OIAVHB Landelijk Gebied Oost - Aalsmeerderweg 83A
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB02xAB-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 2 juli 2019 is een vraag om legalisatie middels een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor een deel van de bebouwing van een keukenzaak dat na een brand in 2008 is herbouwd op het perceel Aalsmeerderweg 85 achter te Aalsmeer (zaaknummer Z19-039566). Dit perceel grenst aan het naastgelegen perceel Aalsmeerderweg 83A. De bebouwing op beide percelen is aan elkaar verbonden. De aanvraag voorziet in het mogelijk maken van perifere detailhandelmogelijkheden op het perceel. De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier).
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost en de bestemming 'Agrarisch-Tuinbouw'. Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende gebruiksvoorschriften (zie 2.3). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het plan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB02xAB-VG01 (bijlage 2).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
De planlocatie Aalsmeerderweg 85A ligt in het noorden van de gemeente Aalsmeer achter het lint van de Aalsmeerderweg. Het betreft kadastraal perceel B6077 achter het woonhuis aan de Aalsmeerderweg 85. Het woonhuis maakt deel uit van lintbebouwing. De planlocatie bestaat uit twee loodsen die middels twee doorgangen zijn verbonden met een kleinere loods (niet behorende bij het plangebied) met de bestemming 'Detailhandel-Perifeer'. In afbeelding 1 en 2 zijn luchtfoto's opgenomen ten behoeve van de ligging van het plangebied.
Afbeelding 1. Plangebied in wijdere omgeving
Afbeelding 2. Plangebied in directe omgeving
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie betreft kadastraal percelen (sectie B) 6077 en 5341 (klein deel) en is gelegen achter kadastraal perceel (sectie B) 6076 dat grenst aan de Aalsmeerderweg. De planlocatie is weergegeven op afbeeldingen 1 en 2.
Ten tijden van het bestemmingsplan N201 zone (2007) werd bedrijvigheid achter het lint als wenselijk omschreven. Retailactiviteiten en de potentie van het gebied voor de regionale en lokale bedrijvenmarkt werden daarbij benoemd. De bestemming waarbinnen de keukenzaak ligt ‘Uit te werken bedrijfsdoeleinden’ (art. 9) gold voor een groot gedeelte van de gronden achter het lint en mocht voor 5% worden gebruikt voor ‘retail’. In 2008 vond een brand in de kassen van Philippo plaats. Hiervan is een brandrapport aanwezig waarin de aangetaste bebouwing duidelijk is weergeven. Na de brand is de bebouwing vrij snel herbouwd in de vorm van de loodsen die momenteel nog aanwezig zijn. In de toelichting van het bestemmingsplan is over de brand bij Philippo Keukens het volgende opgenomen: ‘Het strijdige gebruik is met herbouw na calamiteit niet gelegaliseerd’. Hiermee wordt gesuggereerd dat het gebruik als keukenzaak op het perceel van de loodsen (B6077) ook voor de brand, ten tijde van bestemmingsplan N201-zone (2007), illegaal was. Echter, gezien de grootte van het bestemmingsvlak ‘Uit te werken bedrijfsdoeleinden’ en het kleine aantal detailhandel vestigingen is aan te nemen dat de keukenzaak wel ruim binnen de 5% heeft gepast. Voor de herbouw van de panden is nooit een vergunning aangevraagd. Aangenomen wordt dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost (2015) om deze reden de loodsen nooit bestemd zijn als ‘Detailhandel-Perifeer’. Over herbestemming van het perceel is verder niets gedocumenteerd. Over het gebruik van het perceel is in de mogelijkheden tot participatie op het huidige bestemmingsplan nooit een opmerking of zienswijze ontvangen. De eigenaar heeft dus meerdere malen verzuimd actie te ondernemen om er voor te zorgen dat zijn activiteiten legaal uitgevoerd kunnen worden.
2.2 De ontwikkeling
Na een belangenafweging is geconcludeert dat handhaving van bestaande gebruiksmogelijkheden en daaraan verbonden consequenties geen wenselijke optie is. Dit aangezien een toekomstige bedrijfsvoering met huidige gebruiksmogelijkheden in combinatie met de waardevolle opstallen op de planlocatie niet realistisch wordt geacht. Hiermee komt zelfs de exploitatie van de gehele keukenzaak in gevaar, ook het gedeelte dat rechtmatig aanwezig is in het gebied.
