Plan: | OIAVHB 'Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o.-'Woonarken'-recreatiewoning Uiterweg 417c |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0358.OIAVHB09xW-VG01 |
Op het perceel kadastraal bekend gemeente Aalsmeer H2199 is een oud recreatieverblijf aanwezig. De recreatiewoning staat op de kop van het eiland en is feitelijk een combinatie van een op het land neergelegd woonschip met aanbouw. De nieuwe eigenaar van het perceel heeft het voornemen het bestaande gebouw te verwijderen en een nieuwe recreatiewoning te realiseren. Hij heeft daartoe op 31 juli 2015 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend.
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en de bestemming "Natuur" en het bestemmingsplan "Woonarken" met de bestemming "Water-Verblijfsrecreatie". Het bouwplan is hiermee in strijd. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel in de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing te voorzien, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.
Het bouwplan heeft betrekking op het eiland gelegen voorbij het eindpunt van de Uiterweg. Het eiland markeert de plaats waar de Haarlemmerringvaart overgaat in het open water van de Westeinderplassen. De recreatiewoning is gelegen op de kop van het perceel aan de Haarlemmerringvaart. Het besluitgebied omvat het gehele eiland.
figuur: globale ligging projectlocatie
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden die vanuit het ruimtelijke beleid en wet- en regelgeving aan de ontwikkeling worden gesteld. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de eindconclusie.
Het eilandje waarop dit project ziet is gelegen aan het einde van de Uiterweg en vormt de natuurlijke afscheiding tussen de naastgelegen jachthaven en de Westeinderplassen. Het perceel heeft met een breedte en lengte van ca. 30 respectievelijk 80 meter een oppervlakte van ca. 2400m2.
afbeelding: luchtfoto eiland
De huidige recreatiewoning staat op de kop van het eiland aan de zijde van de Haarlemmerringvaart. De woning geeft een vervallen en rommelige aanblik, maar staat verscholen achter de begroeiïng langs de Haarlemmerringvaart en is vanaf het water nauwelijks te zien. De woning is uitgevoerd in hout met bruin en roodtinten en heeft een bitumen dakbedekking.
afbeelding: huidige recreatiewoning.
Met uitzondering van de bestaande recreatiewoning is het eiland voor het overige onbebouwd. Het bestaat grotendeels uit grasveld omzoomd met struikgewas en bomen. Het eiland is ontsloten op de Uiterweg door een steiger die via de naastgelegen jachthaven toegang geeft tot de Uiterweg.
De nieuwe eigenaar van het eiland wil de bestaande recreatiewoning afbreken en vervangen door een nieuwe, moderne en comfortabele woning. Het streefbeeld is een hoogwaardige architectonische vormgeving, waarbij een goede landschappelijke inpassing centraal staat. De eigenaar heeft met dat doel een hierin gespecialiseerde architect aangezocht.
De nieuwe woning is geprojecteerd op dezelfde plek op het eiland als de huidige woning. Bij het ontwerp van de woning is gekozen voor een hoogwaardige architectuur en een benadering, waarbij de relatie tussen binnen en buiten centraal staat en het landschap als integraal onderdeel van het gebouw wordt gezien. Deze benadering heeft geleid tot een bijzonder ontwerp dat nog het meest aan een hoefijzer doet denken en gekenmerkt wordt door afwisseling van hoog en laag en groot en klein. De woning bestaat uit een wat hoger middendeel met haaks daaraan vastgebouwd een lager gedeelte. Het middendeel heeft een verdiepingsvloer. De woning heeft schuine daken met verschillende hellingsvlakken met een hellingshoek van ca. 35o. De nokhoogte in het middendeel is 5,9 meter met een variabele goothoogte. De aanbouw heeft een nokhoogte van 4 meter en een goothoogte van 2,3 meter.
