OIAVHB Uiterweg Plasoevers 2005 - Herenweg 78e
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB09xAN-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 3 september 2020 is een aanvraag (Z20-061559, zie bijlage 1) omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een woning op het perceel Herenweg 78e. Op dit perceel bevindt zich een voormalige woonark die niet meer voldoet aan de definitie van een vaartuig, zodat gesproken moet worden van een gebouw. De ark is in 2017 tot woning gelegaliseerd. De eigenaar is voornemens dit gebouw te slopen en een nieuwe woning te realiseren. De bestaande woning wordt geheel afgebroken en vervangen door een energie neutrale nieuwbouw woning met twee woonlagen. Tevens wordt de tuin opnieuw ingericht en worden er 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Het bestaande boothuis blijft ongemoeid, evenals de pier en aanlegplaats voor de boot.
Artist impression nieuwbouw waterzijde
De voorgestane ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan en ook niet in het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan Uiterweg - Plasoevers 2020. Het is voor initiatiefnemer niet wenselijk de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan af te wachten. Vandaar dat met een omgevingsvergunning afgeweken wordt om de beoogde bouw mogelijk te maken.
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan 'Uiterweg- Plasoevers 2005'. Binnen dit bestemmingsplan heeft het betreffende perceel de bestemming
‘Woondoeleinden niet gestapeld’, zoals bedoeld in artikel 8 van het bestemmingsplan.
Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften (zie paragraaf 2.2). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Voor toepassing van dit artikel vereist de wet dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke onderbouwing'. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak zoals dat is opgenomen op www.ruimtelijkeplannen.nl voor het adres Herenweg 78e en is opgenomen in bijlage 12 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied betreft het perceel Herenweg 78e is kadastraal bekend als gemeente Aalsmeer, sectie D, nummer 2535. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.500 m².
.
Ligging van het plangebied in zijn omgeving
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie en ontwikkeling
Op het betreffende perceel is sinds 1946 een (voormalige) woonark aanwezig, die in de loop der jaren op het land is komen te liggen, zodat deze nu al woning dient te worden aangemerkt. Op het perceel bevindt zich tevens een botenloods en een schuur.
Aanzicht west- en noordgevel bestaande woning
Aanzicht oost- en zuidgevel bestaande woning
De ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een woning, met een maximale bouw/goothoogte van 7 m, die plat wordt afgedekt. De oppervlakte van de begane grondlaag bedraagt ongeveer 206 m2 (bvo). Daarboven komt een verdieping met een bvo van 147 m2. Relevante bouwtekeningen van het totale ruimtebeslag, de verdiepingen met het gebruiksoppervlak en gevelaanzichten met de bijbehorende (hoogte)maatvoering zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.
2.2 Bestemmingsplan
Op de gronden is van toepassing het bestemmingsplan “Uiterweg-Plasoevers 2005”, zoals vastgesteld op 7 december 2006 door de raad van de gemeente en goedgekeurd op 12 juni 2007 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn de betreffende gronden aangewezen op grond van artikel 8 aangewezen voor 'Woondoeleinden, niet gestapeld'. Het gebruik van het gebouw is hiermee in overeenstemming. Op grond van artikel 8.4.1. onder a dienen gebouwen binnen een op de plankaart opgenomen bouwvlak te worden gebouwd. Voor het betreffende perceel is geen bouwvlak opgenomen. Op dat onderdeel is er dus strijd met het bestemmingsplan.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van het rode kruis wordt het project gerealiseerd. Een bouwvlak is voor de betreffende locatie niet opgenomen.
Naast het feit dat er geen bouwvlak is opgenomen, is het bouwvoornemen ook in strijd met de bepaling in 8.4.2. onder c, dat een kapverplichting kent. Het nieuwbouwplan ziet op een (hoofd)gebouw met een platte afdekking.
Archeologie
Daarnaast geldt een dubbelbestemming 'Archeologie 2.Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' de bodemingrepen daardoor tot een maximale diepte van 0,40 meter reiken én het bouwwerk een oppervlakte van maximaal 100 m2 bedraagt. Het gebouw heeft een groter oppervlak en gaat dieper de grond in dan 0,4 meter. Ook komt er een nieuwe fundering. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de hiervoor genoemde archeologische bepalingen, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of;
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
Voor de strijdigheid t.a.v. het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.7.
