemerkt.

  3. Droogte: de gevolgen van een langdurig droogte voor bodemdaling en het grondwater zijn aangegeven. Voor droogte zijn 8 knelpunten benoemd.

  4. Waterveiligheid: de kans op een dijkdoorbraak bij extreme waterstanden is in beeld gebracht. Bij de analyse zijn geen locatie specifieke knelpunten geconstateerd voor waterveiligheid.

 

Risicodialogen voeren en ambities (willen)

In het plan zijn 4 ambities opgenomen:

  1. Wateroverlast: het inrichten van de stad op extreme buien.
    Bij een bui van 70 mm in één uur (die gemiddeld 1x per 100 jaar voorkomt) stroomt er vanuit de openbare ruimte geen water gebouwen in; daarnaast blijven nutsvoorzieningen en vitale objecten functioneren bij een bui van 90 mm in één uur. Op openbaar en privaat terrein streeft de gemeente ernaar dat regenwater als waardevol product wordt gezien. De gemeente streeft ernaar dat regenwater zoveel mogelijk opgevangen wordt waar het valt, hergebruikt wordt (groen, grondwater, toilet) of vertraagd wordt afgevoerd.

  2. Hitte: het beperken van de impact op de gezondheid en de leefomgeving.
    De hitte impact is in 2050 niet erger dan in 2020; knelpunten van kwetsbare groepen uit de stresstest zijn onderzocht en waar nodig maatregelen getroffen. De negatieve gezondheidsimpact op kwetsbare groepen wordt verkleind; de openbare ruimte, gebouwen, nutsvoorzieningen en vitale functies worden hittebestendiger ingericht.

  3. Droogte: het vergroten van de sponswerking van de stad en de bodem.
    Droogte leidt niet tot onomkeerbare schade aan gebouwen, infrastructuur en natuur.

  4. Waterveiligheid: het regionaal samenwerken aan gevolgbeperking en dijkversterking
    Om de waterveiligheid blijvend te borgen draagt de gemeente actief bij aan de regionale samenwerking. Het waterschap is leidend bij dijkversterkingen en de Veiligheidsregio bij gevolgbeperking van overstromingen.

 

Een belangrijk deel van de klimaatopgave zal binnen het particulier bezit moeten worden gerealiseerd. Voor het bevorderen van de bewustwording en actiebereidheid bij bewoners en bedrijven zijn aansprekende (appellerende) acties nodig, zoals een 'bewonersagenda'.

 

Klimaatadaptatieagenda opstellen (werken),

Als basis voor alle maatregelen hanteert de gemeente Aalsmeer de volgende algemene

principes bij de uitvoering:

 

Relevantie plangebied

Zie paragraaf 3.4.

 

2.3.3.7 Geluidbeleid bij nieuwe ontwikkelingen

De Omgevingswet heeft ook gevolgen voor het beleidsterrein geluid. Landelijke geluidnormen zijn gedeeltelijk vervallen en worden opgenomen in het omgevingsplan. Het 'geluidbeleid bij nieuwe ontwikkelingen' vormt het toetsingskader bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van geluid op de gevel van een geluidgevoelige gebouw dat tussen de standaardwaarde en de grenswaarde ligt. De standaardwaarde is een geaccepteerd geluidniveau waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De grenswaarde is een grens die alleen bij uitzondering kan worden overschreden.

 

Standaardwaarde

Indien de standaardwaarde wordt overschreden worden alle maatregelen die het geluid kunnen beperken tot de standaardwaarde onderzocht.

Om een kleine overschrijding van de standaardwaarde niet te laten leiden tot het nemen van ingrijpende maatregelen is er een onderverdeling gemaakt in drie niveaus tussen de standaardwaarde en de grenswaarde: de tussenwaarde niveau 1, 2 en 3.

 

De maatregelen:

 

Hoe hoger de tussenwaarde, hoe zwaarder de maatregel.

 

Gecumuleerd geluid

Het gecumuleerd geluid is het geluid door alle geluidbronsoorten en activiteiten gezamenlijk, rekening houdend met de verschillen in hinderlijkheid tussen verschillende soorten geluidbronnen. Dit wordt bij elkaar opgeteld met correctie.

De gemeente beoordeeld of en in welke mate het verantwoord is om de afwegingsruimte boven de standaardwaarde te gebruiken.

 

Gecumuleerd geluid (Lcum)

Beoordeling

tot 45

zeer goed

46-50

goed

51-55

redelijk

56-60

matig

61-65

tamelijk slecht

66-70

slecht

vanaf 71

zeer slecht

 

Gezamenlijk geluid

Het gezamenlijk geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld zonder correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid op de gevel wordt gebruikt voor het bepalen van de eis aan de geluidwering van de gevel. Indien de standaardwaarde wordt overschreden is altijd een extra geluidnorm van toepassing, namelijk de grenswaarde voor het geluidniveau in geluidgevoelige ruimten: de binnenwaarde. De binnenwaarde is een extra waarborg om ervoor te zorgen dat bewoners ook bij hogere geluidniveaus op de gevels onder acceptabele omstandigheden in hun woning kunnen leven en slapen. Middels (extra) gevelisolatie wordt dit gegarandeerd. Van de binnenwaarde kan niet worden afgeweken.

 

Relevantie plangebied

Zie paragraaf 3.7

 

2.3.3.8 Mobiliteitsagenda Aalsmeer

Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsagenda Aalsmeer vastgesteld.

Deze agenda heeft drie uitgangspunten:

1. Aalsmeer via alle modaliteiten bereikbaar;

2. Aalsmeer verkeersveilig en toegankelijk; en

3. Aalsmeer innovatief duurzaam bereikbaar.

 

Er komen nieuwe ontwikkelingen op Aalsmeer en de regio af. Het voorgaande beleid, Aalsmeers Verkeer en Vervoerplan (AVVP) uit 2009, hield geen rekening met de huidige trends, ontwikkelingen en vraagstukken.