De omvang van de woning is afgestemd op de bebouwingsoppervlakte die op basis van de voorheen geldende planologische regelingen op het perceel kan worden gerealiseerd: 30 m2 die voor een bestaande recreatiewoning is toegestaan en de oppervlakte van 75m2 (15 x 5 meter lang en breed) en een berging van 6 m2 op de oever die voor een recreatieark is toegestaan.
afbeelding: aanzicht voorzijde van de woning
Aan de inrichting van het eiland wordt in beginsel weinig veranderd. De nieuwe eigenaar beoogt de natuurlijke begroeiing in stand te houden. Ook het grasveld in het midden blijft gehandhaafd. De enige ingreep die verder wordt gedaan is de aanleg van een steiger aan de zuidzijde van het eiland. De steiger is 5 meter lang en 1 meter breed en is haaks op de oever geprojecteerd, precies in het gedeelte waar in de huidige toestand een doorgang in de oeverbegroeiïng bestaat. De betreffende locatie leent zich daardoor goed voor de beoogde zwemsteiger. De indeling van het eiland in nieuwe staat ziet er daarmee als volgt uit:
afbeelding: inrichting perceel in nieuwe situatie
Op het perceel zijn het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en het bestemmingsplan "Woonarken" van toepassing.
Het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." is vastgesteld op 7 december 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Holland op 12 juni 2007. Het eiland heeft in dit bestemmingsplan de bestemming "Natuur" als bedoeld in artikel 25.
afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o."
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 25 lid 1 bestemd voor natuur en landschap, zijnde het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarde van het gebied, met daaraan ondergeschikt extensieve natuurgerichte recreatie, met daarbij behorende voorzieningen zoals wandelpaden, observatiepunten en informatieborden, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse waar dit op de kaart is aangegeven zijn de gronden mede bestemd voor recreatiewoning. Ingevolge artikel 25 lid 3, sub 1 van het bestemmingsplan mag de oppervlakte van een recreatiewoning met inbegrip van bijgebouwen niet meer bedragen dan 30m2, de goothoogte niet meer dan 2,5 meter bedragen en de dakhelling niet minder dan 25o en niet meer dan 50o. het bouwplan voor de nieuwe recreatiewoning is met deze bepalingen in strijd, vanwege de overschrijding van de oppervlakte en, voor zover het het middendeel betreft, de goothoogte.
De voorgenomen steiger is geprojecteerd op gronden met de bestemming "Water, tevens landschappelijk waardevol terrein als bedoeld in artikel 32 van het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o.". Ingevolge artikel 32 lid 1 zijn de aangewezen gronden bestemd voor de waterhuishouding, verkeer te water, bruggen, ontwikkeling ecologische verbindingszone, daar waar aangegeven op de kaart (niet op deze locatie), natuurontwikkeling, en steigers. Voor steigers gedlt dat deze zijn toegestaan: grenzend aan de bestemming "Recreatieve voorzieningen I", grenzend aan de bestemming "Recreatieve voorzieningen II", aansluitend ter plaatse van de aanduiding "aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen toegestaan", ten behoeve van één aanlegplaats bij een recreatiekavel of een tuinbouwbedrijf, ten behoeve van één aanlegplaats waar de medebestemming "woning" of "recreatiewoning" is aangegeven. Er dient een vrije vaarbreedte van minimaal 4,5 meter te worden gewaarborgd. De steiger is hiermee in overeenstemming.
Het bestemmingsplan "Woonarken" is vastgesteld door de raad van de gemeente op 19 december 2013 en onlangs bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2015 onherroepelijk geworden. De gronden ter plaatse van de bestaande woonark zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan "Woonarken".
De kop van het eiland met het aangrenzende water heeft hierin de bestemming "Water-Verblijfsrecreatie" gekregen als bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan. De aangewezen gronden zijn", ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' bestemd voor een ligplaats ten behoeve van een woonark voor niet-permanente bewoning, ter plaatse van de aanduiding "oever"voor overgebruik, voor water, waterberging, waterhuishouding en kunstwerken, met de daarbij behorende voorzieningen van algemeen nut, voorzieningen voor woonarken, aanlegplaatsen en erf- en terreinafscheidingen. De bouw van een recreatiewoning is hiermee in strijd.
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben echter geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. Het project raakt niet aan de nationale belangen die in het Barro zijn opgenomen.
De provincie heeft op 21 juni 2010 de “Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid” en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PVRS) vastgesteld. Deze structuurvisie treedt in de plaats van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord en is op 3 november 2010 in werking getreden.