Tot slot is op de betreffende gronden ook voor een deel de dubbelbestemming Waterkering van toepassing. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de primaire bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Ook hiermee is het beoogde bouwplan in strijd. Op de grond met de bestemming waterkering mag ten behoeve van andere, daarmee samenvallende bestemmingen slechts worden gebouwd, indien en voor zover de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder, waaruit blijkt dat de door de voorgenomen bouwactiviteiten het water(staats)belang niet wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden. Ook van deze bepalingen kan worden afgeweken. indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder. Voor dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Bestemmingsplan Uiterweg- Plasoevers 2021
Zoals hiervoor is opgemerkt is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding voor het Uiterweggebied, bestemmingsplan Uiterweg 2021. In dit bestemmingsplan, dat op 2 december 2021 door de raad is vastgesteld, maar nog niet in werking is getreden, is voor dit perceel de in 2017 vergunde situatie opgenomen (de legalisatie van de voormalige woonark tot woning). Dat maakt de aanvraag ook in strijd met dit bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 3 Beleid
In de ruimtelijke onderbouwing is rekening gehouden met de verschillende beleidsuitgangspunten en regelgeving van de provincie en de gemeente.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de
kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de
nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege
het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als
structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in
werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie,
zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het
Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de
leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en
uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing
die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?
Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit
voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de
ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting
kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende,
integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De
samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
Duurzaam economisch groeipotentieel
Sterke en gezonde steden en regio's
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken
en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede
omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke
leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en
ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken.
Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en
zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een
zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit
afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de
NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Combineren boven enkelvoudig;
Kenmerken & identiteit;
Afwentelen voorkomen.
De Novi kent geen directe gevolgen voor dit initiatief kader van dit bouwplan.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden.
De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie
treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De
Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke
ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren,
detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het gaat om een
nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is
opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke
gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet
gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op
grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp
van twee opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige
ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Relevantie plangebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is per 1 oktober 2012 de Ladder voor
duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het gaat om een nadere motiveringseis die in
artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen ten
behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle
ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op deze manier zou de ruimte in stedelijke
gebieden optimaal benut kunnen worden. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet
gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Deze motivering borgt
dat er tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van nieuwe ontwikkelingen
wordt gekomen. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, eerste lid,
Bro) luidt als volgt:
"Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of
zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere
stedelijke voorzieningen".
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke
ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen zoals in
het onderhavige geval niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (zie ondermeer ABRvS 18 december 2013, zaaknummer 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf).
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip
"stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op
voorgaande voorziet dit initiatief niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel
1.1.1 Bro. Onderhavig initiatief voldoet hiermee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord- Holland
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid"
betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de
omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij
tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog
welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen
houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving
de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving,
het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt:
Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities:
Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend
op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.
De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig
klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de
noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening
houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
3.2.2 Omgevingsverordening Noord Holland
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid,
diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale
ruimtelijke verordening (PRV). In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels
samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.
De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van de
PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de
verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.
Relevantie plangebied
Op grond van de Omgevingsverordening is het perceel gelegen in het werkingsgebied
'Noord-Holland Noord landelijk gebied' en is artikel 6.10 van toepassing.
Voor zover hier van belang bepaalt dit artikel dat 'een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken'. In dit geval gaat het om het vervangen van een bestaande woning en wordt er in die zin geen woning toegevoegd. Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Noord- Holland'.Op grond van artikel 6.59 van de Omgevingsverordening geldt tevens dat bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijke kwaliteitseisen gelden. Artikel 6.59 is niet van toepassing omdat er voor het onderhavige initiatief sprake is van sloop/ nieuwbouw op het perceel. De Omgevingsverordening staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg. De provincie heeft in het zogenaamde bestuurlijke vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro dan ook aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgestane ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele beleid voor het gebied is neergelegd in de “Gebiedsvisie Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit 2020"(vastgesteld op 26 november 2009). De gebiedsvisie heeft de status van een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de gebiedsvisie is de Herenweg aangewezen als een lintstructuur.
