OIAVHB Uiterweg Plasoevers 2021 - Uiterweg 311
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB19xD-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
De realisatie van een waterlichaam aan de Uiterweg 311, Aalsmeer
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 27 september 2022 is een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor het wijzigen van het gebruik ten behoeve van het realiseren van een waterlichaam aan de Uiterweg 311 te Aalsmeer. Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is dat ook beschroeiing wordt gemaakt. De aanvraag om omgevingsvergunning (HZ_WABO-2022-3392) is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier).
1.2 Aard en doel
De gronden waarop het plan is gedacht zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Uiterweg Plasoevers 2021' en hebben ingevolge dat plan de bestemming ‘Wonen – Lintbebouwing’.
De activiteit waarvoor de aanvraag is ingediend is in strijd met de betreffende gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4.1). De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de aangevraagde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0358.OIAVHB19xD-VG01 (bijlage 2).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Uiterweg. De Uiterweg is gelegen in het noorden van de Westeinderplassen.
Het perceel is in de huidige situatie kadastraal bekend onder gemeente Aalsmeer, sectie H, perceelnummer 1223. Het perceel wordt aan alle zijden begrensd door water. De ligging van het plangebied is in onderstaande afbeeldingen weergegeven.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Afbeelding 2: Ligging plangebied
1.4 Vigerende bestemmingsplannen
1.4.1 Bestemmingsplan "Uiterweg Plasoevers 2021"
Voor het projectgebied vigeert het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2021” dat op 2 december 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Aalsmeer is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin de bestemming “Wonen – Lintbebouwing”. Binnen deze bestemming is wonen in woongebouwen toegestaan, al dan niet in combinatie met uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf. Daarnaast zijn tuinen en erven toegestaan binnen deze bestemming.
Het plan om een waterlichaam te realiseren is in strijd met de gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan.
Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.2.
Ook zijn op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan diverse gebiedsaanduidingen opgenomen in verband met de ligging van het projectgebied in de nabijheid van Schiphol. Deze aanduidingen leveren geen beperkingen op voor de onderhavige ontwikkeling (zie paragraaf 3.2.4).
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Uiterweg Plasoevers 2021"
1.4.2 Paraplubestemmingsplan "Kamerverhuur Aalsmeer"
Het paraplubestemmingsplan "Kamerverhuur Aalsmeer" is op 2 december 2021 vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan voorziet in een partiële herziening van alle Aalsmeerse bestemmingsplannen en dient als aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen. Middels dit paraplubestemmingsplan wordt de huisvesting van artbeidsmigranten geregeld.
Het onderhavige plan voorziet niet in de huisvesting van arbeidsmigranten en is daarom niet in strijd met het bepaalde in dit paraplubestemmingsplan.
1.4.3 Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters
Gelet op de strekking van de aanvraag, valt onderhavig planinitiatief buiten de reikwijdte van het voorbereidingsbesluit van 16 februari 2022 waarbij het kabinet de regie neemt over het vestigen van hyperscale datacenters.
1.5 Leeswijzer
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Uiterweg. De Uiterweg is één van de oudste woonlinten in Aalsmeer en wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur uit verschillende tijdsperioden. De gronden aan de weerszijden van de Uiterweg worden gekenmerkt door smalle, diepe kavels en relatief veel water. De gronden worden onder andere gekenmerkt door de aanwezigheid van grootschalige jachthavencomplexen en andere aanlegplaatsen voor vaartuigen.
Het plangebied Uiterweg 311 is gelegen aan de Uiterweg en wordt ook ontsloten via deze weg. Aan de oost-, zuid en westzijde wordt het plangebied omsloten door water. Op dit moment bevinden zich een recreatiewoning, garage, en boothuis op het perceel.
Afbeelding 4: Situatietekening huidige situatie
Afbeelding 5: Huidige situatie bestaand boothuis
Afbeelding 6: Huidige situatie bestaande garage
Afbeelding 7: Huidige situatie bestaande kade boothuis
2.2 Toekomstige situatie
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van een waterlichaam van 94,4 m2 ter plaatse van een stuk grond dat nu bestemd is voor “Wonen”. De huidige garage zal verwijderd worden. Het huidige boothuis zal vervangen worden; dit nieuwe boothuis is reeds vergund (D22-323884, d.d. 6 oktober 2022). De recreatiewoning zal blijven zoals in de huidige situatie. In onderstaande afbeelding is de nieuwe situatie van het plangebied weergegeven met de locatie van het nieuw te realiseren waterlichaam. Ten behoeve van het maken van water wordt er nieuwe beschroeiing geplaatst. De nieuwe houten beschroeiing is akkoord bevonden door de welstandcommissie.