De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De komende dertig haar wordt het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft er volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te beschermen en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. Het ruimtelijke beleid dient daarbij gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus.
Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is. De PRVS is na 2010 meerdere malen (partieel) herzien met als laatste de herziening van 3 februari 2014 in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Hierbij is voorzien in:
De projectlocatie is gelegen buiten ebstaand bebouwd en volgens kaart 5b tevens gelegen in het gebied dat is aangewezen als bufferzones. Op grond van artikel 24 is voor deze gebieden verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk. Tevens dient bij de ontwikkeling rekening gehouden te worden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale landschappen. De projectlocatie is gelegen in het voormalige Nationale landschap "Het Groene Hart". Het beleid voor het Groene Hart is gericht op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. De bescherming van het veenweidekarakter en het behoud van diversiteit en openheid staat daarbij voorop.
Het project is met de regels voor bufferzones in overeenstemming, aangezien er geen nieuwe stedelijke functies worden toegevoegd en door de nieuwbouw van de bestaande recreatiewoning geen bebouwing wordt teogevoegd en bovendien als gevolg van de bijzondere architectonische vormgeving met oog voor de landschappelijke inpassing een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Vanwege het provinciale ruimtelijke beleid zijn er geen belemmeringen voor het project.
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.
Het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden is in de Gebiedsvisie aangewezen als ontwikkelgebied. Het ruimtelijke beleid hier dient er op te zijn gericht met behoud van het unieke landschap het gebied als aantrekkelijk waterrecratiegebied te ontwikkelen. In de gebiedsvisie wordt een voorlopige denkrichting geschetst, waarbij een aantal ontwikkelprincipes worden onderscheiden. Inmiddels is voor het gebied van de Uiterweg als uitwerking van de Gebiedsvisie 2020 een structuurvisie vastgesteld op .
De raad van de gemeente heeft op 4 april 2013 met de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor de Structuurvisie Uiterweg een standpunt ingenomen over de kaders en ambities die in de structuurvisie tot uitdrukkking moeten komen. De gemeente zal met de nieuwe structuurvisie inzetten op een evenwichtige ruimtelijke structuur binnen de bestaande kernkwaliteiten, waarbij natuurbeleving en natuurontwikkeling hand in hand gaan met de ontwikkeling van de toeristische economie. Op 23 april 2015 is vervolgens de structuurvisie Uiterweg door de raad van de gemeente vastgesteld.
De ambitie die de gemeenteraad heeft meegegeven in de Nota van Uitgangspunten Structuurvisie Uiterweg is in de structuurvisie doorvertaald in een ontwikkelstrategie, die wordt onderscheiden in een basisstrategie en een topstrategie. De basisstrategie richt zich op een vitaal plassengebied met een ruimtelijke basiskwaliteit. De strategie geeft een antwoord op een aantal acute problemen en knelpunten die zich in het gebied aan ons opdringen. De topstrategie gaat voorbij aan het 'laaghangend fruit' en richt zich op een onderscheidend plassengebied met een economisch verdienmodel dat voorsorteert op de hedendaagse trends en ontwikkelingen in de (water)recreatie. De topstrategie faciliteert dus een vlucht naar voren waarbij natuurontwikkeling en economische transformatie hand in hand gaan. Naarmate een initiatief zich in de richting van de topstrategie, en dus het streefbeeld, beweegt, worden de mogelijkheden voor projectrealisering verruimd.
Uit de structuurvisie volgt dat de bijdrage aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit alsmede de bijdrage aan de potentie en positionering van het gebied als aantrekkelijk waterrecreatiegebied beoordelingscriteria zijn. Daarbij is gekozen voor een gebiedsgewijze benadering, waarbij op basis van gebiedspaspoorten gedifferentieerd de te behouden en versterken kwaliteiten worden geschetst en de wijze waarop daarmee bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Per gebied worden verschillende aspecten uitgewerkt, te weten de gewenste bebouwingstructuur, de ontsluitingsstructuur in combinatie met voorgenomen ontwikkelingen, de meest wenselijke functiemix, het bestaande groenpotentieel inclusief versterking ervan, en de gewenste beeldkwaliteit (architectonisch en openbare ruimte).