 

De Raad heeft in maart 2021 het Koersdocument Mobiliteit vastgesteld waarin 11 koersen zijn opgenomen op basis waarvan de Mobiliteitsagenda is opgesteld. De 11 koersen zijn:

1. Naar een flexibele Mobiliteitsagenda Aalsmeer

2. Ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit in samenhang bezien

3. Ruimtelijk patroon Aalsmeer vraagt om maatwerk per gebied

4. Aanpak gevolgen vergrijzing voor mobiliteit

5. Een compleet mobiliteitsaanbod

6. Product OV versterken

7. Faciliteren groeiend (e­)fietsgebruik

8. Optimalisatie logistieke ketens

9. Actieve rol van ondernemers in bereikbaarheid

10.Naar een integrale en actieve aanpak van verkeersveiligheid

11.Een volgende stap in duurzame mobiliteit en deelmobiliteit

 

Relevantie plangebied

Zie paragraaf 3.11

 

2.3.3.9 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer­ en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'. De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

De nieuwe kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op de meest actuele en recente ervaringscijfers. Parkeernormen moeten vanaf 2018 zijn opgenomen in bestemmingsplannen. Door in toekomstige bestemmingsplannen via de regels een verwijzing op te nemen naar deze Nota Parkeernormen inclusief toepassingsregels wordt aan deze verplichting voldaan en geldt voor iedereen een eenduidig kader. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een verwijzing opgenomen naar de Nota Parkeernormen. Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.

 

Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor wordt er geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

 

Relevantie plangebied

Zie paragraaf 3.11.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 3 FYSIEKE LEEFOMGEVING

 

3.1 Toetsing milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

3.1.1 Toetsingskader

Doel

In een project-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het project aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn 2 uitkomsten mogelijk:

 

Wettelijk kader

Of een besluit over een project project-mer-beoordelingsplichtig is, kunt u afleiden uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Het wijzigen van het omgevingsplan heeft betrekking op de activiteit J11: 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterrein'. Onder de Omgevingswet is de drempelwaarde komen te vervallen zodat (vooralsnog) elke stedelijke ontwikkelingsproject MER-beoordelingsplichtig is.

 

Toetsing

Aan de hand van een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten wordt getoetst of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Deze beoordeling wordt opgenomen in de omgevingsvergunning. De MER-beoordeling dus onderdeel van de omgevingsvergunning. Indien de verwachting is dat een project aanzienlijke milieueffecten zal geven zal de omgevingsvergunning worden geweigerd.

Er zal dan eerst een milieueffectrapport opgesteld moeten worden.

 

3.1.2 Plangebied

Aan de Uiterweg 93 WS 5 in Aalsmeer wordt de bestaande woonark over een afstand van ongeveer 55 meter verplaatst naar een nieuwe locatie. Tevens wijzigt voor de gronden gelegen achter de woning Uiterweg 93 de bestemming van Recreatie- Jachthaven 2 naar Tuin.

 

3.1.3 Conclusie

 

Locatie

De projectlocatie is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. De locatie is daarnaast zodanig ver verwijderd van een Natura 2000-gebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Tevens ligt het niet in de buurt van het Natuurnetwerk Nederland of overig beschermd natuurgebied.

 

Milieueffecten

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van

afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis

waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de volgende paragrafen zijn verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

 

Onderhavig initiatief ziet op de verplaatsing van een bestaand ligplaats naar een ander perceel in de directe nabijheid. In dit geval gaat het bovendien om de verplaatsing van een bestaande ligplaats en is dus geen sprake van het toevoegen van nieuwe functies. Voorliggende ontwikkeling wordt daarom niet gezien worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (J.11 uit bijlage V van het Omgevingsbesluit), waardoor niet beoordeeld hoeft worden of er sprake zal zijn van aanzienlijke milieueffecten. Een verdere vorm-vrije m.e.r.-beoordeling kan daarmee achterwege blijven.

 

3.2 Bodem

 

 

3.2.1 Toetsingskader

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet krijgt de gemeente een aantal regels over het onderwerp bodem in het tijdelijk deel van het omgevingsplan middels de bruidsschat. De bruidsschat is een set aan regels die van het Rijk naar onder andere de gemeenten gaan. Deze regels worden automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

Het nieuwe wettelijke instrumentarium voor bodem berust op drie pijlers:

  1. het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie)

  2. het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging over de kwaliteit van de leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies)

  3. het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer historische verontreinigingen)

 

In het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient voorkomen worden dat bodemgevoelige activiteiten op verontreinigd grond plaats vinden. Gelet hierop bevat paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels voor het toelaten van een bouwactiviteit (bouwen van een bodemgevoelig gebouw) op een bodemgevoelige locatie.

 

Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn.

 

Een bodemgevoelige locatie is een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tevens wordt daaronder de aangrenzende aaneengesloten tuin of het aangrenzende aaneengesloten terrein verstaan, net als een onmiddellijk aan een woonschip of woonwagen grenzende tuin of grenzend terrein.

 

Gelet op artikel 5.89j van het Bkl moeten bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie de waarden voor de toelaatbare bodemkwaliteit in acht genomen worden. Bij overschrijding van die waarden mag alleen gebouwd worden als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

 

Deze beoordeling vindt plaats in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken (zie hiervoor de artikelen 22.29, lid 1 sub c, 22.30 en 22.31 van het omgevingsplan gemeente Aalsmeer). Desalniettemin dient bij de toelating van een bodemgevoelige gebouw aannemelijk zijn dat de vergunning verleend kan worden en dat het plan financieel uitvoerbaar is.

 

Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het besluitgebied. Bij een geconstateerde (potentiële) verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan tevens in kaart worden gebracht welke maatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

 

Aalsmeer

Het vastgestelde beleidskader bodem geeft de Aalsmeerse invulling weer van een deel van de bodemregelgeving onder de Omgevingswet. De juridische basis voor lokaal beleid is opgenomen in het TAM-voorbereidingsbesluit bodem. Op 12 december 2023 is er een TAM-voorbereidingsbesluit Bodem vastgesteld die per 1 januari 2024 is ingegaan. Er is geconstateerd dat er een verkeerde verwijzing in de documentatie zit zodat op 5 maart 2024 een nieuw besluit is genomen. Met dit TAM-

voorbereidingsbesluit bodem worden er bodemregels vastgesteld in aanvulling op het Omgevingsplan van rechtswege per 1 januari 2024.

