direct naar inhoud van Besluittekst
Plan: Omgevingsvergunning i.a.v. het bp Oosteinderweg 404
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01

Besluittekst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding

Op het perceel aan de Uiterweg 404 bevond zich in de oude situatie een kleine, vervallen woning. De initiatiefnemer van dit plan heeft het perceel met de bestaande woning aangekocht. Hij had daarbij voor ogen de verouderde woning te slopen en een nieuwe woning terug te bouwen. Initiatiefnemer heeft daartoe op 19 november 2013 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend.

1.2. Aard en doel

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan "Schinkelpolder" en de bestemming "Wonen". Het ingediende bouwplan is in strijd met het bepaalde in artikel 11.2.2 sub d, dat de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij elke vrijstaande zijgevel minimaal 3 meter dient te bedragen. Hte bouwplan is ook in strijd met het bepaalde onder i, dat een aanbouw maximaal een diepte van 3 meter mag hebben. Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 30 Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.

1.3. Ligging en begrenzing

Het perceel is gelegen in het noordoostelijke deel van Aalsmeer. Het perceel is gelegen in de lintbebouwing van het historische lint van de Oosteinderweg. De Oosteinderweg is één van de historische linten van Aalsmeer en verbindt de Bosrandweg op de grens met Amstelveen in het noorden met de Burgemeester Kasteleinweg in het zuiden. Het perceel ligt op het meest noordelijke deel van het lint en grenst aan de achterzijde aan de Hoge Dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0001.png"

1.4. Leeswijzer

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1. Huidige situatie

De projectlocatie betreft het perceel gelegen tussen de percelen Oosteinderweg 404 en 408, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie B nummer 1930. Het perceel waarop de te bouwen woning is geprojecteerd, heeft een oppervlakte van ca. 302 m2 bij een breedte van ca. 11 meter en een diepte van ca. 27,5 meter. Het perceel grenst aan de achterzijde aan een watergang. Deze sloot vormt de afscheiding tussen het woonlint van de Oosteinderweg en de achtergelegen Hoge Dijk.

In de huidige situatie is het perceel onbebouwd. Voorheen was op het perceel een woning gevestigd. Deze is inmiddels door de huidige eigenaren van het perceel gesloopt. De noodzakelijke slooopvergunning is op 4 december 2012 verleend. De oude woning was aan de zuidzijde van het perceel tot in de zijdelingse perceelsgrens gebouwd. De woning bestond uit één laag met een kap en had het uiterlijk van een 2^1 kapwoning. Aan de achterzijde van de woning was een aanbouw geplaatst met daarachter nog weer een schuur/overkapping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0002.png"

vooraanzicht oude woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0003.png"

achteraanzicht woning

2.2. Het bouwplan

Het bouwplan voorziet in het vervangen van de oude woning door een nieuwe woning. De nieuw te bouwen woning heeft een inhoud van 630m3 en bestaat uit één bouwlaag met een mansardekap. De diepte van het hoofdgebouw is ca, 11,5 meter. Daarachter is een platte aanbouw over de gehele breedte van de achtergevel met een diepte van 6,5 meter. De woning heeft daarmee in totaal een diepte van 18 meter. De goothoogte van de woning is 3,5 meter en de nokhoogte is 7,5 meter.

De voorgestelde materialisering van de woning is ingetogen. De gevelstenen van het hoofgebouw en de gevelbekleding van de aanbouw worden uitgevoerd in antraciet grijd. Dit geldt ook voor de dakpannen. De goten en dakranden van de woning zijn wit en de kozijnen aluminium zwart.

De nieuwe woning wordt gesitueerd in het woonlint van de Oosteinderweg. De bestaande sloten aan de voorzijde van het perceel en aan de achterzijde worden gehandhaafd. De voorgevel van de woning is op ca. 7 meter afstand van de wegsloot langs de Oosteinderweg geprojecteerd. Aan de westzijde is de afstand van de nieuwe woning tot de zijdelingse perceelsgrens ca. 1,5 meter en aan de oostzijde 3 meter.

Parkeren gebeurt op eigen terrein. De bestaande inrit vanaf de Oosteinderweg blijft gehandhaafd. Op het voorerf worden aan de oostzijde twee ongebouwde parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de achterzijde van de woning blijft het perceel onbebouwd.

voorgevel nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0004.png"

achtergevel nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0005.png"

2.3. Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Schinkelpolder" van kracht. Dit bestemmingsplan omvat globaal het gebied tussen de Haarlemmerringvaart, de Bosrandweg, de lintbebouwing van de Oosteinderweg en de Mr. Jac. Takkade. Het bestemmingsplan "Schinkelpolder" is op 4 juli 2013 vastgesteld. Het plan is op 4 oktober 2013 in werking getreden met uitzondering van de functieaanduideingen "bedrijfswoning" en "tweede bedrijfswoning" binnen de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw". Tegen dit planonderdeel heeft de provincie eenr reactieve aanwijzing ingediend. Tegen het vaststellingsbesluit is tevens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan heeft derhalve nog geen onherroepelijke status gekregen.