Afbeelding 8: Situatietekening nieuwe situatie
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante Rijks, provinciale-, regionale- en gemeentelijke beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 4.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten:
Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
Het landelijk gebied toekomstbestendiger ontwikkelen.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Relevantie plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling het Rijksbeleid niet in de weg staat.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerende ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
Relevantie plangebied
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavig project.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Relevantie plangebied
In onderhavig plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat een toetsing aan de Ladder niet van toepassing is.
3.2.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het LIB in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen worden toegestaan, indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument “radar advies” is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar, maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:
De bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
De bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
De maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
Een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van de nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Relevantie plangebied
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied van het LIB.
Op grond van artikel 2.2.1c en 2.2.1d gelden op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 3 met de nummers 4 en 5 beperkingen voor geluid en externe veiligheid.
Op grond van artikel 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 35 meter en een toetshoogte in verband met radarapparatuur van 49 meter.
Op grond van artikel 2.2.3 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 5 diverse soorten grondgebruik of een bestemming niet toegestaan, om vogel aantrekkende werking te voorkomen.
Op grond van artikel 2.2.4 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 6 geen vaste laserinstallatie of windturbine toegestaan vanaf een minimale hoogte.
In onderhavig plan wordt een waterlichaam gerealiseerd. De ligging binnen diverse beperking gebieden van het LIB vormen geen beperking voor onderhavig plan.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 door de Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met deze visie richt de provincie zich op langetermijnambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie jarenlang wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd.
In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Dynamisch schiereiland – hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
Metropool in ontwikkeling – hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
Sterke kernen, sterke regio’s – deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
Nieuwe energie – in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving – deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.
De vijf geschetst bewegingen staan niet op zichzelf. Samen met de randvoorwaarden en ontwikkelprincipes uit het onderdeel Leefomgevingskwaliteit, vormen ze de provinciale visie. De provincie hanteert de ontwikkelprincipes om een hoge leefomgevingskwaliteit te kunnen (blijven) bieden. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen en moeten ook als zodanig worden gelezen, zo wordt in de visie beschreven. Deze principes zijn overkoepelend: ze gleden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving.
De systematiek van de visie impliceert dat diverse gebieden een samenhang kennen van verschillende bewegingen en ontwikkelprincipes. De intentie van de provincie is om aan de visie een uitwerkingsprogramma te koppelen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Omgevingsverordening die gekoppeld is aan de Omgevingsvisie (medio 2019) worden daartoe acties vastgesteld.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat rond Amsterdam een metropool wordt gevormd. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub.
De ontwikkeling van de metropool komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van concentraties van economische functies.
Relevantie plangebied
Het initiatief voorziet op het realiseren van een waterlichaam. Deze ontwikkeling maakt onderdeel uit van het renoveren van een groter gedeelte van het perceel. Met onderhavige ontwikkeling zal het perceel een kwaliteitsverbetering ondergaan. Het initiatief sluit aan bij de derde en vijfde beweging, omdat het initiatief voorziet in een kwaliteitsverbetering van de kern en tevens zorgt voor een versterking van natuurwaarden. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsvisie NH2050.
3.3.2 Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 heeft de provincie de nieuwe verordening vastgesteld, zijnde de Omgevingsverordening 2020. Op 1 januari 2023 is de meest recente versie in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe ‘Lokaal wat kan, regionaal wat moet’, gelet op de diversiteit aan regio’s , om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaald de wijze van sturing en samenwerking. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.
Relevantie plangebied
Het perceel is op grond van de Omgevingsverordening NH2020 gelegen binnen diverse werkingsgebieden. Het werkingsgebied ‘bodemsanering’ is van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
Afbeelding 9 Uitsnede kaart Omgevingsverordening NH2020
Afdeling 4.3 en Afdeling 7.4 van de verordening is op dit perceel van toepassing.
Afdeling 4.3 legt eisen op voor wat betreft meldings-, evaluatie- en nazorgplicht bij bodemsanering in artikel 4.44, 4.45 en 4.46. De inhoud van een saneringsplan wordt beschreven in Afdeling 7.4 van de verordening.
De ontwikkelaar zal hier bij de bodemsanering binnen het perceel rekening mee houden.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpste karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.
Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.
