OIAVHB Stommeerkade oost - Stommeerkade 45
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB07xT-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 1 november 2021 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor het realiseren van een woonhuis met aangebouwde berging en het ophogen van de kavel ten behoeve van de bouw op het perceel Stommeerkade 45 (achter 44) te Aalsmeer (zaaknummer Z21-079624). De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2, 3 (relevante bouwtekeningen).
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan “Stommeerkade Oost” (2012) en de bestemming ‘Wonen’ met de specifieke bouwaanduiding bouwperceel bijgebouwen. Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften en/of gebruiksvoorschriften (zie 2.3). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB07xT-VG01 (bijlage 11).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied betreft het perceel dat kadastraal bekend is als Gemeente Aalsmeer, sectie C, perceelsnummer 7584. Het perceel bevindt zich aan de noordzijde van de dorpskern binnen de bebouwde kom van Aalsmeer. Het perceel is gelegen achter het perceel Stommeerkade 44 te Aalsmeer. Op de afbeelding 1 en 2 is de ligging van het perceel in kaart gebracht.
Ligging plangebied in zijn omgeving
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het perceel ligt ten zuiden van het woonhuis Stommeerkade 44. De gehele kadastrale locatie heeft een oppervlakte van circa 950 m2. De nieuwbouwlocatie heeft een oppervlakte van circa 400 m2. Er is sprake van een hoofdzakelijk braakliggend terrein. Op het perceel bevindt zich een voormalige oude kas gerealiseerd in 1955. Het pand is in gebruik als schuur. Het gehele perceel is in gebruik geweest ten behoeve van glastuinbouw. Op het perceel vindt opslag plaats van diverse materialen.
Perceel met op de achtergrond de voormalige kas.
Aanzicht vanaf de Gabrijweg
Braakliggend terrein met zicht op de Gabrijweg
2.2 De ontwikkeling
Het plan voorziet in het realiseren van een vrijstaande woning met een aangebouwde berging en het ophogen van de bouwkavel ten behoeve van dit plan. De woning bestaat uit twee bouwlagen en een kapverdieping. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 5.80 meter en 10.99 meter. De aangebouwde éénlaagse berging heeft een hoogte van 2.86 meter. De woning krijgt een (voorgevel-)breedte van 10.99 meter en een diepte van 7.26 meter.
De locatie is gelegen langs de nieuw aan te leggen Burgemeester Hoffscholteweg. Langs deze weg is een aantal woningbouwplannen gerealiseerd of in uitvoering. Deze bebouwing bestaat in hoofdzaak uit twee bouwlagen met kap. Doel hiervan is frontvorming van de bebouwing langs deze weg te versterken. Het niet bebouwen van dit perceel heeft tot gevolg dat de bebouwingswand langs de Burgemeester Hoffscholteweg wordt onderbroken en inkijk biedt op de achtererfzone, hetgeen stedenbouwkundig ongewenst is. Het plan voorziet tevens in het aanleggen van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De bouwhoogtes van dit initiatief sluit aan bij de goot- en bouwhoogte van de aangrenzende woningen/bestemmingen. De woning wordt tenminste op gelijke afstand tot de nieuw aan te leggen Burgemeester Hoffscholteweg gesitueerd. De hoogte van het perceel sluit aan bij de naastgelegen woningen.
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan ‘Stommeerkade Oost’, (op 22 februari 2012 onherroepelijk geworden). Op grond van het vigerende bestemmingsplan is aan de onderhavige locatie de bestemming ‘Wonen’ (artikel 11) met de specifieke bouwaanduiding – bouwperceel bijgebouwen toegekend. Onder deze bestemming zijn toegestaan hoofdgebouwen in de vorm van woningen. Per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd en per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan. De nieuw te bouwen woning is niet binnen het bouwvlak gepland en derhalve is er sprake van strijdigheid met de bouwregels.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter te kunnen maken.
