OIAVHB Nieuw Oosteinde - Reconstructie Machineweg
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB03xG-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
Ruimtelijke onderbouwing
Reconstructie Machineweg
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
HOOFDSTUK 3 Relevante beleidskaders
HOOFDSTUK 4 Milieu- en omgevingsaspecten
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gemeente Aalsmeer is voornemens om de Machineweg te reconstrueren. De kruispunten bij de Catharina-Amalialaan en de Aalsmeerderweg worden gereconstrueerd naar rotondes, de bestaande rotonde bij de Hornweg wordt vergroot. Het doel is om de Machineweg en alle kruispunten die daarbij horen veiliger te maken voor zowel gemotoriseerd verkeer als fietsers en voetgangers. In de huidige situatie vinden er namelijk, vooral bij de kruising Machineweg-Catharina Amalialaan veel ongevallen plaats.
Globaal bestaat de reconstructie uit het realiseren van 2 nieuwe rotondes, het realiseren van een hoofdfietsroute langs de Machineweg en het afwaarderen van het oostelijke deel van de Machineweg tot een 30 km/h weg.
De rotonde Aalsmeerderweg wordt in een latere fase gerealiseerd. Deze fase valt in 2023 of 2024. De rotonde Aalsmeerderweg wordt om de economische haalbaarheid van de andere wegvakken te garanderen dan ook separaat planologisch mogelijk gemaakt.
De reconstructie is daarom opgesplitst in twee fasen. Fase 1 betreft de reconstructie van de Machineweg en de kruisingen Catharina-Amalialaan en de rotonde bij de Hornweg en alle tussenliggende wegdelen. Ook loopt deze fase vanaf de Catharina-Amalialaan nog iets door naar het noorden tot en met de Wilhelminastraat. Fase 2 betreft de reconstructie van de kruising met de Aalsmeerderweg.
De reconstructie van de Machineweg past niet in in de volgende bestemmingsplannen:
Nieuw Oosteinde (vastgesteld 13 juni 2013)
Green Park Aalsmeer Middenweg en deelgebieden 3,5,7 (vastgesteld 3 november 2011)
Landelijk gebied Oost (vastgesteld 9 december 2015)
Green Park Aalsmeer deelgebieden 9 en 10 (vastgesteld 31 oktober 2012)
Om de reconstructie planologisch mogelijk te maken is daarom een afwijking van deze bestemmingsplannen nodig zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1a, sub 3 van de Wabo. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient ter motivatie van een goede ruimtelijke ordening om de afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in het planologisch mogelijk maken van fase 1.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
De Machineweg ligt in het oosten van Aalsmeer, tussen de Oosteinderweg en de Legmeerdijk, zie figuur 1-1.
Figuur 1-1: Ligging Machineweg, met rood weergegeven.
Het plangebied van fase 1 van de reconstructie van de Machineweg loopt tussen de kruising met de Wilhelminastraat en de kruising met de Japanlaan. De ligging van de twee fasen is weergegeven in figuren 1-2 en 1-3.
Aan de westzijde van de Machineweg ligt een grote watergang: de 'Machinetocht' en is er aan de Middenweg een groothandel in interieurproducten gelegen. Ten noordwesten van de rotonde Machineweg-Hornweg ligt een sportcomplex.
Aan de oostkant van de Machineweg liggen woningen. Bij de Hornweg zijn er zowel aan de noord, west, oost en zuidkant woningen gelegen grenzend aan het plangebied.
Figuur 1-2: Ligging plangebied fase 1 en fase 2 van de reconstructie Machineweg, tussen de Aalsmeerderweg en de Catharina-Amalialaan.
Figuur 1-3: Ligging plangebied fase 1 tussen Catharina-Amalialaan en de Hornweg
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Fase 1 van de reconstructie van de Machineweg ligt globaal in vier bestemmingsplannen:
Landelijk Gebied Oost (2015)
Nieuw Oosteinde (2013)
Green Park Aalsmeer Middenweg en deelgebieden 3,5 en 7 (2011)
Green Park Aalsmeer deelgebieden 9 en 10
Nieuw-Oosteinde 1e herziening
Zie de ligging van deze bestemmingsplannen in figuur 1-3. De nummers corresponderen met de omschrijving hierboven.
Figuur 1-4: Ligging bestemmingsplannen in en rondom de Machineweg
De reconstructie van de Machineweg is op de rechte wegvakken binnen de bestemming verkeer van alle plannen planologisch mogelijk. Echter is dit op de kruisingen niet overal het geval. Hieronder wordt de planologische situatie voor fase 1 van het project per kruising/rotonde aangegeven. Er wordt daarbij een vergelijking gemaakt met het voorlopig ontwerp van de Machineweg.
Kruising Catharina-Amalialaan
De Rotonde bij de Catharina-Amalialaan valt binnen de volgende bestemmingsplannen:
Nieuw Oosteinde
Greenpark Aalsmeer Middenweg en deelgebieden 3,5, en 7 (hierna BP Greenpark)
Nieuw-Oosteinde 1e herziening
Bij bestemmingsplan 'Nieuw Oosteinde' valt de rotonde aan de noordoostzijde binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'. Hier zijn wegen voor gemotoriseerd verkeer binnen de bestemming 'Groen' niet toegestaan en ook ontbreekt de functieaanduiding 'brug' ter plaatse van een geplande brug tegenover perceel B 3523. Verder zijn fietspaden binnen de bestemming 'groen' wel toegestaan.
In BP Greenpark zijn wegen voor gemotoriseerd verkeer ook niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Fietspaden zijn daarin wel toegestaan.
Figuur 1-5: Voorontwerp rotonde bij Catharina-Amalialaan, geprojecteerd op het bestemmingsplan Nieuw Oosteinde en GP Greenpark. De stukken weg die planologisch niet zijn toegestaan zijn donkerblauw omcirkeld.
Bij 'Nieuwe-Oosteinde 1e herziening' valt een deel van het voet- en fietspad binnen de bestemming 'verblijfsgebied'. De met 'verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijf en ontsluiting van de woonbuurten. Op deze gronden zijn onder andere verharding en parkeervoorzieningen toegestaan.
Dit maakt dat in dit plan het voorgenomen fiets- en voetpad is toegestaan.
Er moet voor de in Figuur 1-4 blauw omcirkelde gebieden een planologische procedure doorlopen worden om het plan mogelijk te maken.
Rotonde Hornweg
De rotonde bij de Hornweg ligt in drie verschillende bestemmingsplannen, te weten: 'Nieuw Oosteinde', 'Landelijk gebied oost' en 'Greenpark Aalsmeer deelgebieden 9 en 10'.
Bij BP Landelijk Gebied Oost valt de rotonde binnen de bestemmingen 'Wonen- lintbebouwing', 'Water' en 'Verkeer'. Het plan past binnen de verkeersbestemming. Echter past het fietspad aan de oostkant niet binnen de woonbestemming. Ook valt aan de zuidkant een stukje rotonde binnen de bestemming water.
In BP Nieuw Oosteinde valt ook een klein stuk fietspad in de woonbestemming. Dit is ook hier niet toegestaan.
Bij BP Greenpark Aalsmeer deelgebieden 9 en 10 past de nieuwe situatie binnen de bestemming 'Verkeer'. Hier is het plan dus toegestaan.
Figuur 1-6: Projectie concept ontwerp op de bestemmingsplannen Landelijk gebied Oost en Nieuw Oosteinde. De stukken weg die binnen deze bestemmingsplannen vallen zijn planologisch niet toegestaan (de twee bovenste blauwe cirkels).
Conclusie
Om de reconstructie van de twee kruisingen mogelijk te maken moet er worden afgeweken van de genoemde bestemmingsplannen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 van de Wabo. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing motiveert dat het project voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het project beschreven. In hoofdstuk 3 wordt al het relevante ruimtelijke beleid beschreven en wordt het plan hieraan getoetst. De milieu- en omgevingsaspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Vervolgens komt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid (financieel en maatschappelijk) aan bod. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte geconcludeerd of afwijken van het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar is.
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
Globaal bestaat het ontwerp uit het realiseren van 2 nieuwe rotondes, het realiseren van een hoofdfietsroute langs de Machineweg en het afwaarderen van het oostelijke deel van de Machineweg tot een 30 km/h weg.
De reconstructie van de Machineweg bestaat, zoals reeds genoemd uit 2 fases:
Fase 1:
Realisatie van nieuwe rotonde bij de Catharina-Amalialaan
Verruiming van de rotonde bij de Hornweg
Realisatie van vrijliggend fietspad over de gehele lengte van de Machineweg
Wijziging aansluiting op Japanlaan en afwaarderen van het oostelijk deel van de Machineweg tot 30 km/uur zone.
Fase 2:
Realisatie van nieuwe rotonde bij de Aalsmeerweg
Voorliggend plan betreft fase 1. Hieronder worden de onderdelen van fase 1 nader beschouwd.
