OIAVHB Kudelstaart 2006 - Hoofdweg 76
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB10xB-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 22 december 2017 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor de realisatie van twee twee-onder-één-kapwoningen op het perceel Hoofdweg 76 te Kudelstaart (Z-2017/063224). De aanvraag voorziet in de realisatie van vier grondgebonden woningen op een perceel waar op dit moment een leegstaande woning staat. De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier). In bijlage 2 en bijlage 3 zijn de relevante bouwtekeningen van de vier woningen opgenomen.
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006' en de bestemming 'Woondoeleinden lintbebouwing', zoals bedoeld in artikel 5 van de desbetreffende planregels. Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften (zie paragraaf 2.3). Hoewel er voor het betreffende perceel tevens een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan het onderhavige initiatief niet aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid voldoen. Er is dan ook een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB10xB-VG01 (zie bijlage 4).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen in Kudelstaart in het zuidoosten van de gemeente Aalsmeer in de wijk 'Kudelstaart en Kalslagen' (zie afbeelding 1 en 2). Het betreft het perceel Hoofdweg 76. Het perceel is gelegen aan de zuidoostrand van Kudelstaart tegenover het glastuinbouwgebied. In de huidige situatie staat er een leegstaande woning op het perceel. Het perceel grenst aan de omliggende bebouwing en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Hoofdweg.
Afbeelding 1: ligging planlocatie ten opzichte van de Hoofdweg in Kudelstaart
Afbeelding 2: ligging planlocatie ten opzichte van Kudelstaart
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en omvat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De projectlocatie betreft het perceel Hoofdweg 76, kadastraal bekend als gemeente Aalsmeer, sectie D, nr. 3810 (3.449 m2). De kadastrale situatie is weergegeven in afbeelding 3.
Afbeelding 3: kadastrale situatie plangebied
In de huidige situatie staat er slechts één pand op het perceel. De rest van het perceel is onbebouwd en is grotendeels begroeid met gras. Het pand is vanaf de binnenzijde dichtgetimmerd en is al langere tijd onbewoond. In afbeelding 4 is de situatie weergegeven gezien vanaf de Hoofdweg. Zichtbaar is dat er in de huidige situatie slechts één uitrit naar de Hoofdweg aanwezig is. De bomen op het perceel zijn inmiddels gekapt.
Afbeelding 4: vooraanzicht planlocatie vanaf de Hoofdweg
2.2 De ontwikkeling
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van vier grondgebonden woningen. Het gaat om twee twee-onder-één-kapwoningen van twee bouwlagen met kap. De woningen krijgen elk hun eigen inrit vanaf de Hoofdweg met parkeerruimte voor twee auto's op eigen voorterrein. Op het voorterrein worden tevens de buitenunits van de warmtepomp ten behoeve van het gasloos bouwen geplaatst. Deze dienen, in verband met welstand, met de dichte groene kant naar de zijde van de Hoofdweg toe geplaatst te worden. Daarnaast hebben de woningen elk een eigen (vergunningvrije) garage/berging aan de zijgevel van de woning. Kopers van de woningen kunnen kiezen voor een kopersoptie, zodat deze garage als verblijfsruimte gebruikt kan worden. De vier woningen zijn gelegen op percelen van elk ca. 850 m2. Een situatieschets van de vier woningen is weergegeven in afbeelding 5. Een vooraanzicht van de bouwplannen is weergegeven in afbeelding 6.
Afbeelding 5: situatieschets van het bouwplan
Afbeelding 6: vooraanzicht van het bouwplan
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 februari 2008 en 28 oktober 2008 onherroepelijk is geworden. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van de Hoofdweg 76 te Kudelstaart is weergegeven in afbeelding 7.
Afbeelding 7: huidige situatie planlocatie
2.3.1 Planregels
In het bestemmingsplan heeft het perceel waarop de omgevingsvergunning van toepassing is de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing' (artikel 5 van de desbetreffende planregels).
Woondoeleinden Lintbebouwing
De voor 'Woondoeleinden Lintbebouwing' (artikel 5) aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten, alsmede huisgebonden beroepen, tuinen en erven, gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen en verkeersareaal.
Ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Per bouwperceel mag maximaal één woning worden gerealiseerd of indien de bouwperceelbreedte minimaal 40 meter bedraagt maximaal twee aanéén gebouwde woningen.
De maximum bouwdiepte van het hoofdgebouw bedraagt 18 meter.
De voorgevel van de woning moet in de op de plankaart aangegeven voorgevelrooilijn worden gebouwd of maximaal 5 meter daarachter.
De maximum goot- en bouwhoogte van een woning bedraagt respectievelijk 6 en 9 meter.
De afstand van de woning tot de zijdelingse bouwperceelgrens is in relatie tot de breedte van het bouwperceel en bedraagt minimaal 2 meter bij een bouwperceelbreedte van 15 meter of minder.
De maximum breedte van de woning bedraagt 12 meter.
Bij woningen met een kap mag een dakkapel worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
voor zover gelegen op het dakvlak aan de straatzijde of op het dakvlak aan de zijtuinzijde, de dakkapel niet breder mag zijn dan de helft van de breedte van het dakvlak van de woning;
de bovenzijde van de dakkapel tenminste 0,5 meter onder de noklijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;
de onderzijde van de dakkapel tenminste 0,5 meter boven de gootlijn van het dakvlak wordt gerealiseerd.