De ontwikkeling waarin deze omgevingsvergunning voorziet is planologische legalisatie van het gebruik van de twee loodsen als keukenzaak. Met deze ontwikkeling wordt geen bedrijf toegevoegd in het gebied, maar wordt het huidige gebruik van een deel van een bestaand bedrijf planologisch gelegaliseerd. Deze planologische uitbreiding zal door de unieke situatie niet leiden tot (ongewenste) precedentwerking.
Bij een arbeidsextensieve functie zoals de perifere keukenzaak geldt een parkeernorm van 1,0 per 100m2. De verblijfsoppervlakte van de keukenzaak is 1200m2. Hiermee komt de totale parkeereis op 12 parkeerplaatsen aantal parkeerplaatsen dat aanwezig moet zijn op het terrein. De maatvoering van de parkeerplaatsen moet voldoen aan de richtlijnen zoals gesteld in de parkeernormennota.
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 december 2014 en 9 december 2015 onherroepelijk is geworden.
Afbeelding 3. Rood omcirkelt het perceel Aalsmeerderweg 85A
2.3.1 Planregels
Op het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw' (A-TB) (artikel 4 van de planregels). Het perceel ligt ruimtelijk ingesloten tussen woonbestemmingen, andere tuinbouw bestemmingen, en links op Aalsmeerderweg 83A, een detailhandel - perifeer bestemming (zie afbeelding 3).
In Landelijk Gebied Oost staat het volgende in de planregels over 'Agrarisch - Tuinbouw':
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Agrarisch gebruik algemeen
De voor Agrarisch - Tuinbouw (A-TB) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van tuinbouwbedrijven, al dan niet onder glas;
het uitoefenen van handelskwekerijen als bedoeld in artikel 1.39 van deze planregels;
gebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor de agrarische bedrijfsuitoefening;
de bedrijfsterreinen en opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsuitoefening;
de daarbij behorende voorzieningen zoals toegangswegen voor de ontsluiting van de bedrijfspercelen, parkeervoorzieningen, andere verhardingen ten behoeve van het tuinbouwbedrijf, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en nutsvoorzieningen.
4.1.2 Bijzonder agrarisch gebruik
Op de plaats van een daartoe gerichte functieaanduiding is tevens het volgende specifieke gebruik toegestaan:
ter plaatse van de functieaanduiding "(bw)", een bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven;
ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-op1)", laagdynamische opslag;
ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-op2)", laag- en hoogdynamische opslag;
ter plaatse van de functieaanduiding "(dh)" het bestaande detailhandelsbedrijf.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de gronden als bedoeld in 4.1 van dit artikel mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
kassen;
andere bedrijfsgebouwen, waaronder opslagruimten, bedrijfsgebonden kantoorruimten, laboratoria, onderzoeksruimten en presentatieruimten;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedoeld voor de energie(terug)levering, waaronder begrepen de behuizing van CO2-opslagtanks, warmte(koude)opslagtanks, wkk-installaties en transformatoren;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedoeld voor de waterberging, waaronder begrepen watersilo's en waterbassins;
de bestaande bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
met dien verstande dat er op basis van wet- en regelgeving voldoende afstand van een milieuhinderlijke bron tot een gevoelige functie aangehouden moet worden.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
de maximale bouwhoogte van kassen en overige bedrijfsgebouwen bedraagt 11 meter;
de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 10 meter;
de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter; d. de regels onder a. tot en met
vinden toepassing met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.1 van deze planregels.
