direct naar inhoud van Besluittekst
Plan: oiavbp Uiterweg plasoevers 2005 - Uiterweg 188
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01

Besluittekst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding

Op het perceel achter Uiterweg 188 is een bestaande schuur in gebruik als werk- opslagruimte voor het hoveniersbedrijf, dat door de eigenaar/bewoner van de nasstgelegen woonark Uiterweg 188 ws 1 wordt uitgeoefend. Op 21 oktober 2014 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het vernieuwen van de schuur.

1.2. Aard en doel

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en de bestemming "Agrarische Doeleinden". Op gronden met deze bestemming is ingevolge artikel 11 van het bestemmingsplan het gebruik van gronden voor tuinbouwbedrijven, recreatiekavels, erven en toegangswegen, paden, water en groen (…) en voor ligplaatsen voor woonschepen voor permanente bewoning toegestaan. Het gebruik van het perceel en de gebouwen ten behoeve van een hoveniersbedrijf is hiermee in strijd. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel in de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing te voorzien, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.

1.3. Ligging en begrenzing

Het project heeft betrekking op een voormalig agrarisch bouwperceel gelegen in het oostelijke deel van de gemeente in het gebied van de Bovenlanden tussen de Uiterweg en de Haarlemmerringvaart. De Uiterweg is één van de historische linten van Aalsmeer. Globaal bevindt het perceel zich in het middelste deel van het Uiterweggebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0001.png"

afbeelding: globale ligging van het projectgebied

1.4. Leeswijzer

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden die vanuit het ruimtelijke beleid en wet- en regelgeving aan de ontwikkeling worden gesteld. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de eindconclusie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1. Huidige situatie

De projectlocatie betreft het perceel aan de Uiterweg 188, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie H, nummer 1669. Op het perceel is een kwekerij gevestigd. De bijbehorende bedrijfsbebouwing is gesitueerd tegenover de aan de westzijde van het perceel afgemeerde woonark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0002.png"

afbeelding: situatie perceel

De bebouwing bestaat uit een grote kas/loods van 600m2 met een kleinere schuur daarvoor. Deze schuur heeft in de bestaande situatie, inclusief de corridor naar de achtergelegen loods, een oppervlakte van 82m2 en een hoogte van ca. 3,5 meter. De beide schuren zijn via een corridor met elkaar verbonden. De kleinere schuur verkeert in een betrekkelijk vervallen staat en is in gebruik ten behoeve van het hoveniersbedrijf dat wordt uitgeoefend door de eigenaar/bewoner van de naastgelegen woonark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0003.png"

afbeelding: bestaande schuur

2.2. De ontwikkeling

Initiatiefnemer heeft de wens de bestaande schuur te vernieuwen en uit te breiden. In de nieuwe situatie heeft de schuur een oppervlakte van 132m2, een goothoogte van 3,75 meter en een bouwhoogte van 6,7 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0004.png"

afbeelding: vooraanzicht nieuwe schuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0005.png"

afbeelding: zijaanzicht nieuwe schuur

De uitvoering van de schuur is in Aalsmeerse traditie. De gevels worden uitgevoerd in hout, met witte plint en zwarte gevelbekleding, en de borstwering in steen in donkerbruine kleur. De kozijnen worden uitgevoerd in kunststof in witte kleurstelling. De dakbedekking bestaat uit zwarte pannen met grijs/witte zinken dakgoten en boeidelen. De corridor als verbinding naar de achtergelgen grotere loods komt te vervallen.

De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

 

2.3. Bestemmingsplan

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en de bestemming "Agrarische Doeleinden".

Het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." is op 7 december 2006 vastgesteld door de gemeenteraad en op 12 juni 2007 door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland goedgekeurd. Het bestemmingsplan is bij uitspraak van de Raad van State op 3 september 2008 onherroepelijk geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0006.png"

afbeelding: uitsnede plankaart "Uiterweg-plasoevers 2005 e.o."

Op gronden met de bestemming "Agrarische Doeleinden" is ingevolge artikel 11 van het bestemmingsplan het gebruik van gronden voor tuinbouwbedrijven, recreatiekavels, erven en toegangswegen, paden, water en groen (…) toegestaan. , Het gebruik voor hoveniersbedrijf is niet in overeenstemming met deze bestemming.