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Indien een bijgebouw aan het hoofdgebouw is geprojecteerd, bedraagt de maximum goothoogte van het bijgebouw 3 meter, waarbij het bijgebouw mag worden voorzien van een kap met hellingshoek overeenkomstig de eventuele kap van het hoofdgebouw indien het bijgebouw op het zij-erf wordt gebouwd.
Een bijgebouw kan maximaal tot op de zijdelingse grens worden gerealiseerd indien deze perceelgrens geen oever is;
Een bijgebouw dient minimaal 3 meter terugliggend ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
De maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 60 m2 bij een perceel van 400 m2 of groter, met dien verstande dat het betreffende erf voor niet meer dan 30% wordt bebouwd.
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen bedraagt 1 meter indien de erfafscheiding voor of gelijk aan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
De maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen bedraagt 2 meter indien de erfafscheiding achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.
Daarnaast zijn er binnen de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing' uitsluitend woningen toegestaan indien er tenminste twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein worden gerealiseerd.
2.3.2 Strijdigheden
Het bouwplan is in strijd met de bouwvoorschriften van de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing'.
Het plan past niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing'. Per bouwperceel mag maximaal één woning worden gerealiseerd of indien de bouwperceelbreedte minimaal 40 meter bedraagt maximaal twee aanéén gebouwde woningen. In dit geval worden er vier woningen gerealiseerd op één bouwperceel van ca. 54 meter breed. In de nieuwe situatie is er sprake van vier smallere percelen van ca. 13,5 meter breed.
Daarnaast voldoet het plan niet aan de bouwvoorschriften voor bijgebouwen binnen de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing'. Een bijgebouw (de garage/berging) dient minimaal 3 meter terugliggend ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd. In de bouwtekeningen bedraagt deze afstand slechts 2,5 meter.
Procedure
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het plan te kunnen legaliseren. Het plan valt tevens niet onder de zogenaamde 'kruimelgevallen', zodat een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo noodzakelijk is om het plan te kunnen realiseren.
2.4 Motivatie gemaakte keuzes
Ondanks de strijdigheid van het plan met de bouwvoorschriften van de bestemming 'Woondoeleinden Lintbebouwing' uit bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006', staat de gemeente Aalsmeer positief tegenover de realisatie van de twee twee-onder-één-kapwoningen aan de Hoofdweg 76 te Kudelstaart.
Er bestaan geen stedenbouwkundige bezwaren om de gewenste vier woningen te ontwikkelen. De ontwikkeling past goed binnen de bestaande bebouwing in de bebouwde kom van Kudelstaart. Ook heeft deze ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de verkeersdoorstroming op de Hoofdweg. Daarnaast sluit de bouw van de woningen aan op het voor deze locatie relevante beleid, wordt er op deze wijze een kale plek in het bebouwingslint opgevuld en worden de schaarse woningbouwlocaties in de gemeente goed benut.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
In deze ruimtelijke onderbouwing voor de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006' is rekening gehouden met het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid zoals onder andere omschreven in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot aan het jaar 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen is van invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is per 1 oktober 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op deze manier zou de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut kunnen worden. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Deze motivering borgt dat er tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, eerste lid, Bro) luidt als volgt:
"Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de 'Handreiking voor de Ladder voor duurzame verstedelijking' staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat als een 'stedelijke ontwikkeling' gezien kan worden. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen, zoals in onderhavige ontwikkeling, niet gezien kan worden als een stedelijke ontwikkeling (zie onder andere ABRvS, 18 december 2013, zaaknummer 201302867/1/R4, Weststellingwerf).
Als sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, dan wordt een uitzondering gemaakt op het begrip nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Zo oordeelde de Afdeling dat de ontwikkeling van acht woningen dermate kleinschalig is, dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS, 24 december 2014, zaaknummer 201405237/1/R2, Wijchen). In het onderhavige geval gaat het om de realisatie van vier woningen, waarmee ook hier gelet op Afdelingsjurisprudentie moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het begrip 'woningbouwlocatie' (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in artikel 1.1.1, Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op voorgaande jaren voorziet dit initiatief niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro.
De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het rijksbeleid en de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2012)
Het oorspronkelijke 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' (Lib) stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het Lib is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die voortkomt uit artikel 8.4 van de Wet Luchtvaart. Met het Lib wordt in kaartmateriaal een beperkingengebied vastgesteld. Het Lib bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen worden gesteld ten aanzien van de bebouwing en het grondgebruik, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidbelasting in verband met de nabijheid van luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het Lib in werking getreden (zie Staatsblad nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radaradvies heeft afgegeven. Het instrument 'radaradvies' is een nieuw instrument naast de reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het Lib.
De genoemde beperkingen betreffen:
De bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
De bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
De maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
Een bestemming die, of een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het Lib gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en de grens van maximaal 3 woningen in het lint. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe Lib geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied zal een verbod op nieuwe woningbouwlocaties worden verankerd in het Lib.
Relevantie plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het beperkingengebied voor hoogte van het Lib en net buiten het beperkingengebied voor bebouwing. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2a van het Lib zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. Deze hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. In het kader van het Lib geldt hier een toetsbouwhoogte van 96 meter. De toetshoogte in verband met het functioneren van radarapparatuur bedraagt 56 meter. De maximale hoogte van het bouwplan bedraagt 9 meter en het plan is daarmee ruim passend binnen de toetshoogtes van het Lib.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel de visie uiteindelijk te realiseren en door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten. Hiermee blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040'. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.