Volgens de gebiedsvisie wordt in de linten vanouds vooral gewoond, vaak in combinatie met een kleinschalig bedrijf aan huis. Het is van belang om het bestaande karakter van deze lintstructuren met kleinschalige bebouwingspatronen te waarborgen. In de linten bestaat een grote mate van diversiteit in bebouwings- en begroeiingdichtheid. Deze afwisseling in openheid en dichtheid moet worden behouden. Daarnaast is er sprake van een veelzijdigheid aan straatbeelden. Dit beeld wordt verkregen door:
verschillende soorten van overwegend kleinschalige woonbebouwing met gevarieerde gevelbeelden;
een verscheidenheid aan bebouwingsrichtingen;
veelvuldig verspringingen in de rooilijn;
door onregelmatige en in grootte variërende ruimtes tussen de bebouwing;
door veel verschillende soorten erfbeplantingen en afscheidingen.
Dit alles levert een karakteristiek en gedifferentieerd beeld op dat bij nieuwe ontwikkelingen als uitgangspunt gehanteerd moet worden. Daarbij dient veralgemeende architectuur met zogenaamde ‘cataloguswoningen’ als minder passend te worden ervaren. Vandaar dat wordt ingezet op de lijn dat verdergaande schaalvergroting moet worden voorkomen (tenzij er sprake is van specifieke plaatsgebondenheid) en dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven (nieuwbouw of uitbreiding) vormen de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormig karakter van de linten en de haakse landschappelijke structuren en de doorzichten naar het achterliggende polderlandschap hierbij belangrijke elementen in het afwegingskader.
Conclusie
Het bouwen van een woning als vervangende nieuwbouw is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020. Het bestaande landschap ter plaatse van de locatie wordt ongemoeid gelaten. Ook het bestaande doorzicht blijft behouden.
3.3.2 Nota Lintenbeleid & Masterplan Herenweg
In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.
De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.
Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de in het plangebied gelegen linten specifieke uitgangspunten opgenomen.
In de 2e herziening van het lintenbeleid is voor de Herenweg voor zover hier van belang het volgende bepaald:
De Herenweg maakt, evenals de Kudelstaartseweg onderdeel uit van de voormalige route Leiden-Amsterdam en is gelegen aan de zuidzijde van de Westeinderplassen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande en 2^1 kap-woningen, recreatiewoningen en (recreatie)arken uit verschillende perioden. Eenheid in architectuur en stedenbouw ontbreekt grotendeels in het lint. Aan de zijde van Kudelstaart (landzijde) staat een aantal woningen onder aan het dijktalud en, doordat ze evenwijdig aan het slotenpatroon zijn gesitueerd, schuin t.o.v. de weg. Langs de zijde van de plas is een beleid van toepassing dat uitgaat van riante woningen op ruime kavels (Welstandsnota Aalsmeer). Voor de zone langs de plas is het “Masterplan Herenweg” opgesteld en door de raad vastgesteld. In dit plan zijn stedenbouwkundige- en landschappelijke randvoorwaarden opgenomen. Bovendien wordt ingegaan op het hoge ambitieniveau ten aanzien van de architectonische uitstraling.
Specifieke kenmerken:
onderdeel van een doorgaande route;
aan oeverzijde riante vrijstaande woningen op ruime kavels;
individuele woonbebouwing afgewisseld met projectmatige woonbebouwing;
een aantal woningen zijn gelegen aan de voet van de dijk;
plaatselijke “gerende verkaveling” waardoor woningen niet haaks op de weg staan;
waardevolle doorzichten naar de hierachter gelegen Westeinderplassen.