 

Op termijn worden de regels uit het TAM-voorbereidingsbesluit omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op 27 maart 2025 heeft de raad het TAM-IMRO plan Bodem vastgesteld. In dit TAM-omgevingsplan zijn de regels van de TAM voorbereidingsbesluiten 'bodem Aalsmeer' en 'staalslakken en grondstabilisatie Aalsmeer' verwerkt. Dit TAM omgevingsplan hoofdstuk 22d betreft het gehele grondgebied van Aalsmeer en is een aanvulling op de regels van het tijdelijke deel omgevingsplan.

 

Onderdeel van de regelgeving is de bodemkwaliteitskaart. Bijlage 3A-1 geeft de zonekaart van de bodemkwaliteitskaart weer waarin verschillende zones zijn gedefinieerd op basis van bodemkwaliteit en ophooggeschiedenis. Elke bodemkwaliteitszone heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie.

 

3.2.2 Plangebied

 

[image] 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede zonekaart regio Amstelland en Meerlanden

 

Met zones 1 en 2 op de zonekaart van de bodemkwaliteitskaart hebben betrekking op locaties met een relatief schone bodem. Voorafgaand aan het bouwen van een bodemgevoelige gebouw in deze zones is in principe een vooronderzoek (dossieronderzoek) voldoende, tenzij dat onderzoek aanleiding geeft voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

 

De voorgenomen ontwikkeling aan Uiterweg 93 WS 5 vindt plaats in zone 3. Op basis hiervan is een bodemonderzoek verplicht. Onderhavig initiatief ziet op de verplaatsing van een bestaande ligplaats van een woonark. De verplaatsing betreft enkele tientallen meters. Ten behoeve van de nieuwe ligplaats zal een afgraving plaatsvinden van circa 150 m2. Ten behoeve van onderhavig initiatief is er een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

 

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de onderzoekslocatie (de ontgravingsvlakken en het tussengebied) de bovengrond tot een diepte van circa 0,5 mmv sterk verontreinigd is met zware metalen en asbest. Ter plaatse van boring 403 is ook de ondergrond tot 1,2 m-mv sterk verontreinigd met zware metalen. De verontreiniging heeft binnen de ontgravingsvlakken een omvang van circa 175 m3 . De verontreinigingsvlek boven de interventiewaarde is aangegeven op een vlekkenkaart in bijlage I van rapportage. Opmerkingen en aanbevelingen Bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden op de locatie, waarbij geen saneringsdoelstelling van toepassing is, dient rekening te worden gehouden met de regels en voorschriften uit onderstaande tabel. Te allen tijde geldt de verplichting dat bodemlagen van verschillende kwaliteit apart ontgraven dienen te worden. Er is naar onze mening geen saneringsverplichting voor de tuin aangezien er geen humaan risico is. Een risicobeoordeling is bijgevoegd in de rapportage. Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden dient een melding naar het bevoegd gezag gedaan te worden ‘graven in grond > Interventiewaarde’. Bij de ontgravingen dient de sterk verontreinigde grond te worden afgevoerd naar een stort. Eventueel is het mogelijk om niet sterk verontreinigde grond te gebruiken voor de demping van de huidige ligplaatsen van de woonarken mits de grond op dezelfde hoogte worden toegepast. De toepassing kan worden toegestaan na melding en met in achtneming van de voorwaarden die gelden voor ‘tijdelijke uitname’ van de regeling Bodemkwaliteit 2022. De graafwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer, onder begeleiding van een BRL 6000 gecertificeerde milieukundig begeleider. De werkzaamheden vallen onder een veiligheidsklasse (zwart-niet vluchtig). Dit betekent onder andere dat de voorbereiding en uitvoering van het werk onder begeleiding van een arbeidshygiënist en/of een hogere veiligheidskundige moet worden uitgevoerd. Het aspect bodem staat niet aan de uitvoerbaarheid van het initiatief in de weg.

 

3.3 Water

 

3.3.1 Toetsingskader

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.

 

Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Bij de uitvoering van de digitale watertoets komt het naleven van instructieregels aan de orde.

 

Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregels met betrekking tot:

 

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming en de weging van het waterbelang worden betrokken. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Ten slotte zijn de regels van artikel 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.

 

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid, de uitvoering ervan in de rijkswateren en de daartoe behorende aspecten van het omgevingsbeleid. Het NWP 2022-2027 geeft uitvoering aan de EU richtlijnen. Het NWP is de doorwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en een verplicht programma op grond van de Omgevingswet. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee.

 

Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur

Sinds 1 januari 2024 heeft Rijnland een waterschapsverordening. Deze verordening vervangt de keur. Rijnland heeft belangen om watergangen en waterkeringen in stand te houden, kwel tegen te gaan en te snelle afwatering te voorkomen. Om deze belangen te beschermen zijn onze beleidsregels opgesteld in de Waterschapsverordening. In de waterschapsverordening staan de regels voor bewoners en bedrijven die activiteiten doen bij oppervlaktewater, dijken en gemalen.

 

Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)

Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn de plannen voor de komende 6 jaar? Op deze website presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma (WBP6) voor 2022 - 2028. Zie: Waterbeheerprogramma | Waterbeheerprogramma 6 (wbp6rijnland.nl).

 

Watertoets

Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving schrijft voor dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Op grond van dit artikel dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder (Rijk, provincie, waterschap of gemeente). De verplichte weging van waterbelangen in afstemming met de waterbeheerder wordt ook 'watertoets' genoemd.

 

 

3.3.2 Plangebied

Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht.

 

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Waterschapsverordening. Bij (de uitvoering van) het onderhavige plan en de beoogde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het beleid en de Waterschapsverordening van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ten behoeve van de nieuwe ligplaats zal een afgraving plaatsvinden van circa 150 m2 . De ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een primaire waterkering, in het kustfundament, bij grote rivieren of in het IJsselmeergebied. De instructieregels uit het Bkl met betrekking tot deze gebieden zijn daarom niet van toepassing.

 

De watertoets is uitgevoerd om na te gaan of het hoogheemraadschap van Rijnland positief staat tegenover het plan. Uit de watertoets blijkt dat er een waterbelang wordt geraakt. Er vindt geen toename van verharding plaats. Compensatie in waterberging is niet benodigd. Per mail van 28 maart heeft Rijnland aan initiatiefnemer laten weten dat er voor de verplaatsing, de gewenste afgraving op de nieuwe locatie en het dempen van het water op de oude locatie geen vergunning nodig is.