Op 23 april 2018 hebben Provinciale Staten de meeste recente Provinciale
Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze is per 1 mei 2018 in werking
getreden. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (hoofdstuk 2, artikelen 5a t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is (hoofdstuk 4, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de groene ruimte (hoofdstuk 5), de blauwe ruimte (hoofdstuk 6) en energie (hoofdstuk 7).
Regels voor het gehele grondgebied
Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1,
onder i, van het Bro) zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren in
overeenstemming is met regionale afspraken (artikel 5a). Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te
concretiseren. Artikel 2 van deze regels beschrijft waaraan regionale
woningbouwafspraken dienen te voldoen. Regionale woningbouwafspraken:
betreffen de woningbouwlocaties in kwantiteit, kwaliteit en fasering per gemeente (woningbouwmonitor);
geven op kaart de locatie buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) aan;
worden overeengekomen door de colleges van de gemeenten binnen de regio;
zijn onderwerp van monitoring;
kunnen worden bijgesteld als daar aanleiding voor is.
Uitgangspunt is dat de regionale afspraken zijn gebaseerd op het Regionaal Actie
Programma Wonen (RAP).
Zoals is gebleken uit paragraaf 3.1.1, is de onderhavige ontwikkeling van vier grondgebonden woningen te kleinschalig om te spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Afstemming met de regio is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.
Regels met betrekking tot energie
Artikel 33 van de PRV stelt dat bestemmingsplannen (of afwijkingsbesluiten) voor onder andere woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan (inzet van) energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, warmte-koudeopslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Daarnaast dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Relevantie plangebied
De provinciale beleidsregels vanuit de PRV vormen geen beperking voor de realisatie van vier woningen aan de Hoofdweg 76 te Kudelstaart. In paragraaf 4.8 van deze ruimtelijke onderbouwing volgt een toelichting op welke wijze binnen dit plan met het aspect energie en duurzaam bouwen is omgegaan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele beleid voor de gemeente Aalsmeer is vastgelegd in de 'Gebiedsvisie Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit 2020' (vastgesteld op 26 november 2009). De gebiedsvisie heeft de status van een structuurvisie in de het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In de gebiedsvisie is ervoor gekozen om het accent te leggen op behoud en versterking van het dorpse karakter binnen de gemeente. Door daarbij de unieke kwaliteiten van Aalsmeer als basis te nemen voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, wordt gekozen voor een duurzaam ontwikkelingsperspectief. Incidenteel is daarbij ook ruimte voor vernieuwende ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de unieke kwaliteiten van Aalsmeer.
In de gebiedsvisie is de Hoofdweg aangewezen als een lintstructuur. Volgens de gebiedsvisie wordt in de linten vanouds vooral gewoond, vaak in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid aan huis. Het is van belang om het bestaande karakter van deze lintstructuren met kleinschalige bebouwingspatronen te waarborgen. In de linten bestaat een grote mate van diversiteit in bebouwings- en begroeiingsdichtheid. Deze afwisseling in openheid en dichtheid moet behouden blijven. Daarnaast is er sprake van een veelzijdigheid aan straatbeelden. Dit beeld wordt verkregen door:
verschillende soorten van overwegend kleinschalige woonbebouwing met gevarieerde gevelbeelden;
een verscheidenheid aan bebouwingsrichtingen;
veelvuldig verspringingen in de rooilijn;
onregelmatige en in grootte variërende ruimtes tussen de bebouwing;
veel verschillende soorten erfbeplantingen en -afscheidingen.
Dit alles levert een karakteristiek en gedifferentieerd beeld op dat bij nieuwe ontwikkelingen als uitgangspunt gehanteerd moet worden. Daarbij dient veralgemeende architectuur met zogenaamde 'cataloguswoningen' als minder passend te worden ervaren.
Vandaar dat wordt ingezet op de lijn dat verdergaande schaalvergroting moet worden voorkomen (tenzij er sprake is van specifieke plaatsgebondenheid) en dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven (nieuwbouw of uitbreiding) vormen de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormig karakter van de linten, de haakse landschappelijke structuren en de doorzichten naar het achterliggende polderlandschap hierbij belangrijke elementen in het afwegingskader.
Relevantie plangebied
Het voorliggende initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020. De locatie Hoofdweg 76 is gelegen in een gebied dat op de gebiedsvisiekaart is aangewezen als 'Wonen'. Door op het vrijgekomen perceel vier woningen te realiseren blijft de lintstructuur en de woonfunctie van het lint bewaard.
3.3.2 Nota lintenbeleid
Op 22 december 2011 heeft de gemeente Aalsmeer de notitie 'Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten van de gemeente Aalsmeer' vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van de beleidsnotitie vastgesteld. Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. Daarnaast zijn in dit beleid de stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden opgenomen waaraan nieuwe woningen in het lint moeten voldoen.
In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.
De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn niet altijd in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.
De Hoofdweg is een planmatig aangelegd lint. Planmatig aangelegde linten zijn veelal linten die na de droogmaking van een polder zijn aangelegd. Vervolgens zijn er planmatig wegen aangelegd. Het grote verschil met de historische linten is dat de wegen van de planmatig aangelegde linten kaarsrecht zijn. Deze linten hebben strakke lijnen in hun landschappelijke structuur. Aan de Hoofdweg staan de woningen evenwijdig aan de (weg)ontginningsas, is een diversiteit aan bebouwingsdichtheden en een diversiteit aan architectuur. Een groot deel van de bebouwing aan de Hoofdweg is nog in gebruik als voorterrein van bestaande glastuinbedrijven. Aan de Aalsmeerse kant loopt de Hoofdweg voor een deel langs de bebouwde kom van Kudelstaart. Langs deze gehele zijde is (incidenteel) lintbebouwing aanwezig. Ter hoogte van de bebouwde kom van Kudelstaart is complexgewijs aaneengesloten woonbebouwing aanwezig.
Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de verschillende linten specifieke uitgangspunten opgenomen.
Relevantie plangebied
In het lintenbeleid is in het algemeen toetsingskader opgenomen dat een vrijstaande woning gebouwd mag worden op een kavel met een breedte van tenminste 25 meter en een twee-onder-één-kapwoning op een kavel met een breedte van tenminste 40 meter. In het specifiek toetsingskader is opgenomen dat hiervan kan worden afgeweken indien de stedenbouwkundige situatie daarvoor aanleiding geeft. Hiervoor gelden de volgende specifieke voorwaarden:
De kavelbreedte voor een vrijstaande woning, ter hoogte van de voorgevelrooilijn, dient tenminste 18 meter te bedragen, de kavelbreedte voor een dubbel woonhuis, ter hoogte van de voorgevelrooilijn tenminste 26 meter;
De frontbreedte van het hoofdgebouw inclusief aan-, uit- en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van de kavelbreedte;
De kavel met afwijkende kavelbreedte dient onderdeel uit te maken van een reeks van kavels met diezelfde afwijkende kavelbreedte, doel is dat de nieuw te bouwen woningen zich voegen in de bebouwingsritmiek van het bestaande lint, dan wel het deel van het bestaande lint.
Dit bouwplan voldoet aan bovenstaande specifieke voorwaarden uit het lintenbeleid.
Daarnaast staat in het algemene toetsingskader van het lintenbeleid beschreven dat de gemeente in zijn algemeenheid een gedifferentieerd en afwisselend straatbeeld nastreeft. Dit houdt in dat twee of meer identieke woningen naast elkaar niet gewenst zijn (met uitzondering van twee-onder-één-kapwoningen) en de rooilijn afwisselend dient te zijn. Van belang hierbij is dat de nieuwe woningen aansluiten op het bestaande lint. Aan de Hoofdweg, ter hoogte van de planlocatie (bebouwde kom Kudelstaart), wordt de bebouwing gekenmerkt door seriematige woningbouw in plaats van de voor lintbebouwing kenmerkende vrijstaande individuele bebouwing. Het onderhavige plan sluit hiermee, ondanks de vier identieke woningen, passend aan op de ruimtelijke kenmerken van de bebouwing aan de Hoofdweg in de bebouwde kom van Kudelstaart.
Het onderhavige initiatief voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het lintenbeleid van de gemeente Aalsmeer.
3.3.3 Woonagenda 2016-2020
In de 'Woonagenda 2016-2020' zijn de speerpunten van de gemeente Aalsmeer op het gebied van wonen beschreven. Het Aalsmeerse woonbeleid is vastgelegd in de 'Woonvisie Aalsmeer 2011-2020'. In november 2013 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden. De doelstellingen uit de oorspronkelijke visie waren nog steeds van kracht, maar met name in de uitvoering waren een aantal aanpassingen noodzakelijk. In deze actualisatie is ook een herijking in 2015 toegezegd, waaruit de Woonagenda 2016-2020 is voortgekomen.
De missie met betrekking tot het Aalsmeerse woonbeleid is dat het op dit moment goed wonen is in Aalsmeer en dat de gemeente dat zo wil houden. Kwaliteit van het woningaanbod staat hierbij voorop, maar deze woningen moeten ook bereikbaar zijn voor mensen voor wie dat - vanwege bijvoorbeeld financiën of gezondheid - niet vanzelfsprekend is. De gemeente Aalsmeer zal een beheerste groei van het aantal woningen doormaken, waardoor de aandacht wordt verlegd naar het bestaande woningaanbod.
De verwachting is dat de druk op de woningmarkt in Aalsmeer de komende jaren verder zal toenemen. Vanuit regionaal perspectief is Aalsmeer een gemeente die bij uitstek geschikt is voor de huisvesting van gezinnen. De vele eengezinswoningen in Aalsmeer passen in dit beeld. Tegelijkertijd heeft dit binnen Aalsmeer geleid tot een tekort aan woningen voor andere doelgroepen, waaronder met name jongeren en senioren. De bestaande en nieuwe beperkingen vanuit natuur, landschap en vooral het Luchthavenindelingbesluit (Lib) maken dat Aalsmeer slechts beperkt nieuwe woningen kan toevoegen. De beschikbare ruimte dient dan ook goed benut te worden.
Relevantie plangebied
Dit bouwplan maakt op een efficiënte manier gebruik van de ruimte die vrijkomt bij de sloop van de huidige bebouwing. De bestaande enkele woning maakt plaats voor vier woningen. Hierdoor wordt de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied optimaal benut en krijgt de gemeente Aalsmeer de mogelijkheid om ondanks de beperkingen het woningaanbod binnen de bebouwde kom van Kudelstaart uit te breiden.
3.3.4 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan
Op 25 januari 2007 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de 'Kadernota Verkeer en Vervoer' vastgesteld. Hierin staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het Aalsmeers Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). Het AVVP 'Leefbaar en bereikbaar' (GoudappelCoffeng, oktober 2009) heeft als doel 'het verkrijgen van een evenwichtig infrastructureel netwerk van Aalsmeer, waardoor functies in Aalsmeer middels verschillende modaliteiten goed bereikbaar zijn, de inrichting van het netwerk veilig is en dat overlast veroorzaakt door verkeer in Aalsmeer wordt beperkt. Het AVVP is op 3 december 2009 door de gemeenteraad vastgesteld.
De ontwikkeling van de verkeersstructuur vindt plaats binnen de kaders van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Concreet is dit vertaald in drie doelstellingen: het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerswijzen, het zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving en het zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat. Naar aanleiding van het Aalsmeers Verkeer- en Vervoerplan is de maximumsnelheid op de Hoofdweg in Kudelstaart verlaagd van 70 km/uur naar 50 km/uur.
3.3.5 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016
Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De vorige cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeers Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.
De beperkte en verouderde informatie met betrekking tot parkeernormen uit het AVVP vormt de aanleiding voor het opstellen van de Nota Parkeernormen Aalsmeer (vastgesteld op 6 oktober 2016). De uitgangspunten van deze Nota Parkeernormen Aalsmeer zijn als volgt:
Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen dient zorgt te dragen voor de realisatie van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
Een bouwinitiatief of een functiewijziging van een locatie mag geen parkeerproblemen en verkeersveiligheidsproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten.
De Nota Parkeernormen is van toepassing op ruimtelijke plannen voor nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie(s) voor zover zij van invloed zijn op het parkeren.
Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteits- en bereikbaarheidsplan en een goede motivatie waarom met minder of meer parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen kan worden. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de omgevingsvergunning op basis van deze motivatie gemotiveerd afwijken van de parkeernorm.
De parkeernormen in deze nota gelden voor nieuwe aanvragen vanaf 1 november 2016. De oude parkeernormen uit het AVVP komen vanaf die datum te vervallen, tenzij hiernaar nog in oude bestemmingsplannen wordt verwezen. Het zal hier gaan om een zeer tijdelijke situatie, omdat de nieuwe normen via een paraplubestemmingsplan van kracht worden verklaard op alle vigerende bestemmingsplannen.
Het is mogelijk specifieke parkeernormen op te nemen in bestemmingsplannen, die afwijken van de nota. De normen uit de nota zijn dan richtinggevend.
Indien in het voortraject normen zijn vastgesteld in het programma van eisen wordt aan deze normen vastgehouden.
Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er meer mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.
Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor wordt geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.
Relevantie plangebied
Voor dit initiatief is van belang dat er wordt voldaan aan het in de Nota Parkeernormen opgenomen vereiste van parkeren op eigen terrein en het gegeven dat er minimaal twee parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd. Het initiatief voorziet in deze vereisten en is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen van de gemeente Aalsmeer.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Wet bodembescherming
Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dit wel het geval, dan spreken wij van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn gesaneerd worden of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd zodat de verontreiniging geen risico meer vormt.
De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. We spreken dan van een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is. Het loont wel te saneren wanneer er toch al grondwerkzaamheden plaatsvinden. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient dan ook gemeld te worden bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied).
Procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2013. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium. Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht indien er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat. Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken. De ontgravingskaart wordt bij ruimtelijke onderbouwingen voor bestemmingsplannen en bij aanvragen voor omgevingsvergunningen geaccepteerd als bewijsmiddel ten aanzien van de achtergrondconcentraties.
Is de locatie verdacht, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en indien nodig een nader onderzoek conform NTA5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties die gerelateerd zijn aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddelen hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer. De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn 'Industrie', 'Wonen' en 'Overig'. De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse. De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen.
De toepassingskaart geeft aan, aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.
Provinciale milieuverordening
Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort.
De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet.
Relevantie plangebied
Het plangebied aan de Hoofdweg 76 is voorheen in gebruik geweest als veehouderij, waarvan de bedrijfsgebouwen omstreeks 1985 zijn gesloopt. Een groot deel van de locatie was destijds voorzien van een asfalt- c.q. betonverharding.
Op basis van eerder verkennend bodemonderzoek (opgesteld door Almad Eco BV, d.d. 2 oktober 2012, kenmerk 120909, zie bijlage 5) bestaat er een redelijk vermoeden dat ter plaatse van de huidige woning sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming. De tussenwaarden voor lood, zink en PAK in de grond worden overschreden.
Na de uitvoering van dit verkennende onderzoek zijn er in 2013 grondwerkzaamheden op de planlocatie uitgevoerd. Mogelijk is er destijds bij de grondwerkzaamheden zelfs gehandeld in strijd met de zorgplicht (artikel 13, Wet bodembescherming). Geconcludeerd kan worden dat het verkennende onderzoek uit 2012 niet meer als representatief voor de bodemkwaliteit kan worden beschouwd.
Er wordt dan ook geadviseerd om een nieuw volledig verkennend onderzoek uit te voeren, inclusief een onderzoek naar de ondergrondse brandstoftank die bij het onderzoek van Almad Eco BV (d.d. 2 oktober 2012) is aangetroffen. Daarnaast wordt geadviseerd om een verkennend onderzoek naar asbest op het terrein uit te voeren, waaronder een maaiveldinspectie nadat de groenopslag voldoende is verwijderd.
Conform artikel 6.2c, eerste lid, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning niet eerder in werking treden dan nadat:
op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet bodembescherming (Wbb), in samenhang met artikel 37, eerste lid, Wbb, is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden;
op grond van artikel 39, tweede lid, Wbb, met het saneringsplan (bedoeld in artikel 39, eerste lid, Wbb) is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of;
een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, Wbb, is gedaan en de bij of krachtens artikel 39, vierde lid, Wbb, gestelde termijn is verstreken.
De omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten met betrekking tot een gebouw waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven treedt niet in werking indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omgevingsvergunning treedt in dat geval pas in werking wanneer het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat met spoed moet worden gesaneerd, als het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, of als er een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen) is gedaan.
4.2 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Relevantie plangebied
Er is sprake van een toename van verharding of bebouwing op het perceel Hoofdweg 76 te Kudelstaart. In de regels van de 'Keur 2017' van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) staat beschreven dat het verboden is om zonder Keurvergunning meer dan 1.000 m2 verhard oppervlak aan te brengen. In dit plan wordt minder dan 1.000 m2 aan verharding toegevoegd, waardoor er geen vergunning vanuit het Waterschap AGV benodigd is. Daarnaast is de aanvrager niet verplicht om watercompensatie aan te brengen.
Het plan is gelet op voorgaande uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.
4.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder (Wgh) en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart (Wlv) en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit (Lib). Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeurswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om een zogenaamd hogere waarde besluit vast te stellen. Daarnaast dient er in dat geval onderzoek gedaan te worden naar de geluidwering van de desbetreffende woningen. Voor het onderhavige initiatief is het volgende relevant met betrekking tot geluidhinder.
Wegverkeer
Er dient inzicht gegeven te worden in de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. Wanneer er sprake is van de aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Lib in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rondom de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal zones onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om onder andere een geluidssloopzone en een beperkingengeluidszone. Deze bepalingen moeten in bestemmingsplannen worden verwerkt.
Relevantie plangebied
In opdracht van Van Wengerden & Visser heeft M+P raadgevende ingenieurs BV een akoestisch onderzoek verricht, gericht op de geluidbelasting en geluidwering van de vier geplande woningen aan de Hoofdweg 76 te Kudelstaart (kenmerk: M+P.WENG.17.02.1 rev. 1, d.d. 21-02-2018). Dit onderzoek is weergegeven in bijlage 6.
Het plan betreft vier woningen gelegen op circa 25 meter van de wegas van de Hoofdweg. De wettelijke rijsnelheid op de Hoofdweg bedraagt 50 km/u. Er dient derhalve getoetst te worden of voldaan wordt aan de Wet geluidhinder en aan het gemeentelijk geluidbeleid. Het bouwplan betreft vier woningen van twee bouwlagen hoog met kap. Op de begane grond en op de eerste verdieping komen verblijfsruimten. Omdat het plangebied gelegen is vlak buiten het beperkingengebied bebouwing van het Lib hoeft het luchtvaartlawaai niet meegenomen te worden in het akoestisch onderzoek.
Ten gevolge van de Hoofdweg wordt de voorkeurswaarde met maximaal 5 dB overschreden ter plaatse van de voorgevel van bouwnummer 1 en 2 (53 dB (Lden)). Bij bouwnummers 3 en 4 bedraagt de geluidbelasting maximaal 52 dB (Lden), omdat bij deze woningen in mindere mate sprake is van reflecties van geluidsgolven tegen de overliggende bebouwing. Op de zijgevels en de achtergevel vindt geen overschrijding van de voorkeurswaarde plaats. Dit zijn geluidsluwe gevels. Hiermee wordt tevens voldaan aan de voorwaarden vanuit het gemeentelijk beleid met betrekking tot een geluidsluwe gevel.
Vanuit landschappelijk oogpunt is het niet wenselijk om geluidsreducerende maatregelen te nemen in de vorm van geluidsschermen. Daarnaast kan op voorhand worden gesteld dat de aanleg van geluidsreducerend asfalt voor vier woningen niet kosteneffectief is.
Voor het bouwplan dient derhalve door het college een hogere waarde vastgelegd te worden. Het besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder is opgenomen als bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing. De bijbehorende vereiste karakteristieke geluidwering van de gevels bedraagt ≥ 25 dB. Teneinde de benodigde geluidwering te realiseren zijn bij de verblijfsruimten voorzieningen nodig. De geluidwerende voorzieningen moeten conform hoofdstuk 7 uit het akoestisch rapport worden toegepast of op een gelijkwaardige manier. Deze voorzieningen bestaan onder andere uit de toepassing van suskasten en een goede kier- en naaddichting.
Het aspect geluid vormt gelet op voorgaande geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16, Wm, geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
Een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het project zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
De jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
Voor fijnstof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
De 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als er rekening wordt gehouden met de zogenaamde zeezoutaftrek);
Voor PM2,5-deeltjes zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dit geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen. In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met bijbehorende maximale omvang aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze regeling valt, is een verdere toetsing aan de grenswaarden niet benodigd.
Relevantie plangebied
In 2008 is onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd voor de gehele gemeente Aalsmeer. In het onderzoek is destijds niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel, maar op basis van dit onderzoek kan wel worden gesteld dat er op voorhand geen knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit te verwachten zijn.
De ontwikkeling is ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen als een categorie die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als NIBM-categorie is aangewezen: een woningbouwontwikkeling van maximaal 1.500 woningen, met één ontsluitingsweg. Met dit project worden vier woningen mogelijk gemaakt. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek is hier niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit staat daarmee de uitvoering van dit initiatief niet in de weg.
4.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de bouw van de vier woningen gaat het in beginsel om kwetsbare objecten, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten zijn vermeld.
Relevantie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of een opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is in dit geval niet nodig.
4.6 Ecologie
Op 1 april 2002 respectievelijk 25 mei 1998 zijn de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Doel van deze wetten is bescherming van de dier- en plantensoorten en hun leefgebieden in Nederland. Tegelijkertijd vormen deze wetten de implementatie van verschillende Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).
De Flora- en faunawet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van Economische Zaken. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Watersnip Advies een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Hoofdweg 76 te Kudelstaart (kenmerk: 17A077, d.d. februari 2018). Dit onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 8.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen nader ecologisch onderzoek benodigd is. Er is geen ontheffing van de Flora- en faunawet of een verklaring van geen bedenkingen nodig. Wel moet er rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels. Bij aanvang van de werkzaamheden tijdens het broedseizoen - globaal van half maart tot medio augustus - dient dan ook een inspectie uitgevoerd te worden ten aanzien van eventuele broedende vogels op de planlocatie.
Daarnaast is gebleken dat de beschermde rugstreeppad voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1 km). Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden wordt het plangebied mogelijk geschikt als voortplantings- en overwinteringsgebied voor de rugstreeppad. Geadviseerd wordt dan ook om te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal vanaf half april tot augustus) water stagneert, waardoor er plassen en poelen ontstaan waarin de rugstreeppad zijn eieren kan afzetten. Tevens dient voorkomen te worden dat grond voor langere tijd braak ligt gedurende de overwinteringsperiode van de padden (globaal van november tot maart), zodat het ingraven van padden voor overwintering voorkomen kan worden.
Gelet op voorstaande is het initiatief ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar.
4.7 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dit doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn geworden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.
Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol gebied of als onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de gestelde archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'de verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer deze kosten onredelijk hoog zijn. Het principe dat de veroorzaker betaalt, geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat hierbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.
Het rijk is ook bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Relevantie plangebied
Het plangebied is niet gelegen in een zone waar archeologisch onderzoek benodigd is. Gelet op voorgaande is het initiatief ten aanzien van archeologie uitvoerbaar en dient er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.8 Energie en duurzaam bouwen
Samen met de andere gemeenten die hebben bijgedragen aan het Regionaal Actieprogramma Wonen maakt de gemeente Aalsmeer zich sterk voor een duurzame woningmarkt. Dit betekent een duurzame woningmarkt ten aanzien van materiaalgebruik en energiebesparing met voldoende woongenot, waarbij woonlasten kunnen worden teruggedrongen. Rond duurzaamheid en wonen zijn op diverse beleidsniveaus doelstellingen geformuleerd en worden initiatieven ontplooid en gefaciliteerd. De gemeente Aalsmeer stelt in haar woonagenda dat ze een gemeente wil zijn met duurzame en kwalitatief goede woningen.
Een belangrijk aandachtspunt bij nieuwbouw en renovatie is dat het energiegebruik zoveel mogelijk gereduceerd wordt door middel van isolatie en het efficiënt inzetten van installaties. Daarnaast is aandacht voor duurzame opwekking van energie gewenst. Dit wordt binnen het Bouwbesluit getoetst. De gemeente hecht er aan dat voor bewoners de mogelijkheid wordt geboden zelf verdergaande maatregelen te treffen waarmee energieneutraliteit te bereiken is. De initiatiefnemer van dit project heeft aangegeven zonnepanelen aan te gaan brengen op de daken. De vier woningen worden uitgerust met acht zonnepanelen (330 Wp per paneel) per woning. Verwarming en koeling van de woningen zal plaatsvinden door middel van een warmtepomp (op buitenlucht). Deze duurzame aanpassingen kunnen bijdragen aan het behalen van de duurzaamheidsambities van de gemeente Aalsmeer.
Deze duurzaamheidsambities van de gemeente Aalsmeer zijn te vatten onder drie pijlers: inclusieve stad, circulaire economie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen. De gemeente spreekt haar ambitie uit om in het jaar 2040 een fossielonafhankelijke gemeente te zijn. Hieronder wordt verstaan dat de gemeente voor de benodigde energie geen gebruik maakt van fossiele brandstoffen, maar inzet op energiebesparing en duurzame energieopwekking in de regio.
Relevantie plangebied
Naar verwachting zal de uitvoering van het nationale klimaatbeleid leiden tot het niet meer beschikbaar zijn van aardgas tijdens de gebruiksperiode van de in het plangebied te realiseren woningen. Het voorkomen van een nieuwe aardgasaansluiting voor nieuwbouwwoningen is daarom te prefereren. Het bouwplan voor Hoofdweg 76 zal volledig gasloos zijn en het plan sluit hiermee aan op de duurzaamheidsambities van de gemeente Aalsmeer en het huidige kabinet.
Voor nieuwbouwwoningen is vanaf 1 januari 2015 een Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van maximaal 0,4 vereist volgens het Bouwbesluit. Deze EPC is de maat voor energiezuinigheid van woningen en utiliteitsgebouwen. De vier geplande woningen hebben elk een EPC van 0,26 en voldoen daarmee ruimschoots aan de eis vanuit het Bouwbesluit. Daarnaast zal 67% van de totale gebruikte energie in de woningen hernieuwbare energie zijn, in plaats van fossiele energie.