Relevantie plangebied
Volgens de bij de gebiedsvisie behorende kaart ligt de ontwikkeling van de Uiterweg 311 binnen ontwikkelgebied 3: Bovenlanden.
Afbeelding 10: Uitsnede Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het gaat hier om een zeer intensief gebruikt gebied waar economische, recreatieve, ruimtelijke en landschappelijke belangen op veel punten met elkaar conflicteren. Om te voorkomen dat deze belangen elkaar uiteindelijk negatief gaan beïnvloeden, is het van belang om voor dit gebied een aantal helder inrichtingsprincipe te ontwikkelen. Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat het perceel is gelegen binnen het lint aan de Uiterweg. Het inrichtingsprincipe dat relevant is, is dat er achter de woning kleinschalige bedrijvigheid kan liggen. Steeds meer betreft dit dagrecreatie, gecombineerd met kleinschalige bedrijvigheid en/of voorzieningen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020. De functie van het gebied veranderd niet. Middels het vervangen van verouderde panden zal de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied verbeterd worden.
3.4.2 Structuurvisie Uiterweg
De Structuurvisie voor het gebied van de Uiterweg is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 2015. Met deze structuurvisie heeft de gemeente zich ten doel gesteld om voor het gebied van de Uiterweg een toekomstbestendig ontwikkelperspectief te schetsen, waarbij ruimtelijke en duurzame kwaliteit en economisch welvaren hand in hand gaan.
Relevantie plangebied
Met de ontwikkeling zal de functie van het perceel behouden blijven. Het totaal aan nieuwe bebouwing zal afnemen ten opzichte van de huidige bebouwing en wordt binnen de huidige plot teruggebouwd. De ruimtelijke kwaliteit van het perceel zal verbeteren. De ontwikkeling is niet in strijd met de Structuurvisie Uiterweg.
3.4.3 Cultuurhistorische Nota 'Gebroken landen, geheelde gronden'
De Cultuurhistorische Nota ‘Gebroken landen, geheelde gronden’ is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012. De Nota geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In de nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, evenals de Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart, als ook de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel, onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.
De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleids- aanbevelingen:
Behoud en versterking van de karakteristieke bebouwingslinten en het bijbehorende verkavelingspatroon en bebouwingskarakteristiek;
Behoud van het profiel en aanzien van de oude wegen zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg, inclusief te nog aanwezige wegsloten;
Behoud, versterking of ontwikkeling om te komen tot een redelijk "groen" aanzien van de achterkanten van de kavels in zijn totaliteit;
Maatregelen voor het fysieke behoud van met name eilanden van de Westeinderdijk.
Relevantie plangebied
De ontwikkeling is in lijn met de Cultuurhistorische Nota.
3.4.4 Nota Archeologie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid. Het gemeentelijk beleid van Aalsmeer is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer
d.d. 24 juni 2010 met bijbehorende beleidskaart.
Relevantie plangebied
Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waar verder onder paragraaf 4.2 nader op wordt ingegaan.
3.4.5 Nota Lintenbeleid
Het Nota Lintenbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 december 2011 en laatstelijk herzien op 18 juni 2020. Het doel van deze beleidsnota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer” is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit.
Het lint van de Uiterweg wordt in de beleidsnota gerekend tot een van de historische woonlinten van Aalsmeer. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnenlinten worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het betreffende lint.
Relevantie plangebied
In de nieuwe situatie zal de garage gesloopt zijn en het boothuis herbouwd. Samen met het realiseren van het waterlichaam zal de ontwikkeling resulteren in een kwaliteitswinst voor het plangebied en het historische lint.
3.4.6 Groenvisie
Op 2 oktober 2014 heeft de raad van de gemeente Aalsmeer een visie op groen, natuur en openluchtrecreatie vastgesteld. Deze Groenvisie bestendigt voor het gebied van de Uiterweg het ontwikkelperspectief van landschappelijk aantrekkelijk recreatiegebied. Speerpunten zijn versterking van zichtbaarheid en toegankelijkheid van de plas, het behoud van de eilandenstructuur en verbetering van het recreatieve produkt. Kansen voor de versterking van natuur en recreatie doen zich vooral voor bij de ontwikkeling van de Groene As. In de beleidsdoelstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen de eilanden langs de Westeinderdijksloot en de Westeinderplassen enerzijds en de Bovenlanden anderzijds. Voor de eilanden zet de Groenvisie in op behoud van de eilandenstructuur, behoud en ontwikkeling van natuur en versterking van het extensieve recreatieve gebruik van de eilanden. Voor de Bovenlanden richt het beleid zich op behoud en versterking van het halfopen landschap, behoud en versterking van natuurwaarden en verbetering van recreatiemogelijkheden, met een accent op waterrecreatie en onder gelijktijdige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat recreatieve ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast.