Het onderhavige perceel is gelegen in deelgebied 1: Eindpunt. De locatie van het betreffende perceel is zeer strategisch gelegen en ligt feitelijk op knooppunt waar de Ringvaart en Westeinderplassen elkaar ontmoeten.
afbeelding: aanzicht vanuit het zuiden
Ruimtelijk gezien kan deze locatie dan ook als bijzonder worden aangemerkt en vormt het de entree van het Uiterweg/Plassengebied. Uit het gebiedspaspoort volgt dan ook dat de kernkwaliteit van dit gebied is dat het de overgang markeert van het gebied van de Uiterweg naar dat van de Westeinderplassen. Komend vanaf de plas vanuit het zuiden is dit de entree tot het Uiterwegweggebied. Initiatieven dienen deze kernkwaliteit te versterken.
afbeelding: uitsnede overzichtskaart Gebiedspaspoorten
Als kernkwaliteiten voor dit gebied zijn aangegeven: de eigen besloten wereld, afgezonderd van het openbare deel van de Uiterweg, de goede bereikbaarheid over water, overgangsgebied en entree naar de Westeinderplassen en presentatie naar de Leimuiderdijk. Het ontwikkelperspectief ligt volgens het gebiedspaspoort in de berbreding van watergerelateerde functies met toevoeging van verblijfsrecreatie en onder beperking van verkeersaantrekkende functies (over de weg).
De gebiedsgerichte criteria voor het deelgebied zijn er op gericht behoud en versterking van de kernkwaliteiten te waarborgen. Voor het deelgebeid gelden de volgende specifieke voorwaarden:
Een initiaitief dient aan al deze criteria te voldoen. Ter inspiratie zijn in de gebiedsvisie referentiebeelden opgenomen voor recreatiewoningen.
afbeelding: referentiebeelden recreatiewoningen
Het verzoek van aanvrager heeft betrekking op een U-vormig recreatiewoning waardoor het gebouw zich naar driezijden manifesteert (frontvorming naar drie zijden). De driezijdigheid van het ontwerp sluit aan bij de strategische ligging van de locatie en versterkt daarmee de kernkwaliteit van deze specifieke locatie. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verslag overlegd van de verschillende stappen in het ontwerpproces (zie bijlage). Uitgangspunt bij het ontwerp is dat natuur en recreatiewoning één zijn en de recreatiewoning zich voegt in het landschap en nauwelijks zichtbaar is.
De recreatiewoning bestaat in overeenstemming met de gebiedsgerichtte criteria uit één bouwlaag met kap. De goothoogte is 2,36 meter en de nokhoogte maximaal 5,9 meter. Met name de kap is beeldbepalend voor het ontwerp en verzacht hiermee de overgang naar het omliggende terrein. Met de nok van 5,9 meter op het hoogste deel gaat de recreatiewoning bovendien schuil achter de bomenrij op de kop van het eiland. De oppervlakte is even groot als de oppervlakte die op basis van de huidige bestemmingsregelingen mag worden gerealiseerd voor een recreatiewoning en woonark gezamenlijk.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft in haar advies over het bouwplan grote waardering uitgesproken voor het architectonische concept en de zorgvuldige uitwerking van het plan, waaronder de gekozen materialisering en detaillering Het plan geeft volgens de commissie uitdrukking aan het hoge ambitieniveau en kan dienen als referentie voor de verdere transformatie van het Uiterweg gebied.
natuur en landschap
De locatie heeft in het bestemmingsplan Uiterweg-Plasoevers 2005 de bestemming “Natuur”. Aanvrager heeft een inrichtingstekening overlegd waaruit blijkt dat de inrichting van het perceel verder ongewijzigd blijft, zodat geconcludeerd kan worden dat de natuurwaarden van het eiland behouden blijven. Onderstaande schetsen geven de terreininrichting weer van de bestaande en de nieuwe situatie.
afbeelding: situatie bestaand
afbeelding: situatie nieuw
Samenvattend is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie. Met de vervanging van de mogelijkheid van een recreatiewoning en een woonark door één nieuw verblijfsobject met een hoogwaardige vormgeving en uitstraling, waarbij de gedachte dat de woning opgaat in het landschap leidend is voor het ontwerp, wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit van dit gebied. Zeker gelet op de strategische positie van het eiland als overgang tussen het open water van de plassen en de besloten wereld van het Uiterweggebied is de vervanging van de bestaande, verrommelde bebouwing door nieuwbouw met een ingetogen, maar bijzondere en hoogwaardige uitstraling zeer gewenst.