Rotonde Catharina-Amalialaan
De kruising van de Machineweg en de Catharina-Amalialaan wordt gereconstrueerd tot een nieuwe rotonde. De ligging van deze kruising is in figuur 2-1 weergegeven. Het voorlopig ontwerp van de rotonde is te zien in figuur 2-2.
Figuur 2-1: Ligging nieuwe rotonde Catharina-Amalialaan
Figuur 2-2: Voorlopig ontwerp nieuwe rotonde Catharina-Amalialaan, gezien vanaf het westen
In de huidige situatie ligt de kruising deels op een kunstwerk over de Machinetocht en de Middentocht (twee watergangen). Het ontwerp is dusdanig opgesteld dat de benodigde aanpassingen voor het realiseren van de rotonde minimaal zijn. De rotonde komt in de nieuwe situatie meer naar het westen te liggen, waardoor er voldoende ruimte is voor het maken van draaicirkels voor vrachtwagens en er ook ruimte is voor een vrijliggend fietspad met bijbehorende oversteekplaatsen. De fietsers hebben bij het oversteken van de Machineweg en de Catharina-Amalialaan voorrang.
Vanwege de realisatie van de rotonde is de inrit van perceel 137b (zie linksboven in figuur 2-2) niet meer veilig bereikbaar. In overleg met de bewoners is een oplossing gevonden in het realiseren van een nieuwe perceelontsluiting door middel van een brug over de Middentocht aan de zijde van de Catherina Amalialaan.
Rotonde Hornweg
De rotonde bij de Hornweg wordt vergroot. De ligging hiervan is te zien in figuur 2-3. Het voorlopig ontwerp is te zien in figuur 2-4.
Figuur 2-3: Ligging van de rotonde bij de Hornweg
Figuur 2-4: Voorlopig ontwerp van de rotonde bij de Hornweg
In de huidige situatie is er een rotonde op de kruising van de Machineweg met de Hornweg. Op verzoek van bewoners en belanghebbende wordt deze rotonde behouden in het ontwerp. De afmetingen van de huidige rotonde voldoet niet aan de gewenste maat van een buitenstraal van 16 meter en is ook kleiner dan de ontworpen rotondes voor de Amalialaan en de Aalsmeerderweg. Uit oogpunt van berijdbaarheid en uniformiteit is het verkeerskundig gewenst om alle rotondes aan de Machineweg gelijk vorm te geven. Dit is bij de Hornweg echter niet haalbaar omdat dit niet past in verband met aanwezige bebouwing en grondkerende constructies die moeten worden aangebracht. De rotonde wordt daarom wel groter, maar niet zo groot als die bij de Catharina-Amalialaan en de Aalsmeerderweg.
In de nieuwe situatie wordt ook hier een voorrangsregeling voor het vrijliggende fietspad gerealiseerd.
Japanlaan
Het fietspad langs de Machineweg wordt doorgetrokken richting de Japanlaan, zie het voorlopig ontwerp in figuur 2-5.
Figuur 2-5: Voorlopig ontwerp tussen Hornweg en Japanlaan
Dit betekent voor de rotonde dat de situatie ten oosten van de rotonde flink aangepast moet worden, aangezien het fietspad nu overgaat in de rotonde en via fietsstroken op de Machineweg. De aansluiting is opgenomen als voorrangskruispunt waarbij de doorgaande voorrangsroute Machineweg/Japanlaan wordt.
De Machineweg-Oost wordt hiermee ondergeschikt en afgewaardeerd naar 30km/h, zie tevens figuur 2-6.
Figuur 2-6: Situatietekening Machineweg
HOOFDSTUK 3 Relevante beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In de SVIR worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Daarnaast dient getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gemeenten en provincies zijn namelijk verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Gelet op de kleinschaligheid van de voorliggende ontwikkeling (het gaat om een klein project in openbaar gebied) is het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is (artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro).
3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Het uitgangspunt van de nieuwe aanpak van deze wet is dat ingrepen in de leefomgeving in samenhang plaatsvinden. Zo kunnen bij (gebieds)ontwikkelingen betere en meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld.
Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering over het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Er moeten bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels geplaatst worden. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan het land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, zowel met directe buurlanden als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. Het rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Er wordt ingezet op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen het Rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. Het rijk zorgt dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. In gebieden met bevolkingsdaling moet vitaliteit en leefbaarheid gewaarborgd worden.
Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.3 Conclusie rijksbeleid
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling het Rijksbeleid niet in de weg staat.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
De visie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Het leidende principe van de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving die goed is voor mens, plant én dier. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. Hierbij komen de volgende thema's aan bod:
Leefomgeving:
Klimaatverandering: een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidsbelasting en ontwikkeling in de ondergrond.
Biodiversiteit en natuur: biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere doelen zoals een gezonde leefomgeving kan worden bereikt.
Gebruik van leefomgeving:
Economische transitie: een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
Wonen en werken: vraag en aanbod van woon- en werklocaties moeten beter met elkaar in overeenstemming zijn. Woningbouw moet vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is het uitgangspunt.
Mobiliteit: Inwoners en bedrijven van de provincie Noord-Holland verplaatsen producten of personen effectief, veilig en efficiënt waarbij negatieve gevolgen van mobiliteit op het klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. De provincie zet zich in voor het verwerken van mobiliteitsopties die hieraan bijdragen zoals goede OV-verbindingen, uitstekende infrastructuur voor alle modaliteiten en technologische innovatie.
Landschap: het benoemen, behouden en versterken van unieke kwaliteiten van diverse landschappen en cultuurhistorie.
Energietransitie:
De ambitie voor de energietransitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie. De provincie biedt de ruimte aan noodzakelijke energietransitie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de ambities voor verstedelijking en landschap.
5 bewegingen met ontwikkelprincipes
Naast de ambities worden in de Omgevingsvisie vijf samenhangende bewegingen geschetst. De bewegingen laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op de samenleving afkomen en die zij willen faciliteren. Hiertoe zijn een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden meegegeven. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Dynamisch schiereiland: Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
Metropool in ontwikkeling: Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
Sterke kernen, sterke regio's: gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
Nieuwe energie: benut de economische kansen van de energietransitie.
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening geldt vanaf 17 november 2020.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Er wordt daarin gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat we door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat de provincie op deze manier kan nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is.
In de omgevingsverordening zijn voor diverse thema's regels vastgesteld en gekoppeld aan bepaalde gebieden.
Voor het project gebied zijn de volgende thema's met bijbehorende regels van toepassing:
Bodemsanering
LIB 5 Zone Schiphol
Peilbesluit
Hieronder wordt elk thema nader beschouwd.
Bodemsanering
Als er voor het project een bodemsanering moet plaatsvinden dan dient de gemeente de specifieke regels hiervoor in de omgevingsverordening te volgen. De regels gaan in algemene zin over de meldingsplicht bij het starten van de sanering. De regeling sluit aan bij de Wet Bodembescherming. In hoofdstuk 4.6 wordt nader ingegaan op de bodemkwaliteit van het plangebied.
LIB 5 zone Schiphol
Dit betreft een artikel dat samenhangt met het Luchthavenindelingbesluit (LIB), dat ruimtelijke regels op rijksniveau bevat. Voor gebieden die zijn gelegen in de LIB 5 zone geldt dat er buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. Voorliggend plan betreft het reconstrueren van een weg, dus de LIB 5 zone is hierbij niet relevant.
Peilbesluit Amstel, Gooi en Vecht
Op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten bij of krachtens provinciale verordening de oppervlaktewaterlichamen worden aangewezen waarvoor de beheerder peilbesluiten dient vast te stellen. Dit is voor de watergang in het plangebied het geval. Het uitgangspunt voor dit project is dat er niet hoeft te worden afgeweken van het peilbesluit.
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal belang, zoals verwoord in de desbetreffende beleidsdocumenten. Dit wordt nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen en houden van voorzieningen. De aandacht dient te worden verlegd van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.
De reconstructie van de Machineweg past binnen de gebiedsvisie van Aalsmeer omdat er een veiligere verkeersituatie gerealiseerd wordt.
3.3.2 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan
Op 5 februari 2010 heeft de gemeente Aalsmeer het Alsmeers Verkeer- en Vervoerplan gepubliceerd. De kaders en uitgangspunten hiervoor zijn 25 januari 2007 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het doel van het Aalsmeers Verkeer- en Vervoerplan is: 'Het verkrijgen van een evenwichtig infrastructureel netwerk in Aalsmeer, waardoor functies in Aalsmeer middels verschillende modaliteiten goed bereikbaar zijn, de inrichting van het netwerk veilig is en dat overlast veroorzaakt door verkeer in Aalsmeer leefbaar is en blijft'.