 

Vuil water

Afvoer van vuil water gebeurt via het rioleringsstelsel

 

Grondwater

Met de gewenste situatie is de verwachting dat de realisatie niet voor een verandering van de grondwaterstand gaat zorgen en er dus grondwaterneutraal gebouwd wordt.

 

Oppervlaktewater

Het plan veroorzaakt aanpassingen aan de het oppervlaktewater. Echter zal dit geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving hebben.

 

Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

3.3.3 Conclusie

Met het onderhavige plan is er geen sprake van functies en activiteiten die, per saldo, leiden tot een aantasting van de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Het aspect water is geen belemmering voor het onderhavige TAM - omgevingsplan.

De nieuwe ark woning wordt aangesloten op het bestaande drukrioleringssysteem.

 

3.4 Klimaatadaptatie

 

3.4.1 Toetsingskader

Om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering, is het nodig om verschillende soorten maatregelen te nemen, vanuit verschillende beleidsvelden.

Klimaatadaptatie is een van de grote opgaven die overheden moeten aanpakken. De instrumenten van de Omgevingswet zijn hulpmiddelen om de opgave van klimaatadaptatie integraal met andere omgevingsopgaven aan te pakken.

 

3.4.2 Plangebied

 

Wateroverlast voorkomen

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt een waterbergingseis van 70 mm voor het te ontwikkelen gebied. Deze waterberging moet primair een plaats vinden in oppervlaktewater (minimaal 10% van het plangebied). De openbare ruimte en privaat terrein moeten zo zijn ontworpen en ingericht dat de resterende berging hier plaatsvindt en het water zonder schade kan worden vastgehouden, geborgen en afgevoerd. Dit moet worden aangetoond in het ontwerp.

 

Hitte beperken

Bij nieuwbouwontwikkeling streeft de gemeente naar een zodanige inrichting van het gebied dat de gevoelstemperatuur binnen aanvaardbare normen blijft. Koele verblijfsplekken van minimaal 200 m2 zijn aanwezig op maximaal 300 m loopafstand om (de gevolgen van) hitte voor mens en natuur te beperken. Verblijfsplekken worden met minimaal 50% groen en 30% schaduw ingericht (bomen tellen voor beide). Daarbij is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de bestaande Flora en Fauna en voor nieuwe beplanting keuzes worden gemaakt voor gebiedseigen Flora en Fauna

 

Droogte

 

3.4.3 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de wettelijke normen en vereisten, en aangesloten bij de gestelde duurzaamheidskaders. Zo wordt de woonark in ieder geval gasloos en als BENG gerealiseerd. In het algemeen worden bewoners door de gemeente gestimuleerd en gefaciliteerd om een bijdrage te leveren aan klimaatadaptatie, zie Duurzaamheid | Gemeente Aalsmeer

 

 

3.5 Natuur

 

3.5.1 Toetsingskader

Er moet ten allen tijde rekening gehouden worden met de flora en fauna om de natuur te beschermen. In artikel 5.1 van de Omgevingswet wordt geregeld dat er een omgevingsvergunning nodig is voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een flora- en fauna-activiteit wordt omschreven als een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Daarnaast bevat ook de provincie regels voor het beschermen van flora en fauna. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

 

Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantensoorten beschermd. Het gaat om soorten van nationaal belang en soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijnen vallen. Voor de soortenbescherming gelden rijksregels. De provincies zijn echter verantwoordelijk voor de soortenbescherming. Door de brede formulering van een 'flora- en fauna-activiteit' is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving vrijwel altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn, om te onderzoeken of de activiteit mogelijk gevolgen heeft voor beschermde soorten.

 

Gebiedsbescherming

Er zijn verschillende gebieden met belangrijke waarde voor flora en fauna: Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en andere bijzondere gebieden en landschappen. De Natura 2000-gebieden worden op Europees niveau beschermd en de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd in de Omgevingswet. Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk dat door de provincies is aangewezen. Bijna alle Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN. Een Natura 2000-activiteit kan zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden, want een activiteit buiten een Natura 2000-gebied kan ook van invloed zijn op het gebied. Voor de bescherming van NNN gelden voornamelijk provinciale regels.

 

Stikstofdepositie

Veel Natura 2000-gebieden bevatten stikstofgevoelige habitattypen. Toename van de stikstofdepositie op het gebied betekent een verslechtering van de habitattypen. Om die reden moet vooraf onderzocht worden of de betreffende activiteit niet leidt tot onevenredige toename van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige gebieden. Met de AERIUS calculator kan berekend worden of er bij het uitvoeren van een activiteit sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Hierbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

 

Zorgplicht

Ten tijde van de uitvoering van werkzaamheden geldt ten allen tijde de zorgplicht (artikel 11.6 en 11.27 Bal). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000-gebieden zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Concreet betekent dit dat iemand die een activiteit wil verrichten op een plek, eerst moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat de beschermde soorten of habitats aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uit te sluiten zijn, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen

 

 

3.5.2 Plangebied

Onderhavig initiatief ziet op de verplaatsing van een bestaande ligplaats van een woonark naar een bovengelegen perceel. De verplaatsing betreft enkele tientallen meters. Ten behoeve van de nieuwe ligplaats zal een afgraving plaatsvinden van circa 150 m2.

 

Flora- en fauna-activiteit

De voorgenomen activiteit betreft een flora- en fauna-activiteit, waardoor een quickscan flora en fauna is uitgevoerd om na te gaan of de ontwikkeling leidt tot significante negatieve gevolgen op beschermde flora en fauna. De rapportage van deze quickscan is opgenomen als Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

 

 

Voor het verplaatsen van een woonark aan de Uiterweg 93 ws5 te Aalsmeer is geen vergunning flora- en fauna activiteit vereist. De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hiermee rekening gehouden te worden.

 

Stikstofdepositie

Om te beoordelen wat de effecten op Natura 2000-gebieden zijn, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft "Botshol' en ligt op circa 11,5 kilometer afstand van het plangebied. Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het rapport, inclusief bijlagen, is opgenomen als bijlagen 3, 4, 5 en 6.