Relevantie plangebied
Het plan draagt bij aan de versterking van zichtbaarheid en toegankelijkheid van de plas en daarmee aan de Groenvisie
3.4.7 Verklaring van geen bedenkingen
De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts worden verleend door van het geldende bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in de artikelen 2.27, eerste lid van de Wabo en 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).
Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad het "Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Aalsmeer" vastgesteld. In deze beleidsregel is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet is vereist, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten (artikel 2 lid 1).
Relevantie plangebied
De aangevraagde activiteit is niet vastgelegd in een expliciet besluit, maar is ook niet in strijd met de vastgestelde (ruimtelijke) kaders/beleid, waaronder de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 en de Structuurvisie voor het gebied van de Uiterweg.
Artikel 1 van het 'Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Aalsmeer' maakt onderscheidt in twee deelgebieden: gebied I en gebied II. Voor beide gebieden zijn situaties gegeven waarin een vvgb niet benodigd is. De schaal van de kaart waarop de begrenzingen van de beide gebieden bepaald zijn, is echter zodanig dat daaruit redelijkerwijs geen conclusies getrokken kunnen worden om de exacte begrenzing van de gebieden te bepalen. De toelichting bij het beleid geeft hierbij de noodzakelijke verduidelijking die ook voor deze casus van toepassing is: gebied I betreft het 'bestaand stedelijk gebied' en gebied II betreft het landelijk gebied.
Voor het onderhavige perceel is in het bestemmingsplan een woonbestemming vastgelegd met de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, waardoor het duidelijk is dat hier geen sprake is van een open landschap/weidegebied of bos met recreatie- of natuurfunctie. Er is in deze situatie eveneens geen belang dat ziet op het beschermen van de natuur/landschappelijke waarden. Er is dus overduidelijk geen sprake van gebied II, waardoor gebied I van toepassing is. Voor een functiewijziging binnen bestaande bebouwing is geen verklaring van geen bedekingen nodig.
In het onderhavige geval, maar ook in vergelijkbare situaties is in lijn met het vastgestelde Beleid van 25 juni 2020 voor het afwijken van het bestemmingsplan dus geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig op basis van artikel 3 onder d van het Beleid.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik kan benadelen.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zonodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en in omgevingsplannen.
Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
Doorwerking plangebied
Om de kwaliteit van de bodem te beoordelen, is door Terrascan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnr. T.21.11468, d.d. 13 augustus 2021, bijlage 3 bij deze onderbouwing). Het onderzoeksgebied bedraagt het gehele perceel aan de Uiterweg 311. Uit dit onderzoek is gebleken dat er aanwijzigingen van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen zijn. Omdat het aannemelijk zou zijn dat ook de te ontgraven grond ter plaatse van het te realiseren waterlichaam sterk verontreinigd zal zijn, is er een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door B&L Grondmanagement (projectnr. M-23013, d.d. 24 april 2023, bijlage 4 bij deze onderbouwing). Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat de grond ter plaatse van het te realiseren waterlichaam de grond licht verontreinigd is met lood, zink en PFAS. De grond kan worden geclassificeerd als 'industrie'. De grond kan worden afgevoerd naar een grondbank of binnen het gemeentelijk grondgebied worden hergebruikt op basis van de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteit vormt geen milieu hygiënische belemmering. Er is middels een kostenbegroting aangetoond dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan geborgd is.
4.2 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt". Om dit te kunnen onderbouwen, dient een gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.
De Beleidsnota Archeologie zet uiteen op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Door bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief. In het bestemmingsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunningaanvrager heeft op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Cultuurhistorie
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In het projectgebied en in de omgeving daarvan zijn dergelijke waarden niet aanwezig, zodat vanuit cultuurhistorische besef geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling
Doorwerking plangebied
Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze waarde geldt een hoge verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en een oppervlakte groter dan 50 m2 geldt dat een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming. In het kader van voorliggende ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (ADC ArcheoProjecten, december 2022, zie bijlage 5).
Het geraadpleegde kaartmateriaal geeft geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van historische bebouwing. In het begin van de 19e eeuw bestond het deels uit water, later werd het als tuinbouwgrond gebruikt. Pas op een kaart van 1905 verschijnt in het plangebied, nabij de Uiterweg, voor het eerst bebouwing.