Ingevolge de bouwvoorschriften voor agrarische bedrijfsgebouwen geldt, dat de gebouwen, waaronder kassen, dienen te worden gebouwd in zone A, in of achter de op de plankaart aangegeven bouwgrens of achter de bestemming woondoeleinden;de goothoogte en nokhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 9 m;de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15º en niet meer dan 50º mag bedragen, (…)de afstand tussen bedrijfsgebouwen - niet zijnde kassen - en de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 meter.

Met uitzondering van het bepaalde over de dakhelling wordt aan deze voorschriften voldaan. De dakhelling is ca. 550.

Geconcludeerd wordt dat het project in strijd is met de gebruiksregels ingevolge artikel 11 lid 1 van het bestemmingsplan 'Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en met de bouwregels ingevolge artikel 11 lid 3 sub 1 onder d. van dat bestemmingsplan. De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het project te kunnen realiseren.

Het project valt tevens niet onder de zogenoemde "kruimelgevallen" als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het gaat feitelijk om een gebouw bij een woonark. De woonark is geen gebouw en kan daarom niet als hoofdgebouw worden aangemerkt. Bovendien is niet alleen de schuur zelf, maar ook het gehele buitenterrein in gebruik bij het hoveniersbedrijf. Een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo is dan ook noodzakelijk om medewerking te kunnen geven aan het project, en het feitelijke gebruik van terrein en bebouwing ten beheoev van hoveniersbedrijf te legaliseren.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1. Ruimtelijk beleid van het rijk

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.


In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben echter geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. Het project raakt niet aan de nationale belangen die in het Barro zijn opgenomen.

3.2. Ruimtelijk beleid van de provincie

De provincie heeft op 21 juni 2010 de “Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Deze structuurvisie treedt in de plaats van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord en is op 3 november 2010 in werking getreden. Op 3 februari 2014 is de PRVS gewijzigd vastgesteld. Het betrof daarbij beleidarme wijzigingen.

De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.

Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De komende dertig haar wordt het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft er volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te beschermen en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is.

Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. Het ruimtelijke beleid dient daarbij gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus.

Het project raak een aantal provinciale belangen:

  • landelijk gebied: Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het projectgebied aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. Ingevolge artikel 9 van de provinciale verordening maakt het perceel echter, gelet op de bestemming als agrarisch bouwperceel, deel uit van het landelijke gebied. Voor het landelijke gebied gelden specifieke regels die zien op het voorkomen van verstedelijking. Onder verstedelijking wordt verstaan de ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en groen, voor zover deze functies bebouwing mede mogelijk maken. Omdat het hier feitelijk gaat om het wijzigen van het gebruik en geen neiuwe bebouwing wordt toegevoegd, is het project in overeenstemming met de regels voor landelijke gebied.
  • Bufferzones: De projectlocatie is volgens kaart 5b gelegen in de Bufferzones. Op grond van artikel 24 is voor deze gebieden buiten bestaand bebouwd gebied verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk, onder meer niet voor wonen. Tevens dient bij de ontwikkeling rekening gehouden te worden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale landschappen. De projectlocatie is gelegen in het voormalige Nationale landschap "Het Groene Hart". Het beleid voor het Groene Hart is gericht op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. De bescherming van het veenweidekarakter en het behoud van diversiteit en openheid staat daarbij voorop. Het project is met de regels voor bufferzones in overeenstemming, aangezien er geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd en door de vernieuwing van bestaande bebouwing een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Geconcluderd wordt, dat het project met de regels voor het landelijke gebied en de bufferzones in overeenstemming is, aangezien het project tot doel heeft de gronden te saneren en geen nieuwe stedelijke functies worden toegevoegd.

3.3. Ruimtelijk beleid van de gemeente

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.

Uit de gebiedsvisie volgt met het oog op de aanwijzing van de Uiterweg als één van de historische en beeldbepalende linten van de gemeente, dat het ruimtelijke beleid gericht dient te zijn op het concentreren van de woonfunctie in het lint en de ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid erachter. De landschappelijke structuur van het gebied dient behouden te worden. Grootschalige, complexmatige bebouwing en het volledig volbouwen van percelen dient te worden tegengegaan.