De gemeente Aalsmeer streeft naar een heldere en goed functionerende verkeersstructuur. De ontwikkeling van deze verkeersstructuur vindt plaats binnen de kaders van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Concreet is dit vertaald naar de volgende doelstellingen:
Het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerwijzen
Zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving
Zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat
Fietsverkeer
Op korte afstanden (<7.5 km) moet de fiets een serieus alternatief vormen voor interne autoverplaatsingen. Aalsmeer streeft daarom naar de realisatie van een herkenbare fietsinfrastructuur waarbij, naast veiligheid, comfort en snelheid de uitgangspunten zijn. Dit betekent naast de aanleg van directe en veilige routes ook het ter beschikking stellen van voldoende stallingsvoorzieningen bij de belangrijkste (publiekstrekkende) voorzieningen.
Met de reconstructie van de Machineweg wordt er invulling gegeven aan de doelstellingen van het verkeer- en vervoerplan omdat er een veiligere verkeerssituatie voor alle verkeersmodaliteiten wordt gerealiseerd. De reconstructie van de Machineweg is destijds echter niet als concreet uitvoeringsproject opgenomen. Daarom moet er alsnog een verklaring van geen bedenkingen afgegeven worden. Daar wordt hieronder verder op ingegaan.
3.3.3 Beleid inzake verklaring van geen bedenkingen
Het beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen is op 25-6-2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Aalsmeer. Op grond van artikel 6.5, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is er een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) vereist is.
In het beleid van de gemeente is de onderstaande regeling opgenomen:
Een vvgb is niet vereist bij een aanvraag om toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten.
Een vvgb is niet vereist bij een aanvraag om toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo die niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en het gemeentelijk planologisch beleid en derhalve wordt afgewezen.
Er zijn verschillende regels vastgesteld voor het gebied binnen de bebouwde kom (gebied 1) en buiten de buiten de bebouwde kom (gebied 2). Het plangebied valt binnen gebied 1.
Regels specifiek voor gebied 1 zijn als volgt:
In de volgende gevallen is een vvgb niet vereist bij een aanvraag om toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo:
het oprichten en/of gebruiken van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer of de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;
het oprichten en/of gebruiken van een of meerdere hoofdgebouwen en eventuele bijgebouwen op één locatie, tot een maximale bruto-vloeroppervlakte (op basis van NEN 2580) van 2500 m²;
het uitbreiden van een bestaand gebouw, waarbij de bestemming niet wijzigt en de bestaande bruto-vloeroppervlakte (op basis van NEN 2580) met maximaal 50 % wordt uitgebreid;
het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van het bouwen;
het oprichten of uitbreiden en/of gebruiken van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter.
Voor de reconstructie van de machineweg en de bij behorende kruisingen kan er gebruik worden gemaakt van regels 'd' en 'e' zoals hierboven is genoemd. Het betreft namelijk het gebruiken van gronden met de bestemming 'Water', 'Groen', of 'Wonen' voor verkeersdoeleinden. Daarnaast worden bestaande kunstwerken uitgebreid. Deze worden niet hoger dan 15 meter.
Er is dus geen verklaring van geen bedenkingen nodig.
3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid en ontwikkeling
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.
HOOFDSTUK 4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Beschouwing
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg is opgenomen in categorie C.1.3 van het Besluit m.e.r. De reconstructie van de Machineweg is te omschrijven als een verlegging en verbreding van een bestaande weg van twee rijstroken. Indien de omvang van deze wijziging langer is dan een tracé van 10 kilometer, dan geldt er een directe m.e.r. plicht. De reconstructie van fase 1 van de Machineweg is 900 meter lang. Dit is ook onder de drempelwaarde van dezelfde activiteit in categorie D.1.2 van 5 kilometer. Dit betekent dat het verplicht is om een vormvrije m.e.r. beoordeling uit te voeren.
In de tabel hieronder zijn de genoemde categorieën C.1.3 en D.1.2 samengevat.
Tabel 4-1: Relevante categorieën uit het besluit m.e.r.
Op grond van artikel 2, lid 5 besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Hierin wordt ingegaan op de vraag of de activiteit mogelijk tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan leiden. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende aspecten moeten worden getoetst:
Kenmerken van het project;
Plaats van het project;
Samenhang met andere activiteiten (cumulatie);
Kenmerken van het potentiële effect.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling en aanmeldnotitie wordt middels voorliggende paragraaf als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing behandeld.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de reconstructie van de bestaande Machineweg met een tracélengte van ca 0,9 kilometer en blijft daarmee ver onder genoemde drempelwaarden. De reconstructie heeft gevolgen voor de aspecten 'verkeer', 'luchtkwaliteit', 'stikstofdepositie', 'geluid', 'water', 'ecologie' en 'archeologie en cultuurhistorie'. Deze aspecten zijn onderzocht en worden in het vervolg van dit hoofdstuk nader onderbouwd. De effecten ten aanzien van deze aspecten worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
De Machineweg ligt niet in de directe nabijheid van Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Botshol' ligt op circa 13 kilometer hemelsbrede afstand van het plangebied, zie figuur 4-1. Overige Natura-2000 gebieden liggen verder van het plangebied. Om de toename- en afname van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is een nadere analyse nodig. Uit de uitgevoerde nadere analyse, zie subparagraaf 4.8.2, blijkt dat er geen toename in stikstofdepositie ontstaat welke schadelijk is voor de omliggende Natura-2000 gebieden.
Figuur 4-1: Ligging plangebied t.o.v. Natura-2000 gebieden
Samenhang met andere activiteiten
De reconstructie van de Machineweg heeft geen samenhang met andere projecten in de omgeving.
Kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen reconstructie hebben betrekking op de volgende aspecten:
Geluid (zie paragraaf 4.3 Geluid )
Lucht (zie paragraaf 4.4 Luchtkwaliteit )
Water (zie paragraaf 4.6 Water )
Ecologie (zie paragraaf 4.8 Ecologie) met daarbij:
beschermde soorten (zie subparagraaf 4.8.1 Soortenbescherming )
beschermde gebieden en stikstofdepositie (zie subparagraaf 4.8.2 Gebiedsbescherming )
Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van voorliggend plan is naar deze aspecten onderzoek verricht, zie daarvoor de hiervoor vermelde paragrafen. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r. procedure te doorlopen. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Om bovenstaande redenen is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig. Op 5 oktober 2021 hebben burgemeester en wethouders een daartoe strekkend besluit genomen (zie bijlage 1).
Conclusie
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is het niet nodig een m.e.r.-procedure te voeren en/of een milieueffectrapport (MER) op te stellen voor de reconstructie van de Machineweg.
4.2 Verkeer
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies.
Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Beschouwing
Royal HaskoningDHV heeft de opdracht gekregen om voorontwerp en definitief verkeersontwerp te maken voor de reconstructie van de Machineweg. Daar is ook gekeken naar de verkeerskundige inpassing van de wijzigingen.
Het doel van de reconstructie van de Machineweg is het veiliger maken van de verkeersafwikkeling.
De maatregelen die worden getroffen in fase 1 van het plan zijn als volgt:
Realiseren van een vrijliggende hoofdfietsroute langs de gehele Machineweg. Fietsers, bromfietsers en voetgangers op deze nieuwe fietsroute krijgen bij de nieuw in te richten kruisingen voorrang.
Realiseren van een nieuwe rotonde bij de Catharina-Amaliaweg.
Realiseren van een aangepaste rotonde bij de Hornweg.
Aanpassen van aansluiting bij de Japanlaan.
Afwaarderen van Oostelijk deel van de Machineweg tot 30 km/uur zone.
Deze maatregelen zullen ervoor zorgen dat de verkeerssituatie voor elke weggebruiker veiliger wordt. Dit mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de omgeving. Daar wordt in de paragrafen hierna nader op ingegaan. Het uitgangspunt is dat de leefbaarheid van de omgeving van de Machineweg niet verslechtert.
Etmaalintensiteiten
In tabel 4-2 is een overzicht van de etmaalintensiteiten van de Machineweg en omliggende relevante wegdelen. Er is te zien wat de huidige etmaalintensiteiten zijn in 2020 en wat de intensiteiten zijn in de toekomst. Dit is zowel voor de plansituatie als de autonome situatie beschouwd.
Tabel 4-2: Etmaalintensiteiten in 2020, 2030 in autonoom en plansituatie, bron: gemeente Aalsmeer
Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat de reconstructie van de Machineweg niet tot een toename van de etmaalintensiteiten leidt. Op sommige wegvakken is er een toename, op andere juist een afname. Er kan daarom geconcludeerd worden dat er geen toename van de verkeersdruk plaatsvindt en er daarom ook geen verslechtering van de verkeerssituatie is ten gevolge van het plan.
Conclusie
De reconstructie van de Machineweg leidt tot een veiligere verkeerssituatie. Tevens leidt het plan niet tot een toename van de verkeersdruk. Daarmee is het plan in het kader van verkeer uitvoerbaar.