Door bouw- en sloopactiviteiten zal de bodemopbouw in het noordwestelijk deel van het plangebied zijn verstoord. De aanwezigheid van baksteen en metselwerkgranulaat in milieukundige boorprofielen zijn als een mogelijke aanwijzing hiervoor te beschouwen. Eventuele in het noordwestelijke deel van het plangebied aanwezige archeologische resten zullen vermoedelijk niet meer intact of hooguit fragmentarisch aanwezig zijn. In het overige deel van het plangebied wordt vanwege de iets grotere afstand tot de Uiterweg waarlangs van oudsher bebouwing geconcentreerd was en de aanwezigheid van water tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw als laag ingeschat.
Om deze reden kan het plangebied vrijgegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaam te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Aalsmeer.
Met het oog op eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Water
Beleidskader
Beleidsdoelen water
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP werkt in de geest van de Omgevingswet. Het doel van het NWP is een toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022-2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schhon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.
Beleid waterschap
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheenmraadschap Rijnland.
Waterbeheerplan 5
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het 'Waterbeheerplan 5 2016-2021' staat samen werken aan water centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting, zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten.
Dit wordt bereikt door:
Beschermen van overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem door een aanpak in drie lagen (meerlaagseveiligheid); preventie, adviseren over het beperken van de gevolgen van overstromingen (gevolgbeperking) en voorbereiden op een calamiteit;
Zorgen voor schoon en gezond water dat past bij de verschillende functies in een gebied;
Optimaliseren van de verwerking van het afvalwater en hergebruiken van de grondstoffen uit afvalwater;
Zorgen voor voldoende water: niet te veel, niet te weinig, passend bij het gebruik.
De Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sedert 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
De bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
Onttrekken en lozen van grondwater;
Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur meld expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). Daarnaast is het zonder watervergunning verboden de waterstand op peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het desbetreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden. Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen. Ook moet een toename van verharding gecompenseerd worden door het op voorhand graven van extra oppervlaktewater. Rijnland hanteert de eis dat bij een toename van verharding van meer van 500 m2, ter compensatie 15% van het extra verharde oppervlak als waterberging in de vorm van oppervlaktewater dient te worden gecompenseerd. Ook hiervoor is een watervergunning vereist.
Strategische samenwerkingsagenda Aalsmeer
De gemeente Aalsmeer en het Hoogheemraadschap van Rijnland werken al jaren constructief met elkaar samen. De afgelopen jaren kreeg de samenwerking onder meer vorm via het stedelijk Waterplan Aalsmeer. De gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap van Rijnland willen de samenwerking de komende jaren voortzetten in de vorm van een bestuurlijk strategische samenwerkingsagenda. Hiermee wordt een kader geboden voor de inspanningen die gericht zijn op een robuust watersysteem dat toegerust is op klimaatverandering. En dat goed beleefd wordt door diverse gebruikers.
Doorwerking plangebied
Middels de beoogde ontwikkeling wordt een waterlichaam gerealiseerd. De ontwikkeling zal daarmee geen negatieve invloed, en mogelijk zelfs een positieve invloed, hebben op de waterhuishouding in en om het plangebied. De ontwikkeling is niet vergunningplichtig. Wel geldt een meldingplicht. Voor wat betreft het aspect water is het initiatief uitvoerbaar.
4.4 Ecologie
Beleidskader
De op 1 januari 2017 in werking getreden Wet natuurbescherming (Wnb) dient ter vervanging van de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet en heeft als doel te komen tot één integrale en vereenvoudigde regeling van de natuurbescherming. Hierbij is de Europese regelgeving als uitgangspunt genomen. Wanneer geen speficieke natuurbescherming in de Europese regelgeving is voorzien worden op rijksniveau regels vastgelegd, zodat een consistent, samenhangend en transparant stelsel van regels op het gebied van natuur ontstaat. '
Gebiedsbescherming
Net als onder de hiervoor geldende wetgeving (Natuurbeschermingswet 1998) zijn in de Wnb gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.
Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significante negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wnb beschermt net als de hiervoor geldende wet- en regelgeving (o.a. Flora- en faunawet) vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.
Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud en op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.
Doorwerking plangebied
Gebiedsbescherming
In het kader van gebiedsbescherming wordt gekeken naar de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden en provinciaal beschermde natuurgebieden en -elementen. Het plangebied is niet gelegen in het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Er is daarom geen sprake van aantasting van NNN.