Aan de gebiedsgerichtte criteria wordt voldaan:
Teneinde de mens te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse. Wie handelingen in of op de grond gaat verrichten is in het kader van de Wet bodembescherming verplicht bodemonderzoek uit te laten voeren. De Werkwijzer bodemsanering 2014 van de provincie Noord-Holland is hierbij van belang. Ernstige gevallen van bodemverontreiniging dienen te worden gemeld bij de Provincie Noord-Holland. Werkgevers zijn daarnaast op grond van de Arbowet verplicht de bodem te laten onderzoeken, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden ter bescherming van werknemers die met verontreinigde grond werken.
Op basis van beperkt archiefonderzoek bestaat de verdenking dat de bodem ernstig verontreinigd is.Uit het verkennend bodemonderzoeksrapport opgesteld door APS Milieu BV d.d. oktober 2014 met kenmerk R14-B473 blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er bestaat met het oog op de bodemgesteldheid derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van de bodemkwaliteit kan de gevraagde omgevingsvergunning na verlening direct in werking treden.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van deze zogenaamde watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Op grond van de Waterwet zijn de waterschappen bevoegd via een eigen verordening, de zogenaamde Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Hierbij moet worden gedacht aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De waterbeheerder in dit gebied is het hoogheemraadschap van Rijnland. Op het perceel is derhalve de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. De Keur en beleidsregels (uitvoeringsregels) zijn in 2015 geheel herzien. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Bij een toename van de verharding met 1.000m2 of meer dient 15% van de toename te worden gecompenseerd. Het plan voorziet niet in een toename van de verharding, noch heeft het bouwplan anderszins gevolgen voor de waterhuishouding. Geconcludeerd wordt, dat er vanuit het waterbelang geen belemmeringen bestaan voor het voorgenomen plan.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen en in de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit voor vliegverkeerlawaai. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het onderhavige plan voorziet niet in de oprichting van een gevoelige functie. Het plan is tevens niet aan te merken als een geluidbron in de zin van de wet. Vanuit het oogpunt van de akoestische situatie bestaan er daarom geen belemmeringen voor het project. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, dan moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieëen projecten in het NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
De vervanging van een recreatiewoning door een nieuwe recreatiewoning draagt in niet betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. geconcludeerd wordt, dat het project op voorhand aan te merken is als een NIBM-project, zodat luchtkwaliteit geen belemmering is voor de doorgang van het project.
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het project geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld. Omdat het perceel niet is gelegen binnen de risicocontour van risicovolle bedrijven of activiteiten en de ontwikkeling zelf geen risico-opleverende activiteiten omvat, bestaan er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor het bouwplan.
Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds milieuhinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.
Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstype gemengd gebied. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.
In de bestaande situatie bevindt zich op het perceel reeds een recreatiewoning. Het project voorziet niet in de toevoeging van functies die gevolgen kunnen hebben voor in de buurt gelegen bedrijven, specifiek het aangrenzende jachthavenbedrijf. Met het oog op milieuzonering bestaan daarom geen bezwaren tegen het project.
De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieen: algemene soorten, overige soorten en strenger beschermde soorten. Indien er beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Voor strenger beschermde soorten geldt, dat volgens een gedragscode moet worden gewerkt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In het algemeen geldt dat moet worden voldaan aan de zorgplicht uit de Flora en faunawet. Dit betekent, dat bij de uitvoering van het plan voldoende zorg in acht moet worden genomen om schade aan in het wild levende dieren en planten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
De locatie is niet gelegen in beschermde gebieden natura 2000 of beschermde natuurmonumenten. Om te bepalen of negatieve effecten op de EHS te verwachten zijn en met het oog op de toetsing aan de natuurwetgeving is in oktober 2014 een quick scan ecologie uitgevoerd. Uit het onderzoeksrapport van adviesbureau E.C.O. Logisch van 14 oktober 2010 blijkt dat geen negatieve effecten op de EHS te verwachten zijn. Wel biedt het eiland potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen, geschikte habitat voor vliegroutes en foerageergebieden, potentiele broedhopen voor ringslagen en geschikte habitat voor de rivierdonderpad en de waterspitsmuis. Het grasveld kan standplaatsen herbergen van de rietorchis. De resultaten van de quick scan leiden tot de conclusie dat er vervolgonderzoek nodig is naar verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen, ringslang en rietorchis om overtreding van de Flora en faunawet te voorkomen. Vervolgonderzoek naar de rivierdonderpad en de waterspitsmuis is alleen noodzakelijk indien werkzaamheden aan de oever worden uitgevoerd.
In de maanden mei/juni en agustus/september 2015 is aanvullend onderzoek naar zomer- en kraamverblijven, paarverblijven en zwermplaatsen en vliegroutes en foerageerzones van vleermuizen gedaan. Omdat de werkzaamheden zich beperken tot de huidige locatie van de bestaande recreatiewoning en de inrichting van het eiland verder intact blijft, zijn de andere in de quick scan genoemde soorten in het aanvullende onderzoek buiten beschouwing gelaten. Uit het aanvullende onderzoek (briefrapport d.d. 15-9-2015, adviesbureau E.C.O. Logisch) blijkt dat er geen verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden zijn die een belemmering vormen voor de voorgenomen nieuwbouw van de recreatiewoning. Met het oog op ecologische aspecten en flora en fauna bestaan er dan ook geen belemmeringen voor het project. Dit laat onverlet dat initiatiefnemer bij de uitvoering van het project aan de zorgplicht uit de Flora- en faunawet moet voldoen.
De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke beleidsnota wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is hiertoe ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie.
Het perceel maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. De archeologische verwachting hangt samen met de geschiedenis van de Uiterweg als ontginningsas en historisch woonlint. Bij plannen met een oppervlakte groter dan 50m2 en dieper dan 40 centimer is een archeologisch onderzoek op grond van de beleidsnota voorgeschreven.
Er wordt gebouwd op de locatie van de bestaande woning en voormalige ligplaats. De grond is hier in het verleden reeds geroerd, doordat in het verleden hier een woonark op het land getrokken is. Bovendien wordt alleen ter plaatse van de funderingsbalken de grond dieper geroerd dan 40 centimeter. Vanuit archeologisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de ontwikkeling.
Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakterisatie en waarde.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van wat in de Nota de 'echte' Bovenlanden wordt genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook (oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, etcetera, en aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.
De aanbevelingen van de cultuurhistorische analyse zijn in de structuurvisie voor de Uiterweg, met name in de gebiedsgerichte criteria van de gebiedspaspoorten, verwerkt. Nu het plan hiermee in overeenstemming is (zie paragraaf 3.3) kan tevens worden geconcludeerd dat er vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen belemmeringen voor het plan bestaan.
Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.
Van een verkeersaantrekkende werking is in dit project geen sprake, nu het slechts de vervanging betreft van de bestaande recreatiewoning door een nieuwe. Het plan heeft ook geen gevolgen voor de parkeerbehoefte.
Met het oog op verkeer en parkeren bestaan er derhalve geen belemmeringen voor het plan.
In dit hoofdstuk wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan gemotiveerd.
Het voornemen om voor het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, onder a, onder 30 van de Wabo is bekend gemaakt op PM in de Nieuwe meerbode en in de Staatscourant. De ontwerp omgevingsvergunning met bijbehorende stukken, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, heeft gedurende zes weken ter inzage gelegd van 20 november 2015 tot en met 31 december 2015. Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft een ieder de gelegenheid gekregen om zienswijzen kenbaar te maken.
Er is binnen de daarvoor beschikbare termijn één zienswijze ingekomen. De in de zienswijze naar voren gebrachte argumenten en zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van Beantwoording, die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. De zienswijze geeft geen aanleiding tot wijzigingen in het plan of de conclusies dat het plan niet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening voldoet.