Het initiatief is ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid en voldoet aan de algemene doelstellingen voor de linten. Het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden is in de Gebiedsvisie aangewezen als ontwikkelgebied. Het ruimtelijke beleid hier dient er op te zijn gericht met behoud van het unieke landschap het gebied als aantrekkelijk waterrecratiegebied te ontwikkelen. In de gebiedsvisie wordt een voorlopige denkrichting geschetst, waarbij een aantal ontwikkelprincipes worden onderscheiden. Inmiddels is voor het gebied van de Uiterweg als uitwerking van de Gebiedsvisie 2020 een structuurvisie in voorbereiding.

3.3.1 Toekomstige ontwikkelingsrichting

De raad van de gemeente heeft op 4 april 2013 met de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor de Structuurvisie Uiterweg een standpunt ingenomen over de kaders en ambities die in de structuurvisie tot uitdrukkking moeten komen. De gemeente zal met de nieuwe structuurvisie inzetten op een evenwichtige ruimtelijke structuur binnen de bestaande kernkwaliteiten, waarbij natuurbeleving en natuurontwikkeling hand in hand gaan met de ontwikkeling van de toeristische economie. Zolang nog geen structuurvisie in ontwerp ter inzage is gelegd zijn de voorwaarden uit de Nota van Uitgangspunten het toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Uit de Nota van Uitgangspunten volgen de volgende voorwaarden en aandachtspunten:

  • Ambitie is een evenwichtige ruimtelijk structuur  tot stand te brengen, waarbij natuurbeleving en natuurontwikkeling en de ontwikkeling van de toeristische economie hand in hand gaan;
  • Uitgangspunt voor transformatie is een gemiddelde omzettingsregel van 1:25;
  • Ontwikkelen buiten bestaand bebouwd gebied moet ook volgen uit het te bereiken kwalitatieve wensbeeld in plaats van alleen uit economische drijfveren;
  • Het verplaatsen of beëindigen van bestaande functies en ontwikkelen van nieuwe functies mag niet leiden tot een onaanvaardbare belasting van het verkeer op de Uiterweg;
  • Voor de landschappelijke inpassing van transformatieprojecten dient per gebied een toegesneden toetsingskader te worden gehanteerd;
  • De gebiedsgewijze benadering behelst een gebiedspaspoort waarbij gedifferentieerd en met respect voor de bestaande kwaliteiten in en rond een gebied mogelijkheden voor transformatie worden geschetst;
  • Per gebied worden verschillende aspecten uitgewerkt, te weten de gewenste bebouwingstructuur, de ontsluitingsstructuur in combinatie met voorgenomen ontwikkelingen, de meest wenselijke functiemix, het bestaande groenpotentieel inclusief versterking ervan, en de gewenste beeldkwaliteit (architectonisch en openbare ruimte);
  • Geen bebouwing op de koppen van percelen aan de kleine poel;
  • Een strook voor natuurontwikkeling langs de ringvaart;
  • Geen bebouwing/begroeiïng langs watergangen in verband met doorzichten.

Aan de Nota van Uitgangspunten is een globale indeling in gebieden en bijbehorende gebiedspaspoorten toegevoegd. Het perceel is hierin gelegen in deelgebied 6: Dynamische Enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xS-VG01_0007.png"

Als kernkwaliteiten voor dit perceel worden genoemd de rood-groene gradiënt tussen de Uiterweg en de Ringvaart, de beslotenheid van het gebied, de diepte van de percelen, en de grote afwisseling van het gebruik. Als transformatiepotentieel is aangegeven kwantitatieve en kwalitatieve toename van recreatieve en ecologische functies ten koste van agrarische bestemming, waarbij de recreatieve met name aan de Uiterweg vorm krijgen en de ecologische aan de Ringvaart.

3.3.2 Beoordeling

Qua functie is een hoveniersbedrijf niet het gewenste bedrijfsprofiel waarop in het kader van de structuurvisie wordt ingezet. Hergebruik van bestaande kassen en loodsen voor andere bedrijfsmatige activiteiten is echter denkbaar, mits de aard en schaal van de activiteiten de identiteit van het gebied niet aantasten. De (gedeeltelijke) transformatie van een agrarisch/tuinbouwbedrijf naar een hoveniersbedrijf is gelet op het beeld in dit deelgebied van zeer afwisselend gebruik niet ongewenst en levert een bijdrage aan de differentiatie in het gebied. De vernieuwing van de schuur levert een impuls aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en draagt mede bij aan het verbeteren van de vervallen en rommelige aanblik van het perceel.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het project aangetoond. Het gaat daarbij om de gevolgen van eventuele belemmeringen in de omgeving van de planlocatie, alsmede om de gevolgen van het plan voor de directe omgeving.

4.1. Bodem

Teneinde de mens te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse.

Uit de ontgravingskaarten 2A (bovengrond) en 2B (ondergrond) uit onze regionale Nota bodembeheer 2012 blijkt dat de bouwlocatie is gelegen binnen de heterogene zone “industrie”. Dit betekent dat deze locatie verdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Nader onderzoek naar de bodemgesteldheid is in dit geval noodzakelijk. De gemeente beschikt niet over recente onderzoeksgegevens. Omdat het gaat om het vervangen van een bestaande loods, dient het bodemonderzoek te worden uitgevoerd na de sloop van de bestaande schuur. Indien deze voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, bestaat er met het oog op bodemkwaliteit geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

4.2. Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van deze zogenaamde watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.

Op het perceel is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Bij een toename van de verharding met meer dan 500m2 hanteert Rijnland de eis dat binnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verharde oppervlak als open water dient te worden gecompenseerd.

Het onderhavige plan ziet niet op een toename van het verharde oppervlak. Geconcludeerd wordt, dat er vanuit het waterbelang geen belemmeringen bestaan voor het voorgenomen bouwplan. Vanzelfsprekend dient wel aan de onderhoudsplicht van de watergang te blijven worden voldaan.

4.3. Geluid

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen en in de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit voor vliegverkeerlawaai. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het onderhavige plan voorziet niet in de oprichting van een gevoelige functie. Door het plan wordt tevens niet een nieuwe, relevante geluidbron in het gebied toegevoegd. Vanuit het oogpunt van de akoestische situatie bestaan er geen belemmeringen voor het project. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.4. Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, dan moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.

De 3%-grens is voor een aantal categorieëen projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervalk bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Het project ziet niet op de toevoeging van functies met een zodanige omvang dat die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Het project is daarom op voorhand aan te merken als een NIBM-project, zodat luchtkwaliteit geen belemmering is voor de doorgang van het project.

4.5. Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.

De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het project geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld. Omdat het perceel niet is gelegen binnen de risicocontour van risicovolle bedrijven of activiteiten en de ontwikkeling zelf geen risico-opleverende activiteiten omvat, bestaan er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor het bouwplan.

Met het oog op vliegveiligheid gelden er in gevolge het Luchthavenindelingbesluit voor het gebied beperkingen voor het toevoegen van vogelaantrekkende functies en ten aanzien van de bouwhoogtes die mogen worden gerealiseerd. Het plan voorziet niet in een vogelaantrekkende functies, noch worden de toegelaten bouwhoogtes overschreden. Ook de regelgeving ingevolge het Luchthavenindelingbesluit voort het onderdeel vliegveiligheid staat de gevraagde ontwikkeling niet in de weg.

4.6. Milieuzonering

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds milieuhinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstype gemengd gebied. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.

Het project voorziet niet in de toevoeging van nieuwe gevoelige functies. Er bestaat daarom geen gevaar dat vanwege dit plan naastgelegen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden aangetast. Omgekeerd levert het hoveniersbedrijf geeen milieuhinder op voor de omliggende woonbebouwing, inclusief de naastgelegen woonark voor permanentebewoning. Volgens de richtafstandenlijst is een hoveniersbedrijfaangemerkt als milieucategorie 1 en uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied voor de Uiterweg, geldt een richtafstand van 0 meter. Met het oog op milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het project.

4.7. Ecologie

De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieen: algemene soorten, overige soorten en strenger beschermde soorten. Indien er beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Voor strenger beschermde soorten geldt, dat volgens een gedragscode moet worden gewerkt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.