Van toepassing op het perceel zijn de bestemming "Wonen" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie I" en "Waterstaat - Waterkering". Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen "Geluidszone - Industrie 50dB" en "Luchtvaartverkeerzone - beperking aantrekken vogels".

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB01xA-VG01_0006.png"

uitsnede planverbeelding bestemmingsplan "Schinkelpolder"

Op grond van artikel 11 lid 1 van het bestemmingsplan zijn de gronden met bestemming "Wonen" bestemd voor:

a. het wonen;

b. tuinen en erven;

c. een woongebouw met bijbehorende bouwwerken en overkappingen;

d. het uitoefenen van een aan huisgebonden beroep danwel het uitoefenen van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;

e. een bed & breakfast;

f. het hobbymatig houden van paarden;

g. ter plaatse van de functieaanduiding "(os)" de verkeerswegen voor de ontsluiting van het aangrenzend belendend bedrijf;

h. ter plaatse van de functieaanduiding "(dh)" tevens detailhandel;

i. ter plaatse van de functieaanduiding "(k)" tevens het bestaande kantoor;

j. ter plaatse van de functieaanduiding "(ab)", tevens het bestaande agrarische bedrijf;

k. parkeervoorzieningen en ontsluitingen ten behoeve van het wonen.

Op het perceel zijn geen functieaanduidingen van toepassing. Volgens de bouwregels ex artikel 11 lid 2 onder 1 mogen op de gronden woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Uit artikel 11 lid 2 onder 2 volgen de volgende bepalignen voor het bouwen van gebouwen:

  • a. het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van terinzageligging van het ontwerp van dit plan mag niet worden vermeerderd, tenzij toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 11 lid 7 sub 1;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 9 meter bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in dan wel maximaal 5 meter achter de gevellijn te worden gebouwd evenwijdig aan de weg;
  • f. de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw van een vrijstaande woning, met inbegrip van aan- en uitbouwen, mag maximaal 12 meter bedragen en voor een twee-onder-een-kapwoning maximaal 10 meter;
  • g. de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 meter bedragen;
  • h. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen bij elke vrijstaande zijgevel;
  • i. de bouwdiepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • j. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag maximaal de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte verdiepingsvloer vermeerderd met 0,30 meter bedragen tot een maximum van 4 meter;
  • k. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 meter respectievelijk 4,5 meter;
  • l. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn en zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  • m. het bebouwingspercentage aan bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel maximaal 50%, waarbij het gezamenlijk oppervlakte niet meer mag bedragen dan:

Totale oppervlakte per bouwperceel   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
tot 300 m²   40 m²  
300 tot 400 m²   50 m²  
400 m² en groter   60 m²  

n. gebouwde parkeervoorzieningen onder het hoofdgebouw zijn niet toegestaan.

Het bouwplan is in strijd met het bepaalde in het tweede lid van de bouwregels onder h en i. Aan de oostzijde voldoet de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet aan het voorschrift dat deze tenminste 3 meter moet bedragen. De aanbouw achter het hoofdgebouw is met een diepte van ca. 6,5 meter niet in overeenstemming met het voorschrift dat de bouwdiepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter mag bedragen.

De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het bouwplan te kunnen realiseren. Het bouwplan valt tevens niet onder de zogenoemde "kruimelgevallen", zodat een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 o Wabo noodzakelijk is.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1. Beleid van het rijk

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.


In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.

3.2. Provinciaal beleid

De provincie heeft op 21 juni 2010 de “Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Deze structuurvisie treedt in de plaats van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord en is op 3 november 2010 in werking getreden.

De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.

Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als “Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied”. Voor dit gebied dient het ruimtelijke beleid gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus. Het onderhavige bouwplan past binnen deze doelstellingen. Het bouwplan leidt tot een kwaliteitsverbetering van het bestaande bebouwingslint.

3.3. Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gebiedsvisie

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.

Volgens de kaart van de “Gebiedsvisie Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit 2020 (vastgesteld op 26 november 2009)” is de Oosteinderweg aangewezen als beeldbepalend lint. Voor de linten wordt voor de toekomst ingezet op een proces van ontvlechting van wonen en bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de linten moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven zijn de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormige karakter van de linten en de haakse landschappelijke structuren met eventuele doorzichten naar het achterliggende polderlandschap aandachtspunten bij de beoordeling.

Volgens de gebiedsvisie kan het gebied tussen de Oosteinderweg, Machineweg, Aalsmeerderweg, en Bosrandweg op de langere termijn gelden als zoekgebied voor alternatieve functies, zoals maatschappelijke voorzieningen, groen en dagrecreatieve voorzieningen en als zoekgebied voor alternatieve woonvormen, waarbij een nieuwe structuurdrager aan het gebied wordt toegevoegd, bijvoorbeeld wonen in een nieuw lint.