De NOVI is opgesteld als voorbereiding om de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de lange termijn visie in beeld. De vier prioriteiten zijn:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio’s;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Conclusie
Het rijksbeleid is in veel gevallen te abstract om voor kleine ontwikkelingen kaderstellend te zijn. De ontwikkeling van 1 woning in Aalsmeer draagt niet direct bij aan de rijksdoelstelling, maar vormt ook geen belemmering. De kleinschaligheid van de ontwikkeling leidt er toe dat de NOVI geen invloed heeft op de ontwikkeling en vice versa.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd (zie artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gestreefd naar een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen ‘actueel’ en ‘regionaal’ geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking en luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ABRvS van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421). De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ABRvS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Ook hier is het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
“Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. “
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 vrijstaande woning in bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden betreft het een uitbreiding van 1 zelfstandige woning. De beoogde ontwikkeling kan niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en dient daarom niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inmiddels NOVI) is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvang alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Rijksvaarwegen
Mainportontwikkeling Rotterdam
Kunstfundament
Grote rivieren
Waddenzee en waddengebied
Defensie
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
Electriciteitsvoorziening
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Natuurnetwerk Nederland
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Conclusie
De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied of de ontwikkelingen die daar zijn gepland. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik van bebouwing, bouwhoogte en functies met een vogelaantrekkende werking.
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20 Ke-contour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB5-gebied. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Ligging plangebied binnen LIB zone 5
Conclusie
Het plangebied bevindt zich in zone 5 van het beperkingengebied, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). Artikel 2.2.1d van het LIB geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee kan medewerking worden verleend aan dit initiatief.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. Dit beleidsdocument vervangt de Provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040. In de omgevingsvisie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen zoals klimaatverandering, de overgang naar duurzame energie, verdere verstedelijking, bereikbaarheid, een gezonde leefomgeving, de economische transitie en natuur en biodiversiteit. De omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit.
De visie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Daarnaast worden er vijf bewegingen geschetst, die laten zien hoe er wordt omgegaan met deze ontwikkelprincipes. Het betreft onderstaande vijf bewegingen:
Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economische duurzame agrarische sector centraal.
De bewegingen verbinden de economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Met de visie wordt de juiste koers uitgezet om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord-Holland te zijn en te blijven.
Conclusie
De ambitie van de provincie is onder andere het streven naar een goede balans tussen leefbaarheid en economische ontwikkeling. Om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en te versterken is een goed beheer van de bestaande kwaliteiten en het toevoegen van nieuwe kwaliteiten van belang. Er dient voldaan te worden aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel de waarden en karakteristieken van het landschap en de cultuurhistorie te benoemen, te behouden en waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een nieuwe woning gebouwd en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het (thans rommelige) perceel verbeterd. De nieuwe woning is eveneens goed passend in de bestaande bebouwing. Gesteld kan worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk Gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
Het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
Het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
Het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
Het plangebied ligt binnen de LIB 5 zone van Schiphol
Woningbouw in 20 Ke-contour binnen bestaand stedelijk gebied
In artikel 6.24 van de Omgevingsverordening is vastgelegd dat binnen de 20 Ke-contour rond de luchthaven Schiphol, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan, woningbouw uitsluitend mogelijk is binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG). Het artikel bepaalt dat voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone in de toelichting op dat plan rekenschap wordt gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. Artikel 6.24 moet gelezen worden in samenhang met de wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) per 1 januari 2018 inzake geluid en externe veiligheid, waarbij het beleid van de Nota Ruimte voor het gebied binnen de 20 Ke-contour wettelijk is verankerd. Het beleid van de Nota Ruimte was er op gericht nieuwe uitleglocaties onder vliegroutes te voorkomen. Intensivering en herstructurering waren wel toegestaan. Met het van kracht worden van de SVIR is de Nota Ruimte komen te vervallen en was het beleid voor de 20 Ke contour sindsdien niet meer geborgd. Om in dit hiaat te voorzien is het 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte opgenomen als zone 5 van het beperkingengebied en is in het nieuwe artikel 2.2.1 d, eerste lid, LIB overeenkomstig het beleid van de Nota Ruimte voor dit gebied een verbod opgenomen voor nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stedelijk gebied. Met de recente wijziging van het LIB per 1 januari 2018 inzake externe veiligheid en geluid is een vijfde gebied aan het beperkingengebied toegevoegd: het zogenaamde 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte.