4.3 Geluid
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. In de Wet geluidhinder wordt voor nieuw te bouwen geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg een voorkeurswaarde gehanteerd van 4 dB. Wanneer deze waarde wordt overschreden, zal moeten worden nagegaan welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om deze overschrijding terug te brengen, bij voorkeur tot 48 dB.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het erop neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
Beschouwing
Royal HaskoningDHV heeft een geluidsonderzoek uitgevoerd om de invloed van de reconstructie van de Machineweg in het kader van geluid in kaart te brengen (zie bijlage 2).
Uitgangspunten
Verkeersgegevens
De hoeveelheid verkeer op een weg wordt uitgedrukt in het gemiddelde aantal motorvoertuigen dat in de dag-, avond- en nachtperiode per uur over de weg rijdt (op basis van weekdagjaargemiddelden).
De verkeersgegevens (weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten, voertuigverdelingen, verdelingen over de dag-, avond- en nachtperiode) zijn aangeleverd door gemeente Aalsmeer.
De geleverde verkeersmodellen betreffen het basisjaar 2020 en 2030. Voor het peiljaar 2021 en 2032 is uitgegaan van de etmaalintensiteiten van 2020 en 2030 met een groei van 1% per jaar.
De invoergegevens van het verkeer zijn van de huidige en toekomstige situatie samengevat in tabel 4-3. De nummering van de wegvakken is opgenomen in figuur 4-2.
Tabel 4-3: Verkeersgegevens
Figuur 4-2: Nummering wegvakken
Bij het geluidsonderzoek is verder uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Wegontwerp zoals is opgenomen in voorlopig ontwerp tekening BH5593-RHD-DO-ZZ-M2-N-000004_Maaiveldontwerp d.d. 23 november 2021. Ervan uit wordt gegaan dat de het nieuwe wegontwerp op nagenoeg gelijke hoogte ligt als de huidige wegligging. Er worden geen drastische wijzigingen in het definitieve ontwerp verwacht.
Onderzoeksgebied is begrensd door het wegontwerp wat hierboven is genoemd. Vervolgens is het onderzoeksgebied uitgebreid door het werkgebied met 1/3 van de breedte van de geluidzone door te trekken.
Het maatgevende jaar is 2032, ongeveer 10 jaar nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Er is gebruik gemaakt van het rekenprogramma GeoMilieu (versie 2020.1.2), dat voldoet aan Standaardrekenmethode 2 (SRM2) van het RMG2012.
Op elke geluidgevoelige bestemming binnen het onderzoeksgebied zijn één of meerdere rekenpunten gelegd. De geluidbelastingen zijn berekend voor alle bouwlagen. Op de begane grond is er gerekend op een hoogte van 1,5 meter. De rekenhoogte voor de 1e verdieping is 4,5 meter. Vervolgens is er een verdiepingshoogte aangehouden van 3 meter.
Daarnaast zijn er reeds hogere waarden vastgesteld waar rekening mee is gehouden, zie tabel 4-4.
Tabel 4-4: Overzicht eerder vastgestelde hogere waarden.
* woningen ter hoogte van af te waarderen Machineweg (van 50 km/uur naar 30 km/uur)
** de hogere waarden zijn hoger dan de geluidbelastingen van de huidige situatie. Daarmee is de toetswaarde in de rekenresultaten de geluidbelasting van de huidige situatie.
Rekenresultaten
Resultaten te wijzigen Middenweg/ Catharina Amalialaan
Ten gevolge van de wijzigingen aan de Middenweg en Catharina Amalialaan bedraagt de hoogste toename 0,24 dB op geluidgevoelige bestemmingen binnen het onderzoeksgebied. De toename is minder dan 1,50 dB: conform de Wet geluidhinder is er geen sprake van reconstructie. Er worden geen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de wijziging aan de Middenweg en Catharina Amalialaan.
Resultaten te wijzigen Hornweg
Ten gevolge van de wijzigingen aan de Hornweg bedraagt de hoogste toename 1,48 dB op geluidgevoelige bestemmingen binnen het onderzoeksgebied. De toename is minder dan 1,50 dB: conform de Wet geluidhinder is er geen sprake van reconstructie. Er worden geen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de wijziging aan de Hornweg.
Resultaten te wijzigen Machineweg/Japanlaan
Ten gevolge van de wijzigingen aan de Machineweg/ Japanlaan bedraagt de hoogste toename 0,65 dB op geluidgevoelige bestemmingen binnen het onderzoeksgebied. De toename is minder dan 1,50 dB: conform de Wet geluidhinder is er geen sprake van reconstructie. Er worden geen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de wijziging aan de Machineweg.
Resultaten Machineweg (30 km/uur)
Ten gevolge van de wijzigingen aan de Machineweg tussen de Japanlaan en de Legmeerdijk is sprake van een afname van de geluidbelasting. Dit is het gevolg van de afname van de rijsnelheid (van 50 naar 30 km/uur) en de wijziging van de verkeerscirculatie waardoor er minder verkeer over dit wegvak komt te rijden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de milieusituatie beoordeeld als ‘goed’. Er is geen sprake van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat vanwege de Machineweg (30 km/uur wegvak).
Conclusie
Ten gevolge van de wijzigingen aan de Middenweg, Catharina Amalialaan, Hornweg en Machineweg is de toename van de geluidbelasting op de gevel niet hoger dan 1,50 dB. Volgens de Wet geluidhinder is er geen sprake van reconstructie en worden er geen aanvullende eisen ten aanzien van geluid gesteld aan de wijziging van deze wegen. Het plan is daarom in het kader van geluid uitvoerbaar.
4.4 Luchtkwaliteit
De reconstructie leidt tot een gewijzigde verkeerssituatie waardoor het van invloed is op de emissies van NO2, PM2.5 en PM10 van het wegverkeer. Om te beoordelen of de reconstructie niet leidt tot een overschrijding van de Wm grenswaarden zijn de concentraties NO2, PM2.5 en PM10 berekend met de NSL-rekentool (versie 2020). Met dit verspreidingsmodel kunnen berekeningen worden uitgevoerd voor wegen die vallen onder het toepassingsbereik van standaard rekenmethode 1 (SRM1, wegen in binnenstedelijk gebied) en standaard rekenmethode 2 (SRM2, wegen in buitenstedelijk gebied).
Het effect van de reconstructie wordt inzichtelijk gemaakt door de concentraties NO2, PM2.5 en PM10 in de beoogde situatie te vergelijken met de concentraties in de autonome situatie (referentiesituatie). De verkeersintensiteit voor en na de reconstructie zijn weergegeven in figuur 4-4.
Figuur 4-4: Vekeersgegevens, wegen en receptoren
Bij projecten aan het wegennet zijn de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht, in de beoogde situatie doorgaans het grootst in het jaar na realisatie aangezien er sprake is van een dalende trend van verkeersemissies en achtergrondconcentraties. De berekeningen zijn daarom uitgevoerd voor het jaar 2023, naar verwachting het eerste volledige jaar na realisatie. De concentraties van PM2.5, PM10 en NO2 zijn beoordeeld ter hoogte van de rekenpunten op 10 meter van de wegrand (zie figuur 4-3).
Voor wegkenmerken is gebruik gemaakt van de gegevens uit de NSL-monitoringstool (MT2020, zichtjaar 2020). De bijdrage van de buitenstedelijke (SRM2) wegen buiten het plangebied tot 5 km van de receptoren, zijn meegenomen in de berekeningen.
De minimale en maximale berekende concentraties NO2, PM2.5 en PM10 in de referentie situatie en de beoogde situatie zijn weergegeven in tabel 4-8. Uit de resultaten van de modelberekeningen blijkt dat er na de reconstructie wordt voldaan aan de grenswaarden voor de NO2-, PM10- en PM2.5-concentraties. Hieruit volgt dat de reconstructie voldoet aan artikel 5.16, eerste lid onder a van de Wet milieubeheer, waarmee het project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.
Daarnaast is er is in geen geval sprake van een toename van de NO2- en PM10-concentraties meer dan 1,2 ìg/m³. Hieruit volgt dat het project aan artikel 5.16, eerste lid onder c van de Wet milieubeheer.
Tabel 4-8: Minimale en maximale jaargemiddelden NO2, PM2.5 en PM10 concentraties - referentie situatie, beoogde situatie en projecteffect (2023).
Conclusie
Het plan leidt niet tot een overschrijding van grenswaarden van luchtkwaliteit en is daarom uitvoerbaar.
4.5 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Beschouwing
Er worden geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd en er zijn ook geen risicobronnen in de buurt van het plan. Daarnaast is de Machineweg ook geen route voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid is daarom bij dit plan niet van toepassing.