Initiatiefnemer heeft het perceel in eigendom. Het plan is derhalve juridisch uitvoerbaar.
Artikel 6.12, eerste lid, Wro biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In het onderhavige geval is geen sprake van een bouwplan in de zin van de wet, zodat geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er een noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake.
Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges.
Het risico op planschade wordt, gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling, nihil geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.
Het project ziet op het vervangen van een recreatiewoning, feitelijk bestaande uit een op het land afgemeerde recreatieark met aanbouwen, door een nieuwe, hoogwaardige recreatiewoning met een vergelijkbare oppervlakte. De recreatiewoning bevindt zich op de kop van het eiland aan het einde van de Uiterweg, waar de Haarlemmerringvaart overgaat in het open water van de plassen.
Op de projectlocatie zijn twee verschillende planregimes van toepassing:
Met uitzondering van de kop van het eiland zijn de gronden ingevolge het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." bestemd als "Natuur". Ingevolge artikel 25 lid 1 van het bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor natuur en landschap, zijnde het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarde van het gebied, met daaraan ondergeschikt extensieve natuurgerichte recreatie, met daarbij behorende voorzieningen zoals wandelpaden, observatiepunten en informatieborden, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse waar dit op de kaart is aangegeven zijn de gronden mede bestemd voor recreatiewoning. Ingevolge artikel 25 lid 3, sub 1 van het bestemmingsplan mag de oppervlakte van een recreatiewoning met inbegrip van bijgebouwen niet meer bedragen dan 30m2, de goothoogte niet meer dan 2,5 meter bedragen en de dakhalling niet minder dan 25o en niet meer dan 50o. Het bouwplan voor de nieuwe recreatiewoning is met deze bepalingen in strijd, vanwege de overschrijding van de toegelaten oppervlakte en de goothoogte.
De voorgenomen steiger is geprojecteerd op gronden met de bestemming "Water, tevens landschappelijk waardevol terrein als bedoeld in artikel 32 van het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o.". Ingevolge artikel 32 lid 1 zijn de aangewezen gronden bestemd voor de waterhuishouding, verkeer te water, bruggen, ontwikkeling ecologische verbindingszone, daar waar aangegeven op de kaart (niet op deze locatie), natuurontwikkeling, en steigers. Voor steigers geldt dat deze zijn toegestaan: grenzend aan de bestemming "Recreatieve voorzieningen I", grenzend aan de bestemming "Recreatieve voorzieningen II", aansluitend ter plaatse van de aanduiding "aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen toegestaan", ten behoeve van één aanlegplaats bij een recreatiekavel of een tuinbouwbedrijf, ten behoeve van één aanlegplaats waar de medebestemming "woning" of "recreatiewoning" is aangegeven. Er dient een vrije vaarbreedte van minimaal 4,5 meter te worden gewaarborgd. De steiger is hiermee in overeenstemming.
De kop van het eiland ter hoogte van de bestaande woonark en de aangrenzende gronden tussen de ark en de Haarlemmerringvaart is opgenomen in het plangebied van het bestemmignsplan "Woonarken" en heeft hierin de bestemming "Water-Verblijfsrecreatie" gekregen als bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan. De aangewezen gronden zijn", ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' bestemd voor een ligplaats ten behoeve van een woonark voor niet-permanente bewoning, ter plaatse van de aanduiding "oever"voor overgebruik, voor water, waterberging, waterhuishouding en kunstwerken, met de daarbij behorende voorzieningen van algemeen nut, voorzieningen voor woonarken, aanlegplaatsen en erf- en terreinafscheidingen. De bouw van een recreatiewoning is hiermee in strijd.
De in de bestemmingsplannen opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het project te kunnen realiseren. Het project valt tevens niet onder de zogenoemde "kruimelgevallen". Ingevolge artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo kan voor dit plan in strijd met het bestemmingsplan vergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, onder a, onder 30 van de Wabo. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De onderhavige ruimtelijke onderbouwing strekt hiertoe.
Uit deze onderbouwing blijkt, dat het plan in overeenstemming is met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.