Belangenafweging geluidbelasting vs. noodzaak tot woningbouw
In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het onderdeel “wonen en vliegen” van het SMASH-traject. Met dit akkoord is met het oog op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthaven-
indelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke-contour in het Lib verankerd.
In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige) bewoners. In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:
een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
een beschrijving van de huidige geluidssituatie op die woningbouwlocatie;
een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidssituatie op de woningbouwlocatie;
een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/of de regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;
een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.
Ad a: De ligging in het beperkingengebied
De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke contour.
Ad b: de huidige geluidssituatie
Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol. In het kader van de Europese richtlijn omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. De huidige geluidbelastingkaarten dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een geluidbelasting van minder dan 55 dB Lden en 50 dB Lnight.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de minimale karakteristieke geluidwering van de gevel 20 dB bij een binnenniveau van 33 dB in de woningen. Voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering van de gevels dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels.
Ad c: toekomstige ontwikkeling
De huidige operatie op Schiphol benaderde (voor de corona -pandemie) het maximale scenario van 500.000 vluchten. De beschreven actuele geluidbelasting benadert daarmee de geluidbelasting die op basis van het maximale aantal van 500.000 vluchten gerealiseerd zal worden. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal dan de geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen. Gezondheidsrisico’s van geluidoverlast worden vooral in verband gebracht met slaapverstoring. Van belang in dit verband is dat de Aalsmeerderbaan in beginsel ’s nachts is gesloten. De nacht duurt van 23.00 uur tot 06.00 uur. De sluiting van de Aalsmeerderbaan in de nacht staat voor zover nu bekend ook in de toekomst niet onder druk.
ad d: het belang van woningbouw
Het gaat in dit geval om een vrijgekomen voormalige tuinbouwlocatie met daarop nog een oude kas welke als bergruimte wordt gebruikt, een oude schuur en verharding. In de plaats van de voormalige kas bestaat de wens om één vrijstaande woning te realiseren en het overige terrein een tuininrichting te geven.
De woning is qua omvang vergelijkbaar met de langs de Stommeerkade en Charles Gabrijweg voorkomende woningen. Transformatie naar een andere functie dan wonen, bijvoorbeeld bedrijvigheid of kantoren, is niet passend gezien het karakter van de omgeving. Hiervoor zijn binnen de gemeente en regio andere locaties aangewezen. Op deze locatie is hier dus ook geen behoefte aan. Wonen, is gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming.
Ad e: slotconclusie
Het wegsaneren van gebiedsvreemde bedrijvigheid en kassen in het gebied en een herinvulling met woningbouw levert een kwaliteitsverbetering op. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. Hiertegen bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege vliegtuiggeluid geen zwaarwegende bezwaren.
In het cumulatieve geluidonderzoek is het luchtverkeerslawaai en wegverkeerslawaai meegenomen. Aanvullende gevelweringsmaatregelen zijn voorgeschreven om het binnenniveau van 33 dB te waarborgen. Afhankelijk van omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai. Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte van deze ruimtelijke onderbouwing.
Rekenschap geven aan externe veiligheid
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt externe veiligheidsrisico’s met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom regels opgenomen onder meer ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid.
In bijlage 3 van het LIB is het gebied voor ‘beperkingen bebouwing’ aangewezen. Voor externe veiligheid zijn de zones 1 en 3 relevant; 2 en 4 hebben betrekking op geluid. Zone 1 is de sloopzone vanwege externe veiligheid. In dit gebied is het doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren. Om die reden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Alleen zeer extensief gebruik van gronden is mogelijk. Zone 3 wordt afgebakend door de zogenaamde PR 10-6 contour. Binnen deze contour is de kans dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een vliegtuigongeval, 1 op de miljoen per jaar. Binnen zone 3 is – gelet op de risico’s – tevens het doel om grote concentraties van personen te voorkomen.