Conclusie
De Herenweg maakt onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de gemeente Aalsmeer. Langs de oevers van de Westeinderplassen is een beleid van toepassing die uitgaat van luxe woonbebouwing op ruime kavels. De aanvraag heeft betrekking op het vervangen van een voormalige woonark door een luxe woning. Hiermee wordt de ruimtelijke uitstraling bevorderd en sluit meer aan bij het ruimtelijk wensbeeld (luxe woningen) van deze locatie.
Voor aanvragen langs de linten in Aalsmeer, waaronder de Herenweg, in strijd met het bestemmingsplan is het lintenbeleid 2e herziening toetsingskader. Hierin is o.a. opgenomen dat de breedte van de woning, breder mag zijn dan 12 meter, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de kavelbreedte. De woning mag van een plat dak mogen worden voorzien tot een hoogte van 8 meter (aanvraag 7 meter). Ten aanzien van de maximale bouwdiepte zijn geen beperkingen opgenomen in het lintenbeleid. Tegen het plan bestaan dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Wet bodembescherming
Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dat wel het geval, dan spreken wij van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn worden gesaneerd of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd zodat de verontreiniging geen risico vormt. De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. We spreken dan van een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is. Het loont wel te saneren wanneer er toch al grondwerk plaatsvindt. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (de Provincie Noord-Holland).
Procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2012. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium.
Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht als er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat. Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken. Verhoogde achtergrondconcentraties worden in Amstelveen aangetroffen in het "bovenland", het niet verveende landschap. De ontgravingskaart (zie hierna) wordt bij ruimtelijke onderbouwingen voor bestemmingsplannen en bij aanvragen voor omgevingsvergunningen geaccepteerd als bewijsmiddel ten aanzien van achtergrondconcentraties. Is de locatie verdacht, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en zonodig een nader onderzoek conform NTA 5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico's vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties, die zijn gerelateerd aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddel hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer.
De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn "Industrie", "Wonen" en "Overig". De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse.
De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen "Industrie", "Wonen" en "Overig". Amstelveen hanteert gebiedsspecifiek beleid, waarin naast de maximale waarden uit het generieke beleid de lokale maximale waarden "Wonen (gebiedsspecifiek)" en "Landbouw/natuur (gebiedsspecifiek)" gedefinieerd zijn.
De toepassingskaart geeft aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven de (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.
Provinciale milieuverordening
Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort.
De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief heeft Grondslag (zie bijlage 6) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie. Uit het onderzoek blijkt dat de gestelde hypothese, dat op basis van de gegevens uit de bodemkwaliteitskaart verhogingen aan zware metalen, minerale olie en/of PAK kunnen worden verwacht is bevestigd. Er zijn lichte verhogingen aan metalen en PAK aangetoond in de boven- en ondergrond. In de ondergrond is tevens een lichte verhoging aan minerale olie aangetoond. De concentraties zijn lager dan op basis van de bodemkwaliteitskaart kon worden verwacht.
In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.
De gestelde hypothese dat de locatie niet verdacht is op het voorkomen van asbest, is formeel niet bevestigd. In de bovengrond is analytisch een zeer geringe hoeveelheid asbest aangetroffen. De toetswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. De aangetoonde verhogingen kunnen worden toegeschreven aan langdurig menselijk gebruik van de locatie. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat het aspect bodem geen belemmering voor een woonbestemming.
4.2 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
De woning wordt niet in een waterkering gebouwd.
Relevantie plangebied
Bij mail van 29 oktober 2020 is het initiatief ter advisering voorgelegd aan Rijnland. Rijnland heeft bij mail van 9 november 2020 (zie bijlage 7) aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van de omgevingsvergunning, aangezien er geen
waterhuishoudkundige belangen in het geding zijn. Voor de werkzaamheden is bovendien geen watervergunning nodig.
4.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor het onderhavige initiatief is het volgende relevant.
Wegverkeer
Er moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.
Relevantie plangebied
De woning ligt binnen de zones van de gezoneerde wegen Herenweg en Ambachtsheerweg. Door Westerveld Advies (zie bijlage 8, akoestisch onderzoek V1, geluidbelasting woning Herenweg 78e) is in het kader van de legalisatie van de woning reeds akoestisch onderzoek uitgevoerd Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Herenweg met 53 dB en de Ambachtsheerweg met 49 dB voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zorgt. Maatregelen aan de wegen om de geluidbelasting verder te verlagen worden niet kansrijk geacht om redenen van beheer en onderhoud. Maatregelen als geluidschermen zijn om stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen niet wenselijk. Voor deze locatie is daarom in het recente verleden een hogere waarde verleend.
