OIAVHB Parkmeer - Stommeerkade
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB07xS-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 15 oktober 2021 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor de nieuwbouw van 17 appartementen als toevoeging aan het woningbouwproject Stommeerkade te Aalsmeer (zaaknummer Z21-075784). De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 t/m 5 (relevante bouwtekeningen).
1.2 Aard en doel
Op 4 maart 2021 heeft de gemeenteraad Aalsmeer het bestemmingsplan 'Parkmeer' vastgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de ontwikkeling van 10 vrijstaande en/of twee-onder-één-kap woningen aan de Stommeerkade. De initiatiefnemer (Parkmeer B.V.) is na overleg met de gemeente voornemens om op de plaats van 2 van de 10 woningen, 17 appartementen te realiseren voor starters. Deze ontwikkeling is niet voorzien in voornoemd bestemmingsplan 'Parkmeer'.
De huidige enkelbestemming 'Wonen' voorziet niet in deze ontwikkeling.
Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB07xS-VG01 (bijlage 6).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied omvat een deel van het perceel dat kadastraal bekend is als Gemeente Aalsmeer, sectie C, perceelsnummers 7565, 7569 en 7574. Ten westen van het plangebied wordt conform het bestemmingsplan 2-onder-1-kap woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd. Ten zuiden van het plangebied wordt een bedrijventerrein gerelealiseerd. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in kaart gebracht.
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het projectgebied is in de bestaande situatie nog onbebouwd, de gronden zijn recent herbestemd voor de ontwikkeling van woningen en bedrijven. In de onderstaande afbeelding is de bestaande situatie binnen het projectgebied weergegeven. Het plangebied is op dit moment in ontwikkeling, hegeen ook naar voren komt uit de volgende afbeeldingen.
Afbeelding 2 Bestaande situatie binnen het projectgebied
Afbeelding 2 Bestaande situatie bezien Stommeerkade
2.2 De ontwikkeling
De initiatiefnemer wenst binnen het projectgebied een appartementengebouw met 17 wooneenheden te realiseren. De woningen zijn geschikt voor starters op de woningmarkt, naar dit woningtype is veel vraag maar het aanbod is lag. Afbeeldingen 4, 5 en 6 geven de beoogde toekomstige situatie binnen het plangebied weer.
Het ontwerp gaat uit van compact appartementengebouw, qua footprintvergelijkbaar met één vrijstaande of twee twee-onder-één-kapwoningen. De bouwhoogte bedraagt 9,9 meter, daarmee blijft het ontwerp qua bouwhoogte binnen de maximale bouwhoogte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De noodzakelijke parkeervoorzieningen zullen aande wegzijde gerealiseerd worden, binnen de huidige woonbestemming. Het parkeerterrein wordt via één in- en uitrit ontsloten op de Stommeerkade. Achter het appartementengebouw wordt een gemeenschappelijke tuin gerealiseerd.
Afbeelding 4 Impressie van de voorgevel
Afbeelding 5 Impressie achtergevel 1.
Afbeelding 6 Impressie achtergevel 2.
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Parkmeer', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 maart 2021. Afbeelding 7 geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer. In het vigerende bestemmingsplan kent het plangebied de volgende enkelbestemmingen en aanduidingen:
De enkelbestemming: 'Wonen'
De enkelbestemming: 'Groen'
De dubbelbestemming: 'Waterstaat - Waterkering'
Gebiedsaanduiding; geluidzone - industrie schiphol 50 tot 55 dB(A)
Gebiedsaanduiding: luchtvaartverkeerzone - lib art 221 nr 4
Gebiedsaanduiding: luchtvaartverkeerzone - lib art 222 toetshoogtes
Gebiedsaanduiding: luchtvaartverkeerzone – lib art 222A toetshoogtes radar
Gebiedsaanduiding: luchtvaartverkeerzone – lib art 223
Maatvoering: maximum aantal wooneenheden: 4
Maatvoering: maximum bouwhoogte: 10 m, maximum goothoogte: 7m
Afbeelding 7: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Parkmeer"
Het bouwen van de 17 appartementen vindt alleen plaats binnen het bouwvlak dat bestemd is met de enkelbestemming ‘Wonen’ en deels de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. De gronden met de enkelbestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen in woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf. Daarbij gelden onder andere de volgende regels:
De woningen dienen als vrijstaande woning of als twee onder één kapwoningen te worden gerealiseerd;
Het aantal woningen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 4;
De maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
De maximale goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter;
Het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt 60%.
Bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, groen en tuinen en erven ten behoeve van de woonfunctie zijn ook toegestaan binnen het plangebied. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient derhalve alleen voor afwijking van de bouw- en gebruiksregels voor de realisatie van het appartementengebouw.
Kijkend naar de regels van het vigerende bestemmingsplan kan het appartementengebouw niet worden gerealiseerd. Er is geen sprake van vrijstaande woningen of twee onder één kapwoningen, zoals beschreven in de regels. Daarnaast wordt het aantal woningen binnen het bouwvlak, zoals aangegeven op de verbeelding met 15 wooneenheden overschreden. Ook wordt de maximale goothoogte overschreden. De maximale bouwhoogte en het bebouwingspercentage blijven wel binnen de marges van het geldende bestemmingsplan.
Het is voorstelbaar dat het aantal woningen kan worden uitgebreid, ondanks dat niet voldaan wordt aan de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Met onderhavig initiatief worden er 17 appartementen gerealiseerd die geschikt zijn voor starters. Dit komt mede voort uit de wens van de gemeente Aalsmeer om meer starterswoningen te realiseren bij woningbouwplannen. Voorliggende aanvraag sluit daarmee direct aan bij de motie ‘Starterswoningen Parkmeer’, zoals aangenomen in de raadsvergadering van 4 maart 2021, de motie roept het college op om te onderzoeken of het alsnog mogelijk is de bouw van starterswoningen op de locatie van het bestemmingsplan ‘Parkmeer’ mogelijk te maken in samenwerking met de initiatiefnemer.
Conclusie
De initiatiefnemer wenst medewerking te verlenen aan de motie van de gemeenteraad en gaat hiervoor de samenwerking aan met de gemeente. De 17 appartementen zullen in de categorie ‘middeldure koop’ vallen, daaraan bestaat een tekort zoals aangegeven in de motie. Het voorgestelde plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan ‘Parkmeer’. De afwijking dient te voorzien in een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de argumentatie en onderbouwing waarom het door initiatiefnemer (en de gemeenteraad) voorgestelde plan kan voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter te kunnen maken.
De NOVI is opgesteld als voorbereiding om de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de lange termijn visie in beeld. De vier prioriteiten zijn:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio’s;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Conclusie
Het rijksbeleid is in veel gevallen te abstract om voor kleine ontwikkelingen kaderstellend te zijn. De ontwikkeling van 17 appartementen in Aalsmeer draagt niet direct bij aan de rijksdoelstelling, maar vormt ook geen belemmering. De kleinschaligheid van de ontwikkeling leidt er toe dat de NOVI geen invloed heeft op de ontwikkeling en vice versa.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd (zie artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gestreefd naar een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen ‘actueel’ en ‘regionaal’ geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking en luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ABRvS van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421). De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ABRvS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Ook hier is het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
“Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. “
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 17 appartementen in bestaand stedelijk gebied. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden betreft het een uitbreiding van 15 zelfstandige woningen. De beoogde ontwikkeling kan gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en dient daarom getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.3.2 wordt de behoefte aan de realisatie van 17 starterswoningen aangetoond. Daarmee wordt er voldaan aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking, aangezien de stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inmiddels NOVI) is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvang alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Rijksvaarwegen
Mainportontwikkeling Rotterdam
Kunstfundament
Grote rivieren
Waddenzee en waddengebied
Defensie
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
Electriciteitsvoorziening
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Natuurnetwerk Nederland
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Conclusie
De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied of de ontwikkelingen die daar zijn gepland. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik van bebouwing, bouwhoogte en functies met een vogelaantrekkende werking.
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20 Ke-contour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB5-gebied. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich in zone 4 van het LIB gebied. Op grond van de regels van deze wone mogen er binnen een woningbouwproject maximaal 25 woningen worden gerealiseerd. Met onderhavig planinitiatief van 17 appartementen en de 8 woningen wordt in dit woningbouwplan voorzien in 25 woningen, daarmee blijft het project binnen het in het LIB gestelde maximum.
De bouwhoogte blijft binnen de maximale bouwhoogte zoals vastgesteld in het vigerende bestemmingsplan ‘Parkmeer’, derhalve kan aangenomen worden dat van strijdigheid met het LIB geen sprake is. Tenslotte heeft een woonfunctie geen vogelaantrekkende werking.
In het geldende bestemmingsplan is tevens al een aanvullende onderbouwing gegeven op welke wijze rekenschap gegeven is aan de afweging ‘geluid vs. Woningbouwbehoefte’ binnen het plangebied. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking dient al gemotiveerd te worden dat er behoefte bestaat aan de ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het LIB geen belemmering vormt voor de verlening van de omgevingsvergunning (zie bijlage 16 LIB rapport).
3.2 Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. Dit beleidsdocument vervangt de Provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040. In de omgevingsvisie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen zoals klimaatverandering, de overgang naar duurzame energie, verdere verstedelijking, bereikbaarheid, een gezonde leefomgeving, de economische transitie en natuur en biodiversiteit. De omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit.
De visie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Daarnaast worden er vijf bewegingen geschetst, die laten zien hoe er wordt omgegaan met deze ontwikkelprincipes. Het betreft onderstaande vijf bewegingen:
Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economische duurzame agrarische sector centraal.
De bewegingen verbinden de economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Met de visie wordt de juiste koers uitgezet om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord-Holland te zijn en te blijven.
Conclusie
Net als het Rijksbeleid heeft ook het provinciaal beleid slechts een hele beperkte invloed op een kleine ontwikkeling zoals de onderhavige. Met de beoogde ontwikkeling wordt de vraag naar nieuwe woningen voor starters deels opgelost binnen bestaand stedelijk gebied, dat is passend binnen de doelstellingen van de provincie. De starterswoningen biedt jongeren bovendien de kans om langer in de eigen gemeente/regio te blijven wonen om daar een bijdrage te kunnen leveren aan de economische ontwikkeling. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met de doelstelling van de provincie.
3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale omgevingsverordening. In deze Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van de Omgevingsverordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.
Relevantie plangebied
De omgevingsverordening is t.a.v. de voorgestane planontwikkeling op de volgende onderdelen relevant.
Woningbouw in 20 Ke-contour binnen bestaand stedelijk gebied
In artikel 6.24 van de Omgevingsverordening is vastgelegd dat binnen de 20 Ke-contour rond de luchthaven Schiphol, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan, woningbouw uitsluitend mogelijk is binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG). Het artikel bepaalt dat voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone in de toelichting op dat plan rekenschap wordt gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. Artikel 6.24 moet gelezen worden in samenhang met de wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) per 1 januari 2018 inzake geluid en externe veiligheid, waarbij het beleid van de Nota Ruimte voor het gebied binnen de 20 Ke-contour wettelijk is verankerd. Het beleid van de Nota Ruimte was er op gericht nieuwe uitleglocaties onder vliegroutes te voorkomen. Intensivering en herstructurering waren wel toegestaan. Met het van kracht worden van de SVIR is de Nota Ruimte komen te vervallen en was het beleid voor de 20 Ke contour sindsdien niet meer geborgd. Om in dit hiaat te voorzien is het 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte opgenomen als zone 5 van het beperkingengebied en is in het nieuwe artikel 2.2.1 d, eerste lid, LIB overeenkomstig het beleid van de Nota Ruimte voor dit gebied een verbod opgenomen voor nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stedelijk gebied. Met de recente wijziging van het LIB per 1 januari 2018 inzake externe veiligheid en geluid is een vijfde gebied aan het beperkingengebied toegevoegd: het zogenaamde 20 Ke-gebied uit de Nota Ruimte.
Belangenafweging geluidbelasting vs. noodzaak tot woningbouw
In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het onderdeel “wonen en vliegen” van het SMASH-traject. Met dit akkoord is met het oog op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthaven-
indelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke-contour in het Lib verankerd.
In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige) bewoners. In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:
een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
een beschrijving van de huidige geluidssituatie op die woningbouwlocatie;
een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidssituatie op de woningbouwlocatie;
een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/of de regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;
een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.
Ad a: De ligging in het beperkingengebied
De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke contour.
Ad b: de huidige geluidssituatie
Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol. In het kader van de Europese richtlijn omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. De huidige geluidbelastingkaarten dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een geluidbelasting van minder dan 55 dB Lden en 50 dB Lnight, namelijk 45dB Lden en 40 dB Lnight.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de minimale karakteristieke geluidwering van de gevel 20 dB bij een binnenniveau van 33 dB in de woningen. Voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering van de gevels dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels.
Ad c: toekomstige ontwikkeling
De huidige operatie op Schiphol benaderde (voor de corona -pandemie) het maximale scenario van 500.000 vluchten. De beschreven actuele geluidbelasting benadert daarmee de geluidbelasting die op basis van het maximale aantal van 500.000 vluchten gerealiseerd zal worden. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal dan de geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen. Gezondheidsrisico’s van geluidoverlast worden vooral in verband gebracht met slaapverstoring. Van belang in dit verband is dat de Aalsmeerderbaan in beginsel ’s nachts is gesloten. De nacht duurt van 23.00 uur tot 06.00 uur. De sluiting van de Aalsmeerderbaan in de nacht staat voor zover nu bekend ook in de toekomst niet onder druk.
ad d: het belang van woningbouw
Het gaat in dit geval om een vrijgekomen voormalige tuinbouwlocatie waarvoor al een passende invulling is gevonden en waarvoor recent al een bestemmingsplan (Parkmeer) is vastgesteld tbv de bouw van 10 vrijstaande woningen. In de plaats van twee van deze woningen bestaat de wens om 17 appartementen tbv starters te realiseren. Daarnaast voorziet woningbouw op deze locatie in een actuele behoefte. De onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid om plaats te bieden aan starters op de woningmarkt. De motie van de gemeenteraad van 4 maart 2021 heeft die wens nogmaals bevestigd. Mede vandaar ook het door het Rijk uitgedragen beleid dat woningbouw binnen de 20 Ke-contour, mits binnen BSG, hier een bijdrage aan kan leveren. Een zoektocht naar een geschikte locatie buiten de 20 Ke-contour is dus nu niet aan de orde omdat voor deze specifieke locatie een herstructureringsopgave ligt die vanuit het oogpunt van leefbaarheid dient te worden opgepakt. Transformatie naar een andere kostendrager dan wonen is niet passend in het karakter van de directe omgeving, namelijk woningbouw.
Ad e: slotconclusie
Het wegsaneren van gebiedsvreemde bedrijvigheid en kassen in het gebied en een herinvulling met woningbouw levert een kwaliteitsverbetering op. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. Hiertegen bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege vliegtuiggeluid geen zwaarwegende bezwaren. Geconcludeerd kan worden dat er groot belang aan het realiseren van de starterswoningen wordt gehecht en dat daarbij de aanwezige geluidshinder zorgvuldig en transparant is meegewogen.
De woningen dienen conform het Bouwbesluit te worden gebouwd zodat het geluidsniveau in de woning niet hoger zal zijn dan 33 dB. Afhankelijk van persoonlijke omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai. Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. In het kader van het bouwproject wordt op een deugdelijke informatievoorziening van de toekomstige bewoners ingezet.
Externe veiligheid
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt tevens externe veiligheidsrisico’s met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom regels opgenomen onder meer ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid.
In bijlage 3 van het LIB is het gebied voor ‘beperkingen bebouwing’ aangewezen. Voor externe veiligheid zijn de zones 1 en 3 relevant; 2 en 4 hebben betrekking op geluid. Zone 1 is de sloopzone vanwege externe veiligheid. In dit gebied is het doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren. Om die reden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Alleen zeer extensief gebruik van gronden is mogelijk. Zone 3 wordt afgebakend door de zogenaamde PR 10-6 contour. Binnen deze contour is de kans dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een vliegtuigongeval, 1 op de miljoen per jaar. Binnen zone 3 is – gelet op de risico’s – tevens het doel om grote concentraties van personen te voorkomen. Ook is een nieuw ‘afwegingsgebied’ (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20Ke zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied valt binnen zone 5. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat het gebied intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Dit betekent dat in het geval van een vliegtuigongeval er meer slachtoffers kunnen vallen dan in de huidige situatie. Dit mogelijk gevolg wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht.
De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) als zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht.
De kans op het optreden van een dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
De gemeente kan geen maatregelen treffen om een dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten verlopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. In het algemeen geldt dat nieuwbouw (gelet op de eisen van Bouwbesluit 2012) zeer goed bestand is tegen brand. Aanwezigen in een pand zijn derhalve goed beschermd tegen hittestraling indien een vliegtuig in de directe omgeving van het gebouw neerstort. Hiernaast kunnen de gevolgen beperkt worden door minder intensieve bebouwing. Dit is echter juist de doelstelling van onderliggende ruimtelijke onderbouwing.
De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd. Er wordt verder een aantal maatregelen getroffen ter verbetering van zelfredzaamheid, en hulpverlening.
In het plangebied is de functie wonen en bedrijven gepland. De bewoners kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden.
In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (b.v. via NL-Alert). De(rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
-Ga niet kijken.
-Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
-Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
-Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.
Nieuwe gebouwen beschikken over goede vluchtmogelijkheden.
De wijk is goed ontsloten voor hulpdiensten. De brandweer zit in de nabijheid van de te ontwikkelen locatie.
Uit voorgaande blijkt dat de Omgevingsverordening de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
3.2.3 Regionale woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025
Het Woonakkoord Amstelland-Meerlanden 2021-2025 (vastgesteld op 28 mei 2021) is een bestuurlijk akkoord tussen de provincie Noord-Holland en de zes gemeenten in de regio Amstelland-Meerlanden (hierna: AM): gemeente Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn. De ambities uit het woonakkoord passen binnen het gemeentelijk beleid van de deelnemende gemeentes en de provinciale doelstellingen zoals vastgelegd in het Omgevingsbeleid Noord-Holland.
De provincie en AM-gemeenten stellen in het Woonakkoord de volgende prioriteiten:
We verbinden ons aan versnelling van de woningbouwrealisatie met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woonaanbod voor verschillende doelgroepen;
We willen de bestaande betaalbare woningvoorraad beter benutten;
Als er knelpunten zijn in de samenwerking, dan maken we die zoveel mogelijk bespreekbaar – en werken we samen aan een oplossing;
Samen sterk in de regionale samenwerking: waar mogelijk trekken we als partners op – binnen AM en de MRA en naar het Rijk. Ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid.
De behoefte aan extra woningen doet zich voor in alle prijsklassen, zowel huur als koop. Betaalbare woningen is één van de belangrijkste aandachtspunten. De geraamde extra woningbehoefte in de periode 2020 tot 2030 is voor de regio AM 18.580 woningen. Het huidige (regionale) tekort is hierin niet meegerekend. Het aantal van 18.580 woningen is dus te zien als de minimale behoefte. Doel is het versnellen van de woningbouwrealisatie met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woonaanbod voor verschillende doelgroepen. Onder ‘betaalbare woningen’ wordt verstaan sociale huurwoningen en middeldure (huur)woningen.
Conclusie
Om de regionale doelstellingen te kunnen behalen is het belangrijk om de woningbouwproductie te versnellen. De beoogde ontwikkeling voorziet in 17 appartementen geschikt voor starters in categorie betaalbare koop, de categorie waar het grootste tekort aan is binnen de AM-gemeenten. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de regionale woonafspraken.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is vastgelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 worden de ontwikkelingen die op basis van de Aalsmeerse Gebiedsvisie zijn ingezet als uitgangspunt genomen voor een analyse van de status quo en een aanduiding van de ontwikkelingskoers voor het komende decennium.
Een belangrijk onderdeel van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 is het benoemen van de unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden die tezamen de ruimtelijke hoofdstructuur van Aalsmeer vormen en richting moeten geven aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de Gebiedsvisie kan gestapeld bouwen in sommige gevallen wenselijk zijn om een goede invulling te geven aan herstructureringsopdrachten. Het gaat dan om het markeren van kruispunten en assen en om het creëren van aantrekkelijke woonmilieus in een groen-blauwe setting. De gemeente Aalsmeer heeft voor de “Gebiedsvisie Aalsmeer 2020”een uitvoeringsparagraaf en een uitvoeringsagenda opgesteld. Ze geven een integraal voerzicht van alle uitgewerkte onderwerpen uit de Gebiedsvisie.
Conclusie
In het vigerende bestemmingsplan ‘Parkmeer’ is reeds geconcludeerd dat de onderhavige locatie in de structuurvisie is opgenomen als bouwlocatie. De locatie grenst direct aan de kruising van de Stommeerkade, Aalsmeerderweg en de Ophelialaan. Conform de structuurvisie zijn die locaties waar gestapeld bouwen wenselijk kan zijn om aantrekkelijke woonmilieus in een groen-blauwe setting te markeren. De verandering die onderhavig planinitiatief mogelijk maakt naar 17 appartementen in plaats van 2 vrijstaande dan wel twee-onder-één kapwoningen, sluit ook aan bij het gemeentelijk beleid om plaats te bieden aan starters op de woningmarkt. De motie van de gemeenteraad (d.d. 4 maart 2021) heeft de wens nogmaals bevestigd.
3.3.2 Woonvisie Aalsmeer 2011-2020
Op 14 juli 2011 is de “Woonvisie Aalsmeer 2011-2020” vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan gezien worden als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van Wonen. Deze missie luidt; “Het is goed wonen in Aalsmeer en dat willen we zo houden. Kwaliteit staat voorop. Die moet ook bereikbaar zijn voor mensen voor wie dat – vanwege bijvoorbeeld financiën of gezondheid – niet vanzelfsprekend is. We blijven groeien, maar slechts beheerst, en verleggen de aandacht naar het bestaande woonaanbod”.
In de periode van 2011 tot en met 2020 moeten er maximaal 1500 woningen worden gebouwd, variërend in verschillende prijsklassen. Er wordt ingezet op de realisatie van gemengde wijken, met speciale aandacht voor starters en senioren.
Conclusie
Onderhavig planinitiatief sluit aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie. Door de toevoeging van de 17 appartementen geschikt voor starters wordt het totale woningbouwprogramma aan de Stommerkade geschikt voor verschillende doelgroepen. In het oorspronkelijke plan was er slechts ruimte voor vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen in de vrije, dure koopsector. Door de toevoeging van 17 appartementen krijgt de wijk een gemengd karakter waar door het gehele plan beter aansluit bij de Woonvisie Aalsmeer.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek (eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek) bepaald. Het is niet toegestaan om de bouwen op verontreinigde grond. Om erachter te komen of de bodem verontreinigd is, zal een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek zal een verkennend bodemonderzoek worden opgesteld.
Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en de bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:
Sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);
Licht verontreinigde grond (boven streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden)
Schone bodems (beneden streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden).
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.
Conclusie
Voor de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan ‘Parkmeer’ is er in september 2019 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 7, 8 en 9). Hieruit werd geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan ‘Parkmeer’. Daarmee kan ook worden geconcludeerd dat er voor de realisatie van 17 appartementen ook geen belemmering is voor wat betreft het aspect bodem.
4.2 Archeologie en Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is om het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden Bij het ontwikkelen van het ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Aansluitend op dit verdrag is op 1 september 2007 de Wet Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid gekregen om zorg te dragen voor een goede omgang met archeologische waarden binnen hun grondgebied. Gemeenten moesten binnen 2 jaar nadat deze wet in werking is getreden archeologisch beleid hebben geformuleerd.
Conclusie
In het vigerende bestemmingsplan is reeds geconcludeerd dat de archeologische verwachting in dit plangebied zeer laag is, waardoor er geen criteria gelden met betrekking tot eventuele bodemverstoring. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige planinitiatief.
Cultuurhistorie
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet. Van de onderstaande onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode tot het van kracht worden van de Omgevingswet:
Vergunning tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Conclusie
Het plangebied en de nabije omgeving kennen geen cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Flora en Fauna
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is er een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor.
Conclusie
Flora en Fauna
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. (bijlage 10 en 11). Hieruit kwam naar voren dat het gebied mogelijk een foerageergebied vormt voor vleermuizen, maar in de omgeving zijn voldoende alternatieven beschikbaar. Hier dient bij de bouw rekening te worden gehouden, zodat de bouwlampen niet voor lichtverstoring zorgen bij vleermuizen. Ook moe(s)ten de aanwezige wilgen buiten het broedseizoen worden gerooid.
Stikstofdepositie
Het plan ligt op circa 9.0 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura – 2000-gebied ‘Botshol’. Dit Natura-2000 gebied is aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Derhalve is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de mogelijke stikstofdepositie ter plaatse. In dit onderzoek zijn voor zowel de aanleg en het gebruik van de nieuw te bouwen appartementen de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura-2000 gebieden berekend. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 12 aan deze ruimtelijke onderbouwing.
Om te bepalen of het project negatieve gevolgen heeft voor de Natura-2000 gebieden in de omgeving is de stikstofdepositie als gevolg van het initiatief bepaald. Dit gebeurt aan de hand van het rekenprogramma Aerius-Calculator versie 2020.
Uit de rekenresultaten blijkt dat zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op geen van de Natura 2000-gebieden groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de depositie van stikstof is er geen reden het initiatief te belemmeren.
4.4 Geluid
Verkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De overige wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstoken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde “zware lawaaimakers” als genoemd in artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elke vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting overdag (Lden) en ’s nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan de wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
Spoorweglawaai
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidzone van een spoorweg valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidbelasting op nieuwe woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen die geluidzone. Volgens de Wet Geluidhinder artikel 74, lid 1 is degeluidzone van een weg met twee sporen 250 m aan weerszijden.
Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanwijziging ‘Parkmeer’ is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen berekend middels zogenaamde bestemmingsblokken. Het appartementengebouw wordt ingepast binnen één van de bestemmingsblokken, zoals onderzocht in het onderzoek, daarmee is het uitgevoerde onderzoek bruikbaar voor de huidige omgevingsvergunningaanvraag. De voorwaarden zoals vastgelegd in deze onderzoeken zijn daarmee ook van toepassing voor de omgevingsvergunning aanvraag. (zie bijlagen 13,14 en 15).
Op basis van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat realisatie van de appartementen mogelijk is binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Er dient een procedure hogere grenswaarde doorlopen te worden voor weg- en industrielawaai. Er dient een hogere waarde vastgesteld te worden vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Burgemeester Hoffscholteweg, alsmede vanwege industrielawaai veroorzaakt door het Industrieterrein Schiphol-Oost van 52 dB(A). Kortheidshalve wordt verwezen naar het ontwerp besluit hogere grenswaarde in bijlage 18 behorende bij de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. Aanvullend zijn er in de regels een 2-tal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ter borging van een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige bewoners, namelijk een verplichting om gevels met een bepaalde geluidwerendheid te realiseren enerzijds en tevens een verplichting dat er een afsluitbare buitenruimte wordt gerealiseerd met een aantoonbare gevel- en dakisolatie van minimaal 15 dB. Deze voorwaardelijke verplichting zal in de beschikking worden opgenomen.
Het ontwerp besluit zal gelijktijdig met de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerp besluit hogere grenswaarde. Er zijn wel/ geen zienswijzen ingediend. (PM)
4.5 Luchtkwaliteit
Artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en (zeer) fijnstof (PM10, PM2,5).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
De luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
De plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
De plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
Gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten;
Woningbouw: <= 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
Kantoorlocaties: <= 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van 17 appartementen, 15 extra woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. De ontwikkeling valt daarmee ruim binnen de reikwijdte van het besluit ‘Niet in betekenende mate’ waarin de grens voor woningen is vastgesteld op 1500. Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bedrijven- en Milieuzonering
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). Milieuzonering heeft twee doelen:
Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Conclusie
Het plangebied is, met uitzondering van de geluidzone Schiphol-Oost, niet gelegen binnen een milieuzone van enig bedrijf. Wel zijn er in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan regels opgenomen dat er bedrijven tot en met de milieucategorie 2 mogen worden gerealiseerd ten zuiden van het beoogde appartementencomplex. De richtafstanden tot woningen hiervoor zijn 10 meter, aangezien het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. De afstand tussen de appartementen en de bedrijfsbestemming bedraagt ca. 25 meter, daarmee wordt ruim voldaan aan de minimaal noodzakelijk afstand. Daarnaast wordt er binnen het bestaande bestemmingsvlak gebouwd op een locatie waar woningen reeds zijn toegestaan, van eventuele extra belemmering is derhalve geen sprake.
4.7 Kabels en leidingen
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn.
Conclusie
Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘Parkmeer’ kan geconcludeerd worden dat er geen planologisch relevante leidingen in of nabij het plangebied lopen. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
4.8 Externe veiligheid
Het plaatsgevonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval – in theorie – per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota’s.
Conclusie
In het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld dat in de nabijheid één locatie aanwezig is waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, dit betreft een verffabriek. Geconcludeerd is dat het plangebied buiten de veiligheidscontour van deze verffabriek ligt. Op de wegen rondom het plangebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het plangebied en de nabije omgeving zijn eveneens geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.
Met de realisatie van de 17 appartementen in plaats van twee vrijstaande woningen dan wel twee-onder-één kapwoningen neemt het aantal mensen licht toe. De toename is zeer beperkt dat geconcludeerd wordt dat dit geen onevenredige negatieve invloed heeft op het groepsrisico. Aanvullend kan daarbij opgemerkt worden dat de appartementen geschikt zijn voor starters op de woningmarkt, dit zullen voornamelijk jongeren zijn. Aangenomen mag worden dat deze doelgroep in het geval van een calamiteit zelfredzaam is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.
4.9 Water
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Tevens is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan.
Het omgevingsaspect water binnen de ruimtelijke ordening vaak een beperkend karakter. Enerzijds moet het ruimtegebruik aansluiten bij het bergen van water, anderzijds kunnen ontwikkelingen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het water (watervervuiling).
Conclusie
Ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan is reeds geconcludeerd dat de verharding in de nieuwe situatie afneemt t.o.v. de bestaande situatie. Ook is er geconcludeerd dat er voldoende water in het plangebied aanwezig is waardoor het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect water. Met onderhavig planinitiatief wordt geen extra verharding gecreëerd dan reeds mogelijk was binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor het overige wordt aangesloten bij de beleidsdoelstelling en uitgangspunten zoals geformuleerd in het vastgestelde bestemmingsplan. Het aspect water vormt geen belemmering voor de bouw van het appartementencomplex.
Conform de regels van de geldende dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ dient het college voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning wel advies in te winnen bij Hoogheemraadschap Rijnland. Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt aangenomen dat dit een formaliteit betreft.