Per wijziging van 1 januari 2018 is een nieuw ‘afwegingsgebied’ (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20 Ke zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied valt binnen zone 5. In de huidige situatie is sprake van een bedrijfsfunctie en wonen. In de nieuwe situatie is uitsluitend sprake van wonen (maximaal 2 woningen). Onderliggend bestemmingsplan heeft niet direct tot gevolg dat het gebied intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Het gebied wordt eerder minder intensief gebruikt. Desalniettemin kunnen er bij een ongeval in het plangebied slachtoffers vallen. Dit wordt in dit geval aanvaardbaar geschat om de volgende redenen:
De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) al zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. De kans op het optreden van dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
De gemeente kan geen maatregelen treffen om dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. In het algemeen geldt dat nieuwbouw (gelet op de eisen van Bouwbesluit 2012) zeer goed bestand is tegen brand. Aanwezigen in een pand zijn derhalve goed beschermd tegen hittestraling indien een vliegtuig in de directe omgeving van het gebouw neerstort. Daarnaast is er in de nieuwe situatie geen sprake van een intensiever gebruik van het perceel dan in de huidige situatie.
De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd.
In het plangebied is de functie wonen gepland. De bewoners kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden.
In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De (rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
Ga niet kijken.
Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.
De woning is gelegen aan de Charles Gabrijweg en de Stommeerkade. De locatie is goed bereikbaar voor hulpdiensten Daarbij is er in de directe omgeving voldoende bluswater aanwezig.
Conclusie:
Het plangebied ligt binnen de LIB 5 zone van Schiphol. Deze zone is toegelicht in paragraaf 3.1.4. en vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is vastgelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 worden de ontwikkelingen die op basis van de Aalsmeerse Gebiedsvisie zijn ingezet als uitgangspunt genomen voor een analyse van de status quo en een aanduiding van de ontwikkelingskoers voor het komende decennium.
Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.
Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema’s die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.
Conclusie:
Volgens de bij de gebiedsvisie behorende kaart ligt de ontwikkeling niet in één van de vijf in de gebiedsvisie onderscheiden deelgebieden. De voorliggende ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente, zoals in de Gebiedsvisie beschreven.
3.3.2 Welstandsnota Aalsmeer 2021
In de Welstandsnota is het uitgangspunt dat een zwaar welstandsregime van toepassing is voor waardevolle gebieden en gebieden met belangrijke (cultuurhistorische) waarden. Deze nota wijst nadrukkelijk ook gebieden aan waar het welstandsregime aanmerkelijk wordt versoepeld. Tevens worden bepaalde bouwactiviteiten en gebieden aangewezen als welstandsvrij. Met dit beleid wordt zorgvuldig omgegaan met de bebouwing en de openbare ruimte waarin deze is geplaatst, maar ook vrijheid wordt gegeven aan inwoners en bedrijven waar dit mogelijk is. Doel is vermindering van de regeldruk en versnelling van de procedures.
Conclusie:
Voor het geldt een regulier welstandsregime. Het plan is voorgelegd bij welstand en akkoord bevonden.
3.3.3 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016
Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De ‘oude’ cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeers Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie ‘wonen’.
De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:
Naast de normen voor de categorie wonen zijn er nog geen parkeernormen vastgesteld voor Aalsmeer en Kudelstaart;
De parkeernormen uit 2004 en uit het AVVP zijn niet meer actueel;
De nieuwe kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op de meest actuele en recente ervaringscijfers;
Parkeernormen moeten vanaf 2018 opgenomen zijn in bestemmingsplannen. Door in toekomstige bestemmingsplannen via de regels een verwijzing op te nemen naar deze Nota Parkeernormen inclusief toepassingsregels wordt aan deze verplichting voldaan en geldt voor iedereen een eenduidig kader.
Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.
Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.