4.2.3 Bestaande bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bedrijfswoningen geldt dat ter plaatse van de aanduiding "(bw)" de bestaande bedrijfswoning is toegestaan met bijbehorende bouwwerken. Hiervoor gelden de volgende regels:
een bestaande bedrijfswoning mag op dezelfde plaats worden herbouwd mits deze zal gaan dienen voor de huishouding van de ondernemer, waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, onverminderd noodzakelijk is;
de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 4,5 meter bedragen;
de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 9 meter bedragen;
de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw, met inbegrip van aan- en uitbouwen, mag maximaal 12 meter bedragen;
de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 meter bedragen;
de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen bij elke vrijstaande zijgevel;
de bouwdiepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken achter het hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag maximaal de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte verdiepingsvloer vermeerderd met 0,30 meter bedragen tot een maximum van 4 meter;
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 meter respectievelijk 4,5 meter;
bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bestaande woning worden gebouwd en minimaal 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
het gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 60 m2;
gebouwde parkeervoorzieningen onder het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
de regels onder a. tot en met l. vinden toepassing met in achtneming van het bepaalde in artikel 22.1 van deze planregels.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende regels:
de maximale bouwhoogte van een waterbassin bedraagt 5 meter;
de maximale bouwhoogte van een warmte(koude)opslagtank, CO2 opslagtank, watersilo of koeltoren is 11 meter;
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en overige hekwerken mag niet meer bedragen dan 2 meter;
de bouwhoogte van verlichtingsarmatuur en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen 3 meter;
de regels onder a. tot en met e. vinden toepassing met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.1 van deze planregels.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ter waarborging van:
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de waterhuishouding;
de brandveiligheid en rampenbestrijding;
de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, en de landschappelijke inrichting;
de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 sub a en 4.2.4 sub b en een bouwhoogte van maximaal 12 meter toestaan indien aangetoond kan worden dat dit in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Tuinbouw Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving van artikel 4.1.1 onder
is onder het uitoefenen van een tuinbouwbedrijf het volgende specifieke gebruik toegestaan: a. het agrarisch gebruik door een tuinbouwbedrijf met open teelt;
het agrarisch gebruik door een glastuinbouwbedrijf als bedoeld in artikel 1.37 van deze planregels.
4.5.2 Bedrijfswoning
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1.2 onder a. is ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)” het volgende specifieke gebruik toegestaan:
het wonen bij het tuinbouwbedrijf ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
de bestaande bedrijfswoning;
het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of -bedrijf in samenhang met het wonen;
de tuinen en erven bij de, op de aangrenzende gronden gelegen, bedrijfswoning;
bijgebouwen en andere bouwwerken dan gebouwen, die het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ondersteunen of verbeteren.
4.5.3 Laagdynamische opslag
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1.2 onder b. is ter plaatse van de functieaanduiding “(sa-op1)” het volgende specifieke gebruik toegestaan:
het gebruik door een bedrijf dat is gericht op de laagdynamische opslag van goederen, als bedoeld in artikel 1.48 van deze planregels, anders dan ten behoeve van de agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat:
de opslag uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bedrijfsgebouwen zoals die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig waren;
extramurale opslag, alsmede opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, gasflessen en verf, niet is toegestaan;
het ter plaatse verhandelen van goederen niet is toegestaan.
4.5.4 Laag- en hoogdynamische opslag
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1.2 onder c. is ter plaatse van de functieaanduiding “(sa-op2)” het volgende specifieke gebruik toegestaan:
het gebruik door een bedrijf dat is gericht op de laag- en/of hoogdynamische opslag van goederen, als bedoeld in respectievelijk artikel 1.48 en 1.42 van deze planregels, anders dan ten behoeve van de agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat:
de opslag uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bedrijfsgebouwen zoals die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig waren;
extramurale opslag, alsmede opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, gasflessen en verf, niet is toegestaan;
het ter plaatse verhandelen van goederen niet is toegestaan.
4.5.5 Detailhandel
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1.2 onder d. is ter plaatse van de functieaanduiding “(dh)” het volgende specifieke gebruik toegestaan:
het gebruik volgens 4.1 en 4.2 van dit artikel door het detailhandelsbedrijf dat op het moment van tervisielegging van dit bestemmingsplan als zodanig aanwezig was.