 

3.5.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

3.6 Archeologie en cultureel erfgoed

 

3.6.1 Archeologie

 

3.6.1.1 Toetsingskader

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet is de opvolger van de vervallen Monumentenwet 1988 en andere regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De huidige juridische basis in de Nederlandse wetgeving wordt gevormd door de Erfgoedwet (hoofdstuk 5) en de Omgevingswet. De Omgevingswet en de Erfgoedwet zorgen samen voor een integrale bescherming van het cultureel erfgoed. De Erfgoedwet en Omgevingswet worden daarmee complementair aan elkaar.

 

De onderdelen van de vervallen Monumentenwet 1988 die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving zijn naar de Omgevingswet overgeheveld. De Omgevingswet is van groot belang voor het cultureel erfgoed, omdat daarin een zorgvuldige omgang met het cultureel erfgoed en de fysieke leefomgeving is geborgd. De grondslag van de Omgevingswet is opgenomen in hoofdstuk 2 van de Omgevingswet. Voorts heeft de bescherming van (archeologische) monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen een belangrijke plek gekregen in de Omgevingswet. De aanwijzing en bescherming van stads- en dorpsgezichten is naar de Omgevingswet overgeheveld (artikel 2.34, lid 4 van de Ow). Het belang van de bescherming van stads- en dorpsgezichten is en blijft hiermee geborgd.

 

Paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl bevat instructieregels over cultureel erfgoed en werelderfgoed. Artikel 5.130 Bkl ziet op het behoud van cultureel erfgoed en 5.131 Bkl ziet op het behoud van werelderfgoed.

Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels opgesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten. Daarnaast zijn in het Bal instructieregels opgenomen aangaande rijksmonumenten (hoofdstuk 13).

 

Archeologie gemeente Aalsmeer

In sommige delen van Aalsmeer, is de kans op archeologische resten in de bodem klein, omdat de bodem in het verleden al is verstoord, bijvoorbeeld door inpoldering. In andere delen van Aalsmeer is de kans op archeologische waarden in de bodem juist groot. Bijvoorbeeld in de oude dorpskern en langs de dijken die al lang worden bewoond. Aalsmeer is daarom ingedeeld in archeologische verwachtingsgebieden. Deze archeologische verwachtingsgebieden zijn toegelicht in de ‘Beleidsnota Archeologie 2016’ en de ‘Beleidsnota Archeologiekaart’.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 [image]

Uitsnede archeologiekaart met legenda

 

Of een archeologisch onderzoek bij plannen is vereist is afhankelijk van de grootte en diepte van de bodemverstoring. Dit is bijvoorbeeld aangegeven in de legenda van de 'Beleidsnota Archeologiekaart'. Ter verduidelijking van de archeologiekaart: een archeologisch onderzoek is een vereiste bij plannen met bodemverstoring dieper dan 0,40 meter, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 50 m2 bedraagt. Ten tweede is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen met bodemverstoring dieper dan 0,40 meter, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 500 m2 bedraagt. Ten derde is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen met bodemverstoring dieper dan 0,40 meter, tenzij de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 10.000 m2 bedraagt. Daarnaast zijn er nog twee categorieën waarin bij alle bodemroering archeologisch onderzoek vereist is en tot slot kent het archeologiebeleid de categorie ‘archeologievrij’.

 

3.6.1.2 Plangebied

De projectlocatie heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie, te weten 'Waarde – Archeologie 2'. Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,40 meter én bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m2 dient in het belang van de archeologische waarde een rapport te worden overlegd waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, de archeologische waarden niet worden verstoord of dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld. Aangezien met de voorgenomen ontwikkeling de hiervoor genoemde vrijstellingsgrenzen worden overschreden, is door Bureau voor Archeologie in juli 2024 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 7. Het plangebied ligt op ongeveer 100 m afstand van de Uiterweg. Het is daardoor onwaarschijnlijk dat het plangebied bebouwd/bewoond is geweest. Nagenoeg het hele plangebied is in de 17e of 18e eeuw afgegraven, waarna het een periode ter hoogte van open water lag. Ongeveer halverwege de 20e eeuw komt het plangebied door ophoging weer droog te liggen. Mogelijk heeft in het noordelijke plandeel kort een kas gestaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend, doordat de bodem verstoord en/of opgehoogd is. Er is lokaal een intact veenpakket aangetroffen. Aangezien de ingrepen tot 150 cm diep plaatsvinden, zal dit alleen invloed hebben op de reeds verstoorde grond. Er worden naar verwachting geen archeologische resten verstoord.

 

3.6.1.3 Conclusie

Het omgevingsaspect archeologie vormt geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

 

3.6.2 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke en provinciale monumenten en archeologische monumenten.

 

PLangebied

Binnen het plangebied zijn geen monumenten.

 

 

3.7 Geluid

 

3.7.1 Toetsingskader

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt, voor spoor­ en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen, zijn grondslag in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Omgevingswet, met betrekking tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

 

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het geluid op de geluidgevoelige gebouwen beoordeeld worden. Hiertoe zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels opgenomen. De instructieregels hebben tot doel de gezondheid en het milieu te beschermen tegen te veel geluid.

 

Hiervoor zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving eisen gesteld aan het geluid op geluidgevoelige gebouwen. Een geluidgevoelig gebouw is volgens de begripsbepalingen in bijlage 1, Bkl, onder andere een (deel van een) gebouw met een woonfunctie. Ook ligplaatsen voor woonschepen en standplaatsen voor woonwagens zijn aangewezen als geluidgevoelig.

 

Een geluidaandachtsgebied is een gebied langs een (spoor)weg of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid vanwege de betreffende bron hoger kan zijn dan de standaardwaarde. De grootte van het gebied is afhankelijk van de bron. De standaardwaarde is in het algemeen een aanvaardbaar geluidniveau. In het omgevingsplan kan op basis van het type gebied een hogere of lagere standaardwaarde worden vastgesteld.

 

Het omgevingsplan voorziet in een aanvaardbaar geluidsniveau van verkeer en industrie op een geluidgevoelig gebouw.

 

Standaardwaarden en grenswaarden

Geluidwaarden worden uitgedrukt in standaardwaarden en grenswaarden. De standaardwaarde is een aanvaardbaar geluidniveau waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Een standaardwaarde kan bij omgevingsplan hoger of lager worden vastgesteld. Zo kan bijvoorbeeld in het omgevingsplan de standaardwaarde voor een bedrijventerrein verhogen en in het buitengebied verlagen. Als aan de standaardwaarde wordt voldaan, is geen nadere afweging of besluitvorming nodig.