Voor woningen gelden de volgende parkeernormen (dit is inclusief bezoekers):
Woning groot > 140 m2, 2,2 parkeerplaatsen per woning
Woning middel 100 m2-140 m2, 1,9 parkeerplaatsen per woning
Woning klein < 100 m2, 1,5 parkeerplaatsen per woning
Conclusie:
De voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een ‘woning klein’. Voor deze woning geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Er worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen gerealiseerd.
3.3.4 Woonagenda 2020
Aalsmeer is een gemeente waar mensen graag wonen en blijven wonen. Het gaat daarbij om relatief veel jonge mensen. Een goede doorstroming van de woningmarkt is daarbij van groot belang. Om goed in te spelen op de actualiteiten is de Woonagenda 2020 vastgesteld.
In de Woonagenda 2020 is vooral veel aandacht voor uitbreiding van het aantal koopwoningen in het goedkope middensegment, starterswoningen en meer levensloopbestendige woningen voor ouderen. De afspraak hierbij is om het aantal sociale huurwoningen minimaal gelijk te laten. Ook zoekt de gemeente naar creatieve, nieuwe woonvormen op nieuwe locaties en in bestaande panden en faciliteren zij organisaties die alternatieve woon(zorg)vormen ontwikkelen. Daarnaast geeft de gemeente vorm aan veilige en betaalbare huisvesting voor arbeidsmigranten.
In de Woonagenda zijn, naast de continuering van beleid, alle recente trends en ontwikkelingen verwerkt. Er is gekozen om geen einddatum aan deze Woonagenda te geven. Het beleidsdeel verandert de komende periode niet en het uitvoeringsdeel geeft voldoende wendbaarheid om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie:
De voorgenomen ontwikkeling past in de Woonagenda. Door het toevoegen van deze woning kan doorstroming ontstaan. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek (eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek) bepaald. Het is niet toegestaan om de bouwen op verontreinigde grond. Om erachter te komen of de bodem verontreinigd is, zal een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek zal een verkennend bodemonderzoek worden opgesteld.
Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en de bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:
Sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);
Licht verontreinigde grond (boven streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden)
Schone bodems (beneden streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden).
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.
Conclusie
De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 400 m2. Op het perceel is een voormalige kas aanwezig, welke in gebruik is als schuur. Het gehele perceel is in gebruik geweest voor glastuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van een nieuwe woning. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Klijn bodemonderzoek, projectnummer 20KL460 d.d. 26 november 2020 en een aanvullend bodemonderzoek ( bijlagen 6 en 7).
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning.
4.2 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico’s op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: “degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig bij onze Minister”.
Archeologie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is de archeologische waardekaart van de gemeente Aalsmeer geraadpleegd.
Uit deze kaart blijkt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een archeologievrij gebied. Er is eveneens geen dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ aanwezig op het plangebied. Er is derhalve geen archeologisch onderzoek noodzakelijk voor deze ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Op het plangebied zijn geen monumenten aanwezig of dorpsgezichten van toepassing. Dit blijkt uit de monumenten en dorpsgezichten kaart van de gemeente Aalsmeer. Er is tevens geen dubbelbestemming ‘cultuurhistorie’ aanwezig op het plangebied.
Conclusie
Het plangebied en de nabije omgeving kennen geen cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Flora en Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft de soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatsrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Het betreffende terrein is een stuk braakliggende grond. Er is nauwelijks begroeiing aanwezig. De grond bestaat vooral uit klei en bestrating. De grond bestaat vooral uit klei en er is geen water in de omgeving. Er staat nog een schuur en een caravan en wat opslag van oude spullen.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde gebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Hiertoe is een quickscan flora en fauna (bijlage 4)uitgevoerd (CREX ecologisch advies d.d. 9 december 2021).