Ten behoeve van de nieuwbouw heeft M + P akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9), waarbij is uitgegaan van het hiervoor vermelde akoestische onderzoek van Westerveld en de verleende hogere waarde. Voor de bepaling van de benodigde gevelisolatie van de woning is uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting en is daardoor hoger bepaald dan volgens het Bouwbesluit strikt noodzakelijk is. Dit zorgt voor een hogere geluidwering van de gevel wat akoestisch gezien het woonklimaat ten goede komt. Door het treffen van de in hoofdstuk 4 van het M + P-rapport opgesomde maatregelen kan een akoestisch goed woon- en leefklimaat in de woning gerealiseerd worden. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het project zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Relevantie plangebied
In 2008 is onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd voor de gehele gemeente Aalsmeer. In dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijding van normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel maar er kan op basis van het onderzoek wel worden gesteld dat er op voorhand geen
knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn.
De ontwikkeling is ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen als een categorie die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als NIBM-categorie is aangewezen een woningbouwontwikkeling van maximaal 1500- woningen met één ontsluitingsweg. Met dit project worden 1 woning mogelijk gemaakt, een nader luchtkwaliteitonderzoek is daarom niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit staat daarmee de uitvoering van het initiatief niet in de weg.
4.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Circulaire risico normering vervoer gevaarlijke stoffen
In onder meer de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd. De verwachting is dat in 2013 de circulaire opgevolgd zal worden door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In dit besluit staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Er worden bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes vastgelegd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
Relevantie plangebied
Het projectgebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig. Het aspect externe veiligheid staat aan de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.6 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief is ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10 Econu, 14 januari 2021. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Beschermde gebieden
Vanwege de ruime afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en de beperkte omvang van de werkzaamheden is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg hebben op Natura 2000-gebieden. Een natuurtoets hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden. De voorgenomen plannen hebben geen aantasting van het NNN, weidevogelgebied of ecologische verbindingszone tot gevolg. De werkzaamheden hebben geen negatief effect op beschermde beeldbepalende bomen. De uitstoot en depositie van stikstofhoudende stoffen bij de geplande werkzaamheden, leidt niet tot significante effecten in beschermde gebieden. De afstand tot stikstofgevoelige habitats in Natura 2000 gebieden is aanzienlijk. De werkzaamheden zijn bovendien tijdelijk en beperkt in omvang. De depositie van stikstof valt uit te sluiten, een AERIUS berekening is niet noodzakelijk.
Beschermde soorten
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemene vogelsoorten. In het plangebied en direct daar omheen blijft voldoende geschikt alternatief foerageer- en broedgebied aanwezig. Derhalve hebben de voorgenomen plannen geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het foerageer- en broedgebied van algemene vogelsoorten. Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt voorkomen dat negatieve effecten optreden ten aanzien van broedende algemeen voorkomende vogelsoorten. In de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van huismussen, gierzwaluwen of andere gebouw bewonende vogels aanwezig. Eveneens wordt de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in bomen uitgesloten. Een soortgericht onderzoek naar jaarrond beschermde nesten en relevante functionaliteiten is dan ook niet noodzakelijk aangezien er geen negatieve effecten te verwachten zijn. Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming Het plangebied is en blijft geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, negatieve effecten op het foerageergebied zijn dan ook redelijkerwijs uit te sluiten. Er zijn mogelijk vliegroutes aanwezig maar deze blijven bestaan en worden niet negatief beïnvloed door de geplande werkzaamheden. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het directe plangebied. Er hoeft geen soortgericht onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden om de aanwezige verblijfplaatsen en relevante functionaliteiten in kaart te brengen. In het kader van de zorgplicht zal met aanwezige dieren rekening gehouden worden door aangepaste bouwverlichting en een minimale geluidsoverlast zodat de verstoring geminimaliseerd wordt. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.7 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.
Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'De verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.
Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.
Relevantie plangebied
Voor het onderhavige plangebied geldt in beginsel dat bij dat bij initiatieven groter dan 50m2 en dieper dan 40 cm een verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Gelet op het voorgenomen initiatief is dit onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11 IDDS, Herenweg 78E, Kudelstaart Gemeente Aalsmeer, rapport 2563. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied nog slechts voor een klein deel een zeer lage archeologische verwachting heeft. De rest van het plangebied heeft geen archeologische verwachting. Geadviseerd wordt het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Met name van het deel waarop de nieuwbouw zal plaatsvinden is nog slechts ongeveer 30 m2 niet volledig afgegraven geweest en bovendien heeft het gebied slechts een zeer lage verwachting. Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.8 Verkeer en parkeren
Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.
Relevantie plangebied
Er is geen sprake van extra verkeersgeneratie, aangezien het hier gaat om het realiseren van een vervangende woonfunctie. In die zin wordt er dus geen nieuwe verkeersaantrekkende functie mogelijk gemaakt. Qua parkeren wordt voorzien in 2 parkeerplekken op eigen terrein. Gelet op voorgaande bestaan er t.a.v. van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
4.9 M.e.r.- beoordeling
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.
Relevantie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling ligt ruim onder de drempelwaarde waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is: het initiatief betreft de sloop/nieuwbouw van 1 woning. De beoogde ontwikkeling ligt daarmee ruim onder de genoemde drempelwaarden waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Gelet hierop is daarom de vraag of sprake is van (de aanleg, wijziging of uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Uit de jurisprudentie, te weten (onder andere) de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694) en 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348), volgt dat het antwoord op deze vraag afhangt van: de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De realisatie van 1 vrijstaande woning is naar aard en omvang niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject. Qua aard is sprake van een ontwikkeling in een bestaand bebouwingslint, dat ook nu al met name woningen omvat. Daar komt bij dat de omvang van het project relatief beperkt c.q. kleinschalig is, omdat de ontwikkeling slechts 1 woning betreft. Het voorgaande kan nader onderbouwd worden met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:100). In deze zaak ging het (onder andere) over de vraag of de ontwikkeling van 12 vrijstaande woningen kon worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig was. Hierover is in de betreffende uitspraak het volgende overwogen: Naar het oordeel van de Afdeling kan de ontwikkeling van de twaalf vrijstaande woningen die in het plan is voorzien, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoefde er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande, waarbij het gaat om de sloop/nieuwbouw van een woning, is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
4.10 Belangenafweging
Schaduwwerking
Gelet op de grootte, hoogte en ligging van de (nieuwe) woning ten opzichte van de belendingen is er geen sprake van schaduwwerking op naastgelegen percelen.
Aantasting privacy
De woning staat op voldoende afstand van de erfgrens en is niet hoger dan naastgelegen woningen. Er is geen sprake van aantasting van de privacy.
Conclusie
Er worden geen belangen van derden geschaad door dit bouwplan.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van het bestuurlijke vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is een concept van de ontwerpomgevingsvergunning op 28 juni 2021 toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Provincie Noord- Holland. Beide bestuursorganen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen planontwikkeling.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning deze ruimtelijke onderbouwing, inclusief de aanvraag en relevante bouwtekeningen vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 24 september tot en met 4 november 2021. Er is 1 zienswijze ingediend, die geen aanleiding heeft gegeven tot een aanpassing in de onderliggende stukken. Voor een samenvatting/ beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar bijlage 14.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12, eerste lid, Wro, biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is op grond van artikel 6.2.1 sub a het geval bij de bouw van één of meer woningen. In het onderhavige geval gaat het om de vervanging van een bestaande woning. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges. Het risico op planschade wordt nihil geacht.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Voor het perceel Herenweg 78e is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van een woning, waarbij de bestaande woning wordt gesloopt. Het bouwplan past op onderdelen niet het vigerende bestemmingsplan.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder