direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Oosteinderweg 2020 - Oosteinderweg 291A

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.OIAVHB14xC-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

Realisatie opslagloods aan de Oosteinderweg 291A, Aalsmeer
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleid

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Op 28 november 2022 hebben wij een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor 'het vervangen van de bestaande kas door een loods voor stille opslag' op het perceel Oosteinderweg 291A te Aalsmeer. De aanvraag omgevingsvergunning, zaaknummer: HZ_WABO-2022-4672 (voorheen: Z22-092807), is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 (relevante gegevens behorende bij de aanvraag).

 

 

1.2 Aard en doel

 

De gronden waarop het voorgestelde bouwplan is gesitueerd zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2020' en hebben ingevolge dat plan de enkelbestemming 'Agrarisch - Tuinbouw'.

 

De aanvraag is in strijd met de desbetreffende gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4.1). De omgevingsvergunning kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking zoals bepaald in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de aangevraagde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak met nummer NL.IMRO.0358.OIAVHB14xC-VG01 (bijlage 3).

 

 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Oosteinderweg, achter de woning aan de Oosteinderweg 291A te Aalsmeer. Het plangebied Oosteinderweg 291A wordt hoofdzakelijk omsloten door watergangen en opslagloodsen.

 

Het perceel waar de loods wordt gerealiseerd is in de huidige situatie bekend onder gemeente Aalsmeer, sectie G, nummer: 6976. De overige gronden binnen het besluitvlak zullen worden gebruikt voor verkeersdoeleinden ten behoeve van het gebruik van de loods. De ligging van het plangebied is in onderstaande afbeeldingen weergegeven.

 

 [image]

Afbeelding 1. Ligging plangebied

 

 [image]

Afbeelding 2. Locatie bouwwerk

 

 

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

 

1.4.1 Bestemmingsplan Oosteinderweg 2020

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Oosteinderweg 2020 dat op 2 februari 2023 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin de enkelbestemming 'Agrarisch - Tuinbouw'. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een tuinbouwbedrijf toegestaan, evenals tuinbouwgronden, en de ontwikkeling en het beheer van natuur en landschap waaronder natuurverbindingen en bedrijfsgebouwen die voor de agrarische bedrijfsuitoefening nodig zijn. Binnen deze bestemming is bebouwing toegestaan met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 9 m.

 

Het plan om een stille opslag te realiseren is in strijd met de gebruiksregels van het vigerende bestemmingsplan.

 

Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.2.

 

Ook zijn op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan diverse gebiedsaanduidingen opgenomen in verband met de ligging van het plangebied in de nabijheid van Schiphol. Deze aanduidingen leveren geen beperkingen op voor de onderhavige ontwikkeling (zie paragraaf 3.2.4).

 

 [image]

Afbeelding 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020"

 

1.4.2 Paraplubestemmingsplan Kamerverhuurbedrijf Aalsmeer

Het 'Paraplubestemmingsplan Kamerverhuur Aalsmeer' is op 2 december 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan voorziet in een partiële herziening van alle Aalsmeerse bestemmingsplannen en dient als aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen. Middels dit paraplubestemmingsplan wordt de huisvesting van arbeidsmigranten geregeld.

 

De onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de huisvesting van arbeidsmigranten en is daarom niet in strijd met het bepaalde in dit paraplubestemmingsplan.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven de gevraagde ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de gevraagde ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

 

2.1 Huidige situatie

 

Het plangebied is gelegen aan de Oosteinderweg. De Oosteinderweg is gelegen in het noorden van de gemeente Aalsmeer en beslaat het Bovenland ten oosten van de dorpskern. De bebouwing aan de Oosteinderweg is gelegen tussen de Oude Spoordijk in het westen, de Ringvaart van de Haarlemmermeer in het noorden, de Mr. Jac. Takkade in het oosten en de Hoge Dijk in het zuiden. De Hoge Dijk is de grens tussen het Bovenland en achtergelegen Oosteinderpoelpolder. Aan het lint bevinden zich overwegend woningen. Grote delen van het Bovenland, gelegen achter de lintbebouwing, hebben van oudsher een agrarisch gebruik in de vorm van bloementeelt.