Conclusie
Flora en fauna
Uit het onderzoek blijkt dat het gaat om een klein braakliggend perceel achter een woonhuis in een woonwijk van Aalsmeer. Op het terrein staan geen bomen of struiken, er is nauwelijks begroeiing aanwezig. Er zijn geen beschermde soorten of sporen hiervan waargenomen noch worden er beschermde soorten verwacht. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor de bouwwerkzaamheden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Stikstofdepositie
In de omgeving van het plangebied liggen op enige afstand verschillende Natura 2000 gebieden. Middels een stikstofberekening (berekening is tot stand gekomen op basis van de Aerius Calculator, versie 2022 (zie bijlage 5) blijkt dat het plan geen depositie veroorzaakt op omliggende natuurgebieden.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh);
Woningen;
Geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
Andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Wegverkeerslawaai
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. In het kader van de omgevingsvergunning is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ter plaatse van de geprojecteerde bebouwing.
De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn door akoestisch adviesbureau Tideman akoestiek/lawaaibeheersing in het rapport ‘Akoestisch onderzoek geluidwering nieuwbouw Stommeerkade achter nr.44 (kad.perceel C 7584)_Z21-079624’ nummer 21.205.01 versie 01 d.d. 13 december 2021 verwerkt (bijlage 8) .
De planlocatie valt binnen de geluidzones van de Stommeerkade, de Oosteinderweg, Burg.Hoffscholteweg, Charles Gabrijweg en Salomon Dierkenslaan. Voor de Stommeerkade en Oosteinderweg geldt een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur, voor de overige wegen geldt 30 km/uur. Het wegdek bestaat uit dichtasfaltbeton. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting op de gevel van de te bouwen woning, veroorzaakt door de omliggende wegen, berekend. Er is gebruik gemaakt van verkeersprognoses voor het jaar 2030.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer is bepaald bij de nieuw te bouwen woning aan de Stommeerkade kadastrale perceel C 7584. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer rijdend op de Oosteinderweg bij de te bouwen woning hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting (in dB) inclusief 5 dB aftrek op grond van art. 110g Wet geluidhinder.
Industrielawaai
De bouwlocatie is tevens gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost (proefdraaiplaatsen). De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai bedraagt 50dB(A). De geluidbelasting Letmaal vanwege industrielawaai is ter plaatse van de te bouwen woning 52dB(A). De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Het college van Burgemeester en Wethouders van Aalsmeer kan ontheffing verlenen van de voorkeurgrenswaarde.
Luchtvaartlawaai
Volgens de geluidkaart Schiphol 2011 is de geluidsbelasting Lden als gevolg van luchtvaart-lawaai lager dan 55dB.
Gecumuleerde geluidsbelasting (Lcum; verschillende geluidsbronnen)
Aangezien er sprake is van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde vanwege één geluid-bron is er geen sprake van gecumuleerde geluidbelasting.
Maatregelen
Volgens de Wet geluidhinder is een plan vergunbaar wanneer toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Een vereiste daarbij is dat de geluidsbelasting lager is dan de maximaal te verlenen hogere waarde voor die situatie.
Het toepassen van een stiller wegdek op de Oosteinderweg voor dit bouwplan, is financieel onhaalbaar wanneer getoetst wordt aan het doelmatigheidscriterium uit de regionale Deel-nota Hogere Waarden 2007. Verder zijn overdrachtsmaatregelen in de vorm van schermen direct langs de Oosteinderweg niet inpasbaar uit oogpunt van verkeersveiligheid en vanuit financieel oogpunt. Om deze redenen is het mogelijk een besluit hogere grenswaarde te verlenen (zie bijlage 12). Verder moet het bouwplan voldoen aan het bouwbesluit en zullen aan de woning geluidwerende maatregelen genomen worden, zodat er een acceptabel binnenniveau, zijnde maximaal 33 dB in nieuwbouwsituaties, wordt bereikt.
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect geluid.
4.5 Luchtkwaliteit
Artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wet Luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en (zeer) fijnstof (PM10, PM2,5).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
De luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
De plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
De plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
Gevoelige bestemmingen (waaronder scholen zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten;
Woningbouw: <= 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
Kantoorlocaties: <= 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van één woning ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. De ontwikkeling valt daarmee ruim binnen de reikwijdte van het besluit ‘Niet in betekenende mate’ waarin de grens voor woningen is vastgesteld op 1500.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de ‘Atlas leefomgeving’ gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15 µg/m3, 9 µg/m3 en 18 µg/m3. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bedrijven en milieuzonering
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen).