Conclusie
Het aspect Externe veiligheid is niet van toepassing bij dit project. De reconstructie van de Machineweg is daarom in dit kader uitvoerbaar.
4.6 Water
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek komt met de gemeente en de waterbeheerder. Onderlinge goede afspraken moeten ervoor zorgen dat het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed wordt toegepast en uitgevoerd. De watertoets resulteert uiteindelijk in een positief advies vanuit het waterschap en een waterparagraaf die in de toelichting van het ruimtelijk plan wordt opgenomen.
Beschouwing
Hieronder wordt elk wateraspect nader beschouwd.
Peilgebied
De Machineweg ligt in de Oosteinderpoelpolder, wat in beheer is bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. De ligging van de polder is te zien in figuur 4-5. De polder bestaat uit 5 peilvakken. Het projectgebied ligt in peilvak GH170.00. Het vastgestelde peil voor dit peilvak is -5.02 m NAP. De huidige maaiveldhoogte ligt op NAP -3,91 meter.
Figuur 4-5: Ligging van de Oosteinderpoelpolder, met de Machineweg rood aangegeven
Oppervlaktewater
Aan de westzijde van het plangebied ligt de Machinetocht. Dit is te zien op de vigerende legger van oppervlaktewateren van het Hoogheemraadschap van Rijnland in figuur 4-6.
De machinetocht loopt in de gehele lengte tussen de Legmeerdijk in het zuiden en de Oosteinderweg in het noorden. Ter hoogte van de Oosteinderweg gaat de Machinetocht over naar de Machinevliet. De machinetocht is een primaire watergang en heeft een gemiddelde breedte van 8,98 meter en heeft een diepte van 1,20 meter.
Ten noordwesten van de kruising Catharina-Amalialaan ligt de 'Plas van Trommel'. Deze plas is 108 breed en 104 meter lang en is ongeveer 50 centimeter diep. Dit betreft een overige watergang.
Ten noordoosten van de kruising Catharina-Amalialaan ligt de Middentocht. Deze Machineweg ligt door middel van een kunstwerk over deze watergang. De Middentocht loopt vanaf de kruising Machineweg-Catharina-Amalialaan door tot de Legmeerdijk en is ook een primaire watergang.
Figuur 4-6: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland
Er wordt 128 m2 water gedempt als gevolg van de vergroting van de brug bij de Catharina-Amalaliaan en de rotonde bij de Hornweg. Ook wordt er nog 6 m2 gedempt door het aanbrengen van heipalen voor deze kunstwerken. Er wordt op toegezien dat deze dempingen voldoen aan de uitvoeringsregels van Rijnland. Deze zijn samengevat in het kader hieronder.
Voor het wijzigen van de bruggen/kunstwerken zijn watervergunningen benodigd. Deze vergunningen worden alleen afgegeven als er wordt voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden. Het uitgangspunt is dat de eventuele dempingen aan deze voorwaarden voldoen en dat daarmee een goede werking van de waterhuishouding in het gebied is gewaarborgd.
De demping zal worden gecompenseerd samen met de compensatie opgave als gevolg van de uitbreiding van verhard oppervlak. Daar wordt hieronder nader op ingegaan.
Veiligheid: Waterkeringen
De beoogde ontwikkeling vindt niet plaats in de nabijheid van een primaire of secundaire waterkering.
Waterkwantiteit: voldoende water en wateroverlast
Verharding en compensatie
Een overzicht van de bestaande en nieuwe verhardingsoppervlakten is te zien in de tabel hieronder.
Tabel 4-9: Overzicht verhardingssituatie
Zoals in tabel 4-9 is te zien neemt het totale verhardingsoppervlak met 515 m2 toe. Er wordt in totaal 134 m2 water gedempt en 61 m2 water gegraven. Dat maakt dat er 130 m2 aan water gegraven moet worden in hetzelfde peilgebied als het plan om de verharding en de dempingen te compenseren. De gemeente is nog op zoek naar een geschikte locatie hiervoor. Hier zal bij het hoogheemraadschap een watervergunning voor worden aangevraagd. Omdat het uitgangspunt is om in hetzelfde peilgebied te compenseren worden er geen negatieve effecten op de waterkwantiteit verwacht.
Grondwater
De reconstructie van de Machineweg heeft geen effect op de grondwaterstanden en/of -overlast.
Waterkwaliteit: schoon water
Het hemelwater wat op de Machineweg valt wordt met kolken langs de weg opgevangen en geloosd op de Machinetocht. De reconstructie van de Machineweg leidt niet tot wijzigingen in dit lozingsstelsel en leidt ook niet tot verslechtering van de (grond) waterkwaliteit. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal ervoor worden gezorgd dat mogelijk schadelijke stoffen worden opgevangen zodat deze niet in het oppervlaktewater of grondwater terecht kunnen komen.
Afvalwater en riolering
Er ligt een afvalwatertransport leiding van het Hoogheemraadschap van Rijnland langs de Machineweg. Deze leiding wordt niet verplaatst of aangepast.
Onder de rotonde bij de Hornweg ligt een duiker die de beide zijden van de Machinetocht aan de noordwest en de zuidkant met elkaar verbindt. Deze blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd, of waar nodig verlengd om deze verbinding in stand te houden.
De reconstructie van de Machineweg leidt niet tot een toename van de vuilwaterstroom.
Beheer en onderhoud
Aangezien het huidige watersysteem grotendeels behouden blijft, blijven ook de huidige onderhoudsmethoden ongewijzigd. Op de plaatsen waar het watersysteem wordt uitgebreid als gevolg van de compensatieopgave wordt qua inrichting ingespeeld op de mogelijkheden voor goed onderhoud.
Watertoets
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is middels een digitale watertoets op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling. Deze digitale watertoets is op 22 maart 2021 uitgevoerd. Hieruit bleek dat de normale procedure van toepassing is, wat betekent dat het Hoogheemraadschap van Rijnland een waterbelang heeft bij deze ontwikkeling. Naar aanleiding hiervan wordt door het Hoogheemraadschap advies uitgebracht over te treffen maatregelen. Dit gebeurt op basis van de Keur 2020 van het hoogheemraadschap Rijnland, die is gericht op het beschermen van de aan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem.
Conclusie
Er worden geen negatieve effecten verwacht op de kwaliteit en kwantiteit van het watersysteem als gevolg van de reconstructie van de Machineweg. Daarom kan er geconcludeerd worden dat een positief advies van het Hoogheemraadschap te verwachten valt en dat het plan in het kader van water uitvoerbaar is.
4.7 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.
Beschouwing
Er is in het kader van de reconstructie van de Machineweg een verkennend (water)bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd door HB Adviesbureau (zie bijlage 3.)
De resultaten van het onderzoek staan hieronder puntsgewijs beschouwd.
Grond
Ter plaatse van de trottoirs en onverharde terreindelen zijn drie sterke verontreinigingen met PAK aangetoond: ter hoogte van de kruising Machineweg - Prinsessenpad (boring 26; traject 0,90 tot 1,40 m-mv), de Machineweg 167 (boring 20; traject 0,70 tot 1,20 m-mv) en de Machineweg 197 (boringen 11 en 12; traject 0,00 tot 0,50 m-mv). Een belangrijke opmerking is echter dat deze verontreinigingen dieper liggen dan dat de reconstructiewerkzaamheden plaatsvinden. De aangetroffen verontreinigingen hoeven, zolang de werkzaamheden niet op de genoemde dieptes plaatsvinden, niet gesaneerd te worden omdat er dan ook geen sprake is van gezondheidsrisico's.
Ter hoogte van de Machineweg 167-169 (boring AF14; traject 0,30 tot 0,80 m-mv) en de kruising Machineweg-Aalsmeerderweg (boring AF27; traject 0,26 tot 0,55 m-mv) is de grond sterk verontreinigd met PAK.
Lokaal zijn, na uitsplitsingen van de mengmonsters, matig verhoogde gehalten aan PAK en/of nikkel aangetoond. In de overige onderzochte grond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond.
De onderzochte grond is conform het Provinciaal beleid van Noord-Holland niet verontreinigd met PFAS. Er zijn geen sanerende handelingen noodzakelijk.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aangenomen dat de sterke bodemverontreinigingen met PAK en nikkel te relateren zijn aan ophogingen die omstreeks 1868 hebben plaatsgevonden. De ophooglaag wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als heterogeen en diffuus sterk verontreinigd met o.a. PAK en zware metalen. De bodemverontreinigingen worden derhalve aangemerkt als één geval van ernstige bodemverontreiniging.
Grondwater
In het grondwater zijn ten hoogste licht verhoogde concentraties aan barium en/of xylenen aangetoond.
Waterbodem
het slibhoudende zand op beide deellocaties voldoet aan klasse “A” en is zowel verspreidbaar op het aangrenzend perceel als in zoet oppervlaktewater. Na rijpen en indrogen zou het materiaal ook worden toegepast op de landbodem als klasse “Industrie”;
het slibhoudende zand wordt als PFAS-toepasbaar beschouwd op basis van de beleidsregel van de gemeente Amstelveen en Aalsmeer.
Asbest
tijdens de visuele inspectie van het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
er plaatse van de grond met bijmengingen onder de asfaltverharding is analytisch geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond;
ter plaatse van het puingranulaat onder de elementenverharding is eveneens analytisch geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond.
Eindconclusie bodemonderzoek
Aangezien op de locatie sterke grondverontreinigingen met PAK en nikkel aanwezig zijn, zijn ten behoeve van de voorgenomen herinrichtingswerkzaamheden zowel financieel als procedureel belemmerende factoren aanwezig. Deze belemmerende factoren zijn echter niet onoverkomelijk.
Daarom worden de volgende aanbevelingen gedaan:
als men ter plaatse van de sterke verontreiniging met PAK en nikkel graafwerkzaamheden en derhalve een sanerende actie zal gaan uitvoeren, een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen) op te stellen. De BUS-melding dient vervolgens ter goedkeuring overlegd te worden aan het bevoegd gezag. Indien de bodemverontreiniging in de toekomstige situatie "onaangetast" blijft, behoeft er formeel gezien (uitgaande van het ontstaan van de verontreiniging voor 1987) geen sanerende maatregel genomen te worden met als voorwaarde dat de verontreiniging niet als spoedeisend wordt beschouwd;
de graafwerkzaamheden aldaar uit te voeren door een gecertificeerd bedrijf conform BRL 7000, protocol 7001 en/of onder begeleiding van een milieukundige begeleider conform BRL 6000, protocol 6001;
tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden alert te zijn op afwijkende bodemlagen;
bij de bouw- en herinrichtingswerkzaamheden rekening te houden met de aangetoonde bodemkwaliteit;
in geval van grondoverschot de sterk verontreinigde grond aan te bieden bij een erkend verwerker.
Conclusie
Er zijn plaatselijke verontreinigingen aangetroffen in het plangebied. Deze dienen met een busmelding gesaneerd te worden. Aangezien het om slechts één geval van ernstige bodemverontreiniging gaat wordt verwacht dat de belemmeringen niet onoverkomelijk zijn. De gemeente Aalsmeer zal er (ook financieel) zorg voor dragen dat de plaatselijke verontreinigingen worden gesaneerd en dat de noodzakelijke procedures en veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Daarmee is het plan in het kader van bodemkwaliteit uitvoerbaar.
4.8 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt sindsdien de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet, en de Boswet. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden.
Er is een onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden in de nabijheid van het projectgebied. Daarbij is onderzocht of de werkzaamheden leiden tot negatieve effecten op deze soorten en gebieden of er mogelijk bepalingen van de Wet Natuurbescherming worden overtreden (zie bijlage 4). In het kader van gebiedsbescherming is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5).
4.8.1 Soortenbescherming
Aan de hand van de verspreidingsgegevens en het veldbezoek is beoordeeld voor welke beschermde soorten er geschikt leefgebied aanwezig is in het plangebied.
Grondgebonden zoogdieren
Voor algemene soorten zoals bosmuis, egel, huisspitsmuis en veldmuis is er in en rondom het plangebied geschikt leefgebied aanwezig. Verwacht wordt dat deze soorten aanwezig zijn rondom het plangebied. Voor minder algemene soorten zoals marterachtigen en eekhoorn is in het plangebied door gebrek aan geschikte schuilplaatsen en bomen geschikt leefgebied afwezig. Deze soorten worden daarom niet in of direct rondom het plangebied verwacht.
Tijdelijke effecten
Door de inzet van materieel voor (graaf- en kap) werkzaamheden in de directe nabijheid van geschikte leefgebieden kunnen aanwezige individuen worden verstoord of gedood. Ook kunnen mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast. De werkzaamheden kunnen daarom leiden tot een overtreding van artikel 3.10, lid 1a en 1b uit de Wnb. Voor de algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren geldt in de provincie Noord-Holland echter een vrijstelling van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen.
Permanente effecten
Door de werkzaamheden gaan mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen verloren. Verwacht wordt echter dat er ook na uitvoer van de werkzaamheden geschikt leefgebied aanwezig is voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren.
Conclusie
De werkzaamheden kunnen leiden tot een overtreding van artikel 3.10, lid 1a en 1b uit de Wnb. Voor de algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren geldt in de provincie Noord-Holland echter een vrijstelling van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen. Het uitvoeren van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing voor het uitvoeren van de werkzaamheden is niet aan de orde. Wel dient in de uitvoering te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht (artikel 1.11).
Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied zijn mogelijk verblijfplaatsen aanwezig van vleermuizen. Deze vallen buiten het plangebied en zullen niet permanent worden aangetast. Het kanaal, de Middentocht, kan door watervleermuis en meervleermuis gebruikt worden als vliegroute. Ook kunnen vleermuizen hier foerageren.
Tijdelijke effecten
Indien er 's nachts wordt gewerkt en er gebruik wordt gemaakt van lampen kunnen vleermuizen worden verstoord bij het verplaatsen van en naar verblijfplaatsen, bij het gebruik maken van de Middentocht als vliegroute en bij het foerageren. De werkzaamheden kunnen daarom leiden tot overtreding van artikel 3.5, lid 2 uit de Wnb.
Permanente effecten
De voorgenomen werkzaamheden leiden niet tot permanente aantasting van verblijfplaatsen, vliegroutes of foerageergebieden. Het plangebied is na afloop van de werkzaamheden weer op eenzelfde manier beschikbaar voor voorkomende soorten om te gebruiken als vliegroute en/of foerageergebied.
Conclusie
De geplande werkzaamheden kunnen mogelijk leiden tot het verstoren van vleermuizen, hetgeen een overtreding is van artikel 3.5, lid 2 uit de Wnb. Om het verstoren van foeragerende of langsvliegende vleermuizen, of verblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied te voorkomen zijn onderstaande maatregelen nodig:
Werken buiten de actieve periode van vleermuizen van half november t/m half maart, of indien dit niet mogelijk is
De werkzaamheden bij daglicht uit te voeren van zonsopkomst tot zonsondergang, of bij nachtelijke werkzaamheden aangepaste verlichting gebruiken die gericht is op de bouwplaats en niet op het omringende landschap
Geen onnodige bouwverlichting laten branden op werk- en opstelplaatsen gedurende de nacht.
Algemene broedvogels
In en rondom het plangebied komen algemene broedvogels voor.
Tijdelijke effecten
Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in het broedseizoen kunnen broedende vogels in het plangebied en de directe omgeving worden verstoord. Wanneer broedende vogels voortijdig het nest verlaten, geldt dit als het opzettelijk vernietigen of beschadigen van nesten en eieren van vogels. De werkzaamheden kunnen hiermee leiden tot een overtreding van artikel 3.1, lid 1, 2 en 4 van de Wnb. Het broedseizoen valt voor de meeste soorten tussen half maart en half augustus. Ook daarbuiten is het mogelijk dat broedende vogels worden aangetroffen.
Permanente effecten
Potentieel geschikt broedbiotoop voor soorten zonder jaarrond beschermd nest wordt mogelijk aangetast. In de omgeving blijft echter voldoende broedbiotoop voor algemene broedvogels beschikbaar.
Conclusie
Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kan het voornemen leiden tot het verstoren en doden van algemene broedvogels en het vernietigen of beschadigen van nesten en eieren van vogels, hetgeen een overtreding is van artikel 3.1, lid 1, 2 en 4. Het is niet mogelijk om hiervoor een ontheffing te verkrijgen; het verstoren van in gebruik zijnde nestplaatsen dient te allen tijde voorkomen te worden.
Het verstoren van broedgevallen van zonder jaarrond beschermde nesten is te voorkomen door:
Buiten het broedseizoen te werken, of;
Te zorgen dat buiten de verstoringsafstand van de broedgevallen gewerkt wordt.
Aanvullend is het verstoren en vernietigen van broedgevallen van vogels zonder jaarrond beschermde nesten te voorkomen door:
Voorafgaand aan het broedseizoen de broedbiotoop voor vogels ongeschikt te maken (bijvoorbeeld struiken en bomen rooien) en (gedurende het broedseizoen) te houden, en/of;
De werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen te laten beginnen en in een, voor zover mogelijk, constante intensiteit te laten doorgaan gedurende het broedseizoen. Het grote voordeel van deze methode is, dat de verstoringsafstand “automatisch” bepaald wordt: vogels zullen uit eigen beweging een nestplaats kiezen buiten hun specifieke verstoringsafstand. Nadeel is dat de constante intensiteit (zowel in tijd als in ruimte) lastig te realiseren is.
Amfibieën
Voor algemene amfibieën zoals bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker is geschikt leefgebied aanwezig in en rondom het plangebied.
Tijdelijke effecten
Met de inzet van materieel voor (graaf-) werkzaamheden in de directe nabijheid van geschikte leefgebieden kunnen aanwezige individuen worden verstoord of gedood en kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen worden vernietigd, hetgeen een overtreding is van artikel 3.10, lid 1a en 1b. Voor de algemeen voorkomende amfibieën geldt in de provincie Noord-Holland echter een vrijstelling van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen.
Indien tijdens de werkzaamheden voor rugstreeppad geschikte omstandigheden ontstaan, zoals het blijven staan van plasjes water in rijsporen, kan rugstreeppad het plangebied koloniseren. De werkzaamheden kunnen dan leiden tot het doden en verstoren van individuen en aantasten van voortplantingswater, hetgeen een overtreding is van artikel 3.5, lid 1,2 en 4.
Permanente effecten
Door de voorgenomen werkzaamheden gaat leefgebied van algemene beschermde amfibieën permanent verloren. In de omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief leefgebied beschikbaar.
Conclusie
De werkzaamheden kunnen leiden tot het verstoren of doden van individuen en het vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende amfibieën, hetgeen een overtreding is van artikel 3.10, lid 1a en 1b.
Voor de algemeen voorkomende amfibieën geldt in de provincie Noord-Holland echter een vrijstelling van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen. Het vestigen van rugstreeppad dient te worden voorkomen. Dit kan door maatregelen te treffen zoals het voorkomen van insporing door groot materieel en een goede afwatering van het terrein. Gezien de beperkte oppervlakte werkruimte die voor de werkzaamheden beschikbaar is, kan gemakkelijk worden voorkomen dat geschikte voortplantingslocaties voor deze soort ontstaan.
Reptielen
In het plangebied is het voorkomen van ringslang niet op voorhand uitgesloten.
Tijdelijke effecten
Tijdens werkzaamheden aan of nabij de watergangen in het plangebied kan ringslang worden verstoord. Er worden geen vaste rust- en verblijfplaatsen of broeihopen vernietigd.
Permanente effecten
Na afronding van de werkzaamheden zal het plangebied net zo geschikt zijn voor ringslang als in de huidige situatie. Het leefgebied van ringslang wordt niet permanent aangetast.
Conclusie
Tijdens werkzaamheden aan of nabij de watergangen in het plangebied kan ringslang worden verstoord.
Algemene zorgplicht
Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht. Om negatieve effecten op niet-beschermde vaatplanten, algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën, niet-beschermde vissen en niet-beschermde ongewervelden te voorkomen dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden. Onderstaande wordt een aantal maatregelen beschreven om aan de algemene zorgplicht te voldoen (deze lijst is niet uitputtend):
De werkzaamheden worden bij voorkeur alleen overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd. Veel algemene en beschermde diersoorten (vleermuizen) zijn vooral actief gedurende de vroege ochtend, late avond en nacht;
Er wordt niet na zonsondergang gewerkt, indien dit het geval is wordt het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk beperkt en uitstraling van licht naar de omgeving en watergang voorkomen;
Er wordt één richting opgewerkt, zodat kleine dieren van de werkzaamheden vandaan kunnen vluchten. Houd hierbij rekening met vluchtwegen (werk dus niet richting een doodlopende hoek maar richting geschikt alternatief gebied) en zorg dat de dieren voldoende vrije ruimte hebben;
De aannemer maakt enkel gebruik van de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Zo wordt onnodige verstoring van dieren en planten voorkomen;
Wanneer de werkzaamheden gedurende langere tijd stilliggen, dient het terrein vóór herstart van de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een erkend ecoloog.
Daarnaast dient er bij de uitvoering van de werkzaamheden een erkend ecoloog nauw betrokken te zijn, om toe te zien op zorgvuldig handelen ten aanzien van eventueel aanwezige diersoorten. De te nemen voorzorgsmaatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol welke ten allen tijde op de werkplaats aanwezig moet zijn.
Conclusie soortenbescherming
In het plangebied is het voorkomen van algemene grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, algemene amfibieën en reptielen niet op voorhand uitgesloten. Negatieve effecten op deze soorten dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen. Het koloniseren van rugstreeppad in het plangebied dient te worden voorkomen.
Vervolgstappen: Er zullen voorzorgsmaatregelen getroffen worden om negatieve effecten op in het plangebied aanwezige soorten te voorkomen. Deze voorzorgsmaatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol. Door het nemen van voorzorgsmaatregelen, wordt overtreding van verbodsbepalingen voorkomen en is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk. In dat kader is het plan uitvoerbaar.
4.8.2 Gebiedsbescherming (inclusief Stikstofdepositie)
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden (zie figuur 4-7). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Botshol” ligt op circa 13 kilometer hemelsbrede afstand van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen verder van het plangebied.
Figuur 4-7: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden.
De Effectenindicator zoals aangereikt door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2014) geeft een negentiental mogelijke effecten, de zogenoemde storingsfactoren, waarmee in ieder geval rekening moet worden gehouden ten aanzien van in Natura 2000-gebieden beschermde waarden. Deze storingsfactoren vormen dan ook de basis (leidraad) voor voorliggende beoordeling.
Met uitzondering van verzuring of vermesting door stikstofdepositie uit de lucht, kunnen negatieve effecten door verstoring door bijvoorbeeld geluid, licht of optische effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden vanwege de marginale omvang van de werkzaamheden en de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op de voor het Natura 2000-gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen, anders dan stikstofdepositie, zijn daarom op voorhand uitgesloten.
Het gemotoriseerde materieel dat wordt ingezet tijdens de werkzaamheden stoot uitlaatgassen uit waarin zich stikstofoxiden bevinden. Om eventuele negatieve effecten als gevolg van een toename in stikstofdepositie in kaart te brengen dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd. Afgelopen jaar heeft LNV samen met enkele experts uit diverse sectoren een redeneerlijn opgezet met betrekking tot depositie afkomstig van mobiele werktuigen en ander materieel in de aanlegfase van projecten. In het kort komt het er op neer dat dezelfde verplaatsbare (dus mobiele) werktuigen continu verspreid door het land actief zijn en dus onderdeel uitmaken van de heersende achtergrondconcentratie. Hiermee worden met name de machines bedoeld zoals gebruikt bij de (weg- en water)bouw zoals kranen, bulldozers et cetera.
Voor het aspect stikstof is geen Wnb-vergunning noodzakelijk wanneer de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk is aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar (of 0,10 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 1 jaar) op een overbelast stikstofgevoelig habitat. Significante gevolgen kunnen dan op voorhand worden uitgesloten. De redeneerlijn is getoetst door de landsadvocaat en door de provincies in het Bestuurlijk Overleg met de minister van LNV op 22 april 2020 onderschreven. Er is echter nog geen jurisprudentie over, dit heeft tot gevolg dat het een projectrisico kan zijn om deze redeneerlijn te gebruiken.
Daarnaast heeft de Eerste kamer op 9 maart 2021 ingestemd met het wetsvoorstel Wet Stiktofreductie en natuurverbetering (Wsn). Hierin is een partiële vrijstelling van de vergunningplicht voor bouwwerkzaamheden opgenomen.
In het wetsvoorstel wordt er gesproken van een partiële vrijstelling voor de bouwwerkzaamheden zonder dat daar een drempelwaarde bij staat vermeld. Indien dit niet is aangepast, dan hoeft de aanlegfase niet langer in beeld te worden gebracht wanneer de partiele vrijstelling ingaat. De Wsn treedt naar verwachting op 1 juli in werking. Of de partiele vrijstelling meteen van kracht gaat is nog niet duidelijk; er staan immers stikstofreducerende maatregelen tegenover.
Mocht dat het geval zijn dan is het nog de vraag of de deze vrijstelling aansluit bij de Europese Habitatrichtlijn en juridische haalbaar is.
Er is daarom een stikstofdepositieonderzoek voor de reconstructie van de Machineweg uitgevoerd (zie bijlage 5).
Stikstofdepositieberekening
De rekenresultaten volgen direct uit AERIUS Calculator en zijn opgenomen in bijlage 2 (aanlegfase) en bijlage 3 (gebruiksfase) van het stikstofdepositie onderzoek. Een overzicht van de resultaten is weergegeven in tabel 4-10.
Tabel 4-10: overzicht rekenresultaten AERIUS Calculator
De activiteiten in de gebruiksfase hebben in geen enkel Natura 2000-gebied een significante bijdrage (>0,00 mol N/ha/jaar).