4.9 Verkeer en parkeren
In de parkeerbehoefte wordt geheel op eigen terrein voorzien. Per woning worden twee parkeerplaatsen aangelegd in de voortuinzone, waarmee wordt voldaan aan de uit de Nota Parkeernormen 2016 voortvloeiende vereisten. Wel is het van belang om hierbij rekening te houden met de voorschriften vanuit het lintenbeleid van de gemeente. In de voortuinzone van woningen in bebouwingslinten is geen erfbebouwing (waaronder carports) toegestaan. De vier woningen worden ontsloten door middel van eigen uitritten op de Hoofdweg.
Voor de berekening van de verkeersgeneratie veroorzaakt door de vier woningen kan gebruik worden gemaakt van CROW-publicatie 317. De publicatie gaat in op parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor ongeveer honderd bestemmingen. Conform deze publicatie is het gebied aan te merken als een niet stedelijk gebied/rest bebouwde kom. Op basis van deze typebepaling kan voor één woning worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van ongeveer zeven motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daarmee, bedraagt de extra verkeersgeneratie ten behoeve van de vier woningen ongeveer 28 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Gelet op de relatief geringe toename van het aantal verkeersbewegingen en het feit dat deze extra verkeersgeneratie zal opgaan in het bestaande verkeersbeeld ter plaatse zullen deze extra verkeersbewegingen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Gelet op voorgaande bestaan er ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
4.10 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Wettelijk kader
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een m.e.r. doorlopen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging houdt in dat B&W voortaan ook een besluit moeten nemen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
Het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.;
De omvang van al die activiteiten ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).
Door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld of er een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld.
Toetsing
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingstraject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met:
een oppervlakte van 100 hectare of meer;
een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer, of;
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het voornemen om vier woningen te realiseren ligt (ver) onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan moet bekeken worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Gevoelig gebied
De projectlocatie is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. De locatie is daarnaast zodanig ver verwijderd van een Natura 2000-gebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Tevens ligt het niet in de buurt van het Natuurnetwerk Nederland of overig beschermd natuurgebied. De projectlocatie behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.
Milieugevolgen
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de vorige paragrafen zijn verschillende milieueffecten beschouwd, waaronder geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de vier woningen geen nadelige milieugevolgen heeft. Er spelen geen andere ontwikkelingen (voorkomend op de D-lijst uit het Besluit m.e.r.) in de nabijheid van het plangebied. Daarnaast wordt opgemerkt dat de bodem op de planlocatie, indien ernstig verontreinigd, gesaneerd dient te worden alvorens de omgevingsvergunning in werking kan treden.
Conclusie
Gelet op vorenstaande hoeft er geen milieueffectrapportage te worden opgesteld voor de ontwikkeling van vier woningen aan de Hoofdweg 76 te Kudelstaart.
4.11 Belangenafweging
Schaduwwerking
Gelet op de grootte, hoogte en ligging van de woningen ten opzichte van de belendingen en de omliggende woningen is er geen sprake van schaduwwerking op naastgelegen percelen.
Aantasting privacy
De woningen staan op voldoende afstand van de erfgrens en bevatten aan de zijgevel enkel op de begane grond ramen. Er is hierdoor geen sprake van aantasting van de privacy van omwonenden.
Conclusie
Er worden geen belangen van derden geschaad door dit bouwplan.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.1.1 Inspraak
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder de omgevingsvergunning (bijlage 9) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze in te dienen.
De termijn van inzage liep van 20 juli tot en met 30 augustus 2018. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.1.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale- en rijksdiensten en andere instanties op 19 juli 2018.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 6 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat de ontwerp omgevingsvergunning geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
Waternet
De instanties welke staan vermeld onder 1 en 2 hebben niet gereageerd.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie D, nr. 3810, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Sinds 1 juli 2008 is de gemeente op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhalen van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit kostenverhaal verzekerd is.
Om gemaakte kosten te verhalen dient, gelet op artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen (zie artikel 6.2.1 Bro).
Voorliggend project voorziet in de bouw van vier woningen en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld. In afwijking hiervan hoeft er geen exploitatieplan vast te worden gesteld, indien:
Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
Het stellen van eisen, regels of een uitwerking van niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op de ontwikkelende partij. Het is niet nodig een tijdvak, fasering of regels, dan wel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Voor het perceel Hoofdweg 76 te Kudelstaart is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van twee twee-onder-één-kapwoningen (inclusief aangrenzende garage/berging). Deze woningen passen niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006'.
Het initiatief kan met gebruikmaking van de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3° Wabo worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verbiedt het uitvoeren van een project zonder omgevingsvergunning. Als een project in strijd is met een bestemmingsplan, bestaat de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) om af te wijken van het bestemmingsplan door een projectafwijkingsbesluit te nemen. Voordat het college dit besluit kan nemen, moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. De gemeenteraad kan de afweging of voor een project van het geldende bestemmingsplan mag worden afgeweken ook overlaten aan het college. Het verstrekken van een verklaring van geen bedenkingen kan de gemeenteraad niet delegeren aan het college. Wel kan de gemeenteraad categorieën aanwijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Het onderhavige initiatief is opgenomen in de lijst die de Aalsmeerse raad in dat kader heeft aangewezen. Er is voor dit initiatief dan ook geen verklaring van geen bedenkingen benodigd.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en met het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er, afgezien van de bodemkwaliteit, geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan. De juridische, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid zijn tevens gewaarborgd.
Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is om toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo en voor het bouwplan de omgevingsvergunning te verlenen. Vanwege de noodzaak voor verder bodemonderzoek en indien nodig bodemsanering (zie paragraaf 4.1) treedt de omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging die met spoed moet worden gesaneerd, als het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, of als er een BUS-melding is gedaan.