4.5.6 Aan-huis-gebonden beroep en/of -bedrijf
Volgens de gebruiksregels als gegeven in 4.5.2, sub c. van dit artikel is binnen de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" het uitoefenen van een aan huisgebonden beroep en/of -bedrijf toegestaan, onder de voorwaarden dat:
de (bedrijfs)woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft
het bruto-vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden-beroep en/of -bedrijf niet groter is dan 30% van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken;
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
het beroep alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
er geen horeca-activiteiten en geen detailhandel plaatsvinden;
er geen buitenopslag plaatsvindt, noch beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de bedrijfswoning, met uitzondering van in- en uitladen.
4.5.7 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
privé gebruik van gronden en bouwwerken (inclusief de woning) met een grotere oppervlakte dan 1.000 m2, te meten aansluitend aan de bedrijfswoning;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
sport-, wedstrijd- of speelterreinen, paardenweiden en buitenmaneges;
het beproeven van voertuigen voor onder meer de motorsport en de modelvliegsport;
het parkeren, anders dan ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf;
het gebruik van gronden en bebouwing als parkeergelegenheid voor reizigers die reizen vanaf de luchthaven Schiphol;
niet aan de bestemming gelieerde bewoning;
het huisvesten van tijdelijke arbeidsmigranten;
zelfstandige kantoorruimte;
detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in 23.1.2 sub c;
horeca;
een geluidzoneringsplichtig bedrijf;
een bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
4.5.8 Voorwaardelijke bepaling
In het geval door de bouw van gebouwen en bouwwerken danwel het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden op een bouwperceel meer dan 500 m² extra verhard oppervlak zal ontstaan ten opzichte van de situatie bij vaststelling van dit plan, dan dient - voordat de overschrijding plaatsvindt - 15% van het totaal aan toename van verharding te worden gecompenseerd met open water dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilvak.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Opslag 1 en 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bestemming Agrarisch - Tuinbouw laag- en/of hoogdynamische opslag toe te staan als bedoeld in artikel 4.1.2 onder b en c, met dien verstande dat:
opslag als bedoeld in artikel 4.1.2 onder c. slechts is toegestaan indien enkel en alleen direct op de Legmeerdijk worden ontsloten;
aangetoond wordt dat de opslag ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie;
het niet zodanig verkeersaantrekkende werking heeft dat dit kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
daardoor de omgevingskwaliteit van de omliggende woningen niet onevenredig wordt aangetast;
ook anderszins geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals genoemd in artikel 4.5.3 en 4.5.4 van deze planregels.
4.6.2 Agrarisch aanverwant bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" agrarisch aanverwante bedrijven als bedoeld in artikel 1.7 van deze planregels mogelijk te maken, met dien verstande dat:
het bepaalde in onderdelen 4.2 van dit artikel van toepassing blijft;
aangetoond wordt dat het te vestigen nieuwe agrarisch aanverwante bedrijf ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie;
aangetoond wordt dat het te vestigen nieuwe agrarisch aanverwante bedrijf hydrologisch neutraal kan worden gerealiseerd. Hiervoor dient advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder;
het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
daardoor omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
daardoor de omgevingskwaliteit van de omliggende woningen niet onevenredig wordt aangetast;
ook anderszins geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
het agrarisch aanverwant bedrijf binnen de bestaande bedrijfsbebouwing wordt uitgeoefend.
4.6.3 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op de gronden binnen de eerste 50 meter vanaf de wegen Legmeerdijk, Aalsmeerderweg, Hornweg, Oosteinderweg en de Machineweg de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Wonen - Lintbebouwing" met bouwvlak om woningen toe te staan, met dien verstande dat:
het bepaalde in artikel 15 van deze planregels van toepassing is;
aangetoond wordt dat de nieuwe woning ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie, waaronder een akoestisch onderzoek;
aangetoond wordt dat de nieuwe woning geen nadelige effecten heeft op de waterhuishouding;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
4.6.4 Bedrijf - Verzamelterrein
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Bedrijf - Verzamelterrein", met dien verstande dat artikel 7 van toepassing is.
4.6.5 Bedrijfswoning naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Wonen" inclusief bouwvlak met als doel een bedrijfswoning van bestemming te doen wijzigen naar een burgerwoning, waarbij vast dient te staan dat:
de bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd;
aangetoond wordt dat de bestemming "Wonen" ruimtelijk en milieutechnisch past op de locatie;
daardoor omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
ook anderszins geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.6.6 Beëindiging activiteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding "(dh)" te verwijderen indien het bestaande detailhandelsbedrijf ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat het bestaande detailhandelsbedrijf op korte termijn wordt voortgezet.
2.3.2 Strijdigheden
De activiteiten op Aalsmeerderweg 85A zijn in strijd met de bestemmingsregels omdat ter plaatse van de functieaanduiding "(A-TB)", uitsluitend tuinbouw is toegestaan. Op locatie is echter sprake van detailhandel. Dit betekent strijdigheid met punt 4.5.7.h van de planregels.
Procedure
De huidige situatie past het beste bij 'Detailhandel - Perifeer'. Omdat het hier gaat om uitbreiding van een bestaande situatie, is de zaak uniek en in behandeling genomen.
Er zijn een drietal tegenargumenten te noemen waarom de zaak niet gelegaliseerd moet worden. Deze worden in de volgende paragraaf per stuk behandeld, en weerlegd.
1) De Aalsmeerder is over het algemeen van mening dat de verspreid gelegen bedrijvigheid zowel vanuit ruimtelijk als vanuit verkeerstechnisch oogpunt niet gewenst is. Aangedragen oplossingen zijn: stoppen van voortschrijdende verstedelijking, bedrijfsverplaatsing stimuleren, verdere uitbreiding van bedrijven tegengaan, geen grootschalige bedrijvigheid in/achter de linten toestaan.
Weerlegging:
Een deel van Philippo keukens (Aalsmeerderweg 83A, perceel 5341) ligt op een perceel met de bestemming detailhandel-perifeer. Het herbestemmen van perceel 6077 (Aalsmeerderweg 85A) lijdt niet tot meer bedrijvigheid omdat dezelfde activiteiten zullen plaatsvinden.
Het detailhandel beleid focust zich op het vitaal houden van de bedrijvenstructuur in Aalsmeer. Het vestigingsklimaat van Aalsmeer zou versterkt moeten worden door het clusteren van detailhandel in een aantal aangewezen centra. De specialistische aard van het aanbod (keukens) en het geringe aantal bezoekers per dag maakt dat voor deze zaak een uitzondering gemaakt kan worden.
2) Het is over het algemeen wenselijk als solitaire perifere winkelvestigingen zich in een concentratie zouden clusteren. Het is wenselijk het verspreide reguliere winkelaanbod af te bouwen.
Weerlegging:
De functieverandering naar niet-agrarische bedrijvigheid heeft plaatsgevonden op grond van verschillende planologische besluiten. De onderbouwing werd in veel gevallen gebaseerd op het ruimtelijke beleid van de Aalsmeerse Gebiedsvisie (de voorloper van de huidige gemeentelijke structuurvisie). In die gebiedsvisie was het gebied tussen de linten grotendeels aangeduid als ‘gemengd bedrijfsterrein’. Historisch gezien was het gebied achter het lint bestemd voor toekomstig bedrijventerrein. Aangezien de functie in dat beleid paste en ook nu in huidig beleid deels is erkent (perceel 5341) (zie figuur 5).
Ondanks dat de functie niet binnen het beleid past heeft het in paragraaf 4.8.2.2 van het ‘Landelijk Gebied Oost’ de bestemming detailhandel-perifeer toegekend gekregen op basis van het toetsingskader van paragraaf 4.1.3.2.
3) Als de bestemming wordt veranderd kan het een blijvend negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied veroorzaken. Tevens kan dit geval een voorbeeldfunctie voor soortgelijke percelen worden.
Weerlegging:
Het perceel ligt momenteel al binnen een door wegen omgrenst gebied van bedrijvigheid, en is dus niet in strijd met lintenbeleid (zie afbeelding 4).
Dan zijn er nog markttechnische omstandigheden waarom het wenselijk is de zaak wel te legalseren:
Veranderende marktomstandigheden zijn aanleiding om agrarisch-tuinbouw als bestemming te vervangen. Een duidelijke visie is hier nog niet voor.
Wanneer er wordt opgetreden tegen het deel van het bedrijf dat zit aan de Aalsmeerderweg 85A, komt de bedrijfsvoering van het gehele bedrijf in gevaar. Er is dan een reëele kans dat het gehele bedrijf failliet gaat. Met de huidige bestemming van de gronden in relatie tot de aanwezige opstallen is toekomstige exploitatie niet realistisch.
Afbeelding 4. Rood omcirkelt het plangebied. Paarse gebieden zijn bedrijfsbestemmingen
De tegenargumenten afzettende tegen de voorargumenten zijn wij tot de conclusie gekomen dat handhaving op perceel Aalsmeerderweg 85A van de huidige bestemmings agrarisch - tuinbouw niet wenselijk is. Om deze reden wordt er meegewerkt met het wijzigen van de bestemming in detailhandel - perifeer. Het moge duidelijk zijn dat de unieke eigenschappen van deze situatie hier toe hebben geleid, en dat hierdoor de kans op precendentschepping verwaarloosbaar is.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.
3.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2012)
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) dat hoort bij de Schipholwet uit 2003 zijn
ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden
zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit
gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking
tot bebouwing en gebruik van bebouwing, bouwhoogten en functies met een
vogelaantrekkende werking.
Het besluitgebied valt binnen de invloedzones van luchthaven Schiphol. Ter plaatse gelden beperkingen ten aanzien van hoogte (toetshoogte maximaal 16 meter). Het perceel ligt binnen beperkingenzone III. Hier mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd zonder een verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu op basis van het bepaalde in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Verder zijn geen vogelaantrekkende functies toegestaan, zoals: industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten of vogelreservaten, moerasgebieden of oppervlaktewater groter dan 3 hectare.
Op dit moment is een wijziging van het Lib in voorbereiding voor zover het betreft de regels met het oog op externe veiligheid en geluid. Het ontwerpwijzigingsbesluit is met ingang van 24 oktober 2016 gedurende vier weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen
bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel
de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied
tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook straks onder het
regime van het nieuwe Lib geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het
landelijk gebied zal een verbod worden verankerd in het Lib op nieuwe woningbouwlocaties. Op 30 januari 2017 heeft de staatssecretaris een anticipatiebeleid
van de Inspectie Leefomgeving en Milieu afgekondigd. Totdat het wijzigingsbesluit in
werking is getreden zal de IL&T bij de beoordeling van aanvragen om een verklaring van
geen bezwaar ex artikel 8.9 Wet luchtvaart besluiten conform de regels en het beleid van
het ontwerpwijzigingsbesluit, zoals ter inzage gelegd.
Conclusie
Het plangebied valt binnen de beperkingen van Schiphol. De maximale bouwhoogte bedraagt 16 meter, en er mogen geen vogelaantrekkende functies bij komen. Omdat er fysiek niets veranderd binnen het plangebied, maar het slechts een planologische verandering betreft, valt aan te nemen dat er geen inbreuk wordt gedaan op deze beperkingen.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 12 december 2016 heeft Gedeputeerde Staten de meeste recente Provinciale
Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze is per 1 maart 2017 in werking
getreden. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke afwijkingsbesluiten geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de goede ruimtelijke onderbouwing of motivering bij afwijkingsbesluiten over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2, artikelen 5a t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is (Hoofdstuk 3, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de Groene Ruimte (Hoofdstuk 4), de Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 5) en Energie (Hoofdstuk 6).
Er gelden geen specifieke besluiten uit de PVR op het plangebied
Regels voor het gehele grondgebied
Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1,
onder i. Bro) zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren in
overeenstemming is met regionale afspraken (artikel 5a) (5b voor detailhandel, 5c voor kleinschalige ontwikkeling, 5d voor transformatie glastuinbouw). Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te
concretiseren. Artikel 2 (of art. 3 voor kantoren/bedrijven, art. 4 voor detailhandel of art. 5 voor overig) van deze regels beschrijft waaraan regionale
woningbouwafspraken dienen te voldoen. Regionale woningbouwafspraken:
betreffen de woningbouwlocaties in kwantiteit, kwaliteit en fasering per gemeente (woningbouwmonitor);
geven op kaart de locatie buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) aan;
worden overeengekomen door de colleges van de gemeenten binnen de regio;
zijn onderwerp van monitoring;
kunnen worden bijgesteld als daar aanleiding voor is.
Uitgangspunt is dat de regionale afspraken zijn gebaseerd op het Regionaal Actie
Programma Wonen (RAP).
Regels met betrekking tot energie
Artikel 33 van de PRV stelt dat bestemmingsplannen (of afwijkingsbesluiten) voor onder andere woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan (inzet van) energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte , Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Daarnaast dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Conclusie
Het besluitgebied ligt niet binnen bestaand bebouwd gebied (BBG). Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseert. Daarnaast is het geen geluidsgevoelige functie, en ook geen vogelaantrekkende functie. De ontwikkeling is hierdoor niet in strijd met provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Aalsmeer Gebiedsvisie 2020
De gebiedsvisie “Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit” legt tot 2020 de koers voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Gemeente Aalsmeer vast. Samen met bewoners, bedrijven en instellingen is deze koers ontwikkeld en vervolgens op 26 november 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De gebiedsvisie is als het ware de paraplu waaronder alle andere plannen en projecten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling moeten gaan vallen. De gebiedsvisie heeft de status van een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee is de Gebiedsvisie een strategisch beleidsdocument met daaraan gekoppeld een uitvoeringspakket, waarin de gemeente haar visie weergeeft en inzicht biedt in de wijze waarop zij haar voornemens denkt te realiseren.
Aalsmeer kiest voor een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie, met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen en houden van voorzieningen. In de ‘Gebiedsvisie 2020 Aalsmeer aandacht voor kwaliteit’ worden totaal 5 ontwikkelingsgebieden onderscheiden, het betreft de volgende gebieden:
Levendig waterdorp
Het Waterfront
Bovenlanden
Bedrijventerreinen
Groen-rode identiteit Oosteinde en Kudelstaart
Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van het ontwikkelingsgebied 'bedrijventerreinen'. Onder concentratiegebieden van bedrijventerreinen worden Green Park Aalsmeer en bedrijventerrrein Hornmeer genoemd. De gemeente ligt in een gebied met veel economische activiteiten, een hoge vestigingsdruk van bedrijven en een groot consumentenpotentieel. Net als zo'n 85% van de bedrijven in Aalsmeer ligt de planlocatie buiten een regulier bedrijventerrein. In de linten is een sterke vermenging van functies te onderscheiden. De Aalsmeerder is over het algemeen van mening dat de verspreid gelegen bedrijvigheid zowel vanuit ruimtelijk als vanuit verkeerstechnisch oogpunt niet gewenst is. Het ruimtelijke beleid voor bedrijventerreinen dient gericht te zijn op duurzaamheid en concentratie.
De planlocatie ligt tussen twee linten in, in een gebied met een concentratie aan bedrijvigheid. In de kaart behorende bij de gebiedsvisie wordt tevens bedrijvigheid aangewezen op de planlocatie. Deze ontwikkeling draagt bij aan de concentratie van bedrijvigheid binnen de gemeente Aalsmeer.
3.3.2 Ontwikkeling visie 'tussen de linten'
Momenteel wordt de Nota van Uitgangspunten visie 'Tussen de linten' voorbereid. De visie heeft betrekking op de planlocatie. Op basis van de eerste contouren van de Nota van Uitgangspunten valt te zeggen dat de ontwikkeling aan de Aalsmeerderweg 85A geen belemmeringen gaat vormen voor de ontwikkeling van het gebied waarop de visie 'Tussen de linten' betrekking gaat hebben. De ontwikkeling versterkt het huidige bedrijfskarakter (van bedrijvigheid) van de nabije omgeving.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Actuele regionale behoefte
Artikel 3.1.6 van het Bro schrijft voor dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Omdat het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, maar slechts een legalisatie van bestaand gebruik, is dat hier niet nodig.
4.2 Bodem
Een goede ruimtelijke ordening omvat een bodem die die duurzaam geschikt is voor de beoogde functie. Bij duurzame geschiktheid worden alle gebruiksfuncties van de bodem adequaat beschermd.