Een grenswaarde is een uiterste grens waar niet van mag worden afgeweken. Een overschrijding van de grenswaarde op een geluidgevoelig gebouw is alleen bij uitzondering en in de in het Bkl genoemde gevallen mogelijk.

 

Gecumuleerd geluid en gezamenlijk geluid

Het gecumuleerd geluid is het geluid door de geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld met een correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld zonder correctie voor de verschillen in hinderlijkheid.

Bij zowel het bepalen het gecumuleerd geluid en het gezamenlijk geluid moet in ieder geval het geluid afkomstig van (spoor)wegen, industrieterreinen, luchtvaartverkeer, windturbines en schietbanen worden betrokken.

 

3.7.2 Plangebied

Een woonark wordt beschouwd als een geluidsgevoelig gebouw, waardoor nagegaan of de locatie is gelegen in een geluidsaandachtsgebied of geluidsproductieplafond. De locatie is gelegen binnen de geluidszone industrielawaai van Schiphol. Voorts ligt het plan binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Uiterweg. Ten aanzien van onderhavig initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8, om te bepalen wat het geluid op de nieuwe ligplaats, voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer- en luchtvaartgeluid. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

 

 

3.7.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

 

 

3.8 Luchtkwaliteit

 

3.8.1 Toetsingskader

De gemeente moet bij het toelaten van activiteiten in het omgevingsplan in een aantal situaties toetsen aan omgevingswaarden voor lucht. De Omgevingswet bepaalt dat bij evenwichtige toedeling van functies aan locaties de gemeente in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid, zo bepaalt artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet (Ow). Hierbij houdt de gemeente rekening met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers (art. 2.1 en 2.4 Ow).

In paragraaf 5.1.4.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels die de gemeente bij het opstellen van een omgevingsplan moet hanteren om de luchtkwaliteit te beschermen. De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen.

Behalve als een activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat het toelaten van activiteiten leidt tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 ìg/m3 of minder.

 

De standaardgevallen niet in betekenende mate

De standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit staan onder artikel 5.54 (Bkl). Voor woonfuncties geldt:

 

Gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:

 

3.8.2 Plangebied

Het betreft het verplaatsen van een woonark. Daarnaast wijzigt de Recreatie- Jachthaven 2 bestemming naar Tuin. Er wordt geen extra woning toegevoegd. Hierdoor zullen het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied gelijk blijven, en is er geen sprake van een toename in verkeer. Gesteld kan worden dat het aantal extra voertuigbewegingen door onderhavig initiatief staat op 0 extra voertuigen.

 

Vanuit het Bkl gelden omgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2 ), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit

 

[image] 

 

3.8.3 Conclusie

Het project voldoet aan artikel 5.54 Bkl en draagt "niet in betekende mate" bij aan de lucht verontreiniging. Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

 

 

3.9 Geurhinder

 

3.9.1 Toetsingskader

De gemeente moet bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening houden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Omgevingswet). Hierbij moet de gemeente rekening houden met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers (artikel 2.1 en 2.4 Omgevingswet). Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:

De gemeente moet dus overwegen wat de beste locatie is voor een activiteit. Of de beste locatie voor een geurgevoelig gebouw.

 

Woningen kunnen ook zelf geurhinder veroorzaken. Bijvoorbeeld als gevolg van hobbymatige activiteiten. Of het stoken van hout in kachels en open haarden. De instructieregels in het Bkl, paragraaf 5.1.4.6, gelden niet voor woningen. De gemeente is dus niet verplicht om in het omgevingsplan regels te stellen aan woningen die de geurhinder in de leefomgeving beperken. Wel kan de gemeente ervoor kiezen hier regels aan te stellen. Het gaat hier niet om woningen met een bedrijf aan huis. Als de geurhinder afkomstig is van de bedrijfsmatige activiteit, dan gelden de instructieregels uit het Bkl wel.

 

3.9.2 Plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen te vinden die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het woon- en leef-klimaat. Anderzijds worden er dus ook geen veehouderijen belemmerd door de verplaatsing van de ark.

 

3.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ‘geurhinder’ geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

 

3.10 Omgevingsveiligheid

 

3.10.1 Toetsingskader

Productie, opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen moet veilig worden uitgevoerd. Daarom zijn er regels en vergunningen die daartoe verplichten. Als er toch een ongeval plaatsvindt, moet de omgeving tegen de gevolgen van een brand, explosie of gifwolk beschermd zijn. Hier richt Omgevingsveiligheid zich op door een balans te vinden tussen economische activiteiten met gevaarlijke stoffen en de inrichting van de omgeving.

 

Algemene regels van het Rijk op het gebied van externe veiligheid staan in:

 

Bij omgevingsveiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving in relatie tot het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen bij bedrijven met risicovolle milieubelastende activiteiten, het transport van gevaarlijke stoffen via openbare wegen, water- en spoorwegen en buisleidingen, het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Een viertal begrippen is van belang:

 

Plaatsgebonden risico (PR),

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen of activiteiten, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

 

Aandachtsgebieden

Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

 

Voorschriftengebieden

In het omgevingsplan worden aandachtsgebieden als voorschriftengebieden aangewezen, waardoor (bouwtechnische) maatregelen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gaan gelden voor nieuwe gebouwen.

 

Groepsrisico

Binnen de aandachtsgebieden kunnen zich ongewone voorvallen met gevaarlijke stoffen voordoen, waarbij afhankelijk van de bevolkingsdichtheid in het gebied meer of minder slachtoffers kunnen vallen. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal tien mensen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

 

Deze begrippen vullen elkaar aan en leiden gecombineerd met elkaar tot een voldoende (en afgewogen) beschermingsniveau per functie en locatie.

 

3.10.2 Plangebied

Een woonark betreft een kwetsbaar gebouw, zodat getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent omgevingsveiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Signaleringskaart EV)

 

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Activiteiten In de directe nabijheid van het plangebied vinden geen omgevingsveiligheid-relevante activiteiten plaats, zodat er geen sprake is van een belemmering. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er wat dat betreft geen sprake is van een belemmering. Wél ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de EV-relevante inrichting luchthaven Schiphol, te weten LIB-5. In navolgende alinea wordt hierop ingegaan. Voorts is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI, waardoor de ontwikkeling geen gevaar vormt voor de omgeving.