4.10 Parkeren en verkeer
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte geldt binnen de gemeente Aalsmeer de ‘Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016’. Deze parkeernota is inmiddels wat verouderd en de categorie appartementen die gerealiseerd worden vallen niet exact onder één van de noemers. De appartementen sluiten het meest aan bij de noemer ‘woning klein’., maar een parkeernorm van 1,5 voor deze specifieke starterswoningen lijkt aan de hoge kant. Het is gezien deze doelgroep en de maatschappelijke ontwikkeling niet reëel te verwachten dat alle toekomstige bewoners overeen eigen auto beschikken.
In de Nota parkeernormen is opgenomen dat een initiatiefnemer gemotiveerd kan afwijken van de vastgestelde parkeernorm, mits goed onderbouwd wordt waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de omgevingsvergunning op basis van deze motivatie afwijken van de parkeernorm.
Onderdeel van deze specifieke onderbouwing is ook de wens van de gemeenteraad om deze appartementen voor starters te realiseren. Het plangebied is in eerste instantie ingericht voor vrijstaande en/of twee-onder-één kapwoningen. De totale parkeernorm voor 17 appartementen ligt hoger dan voor deze woningen. Voor de nieuwbouw aan Stommeerkade zijn beeldkwaliteitseisen vastgesteld, het realiseren van (onnodig) veel parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woningen levert hieraan een negatieve bijdrage. Het realiseren van een groene voortuinzijide op het dijktalud is namelijk één van de vastgestelde beeldkwaliteitseisen. Om zo goed als mogelijk tegemoet te komen aan de beeldkwaliteitseisen wordt het parkeerterrein zo groen als mogelijk uitgevoerd.
Parkeerberekening CROW-publicatie 381
Voorgesteld wordt om gebruik te maken van de meest actuele CROW-publicatie 381, op deze wijze wordt middels de meest actuele landelijke parkeergegevens de parkeerbehoefte bepaald. Hierdoor wordt voorkomen dat er onnodige parkeerplaatsen gerealiseerd worden. De CROW maakt onderscheid tussen stedelijkheidsgraad en ligging om de parkeerbehoefte te bepalen. Het projectgebied wordt gekwalificeerd als weinig stedelijk en valt binnen de categorie ‘schil centrum’. De appartementen vallen in de categorie ‘koop, appartementen, midden/goedkoop’.
Op basis van deze variabelen geldt een minimale parkeernorm van 1 en een maximale parkeernorm van 1,8. De initiatiefnemer is voornemens 19 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, daarmee wordt een gemiddelde parkeernorm van (afgerond) 1,1 gerealiseerd. Een parkeernorm van 1,1 valt binnen de bandbreedte zoals vastgelegd in de CROW. Van deze 19 parkeerplaatsen zijn er (afgerond) 5 voor bezoekers.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 5) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 29 april 2020 t/m 9 juni 2022. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer sectie C, perceelsnummers 7565, 7569 en 7574, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo0
Het door initiatiefnemer voorgestelde plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 Wabo kan via een omgevingsvergunning afgeweken worden van het vigerende ruimtelijke plan. De afwijking dient voorzien te worden van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de argumentatie en onderbouwing waarom het voorgestelde plan kan voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is tevens de Grondexploitatiewet van toepassing als een plan voorziet in het juridisch-planologisch faciliteren van bouwplannen, zoals bepaald in het Bro.
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een plan, zoals opgenomen in het Bro. Dit betekent dat er voor dit plan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Echter kan op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro ook door de gemeenteraad besloten worden om geen exploitatieplan vast te stellen, indien o.a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
De kosten van het voorgenomen initiatief zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer is reeds eigenaar van de gronden. Het gemeentelijk kostenverhaal is anderszins verzekerd door middel van leges en een anterieure overeenkomst. Op basis daarvan kan gesteld worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op basis van deze ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het vigerende bestemmingsplan niet voorziet in de gewenste realisatie van 17 appartementen. Rekening houdend met de alsmaar stijgende woningbehoefte, de aangenomen motie van de gemeenteraad van Aalsmeer starterswoningen te realiseren en het feit dat het om een verdichting gaat van de bestaande woninglocatie kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van 17 appartementen voorstelbaar en ruimtelijk acceptabel is. Dit initiatief wijkt af van het bestemmingsplan door het toevoegen van extra woningen, de gewijzigde goothoogte en het type woningen. Milieutechnisch gezien is de uitvoerbaarheid grotendeels al aangetoond in het bestemmingsplan ‘Parkmeer’. Wel is er aanvullend een nieuwe Aerius-berekening uitgevoerd die laat zien dat het planinitiatief uitvoerbaar is. Tenslotte is in paragraaf 4.10 een beknopte onderbouwing gegeven waarom afgeweken kan worden van de geldende Nota Parkeernormen.