Voor de chemische kwaliteit is het streven dat de gebruiksfunctie aansluit bij de bodemfunctieklassen zoals opgenomen in art. 4.4 Regeling bodemkwaliteit. Een afwijking hiervan is mogelijk indien de bodem een aanvaardbare geschiktheid heeft; wanneer de aanwezige verontreinigingen geen gezondheidsrisico’s voor de gebruiker vormen. Indien echter sprake is van een onaanvaardbare kwaliteit, waarbij gezondheidsrisico’s voor gebruikers optreden, is bodemsanering nodig. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen te bebouwen en onbebouwde terreindelen.
Grondgebonden bouwwerken (voor het verblijf van personen) mogen niet op verontreinigde grond worden gebouwd, waardoor een omgevingsvergunning niet zonder bodemsanering in werking treedt. Voor terreindelen zoals tuinen, die niet worden bebouwd, maar waar na functiewijziging wel een onaanvaardbare bloottstelling kan optreden, ontbreekt een juridische basis voor bodemsanering. Doorgaans wordt de bodem gesaneerd omdat er wel een privaatrechtelijke basis voor sanering bestaat.
De haalbaarheid van een plan is qua bodemkwaliteit dus primair afhankelijk van de financiele ruimte voor een eventuele sanering t.p.v. de te bebouwen verblijfsruimte.
Gebruik ondergrond
De ondergrond wordt steeds intensiever benut door de aanleg van bodemenergiesystemen, zowel open (met grondwateronttrekking) als gesloten (rondpompen van koelmiddel). Het verdient aanbeveling in de ontwerpfase van de bodemzijdige installatie rekening te houden met de aanwezigheid van bestaande systemen in de directe omgeving omdat die de ondegrondse gebruiksruimte kunnen inperken.
Relevantie plangebied
Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Dit betekent dat er geen veranderingen plaatsvinden in grondgebruik. Daarom is er geen strijd op dit punt.
4.3 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Relevantie plangebied
Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Dit betekent dat er geen veranderingen plaatsvinden in de waterhuishouding. Daarom is er geen strijd op dit punt.
4.4 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
Relevantie plangebied
In het Zonebesluit valt Aalsmeerderweg 85A in gebied Schiphol Oost. De geluidsbelasting is hier 50-55 dB(A). Geluid luchtvaart Lden zit in het interval 65-69 dB. Er is geen informatie over geluid luchtvaart Lnight.
Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Dit betekent dat er geen veranderingen plaatsvinden die effect hebben op het aspect geluid. Daarom is er geen strijd op dit punt.
4.5 Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkignsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Relevantie plangebied
Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Er worden geen nieuwe woningen of kantoren gerealiseerd. Daarnaast is het aannemelijk dat dit een ontwikkeling is die niet in significante mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarom is er geen strijd op dit punt.
4.6 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de bouw van de appartmenten gaat het in beginsel om een kwetsbaar objecten, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld.
Relevantie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig.
4.7 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.
Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
Relevantie plangebied
Het bestaande gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Het is aannemelijk dat bestaande flora en fauna geen negatieve effecten ondervinden van het onderhavige plan. Daarom is er geen strijd op dit punt.
4.8 Archeologie
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 haar archeologische beleid vastgesteld. Hiertoe is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart zijn in verschillende gradaties de verwachte archeologische waarden opgenomen, waaraan criteria met betrekking tot de toegestane bodemverstoring zijn verbonden. Bij waardvolle gebieden geldt in principe verplicht inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen groter dan 50m2 én dieper dan 30 cm.
Relevantie plangebied
In het plangebied geldt de waarde Archeologie - 2. Wanneer er bodemverstorende activiteiten worden ondernomen is onderzoek nodig. Het bestaande gebruik op het perceel zal echter niet worden gewijzigd, het gebruik wordt slechts gelegaliseerd. Daarom is archeologisch onderzoek niet nodig.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 3) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 24 mei 2024 tot en met 4 juli 2024. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente B 6077, is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12, eerste lid, Wro, biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is geen sprake van een bouwplan, maar enkel van een legalisatie. Van kostenverhaal is dus geen sprake.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel B 6077 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van de detailhandel activiteiten van Philippo keukens. Het plan past niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming 'agrarisch - tuinbouw'
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.