Milieuzonering heeft twee doelen:
Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere geluidgevoelige functies;
Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Conclusie
Het plangebied is, naast van de geluidzone Schiphol, gelegen binnen een milieuzone van het aan het plangebied gevestigde constructiebedrijf. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek verricht door het adviesbureau M+P, vastgelegd in het rapport "akoestisch onderzoek constructiebedrijf Stommeerkade 46a te Aalsmeer, rapportnummer M+P.GWA.22.01.2, revisie O (bijlage 10) *. Uit de berekeningen blijkt dat er niet wordt voldaan aan de standaard grenswaarden voor het langtijdgemiddels beoordelingsniveau en maximaal optredende geluidsniveaus uit het Activiteitenbesluit.
De berekende geluidwaarden op de voorgevel, respectievelijk rechter zijgevel van de te bouwen woning zijn hoger dan de maximale grenswaarden. Dit betekent dat deze beide gevels 'doof' uitgevoerd moeten worden. Dit heeft een te grote impact op de bruikbaarheid en indeling van de woning. Het opstellen van een maatwerkvoorschrift is mogelijk onder de voorwaarde dat het binnenniveau in de woning voldoet aan het Activiteitenbesluit. Dit is voor deze woning het geval. Om de bedrijfsactiviteiten van het desbetreffende bedrijf niet te belemmeren is inmiddels een voornemen tot het stellen van maatwerkvoorschriften aan het betreffende bedrijf bekendgemaakt. Hiervoor loopt een separate procedue.
* Ten tijde van het opstellen van het akoestisch rapport was er nog geen huisnummer aan het perceel toegekend. De opstellers hebben het plangebied in het rapport Stommeerkade 44b genoemd, dit moet zijn Stommeerkade 45.
4.7 Milieueffectrapportage
Beoordelingskader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer (Wm) verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In de Wm en in het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die m.e.r. plichtig zijn (bijlage C activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (bijlage D-activiteiten). M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Het bevoegd gezag moet bepalen of er sprake is van ‘belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu’, die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In die gevallen moet het bevoegde gezag er zich van vergewissen dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Voor deze ‘vergewisplicht’ gelden geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wel moet in de vormvrije m.e.r.-beoordeling getoetst worden aan de bijlage III van de EEG-Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG) getoetst.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. De gemeente dient op basis van een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling een besluit te nemen of het opstellen van een milieueffectrapportage benodigd is.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De voorgenomen activiteit is opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D11.2. Artikel 11.2 luidt: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein.’ De volgende drempelwaarden worden hierbij gehanteerd:
een oppervlakte van 100 hectare of meer;
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen; of
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 1 woning. De activiteit blijft dus ruim onder de bovengenoemde drempelwaarden. Om die reden kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. Dit moet op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit m.e.r.
Conclusie:
Aan de hand van de toetsing aan de selectiecriteria uit Bijlage III (EU-richtlijn 2014/52/EU) maakt deze aanmeldnotitie duidelijk dat er geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend plan zijn, gelet op de kenmerken en plaats van de activiteit en de kenmerken van potent iele effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden.
Voor de verdere planontwikkeling is derhalve geen MER noodzakelijk conform het vigerende Besluit milieueffectrapportage. (zie bijlage 9 aanmeldnotitie m.e.r.)
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijke grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen’
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor;
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meeste risicovolle bedrijven is het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico’s, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijbehorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidiingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgevonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo met een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Op 1 april 2015 is tevens het basisnet, dat voortvloeit uit de Wet basisnet, in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.
Risicovolle inrichtingen
Er bevinden zich rondom het plangebied geen risicovolle inrichtingen
Buisleidingen
Er bevindt zich een aardgasleiding ten oosten van het plangebied. Voor deze buisleiding (NEN 3650-leiding) met een druk van 4.000 kPa mag de risicocontour minimaal 4 meter zijn. Het plangebied ligt, met een afstand van de perceelsgrens tot de buisleiding van circa 100 meter, ruim buiten deze afstand.
Transportroutes
Er zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig in of rondom het plangebied.
Vliegtuigongevallen
De externe veiligheid met betrekking tot vliegtuigongevallen is toegelicht in paragraaf 3.2.2.
Conclusie”
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
4.9 Water
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Tevens is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke Wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan.
Het omgevingsaspect water heeft binnen de ruimtelijke ordening vaak een beperkend karakter. Enerzijds moet het ruimtegebruik aansluiten bij het bergen van water, anderzijds kunnen ontwikkelingen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het water (watervervuiling).
Conclusie:
In de bestaande situatie is er sprake van een voormalig kassenpand met een schuur. Het onbebouwde deel van het perceel is verhard met tegels. De bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van circa 290 m2. De nieuw te realiseren woning en bijgebouw hebben een gezamenlijke oppervlakte van 108 m2. Dit is een afname van 182 m2. Daarom is compensatie niet aan de orde. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.
4.10 Parkeren en verkeer
Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts ziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
In de ‘nota parkeernormen Aalsmeer 2016’ zijn parkeernormen voor woningen opgenomen. Voor woningen gelden de volgende parkeernormen (dit is inclusief bezoekers):
Woning groot > 140 m2, 2.2 parkeerplaatsen per woning;
Woning middel 100 m2 – 140 m2, 1,9 parkeerplaatsen per woning;
Woning klein < 100 m2, 1,5 parkeerplaatsen per woning.
Conclusie:
De nieuw te bouwen woning krijgt een oppervlakte van 108 m2 en kan gezien worden als een ‘woning middel’. Voor deze woning geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Omdat er één woning gerealiseerd wordt zijn daarmee twee parkeerplaatsen voldoende. Er worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Het voorliggende plan voorziet derhalve in voldoende parkeerplaatsen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen periode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geef in publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ (2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ geraadpleegd. Hierbij wordt voor het type woning uitgegaan van ‘koop, huis, vrijstaand’ en voor de stedelijkheidsgraad uitgegaan van ‘matig stedelijk’ en ‘schil centrum’. Als aantal verkeersbewegingen wordt in de CROW-publicatie 7,6-8,4 aangegeven, Hiervan wordt het gemiddelde genomen wat resulteert in 8,0 verkeersbewegingen. Het plangebied wordt ontsloten door de Stommeerkade en ligt relatief dicht bij de N196. Gesteld kan worden dat de verkeersgeneratie op te vangen is met de bestaande infrastructuur.
Conclusie:
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 13) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 19 augustus 2022 t/m 29 september 2023. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingediend. Er is 1 zienswijze ingediend die geen aanleiding heeft gegeven tot een aanpassing van de onderliggende stukken. Voor een samenvatting/beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar bijlage 14.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer sectie C, nummer 7584, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
Het door initiatiefnemer voorgestelde plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 Wabo kan via een omgevingsvergunning afgeweken worden van het vigerende ruimtelijke plan. De afwijking dient voorzien te worden van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de argumentatie en onderbouwing waarom het voorgestelde plan kan voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is tevens de Grondexploitatieweg van toepassing als een plan voorziet in het juridisch-planologisch faciliteren van bouwplannen, zoals bepaald in het Bro.
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een plan, zoals opgenomen in het Bro. Dit betekent dat er voor dit plan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Echter kan op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro ook door de gemeenteraad besloten worden om geen exploitatieplan vast te stellen, indien o.a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De kosten van het voorgenomen initiatief zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer is reeds eigenaar van de gronden. Het gemeentelijk kostenverhaal is anderszins verzekerd door middel van leges. Op basis daarvan kan gesteld worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel Stommeerkade achter nummer 44 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van één vrijstaande woning. Het bouwplan past niet binnen de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan “Stommeerkade – Oost”.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.