 

Op de percelen ter plaatse van de Oosteinderweg 291A, achter de woonbebouwing, zijn diverse bouwwerken gesitueerd. Op perceel 6976 staat een oude kas, welke vervangen zal worden door een opslagloods. Aan deze kas is een ketelhuis gesitueerd, welke middels onderhavige ontwikkeling ook gesloopt zal worden. De kas en het ketelhuis hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.350 m2 en een maximum bouwhoogte van circa 5,43 m. De huidige kas is in het noorden, oosten en zuiden omgeven door bouwwerken, waarvan de loodsen in het noorden en oosten zijn bestemd als 'opslag'. Aan de westzijde grenst de huidige kas aan het water.

 

 [image]

Afbeelding 4. Situatietekening huidige situatie

 

 [image]

Afbeelding 5. Huidige situatie kas en ketelhuis

 

 [image]

Afbeelding 6. Huidige situatie kas

 

 

2.2 Toekomstige situatie

 

De onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van een opslagloods. De nieuwe opslagloods kent een totale bruto vloeroppervlakte van circa 1.572 m2. Het bebouwde oppervlak zal daarmee met circa 222 m2 toenemen. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe opslagloods bedraagt respectievelijk circa 4,5 m en circa 7,77 m en past hiermee binnen de hoogtematen van het geldende bestemmingsplan Oosteinderweg 2020. De opslagloods is bereikbaar via het perceel aan de Oosteinderweg 291A en zal op dezelfde manier ontsloten worden als in de huidige situatie, via de Oosteinderweg. In de onderstaande afbeelding is de nieuwe opslagloods weergegeven.

 

 [image]

Afbeelding 7. Situatietekening nieuwe situatie

 

 [image]

Afbeelding 8. Plattegrond nieuwe opslagloods

 

 [image]

Afbeelding 9. Gevelaanzichten nieuwe opslagloods

 

 

2.3 Motivering om af te wijken van het bestemmingsplan

 

Het plangebied is gelegen direct achter het woonlint van de Oosteinderweg. Voor dit gebied is een nieuwe structuurvisie opgesteld waarin transformatiemogelijkheden worden benoemd, voor met name de krimpende glastuinbouwsector. De locatie is gelegen in de 'Ontwikkelzone'. Deze zone bestaat uit delen achter en direct aansluitend op het woonlint waar in de huidige situatie reeds legale bebouwing en kassen staan. Hier is onder voorwaarden ruimte voor transformatie naar of intensivering/beperkte uitbreiding van kleinschalige recreatie, passende bedrijvigheid, kleinschalige zonnevelden, tuinbouw, natuur en eventueel een enkele woning.

 

De huidige kas met ketelhuis geven een verouderd beeld. Een herontwikkeling op het betreffende perceel geeft een kwalitatieve impuls aan het plangebied en de directe omgeving. Aangesloten wordt bij de structuurvisie. De gemeente faciliteert ontwikkelingen die passen binnen de gewenste ontwikkelrichting. Er wordt een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning of bestemmingsplan) gevoerd. Voorwaarden zijn dat de ontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders en dat het kostenverhaal mogelijk moet zijn. Dat dit het geval is, wordt in onderhavige onderbouwing beschreven.

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

 

3.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante Rijks-, provinciale-, regionale-, en gemeentelijke beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 4.

 

 

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

 

De NOVI richt zich op vier prioriteiten.

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;

  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;

  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

 

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling het Rijksbeleid niet in de weg staat.

 

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerende ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

 

Relevantie plangebied

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op de onderhavige ontwikkeling.

 

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

 

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Relevantie plangebied

Bij onderhavige ontwikkeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat een toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing is.

 

3.2.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

 

Per 4 november 2015 is een wijziging van het LIB in werking getreden. Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen worden toegestaan, indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument 'radar advies' is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.

 

De procedures voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar, maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen:

 

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

 

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied zone 4 blijft de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en mogen bestaande geluidgevoelige gebouwen vervangen worden door een nieuw geluidgevoelig gebouw. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van de nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.

 

Relevantie plangebied

De onderhavige ontwikkeling is gelegen binnen het beperkingengebied van het LIB.

Op grond van artikel 2.2.1c en 2.2.1d gelden op gronden die zijn aangewezen op de kaart in Bijlage 3 bij het besluit met de nummers 4 en 5 beperkingen voor geluid en externe veiligheid.

Op grond van artikel 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 11 m en een toetshoogte in verband met radarapparatuur van 32 m.

Op grond van artikel 2.2.3 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 5 bij het besluit diverse soorten grondgebruik of en bestemming niet toegestaan, om vogel aantrekkende werking te voorkomen.

Op grond van artikel 2.2.4 zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 6 bij het besluit geen vaste laserinstallatie of windturbine toegestaan vanaf een minimale hoogte.

 

Bij onderhavige ontwikkeling wordt een opslagloods met een bouwhoogte van circa 7,77 m gerealiseerd. De ligging binnen diverse beperkingsgebieden van het LIB vormen geen beperking voor onderhavige ontwikkeling.

 

 

3.3 Provinciaal beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening NH2020

Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 door de Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met deze visie richt de provincie zich op de langetermijnambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie al jarenlang wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, balans tussen de economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd.

 

In het Visiedeel van de Omgevingsvisie zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

 

De Omgevingsvisie is in de Omgevingsverordening in regels vertaald. Op 22 oktober heeft de provincie de nieuwe verordening vastgesteld: de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaald de wijze van sturing en samenwerking. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.

 

Relevantie plangebied

Het perceel is op grond van de Omgevingsverordening NH2020 gelegen binnen diverse werkingsgebieden. Het werkingsgebied 'Landelijk gebied' is van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

 

 [image]

Afbeelding 10. Uitsnede kaart 'Omgevingsverordening NH2020'

 

Artikel 6.4 van de verordening is op dit perceel van toepassing.

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Landelijk gebied' kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling indien:'

  1. de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;

  2. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en

  3. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

Op de locatie is reeds bebouwing toegestaan. De nieuwe bebouwing komt ter plaatse van de huidige bebouwing, waar ook al een bouwvlak gelegen is. Het aantal burgerwoningen zal niet toenemen. De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met artikel 6.4 van de Omgevingsverordening NH2020.

 

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2009. Deze gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge deze gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Uit deze gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van deze gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.

 

Relevantie plangebied

Volgens de bij de 'Gebiedsvisie Aalsmeer 2020' behorende kaart ligt de ontwikkeling van de Oosteinderweg 291A binnen ontwikkelgebied 3: Bovenlanden.

 

 [image]

Afbeelding 11. Ontwikkelgebied 3: Bovenlanden

 

Het gaat hier om een zeer intensief gebruikt gebied waar economische, recreatieve, ruimtelijke en landschappelijke belangen op veel punten met elkaar conflicteren. Om te voorkomen dat deze belangen elkaar uiteindelijk negatief gaan beïnvloeden, is het van belang om voor dit gebied een aantal heldere inrichtingsprincipes te ontwikkelen. Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat het perceel is gelegen binnen het lint aan de Oosteinderweg. Het inrichtingsprincipe dat hier relevant is, is dat er achter de woning kleinschalige bedrijvigheid kan liggen.

 

Conclusie

De onderhavige ontwikkeling sluit aan op de 'Gebiedsvisie Aalsmeer 2020'. De nieuwe opslagloods zal de functie 'opslag' krijgen. Dit valt onder kleinschalige bedrijvigheid. De nieuwe functie zal nauwelijks impact hebben op de omgeving. De nieuwe opslagloods zal de verouderde kas en ketelhuis vervangen, wat de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de omgeving ten goede zal komen.

 

3.4.2 Structuurvisie Bovenlanden Oosteinderweg

Voortvloeiend uit de uitvoeringsparagraaf van de 'Gebiedsvisie Aalsmeer 2020' heeft de gemeenteraad op 3 december 2020 de structuurvisie 'Bovenlanden Oosteinderweg' vastgesteld. Deze visie geeft duidelijkheid over de gewenste toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden binnen het gebied. Binnen het gebied wordt onderscheid gemaakt in vier zones: de ringvaartzone, de groene zone, de ontwikkelingszones en het levendige lint.

 

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de ontwikkelingszone. In deze zone direct achter het woonlint langs de Oosteinderweg staan van oudsher de kassen van kwekers. De laatste decennia zijn in deze zone ook andersoortige bedrijfsgebouwen gebouwd. Het streefbeeld voor de toekomst is dat deze zone een ontwikkelingszone wordt waarbinnen onder voorwaarden ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarbij gaat het om een beperkte uitbreiding of intensivering van passende bedrijvigheid of om transformatie naar kleinschalige recreatievoorzieningen, passende bedrijvigheid en kleinschalige zonnevelden. Ook is er ruimte voor natuurontwikkeling en voor (bestaande en nieuwe vormen van) tuinbouw.

 

Voor de functie 'bedrijvigheid' geldt het uitgangspunt dat er ruimte is voor passende bedrijvigheid: passend bij de aard van het gebied en/of kleinschalige bedrijvigheid in een lage milieucategorie. Voor beperkte uitbreiding en nieuwvestiging geldt een aantal voorwaarden:

Ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan bijvoorbeeld worden bereikt door het opruimen van zaken die niet in het landschap passen, zoals vervallen kassen en loodsen, onnodige verharding, hekwerken, 'rommel op erven', etc.

 

Conclusie

Het vervangen van de verouderde kas en ketelhuis voor een nieuwe opslagloods zal zorgen voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De opslagloods zal fungeren als stille opslag, hetgeen een lage milieucategorie kent. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie zal vergelijkbaar zijn met de huidige situatie. Er kan gesteld worden dat het soort 'bedrijvigheid' dat hier gerealiseerd zal worden, passend is binnen de uitgangspunten van de structuurvisie 'Bovenlanden Oosteinderweg'.

 

3.4.3 Cultuurhistorische Nota 'Gebroken landen, geheelde gronden'

De cultuurhistorische nota 'Gebroken landen, geheelde gronden' is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012. Deze nota geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In deze nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, evenals de Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart, als ook de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel, onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.

De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleidsaanbevelingen:

  1. Behoud en versterking van de karakteristieke bebouwingslinten en het bijbehorende verkavelingspatroon en bebouwingskarakteristiek;

  2. Behoud van het profiel en aanzien van de oude wegen zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg, inclusief de nog aanwezige wegsloten;

  3. Behoud, versterking of ontwikkeling om de komen tot een redelijk 'groen' aanzien van de achterkanten van de kavels in zijn totaliteit;

  4. Maatregelen voor het fysieke behoud van met name eilanden van de Westeinderdijk.

 

Relevantie plangebied

De ontwikkeling is in lijn met de cultuurhistorische nota 'Gebroken landen, geheelde gronden'.

 

3.4.4 Nota Archeologie

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid. Het gemeentelijk beleid van Aalsmeer is vastgelegd in de 'Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer' d.d. 24 juni 2010 met bijbehorende beleidskaart.

 

Relevantie plangebied

Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de verwachtingswaarde bijgesteld kan worden tot 'laag' en dat het plangebied archeologisch vrijgegeven kan worden. Hier wordt nader op ingegaan onder paragraaf 4.2.

 

3.4.5 Het lintenbeleid

Het lintenbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 december 2011 en laatstelijk herzien op 18 juni 2020. Het doel van deze beleidsnota 'Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer' is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen binnen de linten. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit.

 

Het lint aan de Oosteinderweg wordt gerekend tot een van de historische linten van Aalsmeer. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in 'Het lintenbeleid' verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnen de linten worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het desbetreffende lint.

 

Relevantie plangebied

De verouderde kas en ketelhuis zullen gesloopt worden, waarvoor een nieuwe opslagloods in de plaats wordt gebouwd. De ontwikkeling zal resulteren in een kwaliteitswinst voor het plangebied en de nabije omgeving en zal het historische lint niet aantasten.

 

3.4.6 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijke kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeeronveilige situaties tot gevolg.

 

Binnen de gemeente Aalsmeer is de 'Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016' van toepassing. Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

 

3.4.7 Verklaring van geen bedenkingen

De onderhavige omgevingsvergunning kan slechts verleend worden door van het geldende bestemmingsplan af te wijken zoals bepaald in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° van de Wabo. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van de omgevingsvergunning, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan is, op grond van het bepaalde in artikel 2.27, eerste lid van de Wabo en artikel 6.5, eerste lid van het Bor, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig van de gemeenteraad. Om de besluitvorming te vergemakkelijken, kan de raad een categorie of categorieën van gevallen aanwijzen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist (artikel 6.5, derde lid Bor).

 

Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad het 'Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Aalsmeer' vastgesteld. In deze beleidsnota is onder meer vastgelegd dat een vvgb niet is vereist, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten (artikel 2, eerste lid).

 

Relevantie plangebied

In de 'Gebiedsvisie Aalsmeer 2020' wordt over 'De Bovenlanden' gesproken; hier geldt het ontwikkelprincipe dat achter de woning kleinschalige bedrijvigheid kan liggen. Het initiatief sluit hierbij aan, zoals reeds beargumenteerd in paragraaf 3.4.1. De structuurvisie 'Bovenlanden Oosteinderweg' zoomt nog meer in op de locatie van en rondom het plangebied. Het plangebied valt binnen de 'ontwikkelingszone'. De functie kleinschalige bedrijvigheid in een lage milieucategorie wordt hier passend geacht. Het initiatief sluit hierbij aan, zoals reeds beargumenteerd in paragraaf 3.4.2.

 

De aangevraagde activiteit past binnen de genoemde 'Gebiedsvisie Aalsmeer 2020' en structuurvisie 'Bovenlanden Oosteinderweg'. Een vvgb is daarom niet benodigd.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Bodem

 

Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik kan benadelen.

 

Het beleid voor bodemsanering kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en in de omgevingsplannen.

 

Provinciale milieuverordening

De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.

 

Doorwerking plangebied

Middels onderhavige ontwikkeling wordt de verouderde kas en het ketelhuis vervangen door een opslagloods. Deze opslagloods heeft geen functie als verblijfsruimte, waar mensen langer dan 2 uur per dag aaneen verblijven. Er is geen blootstelling, waardoor een toets naar de bodemkwaliteit niet benodigd is.

 

 

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

 

Archeologie

In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt". Om dit te kunnen onderbouwen, dient een gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

 

De 'Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer' zet uiteen op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor eigen bodemarchief. Door bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief. In het bestemmingsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunningaanvrager heeft op het gebied van archeologische monumentenzorg.

 

Cultuurhistorie

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In het projectgebied en in de omgeving daarvan zijn dergelijke waarden niet aanwezig, zodat vanuit cultuurhistorisch besef geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.

 

Doorwerking plangebied

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze waarde geldt een hoge verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder het maaiveld en bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 geldt dat een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming. In het kader van onderhavige ontwikkeling is door Transect een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect-rapport 4636, maart 2023). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 4.

 

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de top van het veen verstoord is. Daarnaast zijn in het veen geen veraarde trajecten waargenomen. De onderliggende wadafzettingen hebben ook geen geschikte bewoningsomstandigheden geboden. Voor het plangebied geldt een lage verwachting voor de periode Neolithicum - Nieuwe tijd.

 

Vanwege de lage archeologische verwachting wordt geadviseerd om het plangebied archeologisch vrij te gevel voor de voorgenomen sloop en nieuwbouw.

 

Onderhavig onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke methoden en inzichten en is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische resten niet gegarandeerd worden. Wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Erfgoedwet te worden gemeld bij de gemeente Aalsmeer.

 

Met het oog op eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden bestaan geen belemmeringen voor de onderhavige ontwikkeling.

 

 

4.3 Water

 

Beleid en regelgeving

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening in de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatieweg EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP werkt in de geest van de Omgevingswet. Het doel van de NWP is een toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022-2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorzieningen en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.

 

Beleid waterschap

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het 'Waterbeheerplan 5 2016-2021' staat samen werken aan water centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke kosten.

Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting, zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten.

 

Dit wordt bereikt door:

 

Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sedert 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

Maar ook aan:

 

De Keur meld expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). Daarnaast is het zonder watervergunning verboden de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het desbetreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden. Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen. Ook moet een toename van verharding gecompenseerd worden door het op voorhand graven van extra oppervlaktewater. Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert de eis dat bij een toename van verharding van meer dan 500 m2, ter compensatie 15% van het extra verharde oppervlak als waterberging in de vorm van oppervlaktewater dient te worden gecompenseerd. Ook hiervoor is een watervergunning vereist.

 

Strategische samenwerkingsagenda Aalsmeer

De gemeente Aalsmeer en het Hoogheemraadschap van Rijnland werken al jaren constructief met elkaar samen. De afgelopen jaren kreeg de samenwerking onder meer vorm via het stedelijk Waterplan Aalsmeer. De gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap van Rijnland willen de samenwerking de komende jaren voortzetten in de vorm van een bestuurlijke strategische samenwerkingsagenda. Hiermee wordt een kader geboden voor de inspanningen die gericht zijn op een robuust watersysteem dat toegerust is op klimaatverandering. En dat goed beleefd wordt door diverse gebruikers.

 

Doorwerking plangebied

De onderhavige ontwikkeling betreft de vervanging van de huidige bebouwing. Het bebouwde oppervlak zal met circa 222 m2 toenemen. De toename aan verharding is kleiner dan de 500 m2 als opgenomen in de Keur, waardoor watercompensatie niet vereist is. Met betrekking tot het aspect water is het initiatief uitvoerbaar.

 

 

4.4 Flora en fauna

 

Beleidskader

De op 1 januari 2017 in werking getreden Wet natuurbescherming (Wnb) dient ter vervanging van de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet en heeft als doel te komen tot één integrale en vereenvoudigde regeling van de natuurbescherming. Hierbij is de Europese regelgeving als uitgangspunt genomen. Wanneer geen specifieke natuurbescherming in de Europese regelgeving is voorzien worden op rijksniveau regels vastgelegd, zodat een consistent, samenhangend en transparant stelsel van regels op het gebied van natuur ontstaat.

 

Gebiedsbescherming

Net als onder de hiervoor geldende wetgeving (Natuurbeschermingswet 1998) zijn in de
Wnb gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.

 

Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.

 

Soortenbescherming

De Wnb beschermt net als de hiervoor geldende wet- en regelgeving (o.a. Flora- en faunawet) vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

 

Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.

Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud en op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op de in de Wnb bepaalde belangen.

 

Doorwerking plangebied

 

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen op circa 8,7 km van het Natura 2000-gebiedde Botshol. Uit onderzoek naar stikstofdepositie ten gevolge van de uitvoering van dit project, is gebleken dat vanwege zowel de bouw- als gebruiksfase sprake is van een stikstofdepositie (afgerond op twee decimalen) van 0,00 mol/ha/jaar ter plaatse van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Botshol (zie bijlage 5). Hieruit wordt geconcludeerd dat geen negatieve effecten zijn te verwachten op Botshol ten gevolge van onderhavige ontwikkeling. Derhalve is inzake stikstofdepositie geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

 

Soortenbescherming

Er is door Adviesbureau Mertens B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 2023.4216, maart 2023). Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 6. De conclusies worden hieronder besproken.

 

In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na de realisatie van de planen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde amfibieën en zoogdieren aanwezig rond het plangebied. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Noord-Holland. Het voorkomen van en negatieve effecten op broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen wordt uitgesloten. Het voorkomen van overige beschermde soorten kan tevens worden uitgesloten.

 

Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.

 

Op grond van de bovenstaande analyse worden negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de ruimtelijke ontwikkeling aan de Oosteinderweg 291A te Aalsmeer is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

 

De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.

 

 

4.5 Geluid

 

Beleidskader

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

Doorwerking plangebied

De onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op een geluidgevoelig object. De functie heeft betrekking op een opslag. Andere geluidgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied zullen geen hinder ondervinden van onderhavige ontwikkeling. Het initiatief is in relatie tot het aspect geluid uitvoerbaar.

 

 

4.6 Luchtkwaliteit

 

Beleidskader

De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Per 15 november 2007 is voor luchtkwaliteit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de 'Wet luchtkwaliteit', het wettelijk kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In dat kader zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' van belang.

 

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor fijn stof en NO2. Voor woningen en kantoren komt die 3%-grens overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m2 BVO Bedrijvigheid wordt niet genoemd in het NIBM.

 

Doorwerking plangebied

Binnen en nabij het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofoxiden en fijn stof. De ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Er kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt.

 

 

4.7 Externe veiligheid

 

Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

 

Doorwerking plangebied

De onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een nieuwe risicobron. Tevens zijn in de omgeving van het plangebied geen risico's gelegen die invloed hebben op het plangebied. Het initiatief is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

 

 

4.8 Kabels en leidingen

 

In of langs het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels.

 

 

4.9 Verkeer en parkeren

 

Beleidskader

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het projectgebied.

 

Doorwerking plangebied

Op basis van de 'Nota Parkeernormen Gemeente Aalsmeer 2016' dient er 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo gerealiseerd te worden, uitgaande van een 'Bedrijfsfunctie (arbeidsextensief)'. Het gebouw kent een bvo van 1.572 m2, waardoor er 16 parkeerplaatsen vereist zijn. De nieuwe loods komt te liggen op het perceel Oosteinderweg 291A, welk circa 0,5 hectare aan (half) verharde ondergrond kent. Op deze (half)verharding kunnen (minimaal) 16 parkeerplaatsen gerealiseerd worden, waardoor onderhavige ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

 

Op basis van de kengetallen van het CROW dient er rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Het te realiseren gebouw zal zich doorvertalen tot 91 verkeersbewegingen per etmaal. De huidige functie komt te vervallen, welke 80 verkeersbewegingen per etmaal kende (volgens de kengetallen van het CROW). De 11 extra verkeersbewegingen per etmaal kunnen opgevangen worden binnen de bestaande capaciteit van de Oosteinderweg.

 

 

4.10 Bedrijven en milieuzonering

 

Beleidskader

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten (op milieugevoelige functies). Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vooroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten/functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

 

Doorwerking plangebied

De nieuwe opslagloods wordt gerealiseerd ter plaatse van een oude kas en ketelhuis, hetgeen een vergelijkbare functie betreft en beiden binnen milieucategorie 2 vallen. De dichtstbijzijnde gevoelige functie (wonen) is gelegen op ca. 60 m afstand. De VNG-richtafstanden worden ruimschoots gehaald.

 

 

4.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

Beleidskader

Het instrument en de procedure milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Voor alle projecten waarbij de activiteit is opgenomen in Bijlage D van dit Besluit, moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt.

 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De wijziging van dit Besluit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in deze wetgeving voor alle in het Besluit genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

 

Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

 

Doorwerking plangebied

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bekeken te worden of de ontwikkeling onder een activiteit op de zogenaamde D-lijst valt. Volgens onderdeel D11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan. Het onderhavige initiatief heeft geen betrekking op een stedelijk ontwikkelingsproject.

Voor het onderhavige plan hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt en hoeft geen m.e.r.-beoordelingsbeslissing te worden genomen. Aangezien een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is, hoeft er tevens geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

 

Tevens kan op voorhand worden vastgesteld dat er geen sprake is van 'belangrijke nadelige milieugevolgen' vanwege het plan. Uit de beschouwing van de milieu- en omgevingsaspecten in de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belangrijke nadelige invloed is op het milieu en de omgeving vanwege het plan, dan wel door het milieu en de omgeving op het plan.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van het onderhavige ruimtelijk besluit een onderzoek te worden gedaan naar de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.

 

In artikel 6.12 van de Wro is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de grond waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van die verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderzins is verzekerd.

 

De procedurekosten voor het plan worden middels de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

 

 

5.2 Juridische uitvoerbaarheid

 

Het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie G, nummer 6976, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.

 

 

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot planologische afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.

 

De stukken hebben van 27 oktober 2023 tot en met 7 december 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze naar voren gebracht. In een Nota van Beantwoording is de inhoud van de zienswijze (samengevat) weergegeven en voorzien van een antwoord. De nota is opgenomen als bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Het planvoornemen wordt economisch uitvoerbaar geacht en de maatschappelijke uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

 

Op het perceel Oosteinderweg 291A te Aalsmeer is een omgevingsvergunning aangevraagd voor 'het vervangen van de huidige kas door een opslagloods voor stille opslag'. Het voorgestelde bouwplan is niet passend binnen de gebruiksmogelijkheden van de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw' van het vigerende bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2020'.

 

In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat vanuit de diverse (milieu)aspecten geen belemmeringen naar voren zijn gekomen voor deze ontwikkeling. Het gewenste gebruik heeft evenmin onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

 

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het is geoorloofd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo. De aangevraagde omgevingsvergunning kan dan ook worden verleend.