Het gebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Om uit te sluiten dat er stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000-gebied plaatsvindt, is een stikstofberekening uitgevoerd. Uit deze berekening is gebleken dat onderhavig initiatief niet resulteert in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De stikstofberekening is bijgevoegd als bijlage 6.
Soortenbescherming
Er is door Adviesbureau Mertens een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 2022.4172, d.d. november 2022, zie bijlage 7). De conclusies worden hieronder besproken.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen of foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Het voorkomen van beschermde planten, overige ontheffingsplichtige zoogdieren, reptielen, beschermde vissen en beschermde ongewervelden wordt uitgesloten.
Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied, gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.
Op grond van bovenstaande analyse worden negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de ruimtelijke ontwikkeling aan de Uiterweg 311 te Aalsmeer is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden. Daarom dient er één kant op gewerkt te worden met de start van de werkzaamheden zodat eventueel aanwezige diersoorten het plangebied kunnen verlaten.
4.5 Geluid
Beleidskader
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
Doorwerking plangebied
De aangevraagde ontiwkkeling heeft geen betrekking op een geluidgevoelig object. Andere geluidgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied zullen geen hinder ondervinden van onderhavige ontwikkeling. Het initiatief is in relatie tot het aspect geluid uitvoerbaar.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleidskader
De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Per 15 november 2007 is voor luchtkwaliteit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de "Wet luchtkwaliteit", het wettelijk kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In dat kader zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” van belang.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningen en kantoren komt die 3%-grens overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m² b.v.o. kantoren. Bedrijvigheid wordt niet genoemd in het NIBM.
Doorwerking plangebied
Binnen en nabij het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofoxiden en fijn stof. De ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Er kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt.
4.7 Externe veiligheid
Beleidskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Doorwerking plangebied
Het initiatief voorziet niet in de realisatie van een nieuwe risicobron. Tevens zijn in de omgeving van het plangebied geen risico’s gelegen die invloed hebben op het plangebied. Het initiatief is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.8 Kabels en leidingen
In of langs het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen.
4.9 Verkeer en parkeren
Beleidskader
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het projectgebied.
Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de verkeersgeneratie of de parkeerbalans.
4.10 Bedrijven en milieuzonering
Beleidskader
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten (op milieugevoelige functies). Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten/functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Doorwerking plangebied
In onderhavig initiatief is geen sprake van realisatie van bedrijvigheid of een gevoelige functie. Het aspect bedrijven- en milieuzonering is daarom niet relevant voor onderhavige ontwikkeling.
4.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)
Beleidskader
Het instrument en de procedure milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de
Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Voor alle projecten waarbij de
activiteit is opgenomen in Bijlage D van dit Besluit, moet door het bevoegd gezag
worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De
wijziging van dit Besluit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b,
van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van
de Wet milieubeheer zijn in deze wetgeving voor alle in het Besluit genoemde activiteiten
van de Dlijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft
boven of onder de Ddrempel. Via een m.e.r.beoordeling worden de milieueffecten van
de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of
een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije
m.e.r.beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
Doorwerking plangebied
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bekeken te worden of de ontwikkeling onder een activiteit op de zogenaamde D-lijst valt. Volgens onderdeel D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan. Het onderhavige plan heeft geen betrekking op een stedelijk ontwikkelingsproject.
Voor het onderhavige plan hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt en hoeft geen m.e.r.-beoordelingsbeslissing te worden genomen. Aangezien een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is, hoeft er tevens geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Tevens kan op voorhand worden vastgesteld dat er geen sprake is van 'belangrijke nadelige milieugevolgen' vanwege het plan. Uit de beschouwing van de milieu- en omgevingsaspecten in de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belangrijke nadelige invloed is op het milieu en de omgeving vanwege het plan, dan wel door het milieu en de omgeving op het plan.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van het onderhavige ruimtelijk besluit een onderzoek te worden gedaan naar de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële haarbaarheid van het plan.
Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat er geen sprake is van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro, zodat er geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal als in artikel 6.12 van de Wro. Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. Er is met behulp van een kostenbegroting aangetoond dat het plan voor wat betreft het aspect bodem financiële uitvoerbaar is. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie H, nummer 1223, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het plan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.
De stukken hebben van 28 juli tot en met 8 september ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel aan de Uiterweg 311 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een waterlichaam. Het plan is in strijd met de gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - Lintbebouwing'.
In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat het plan in overeenstemming is met het beleid van rijk en provincie en het actuele rijkelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de