De maximale bijdrage van de activiteiten in de tijdelijke aanlegfase bedraagt 0,01 mol N/ha/jaar en wordt berekend binnen de Natura 2000-gebieden 'Botshol', 'Oostelijke Vechtplassen', 'Naardermeer', 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' en 'Kennemerland-Zuid'. De maximale toename valt binnen de beleidslijn waarbij projecten, met een tijdelijke stikstofdepositietoename van 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar, vergunningvrij kunnen worden toegestaan. Tot deze waarde wordt verondersteld dat significante negatieve effecten zijn uitgesloten omdat de mobiele werktuigen die deze toename veroorzaken, tekens weer opnieuw door heel Nederland heen ingezet worden en de andere ruimtelijke herverdeling geen invloed heeft op de depositie van alle mobiele werktuigen samen. Daarnaast is op 1 juli 2021 de Wet Stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden. In deze wet is de aanlegfase vrijgesteld van vergunningsplicht.
Conclusie gebiedsbescherming
De activiteiten in de gebruiksfase hebben in geen enkel Natura 2000-gebied een significante bijdrage (>0,00 mol N/ha/jaar). De maximale bijdrage van de activiteiten in de tijdelijke aanlegfase bedraagt 0,01 mol N/ha/jaar en valt binnen de partiële vrijstelling van de Wet stikstofreductie en natuurherstel, dit is daarom vrijgesteld van vergunningsplicht. Derhalve wordt geconcludeer dat het plan in het kader van gebiedsbescherming uitvoerbaar is vanwege het feit dat het de stikstofdepositietoename vergunningsvrij kan worden toegestaan.
Gezien het bovenstaande is het plan in het kader van gebiedsbescherming uitvoerbaar.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
Wettelijk kader
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is uitgewerkt in de Monumentenwet 1988 en in de wijziging hierop; de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Een deel van de Monumentenwet is per 1 juli 2016 opgegaan in de Erfgoedwet.
De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij ruimtelijke plannen rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren.
Provinciaal beleid
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) van de provincie Noord-Holland levert relevante gegevens over belangrijke cultuurhistorische waarden op provinciale schaal. Deze leidraad bevat informatie over de cultuurhistorische elementen en structuren, hun waardering en de beleidsmatige consequenties van de waarden. Voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines (historische (steden) bouwkunde, historische geografie en archeologie) is een indicatieve kaartlaag samengesteld.
De cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnventariseerd bij het ontwerp worden gebruikt en bij de vaststelling worden meegewogen. Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het culturele erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft, hersteld of als inspiratiebron gebruikt wordt voor nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied maakt deel uit van het ensemble gebied 'Aalsmeer-Uithoorn' (zie figuur 4-8). De kernwaarden daarvan zijn:
de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.
Figuur 4-8: Ensemblekaart gebied 'Aalsmeer-Uithoorn' met daarin het plangebied met rood aangegeven.
De reconstructie van de Machineweg heeft geen invloed op deze kernwaarden en ondervindt dus vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen belemmeringen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Aalsmeer heeft in 2016 de Beleidsnota Archeologie en de beleidskaart Archeologie vastgesteld. Daarin zijn de archeologisch waardevolle gebieden aangegeven, evenals cultuurhistorisch waardevolle molens en kerken. Een uitsnede van deze kaart is in figuur 4-9. Aan de hand van de Archeologische beleidskaart moet worden afgeleid of archeologisch onderzoek bij plannen noodzakelijk is.
In het kader van het behoud van Cultuurhistorische waarden heeft de gemeente Aalsmeer de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aangesteld. De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het (deels) verstoren, verplaatsen, wijzigen of slopen van een monument, over gemeentelijk monumentenbeleid en over de selectie en aanwijzing van gemeentelijke monumenten.
Figuur 4-9: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Aalsmeer, met daarin het plangebied rood aangegeven.
De Machineweg vormt de scheiding tussen twee beleidsgebieden. Aan de westzijde ligt een gebied waarbij archeologisch onderzoek is vereist als het plan groter is dan 10.000 m2 en dieper reikt dan 40 cm. Aan de oostzijde ligt een archeologievrij gebied en is archeologisch onderzoek niet vereist.
Het plangebied van de reconstructie van de Machineweg is groter dan 10.000 m2 maar de werkzaamheden reiken niet dieper dan 40 cm. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie aan een goede ruimtelijke ordening.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Het totale project Reconstructie Machineweg in Aalsmeer bestaat uit de volgende onderdelen:
Rotonde Aalsmeerderweg en wegvak richting Oosteinderweg
Wegvak Aalsmeerderweg-Middenweg
Rotonde Catharina-Amalialaan
Wegvak Middenweg-Hornweg
Rotonde Hornweg t/m kruispunt Japanlaan
Wegvak Japanlaan t/m Legmeerdijk
De dekking verloopt via het Meerjarenprojectenplan Buitenruimte, bijdragen van de Vervoerregio Amsterdam en het Rijk en afdrachten vanuit gebiedsontwikkelingen ten behoeve van bovenwijkse infrastructuur.
De Vervoerregio en het Rijk dragen bij aan maatregelen ter verbetering van het hoofdfietsnetwerk, de verkeersveiligheid en het verbeteren van het openbaar vervoer. Bij gebiedsontwikkelingen dienen de projectontwikkelaars bij te dragen aan het realiseren van bovenwijkse infrastructurele voorzieningen die ook bijdragen aan de bereikbaarheid van hun plangebied. De toerekenbaarheid daarvan is vastgelegd in de Nota Kostenverhaal Bovenwijkse Voorzieningen. Voor project Reconstructie Machineweg is voorzien dat deze afdrachten in totaal op zullen lopen tot 1,5 miljoen. De bijdragen van Vervoerregio en Rijk zijn nog niet definitief bekend, maar deze zijn substantieel.
De financiering van het totale project is nog niet voor 100% rond. Voor het nog ontbrekende deel van de dekking wordt in het voorjaar van 2022 een kredietaanvraag bij de raad gedaan bij de Kadernota 2023. Dit wordt meegenomen bij de integrale herziening van de financiering van de Aalsmeerse buitenruimteprojecten. Hierbij worden de kosten van de verschillende onderdelen van investeringsprojecten over de levensduur van deze onderdelen afgeschreven, waarmee de financiering van het project wordt gespreid. De financiering van het project lijkt binnen dit kader goed haalbaar.
Om de risico's te beperken, wordt het project Machineweg in zijn geheel voorbereid qua technisch ontwerp, maar in meerdere percelen en in meerdere fasen op de markt gezet. Het voordeel daarvan is dat tussentijds de financiële balans kan worden opgemaakt en dat, indien nodig, kan worden bijgestuurd. De rotonde Aalsmeerderweg (deelproject 1) wordt als laatste voorbereid en aanbesteed. Dit is tevens het duurste deelproject. Om de economische haalbaarheid van de andere wegvakken te garanderen wordt dit deelproject separaat planologisch mogelijk gemaakt.
Conclusie
Door het project gefaseerd te realiseren wordt de economische haalbaarheid gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Dit hoofdstuk gaat nader in op het maatschappelijke overleg dat in het kader van de omgevingsvergunning 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' heeft plaatsgevonden dan wel zal plaatsvinden.
Voorafgaand aan de vergunningenprocedure voor het planologisch mogelijk maken van de reconstructie van de Machineweg zijn er meerdere informatie rondes geweest voor omwonenden en andere belanghebbenden. In januari 2020 is er een informatiebijeenkomst geweest en in de periode van november 2020 t/m Q2 2021 zijn er bewonersgesprekken gepland waarin direct belanghebbenden zijn geïnformeerd over de plannen. Ook is er nog een plenaire digitale informatie avond gepland in april 2021 voor alle andere geïnteresseerden.
Vooruitlopend op de vergunningsprocedure voor de afwijking van het bestemmingsplan is een verkeersbesluit genomen om de verkeerstechnische ingrepen mogelijk te maken. In deze separate procedure is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waarop men zienswijzen kon indienen.
Ter inzagelegging
Ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Met ingang van 11 maart 2022 heeft het ontwerpbesluit samen met de ruimtelijke onderbouwing gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen, die zijn opgenomen en beantwoord in de Nota van Beantwoording, hebben aanleiding gegeven tot enkele aanpassingen van het technische ontwerp van de reconstructie van de weg. De Nota van Beantwoording is opgenomen als bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de maatschappelijke uitvoerbaarheid gewaarborgd.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing ziet toe op de reconstructie van de Machineweg te Aalsmeer.
Het project wijkt af van de geldende bestemmingsplannen. Met het document is gemotiveerd waarom het project:
in relatie tot de omgeving, ruimtelijk en functioneel gezien aanvaardbaar is;
aansluit bij het landelijk-, provinciaal- en gemeentelijk beleid;
met (zorgplicht) maatregelen voldoet aan de kaderstellende wet- en regelgeving;
met een plaatselijke bodemsaneringsopgave alsnog voldoet aan de Wet bodembescherming en een goede ruimtelijke ordening;
vanuit economisch en maatschappelijk oogpunt verantwoord is.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.