Gelet op het feit dat het gaat om vervanging van een bestaande schuur die ook in de huidige situatie intensief wordt gebruikt, is het niet aannemelijk dat plant- of diersoorten voorkomen die een vergaande bescherming genieten op basis van de Flora- en faunawet. Nader onderzoek naar flora en fauna is dan ook niet nodig. Wel geldt dat bij de sloop van de bestaande bebouwing moet worden voldaan aan de zorgplicht uit de Flora en faunawet. Dit betekent, dat bij de uitvoering van het plan voldoende zorg in acht moet worden genomen om schade aan in het wild levende dieren en planten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

De locatie is tevens niet gelegen in beschermde gebieden natura 2000 of beschermde natuurmonumenten. Wel is de projectlocatie in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Het project doet hieraan geen afbreuk.

Met het oog op ecologische aspecten en flora en fauna bestaan er dan ook geen belemmeringen voor het project.

4.8. Archeologie

De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke beleidsnota wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is hiertoe ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie.

Het perceel maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. De archeologische verwachting hangt samen met de geschiedenis van de Uiterweg als ontginningsas en historisch woonlint. Bij plannen met een oppervlakte groter dan 50m2 en dieper dan 40 centimer is een archeologisch onderzoek op grond van de beleidsnota voorgeschreven.

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk nu het herbouw betreft op de zelfde locatie en de schuur niet meer dan met 50m2 wordt vergroot. Vanuit archeologisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de ontwikkeling.

4.9. Cultuurhistorie

Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakterisatie en waarde.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van wat in de Nota de echte Bovenlanden wordt genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook (oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, etcetera, en aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.

Het plan is met de aanbevelingen uit de cultuurhistorische beleidsnota in overeenstemming. Het bestaande verkavelingspatroon wordt gehandhaafd. Het cultuurhistorische beeld van het oorspronkelijke verkavelingspatroon wordt versterkt door de keuze voor smalle, maar diepe bebouwing haaks op de Uiterweg. Vanuit cultuurhistorisch perspectief bestaan er dan ook geen bezwaren tegen het plan.

4.10. Verkeer en parkeren

Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.

Het plan heeft geen verkeersaantrekkende werking op de Uiterweg. Op eigen terrein kan bovendien in voldoende parkeergelegenheid worden voorzien. Het project heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor de verkeerssituatie.

Met het oog op verkeer en parkeren bestaan er geen belemmeringen voor het plan.

4.11. Conclusie

Gelet op de relevante omgevingsaspecten bestaan er geen belemmeringen voor het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan gemotiveerd.

5.1. Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12, eerste lid, Wro biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In het onderhavige geval is er omdat het gaat om sloop en herbouw geen sprake van een bouwplan in de zin van de wet, zodat geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er een noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake.

Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges.

Het risico op planschade wordt, gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling, nihil geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.

5.2. Juridische uitvoerbaarheid

Het perceel is in eigendom van de ontwikkelende partij. Voor wat betreft het grondeigendom is het project dan ook uitvoerbaar.

5.3. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze in te dienen.

De termijn van inzage liep van 1-5-2015 tot en met 11-6-2015. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Vanwege maatschappelijke uitvoerbaarheid bestaan er voor het plan geen belemmeringen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Voor het perceel aan de Uiterweg 188 bestaat de wens tot sloop en herbouw van een bestaande schuur ten behove van een hoveniersbedrijf. Het betreffende bedrijf wordt uitgevoerd door de eigenaar/bewoner van de naastgelegen woonark.

Het gebruik van de gronden voor hoveniersbedrijf is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en de bestemming “Agrarische Doeleinden”. Tevens wordt de op grond van artikel 11 lid 3 sub 1 onder d van dit bestemmingsplan voorgeschreven maximale dakhelling van 50o overschreden. Binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn ontoereikend om aan het plan medewerking te geven. Omdat het gaat om een gebouw dat feitelijk bij een woonark hoort en een woonark niet als gebouw kan worden aangemerkt, valt het project tevens niet onder de zogenoemde "kruimelgevallen" als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Bovendien is niet alleen de schuur zelf, maar ook het gehele buitenterrein in gebruik bij het hoveniersbedrijf. Een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo is dan ook noodzakelijk om medewerking te kunnen geven aan het project, en het feitelijke gebruik van terrein en bebouwing ten beheoev van hoveniersbedrijf te legaliseren. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.  Het onderhavige document voorziet hierin.

Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.