Rekenschap LIB-5

Het plangebied is gelegen binnen de LIB-5. Het LIB-5-gebied is een planologische afwegingsruimte die voortvloeit uit de inmiddels vervallen Nota Ruimte. De regels binnen deze zone zijn erop gericht om enerzijds voldoende ruimte te laten voor de ontwikkeling van de mainport Schiphol en anderzijds om (woningbouw)ontwikkelingen mogelijk te maken. Het uitgangspunt is dat er zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied wordt gevlogen. Gelet hierop moet terughoudendheid betracht worden wat betreft woningbouwmogelijkheden op plaatsen waar dat uit een oogpunt van geluid en externe veiligheidsrisico's minder wenselijk is. Met onderhavig initiatief wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Enkel de verplaatsing van een bestaande woonark wordt gerealiseerd. De kans op een vliegtuigongeval binnen het plangebied is klein te noemen. Het plangebied ligt niet direct in het verlengde van de baan. In de omgeving zijn verder geen gevaarlijke of ontplofbare objecten aanwezig waardoor een vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan. Het plangebied is via ontsluitingswegen bereikbaar voor de hulpdiensten en is binnen de wettelijke opkomsttijd aan te rijden door de hulpdiensten. Onderhavig initiatief behelst de verplaatsing van een woonark. De nieuwe standplaats zal worden uitgegraven. Voor zover er gezinnen met kinderen in de woonark zullen wonen, wordt ervan uitgegaan dat de aanwezige ouders en begeleiders de kinderen zullen begeleiden in het geval van een noodsituatie. Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.

 

3.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

 

 

 

3.11 Mobiliteit en parkeren

 

3.11.1 Toetsingskader

Bij mobiliteit en ruimtelijke planvorming hebben we het over vervoer met de auto, het openbaar vervoer, de fiets, et cetera. Hiervoor zijn voorzieningen nodig, zoals wegen, fietspaden, openbaar vervoerverbindingen en parkeervoorzieningen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat verschillende rijksinstructieregels voor de instandhouding van de rijksinfrastructuur. Mobiliteit is verder een aspect dat in de omgevingsvisies, de omgevingsverordening en het omgevingsplan meeweegt vanuit een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

 

De gemeente Aalsmeer heeft haar parkeernormen vastgelegd in de parkeernota ‘Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016’. Deze nota is door de gemeenteraad van Aalsmeer vastgesteld op 22 september 2016.

 

3.11.2 Plangebied

Verkeer

Het aantal woningen zal niet toenemen met dit plan. Er blijft sprake van één woonark. De nieuwe woonark zal niet voor extra verkeer zorgen. Het plangebied wordt ontsloten via de naastgelegen Uiterweg. Onderhavig initiatief betreft de verplaatsing van een woonark. De nieuwe ligplaats bevindt zich enkele tientallen meters verderop. De ontsluiting zal plaatsvinden via dezelfde weg. Gezien er hier sprake is van enkel een verplaatsing, en geen toe- of afname in wooneenheden, kan gesteld worden dat de huidige en toekomstige verkeersgeneratie gelijk blijft

 

Parkeren auto

Op basis van de Nota parkeernormen Aalsmeer 2016 kan inzicht worden verkregen in de nieuwe parkeersituatie. Voor een woning groter dan 140 m2 geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de locatie geldt dan een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. Hierbij is rekening gehouden een woning. Ten behoeve van de woonark zullen op eigen terrein 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de Nota parkeernormen van de gemeente Aalsmeer.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beoogde locatie parkeerplaatsen

 

Fietsparkeren

Op basis van de Nota parkeernormen Aalsmeer 2016 kan inzicht worden verkregen in de toekomstige fietsparkeersituatie. De Nota geeft voor rij- en vrijstaande woningen een parkeernorm van 1 fietsparkeerplaats per kamer. De woonark heeft 2 aantal kamers. Hiermee komt de fietsparkeernorm voor onderhavig initiatief op 2 fietsparkeerplaatsen. Op het eigen terrein is voldoende ruimte voor de realisatie van deze fietsparkeerplaatsen.

 

3.11.3 Conclusie

Onderhavig planvoornemen kent geen belemmeringen met betrekking tot het aspect mobiliteit en parkeren.

 

3.12 Duurzaam bouwen en energie

 

3.12.1 Toetsingskader

Aalsmeer zet in op duurzaamheid in brede zin: duurzame energie, circulaire economie én een kansrijke samenleving. Daarnaast heeft Nederland zich aangesloten bij het Klimaatakkoord in Parijs en heeft toegezegd dat onze energievoorziening in 2050 volledig duurzaam is. Aalsmeer streeft er in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen.

 

Een toekomstbestendige economie is een circulaire economie, waarbij wordt ingezet op hergebruik van grondstoffen. De bouw biedt concrete kansen voor de circulaire economie. Er worden veel materialen gebruikt en de resultaten zijn tastbaar. Het is goed om in te zetten op: hergebruik van minerale grondstoffen; levensduurverlenging en hoogwaardig hergebruik.

 

In Nederland maken we de overstap van fossiele naar duurzame energie, de zogeheten energietransitie. De energietransitie vraagt ruimte in de fysieke leefomgeving. Het gaat daarbij deels over fysieke ingrepen bovengronds, zoals de aanleg van windmolens, zonneparken of schakelstations. Maar de energietransitie heeft ook gevolgen voor de ondergrond. Denk bijvoorbeeld aan de aanleg van warmtenetten, geothermie of de ondergrondse opslag van warmte voor verwarming van gebouwen.

 

 

3.12.2 Plangebied

Betreft het verplaatsen en vernieuwen van een woonark.

 

3.12.3 Conclusie

De gemeente stimuleert en faciliteert bewoners om woningen te verduurzamen of zo duurzaam mogelijke te bouwen, zie Duurzaamheid | Gemeente Aalsmeer

 

3.13 Milieubelastende activiteiten

 

 

3.13.1 Toetsingskader

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet worden het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. Het gemeentelijke omgevingsplan is straks hét instrument waarin deze integratie op lokaal niveau plaatsvindt. Het beleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Overal, maar voornamelijk ter plekke van bedrijven, kunnen milieubelastende activiteiten plaatsvinden die hinder opleveren voor gevoelige functies, zoals woningen. Daarom is het belangrijk om voldoende afstand te houden. Wat voldoende afstand is, is afhankelijk van de aard van de activiteiten. Meestal is geluid de belangrijkste factor, maar ook geur kan de afstand tot gevoelige functies bepalen. Gemeenten kunnen binnen de bandbreedte die het rijk geeft zelf bepalen wat aanvaardbare afstanden of aanvaardbare geluid- of geurhinderniveaus zijn.

Voor het bepalen welke activiteiten aanvaardbaar zijn, kan de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering 2009" worden geraadpleegd. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieuwaarden. Niet meer met een vaste richtafstand per bedrijfstype, maar aan de hand van een concrete

waarde per activiteit wordt het ruimtebeslag bepaald.

 

 

3.13.2 Plangebied

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Onderhavig initiatief ziet op de verplaatsing van een bestaande ligplaats van een woonark naar een bovengelegen perceel. De verplaatsing betreft enkele tientallen meters. Een woonark is geen milieubelastende functie, maar wordt wel gezien als een gevoelig functie. De planlocatie ligt binnen de richtafstand van de bedrijfsscheepswerf van De Vries Westeinder. Daarom is ten behoeve van onderhavig initiatief een onderzoek uitgevoerd naar de milieuzonering in februari 2024. Naar aanleiding van het onderzoek komt men tot de volgende conclusie. Uit het onderzoek blijkt dat er in de onderzochte situatie voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en de equivalente geluidsniveaus voor de indirecte hinder, ruim wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie en de geluidseisen uit het omgevingsplan van de gemeente Aalsmeer. Ter plaatse van de nieuwe ligplaats voor woonschepen is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat, vanwege de activiteiten op het terrein van De Vries Westeinder. Daarnaast wordt De Vries Westeinder niet belemmerd in haar bedrijfsvoering door de komst van de nieuwe ligplaats voor woonschepen. Er wordt gesteld dat daarmee sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een nadere details wordt verwezen naar het onderzoek, opgenomen als bijlage 9.

 

3.13.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 4 FINANCIËLE HAALBAARHEID

 

4.1 Financieel economische haalbaarheid

Het plan ziet op de verplaatsing van een paar meter van een bestaande ligplaats voor woonarken voor permanente bewoning richting de Uiterweg. De huidige ligplaats wordt wegbestemd en circa 55 meter verderop wordt de nieuwe ligplaats geprojecteerd.

Op de gronden van de oorspronkelijke ligplaats worden geen nieuwe ontwikkelingen

mogelijk gemaakt. De bestemming Recreatie- Jachthaven 2 krijgt een bestemming Tuin. Deze gronden zijn deels in handen van initiatiefnemer. Ook de eigenaren van de resterende gronden hebben ingestemd met de bestemmingswijziging.

 

Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee verzekerd.

 

 

4.2 Kostenverhaal

De Omgevingswet (artikel 13.11 Ow en artikel 8.13 Omgevingsbesluit (Ob)) verplicht gemeenten de gemaakte kosten te verhalen op de initiatiefnemer als deze nieuwe bouwactiviteiten en/of gebruiksactiviteiten uitvoert of wil uitvoeren die in het Omgevingsbesluit (‘Ob’) zijn aangewezen. Voorliggend bouwplan betreft geen bouwplan waarvoor deze verplichting geldt. Ligplaatsen voor woonschepen zijn geen bouwplannen als bedoeld in artikel 8.13 Ob. Voor het opstellen van het TAM-omgevingsplan staan dekkende fondsen uit de algemene middelen van de gemeente ter beschikking.

 

4.3 Nadeelcompensatie

Nadeelcompensatie gaat over de schade die de gemeente rechtmatig veroorzaakt bij bijvoorbeeld vergunningverlening of uitvoering. De basisregeling voor nadeelcompensatie staat in titel 4.5 van de Awb. In deze titel staan grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over de toekenning van nadeelcompensatie. Omdat deze regeling niet zonder meer kan worden toegepast op besluiten uit de Omgevingswet voorziet de Omgevingswet in een regeling voor nadeelcompensatie in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 15.

 

Gelet op de geringe impact van deze ontwikkeling alsmede de medewerking van de overige eigenaren in het gebied aan de bestemmingswijziging van Recreatie- Jachthaven 2 naar Tuin is de verwachting dat er geen nadeelcompensatie zal optreden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

5.1 Participatie

De betreffende woonark van initiatiefnemer wordt met circa 55 meter verplaatst. De omliggende gronden, die momenteel een bestemming Recreatie- Jachthaven 2 krijgen een bestemming Tuin. De eigenaren van deze gronden hebben kunnen instemmen met de voorgenomen bestemmingswijziging en daarmee het planvoornemen.

 

5.2 Bestuurlijk vooroverleg

Op grond van artikel 2.2. Omgevingswet houdt een bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet rekening met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zonodig met deze andere bestuursorganen af. T.a.v. het onderhavige planinitiatief heeft Rijnland in het voortraject aangegeven dat er voor de verplaatsting van de ark, het afgraven van gronden t.b.v. de nieuwe ligplaats met 155 m2 water en het dempen van de oude ligplaats (148 m2) geen vergunning benodigd is.

 

5.3 Vaststellingsprocedure

Het ontwerp TAM-omgevingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd van PM tot PM. Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend. In bijlage PM volgt een samenvatting van de zienswijzen en de reactie daarop van het college van burgemeester en wethouders.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 6 Conclusie

 

6.1 Gezonde leefomgeving

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

 

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet, bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem.

 

Toetsing

De genoemde aspecten, voor zover van toepassing, zijn in hoofdstuk 3 nader gemotiveerd. Volledigheidshalve wordt hier dan ook naar verwezen. Uit de nadere motivering blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid. Er is als gevolg van de ontwikkeling geen sprake van een onevenredige verslechtering van de fysieke leefomgeving.

 

Conclusie

Er is vanuit het oogpunt van gezondheid sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

 

6.2 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Het plan voldoet aan de instructieregels van het Rijk en de Provincie, de visie en beleid van het Rijk, Waterschappen, Provincie en de gemeente. Verder voldoet het aan alle milieuaspecten. Het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.