Het oostelijke deel van het lint van de Oosteinderweg maakt bovendien deel uit van het gebied dat in de gebiedsvisie is aangewezen als ontwikkelgebied 5: groenrode identiteit Nieuw-Oosteinde en Kudelstaart. Volgens de beleidsvisie heeft dit gebied potenties om aan de rand van Aalsmeer een groene schakel toe te voegen. Binnen dit gebied zijn aan de oost- en zuidzijde van de woonwijk Nieuw-Oosteinde twee locaties aangewezen als zoekgebied voor voorzieningen op het gebied van sport, recreatie en maatschappelijke doeleinden. Het bouwplan valt buiten deze locaties.

Het bouwplan past binnen de doelstellingen van het ruimtelijke beleid als geformuleerd in de Gebiedsvisie.

3.3.2 Lintenbeleid

De gemeente beschikt over een integraal toetsingskader voor het bouwen, vervangen of uitbreiden van woningen in de linten van Aalsmeer. het lintenbeleid kan worden opgevat als een uitwerking van de Gebiedsvisie als het gaat om de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen in de linten.

Volgens het toetsingskader “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten van de gemeente Aalsmeer" (vastgesteld op 22 december 2011 en herzien op 31 oktober 2013) is het uitgangspunt dat de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen de cultuurhistorische context van het lint. Volgens het lintenbeleid is de Oosteinderweg aangewezen als historisch lint, dat behouden en versterkt dient te worden.

3.3.2.1 Toetsingskader

Het lintenbeleid kent een algemeen toetsingskader en voor de verschillende, onderscheiden woonlinten, een specifiek toetsingskader. Uit het algemene toetsingskader, volgt dat:

  • een vrijstaande woning mogelijk bij een perceelsbreedte van minimaal 25 meter en een dubbel woonhuis bij een perceelsbreedte van minimaal 40 meter;
  • de voorgevelrooilijn afwisselend dient te zijn, met dien verstande dat de inspringen binnen een bandbreedte van 5 meter plaats mogen vinden;
  • de voorgevel evenwijdig aan de weg dient te liggen, indien de verkavelingrichting haaks op de weg is gelegen, en in andere gevallen een gerende bebouwingsstructuur aangehouden dient te worden;
  • de afstand van de woning tot bedrijfsbebouwing tenminste 10 meter dient te zijn;
  • in de voortuinzone geen erfbebouwing is toegestaan;

Voorts gelden voor wat betreft de afmetingen, de volgende voorwaarden:

  • voorgevelbreedte is maximaal 12 meter, inclusief aan- en uitbouwen;
  • bouwdiepte hoofdgebouw is maximaal 15 meter, waarbij achter het hoofdgebouw aan- en uitbouwen zijn toegestaan met een bouwdiepte van maximaal 3 meter en een hoogte van maximaal 4 meter;
  • maximale goothoogte is 4,5 meter;
  • maximale bouwhoogte is 9 meter;
  • afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen is minimaal 3 meter;
  • maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken is 60m2, met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 4,5 meter.
  • de afstand bijgebouwen tot de voorgevelrooilijn is minimaal 3 meter;

Voor de architectonische vormgeving, tenslotte, geldt, dat:

  • de ontwikkeling moet bijdragen aan een gedifferentieerd en afwisselend beeld van het lint;
  • veralgemeniseerde architectuur (cataloguswoningen) minder gewenst zijn;
  • als dakvorm van het hoofdgebouw een zadeldak of mansardekap is toegestaan;
  • het hoofdmateriaal van de gesloten delen van de verschillende gevels is baksteen of pleisterwerk.

Uit het specifieke toetsingskader volgt voor nieuwe ontwikkelingen aan de Oosteinderweg, dat:

  • er geen gebouwde parkeervoorzieningen onder de woningen mogen worden gerealiseerd;
  • daar waar woningen onder aan de dijk zijn gelegen (ter hoogte van de Schinkelpolder) bebouwing is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 bouwlagen met een kap, goothoogte maximaal 6 meter, nokhoogte maximaal 12 meter;
  • de visuele relatie met het achtergelegen gebied versterkt dient te worden;
  • de architectonische uitstraling een ingetogen karakter dient te hebben
  • metselwerk in gedekte kleuren.

3.3.2.2 Beoordeling

Op grond van het lintenbeleid is een vrijstaande woning mogelijk bij een perceelsbreedte van tenminste 25 meter en dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 3 meter te zijn. In de onderhavige situatie heeft het perceel slechts een breedte van 11 meter en is aan de oostzijde de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet 3 meter, maar 1,5 meter. Feitelijk is het bouwplan daarmee in strijd met het lintenbeleid.

In het lintenbeleid worden bestaande rechten echter gerespecteerd. Omdat in de bestaande situatie op dit smalle perceel reeds een woning legaal aanwezig is, kan de perceelsbreedte in de beoordeling van het bouwplan geen rol meer spelen. De vraag blijft over, of in afwijking van het lintenbeleid de afstand van 1,5 meter tot de perceelsgrens aan de oostelijke zijde van de woning geoorloofd is. In deze afweging dient het feit te worden betrokken, dat het lintenbeleid niet in de weg staat aan uitbreiding van de bestaande woning. Op grond van het lintenbeleid mag een besreaande woning die op minder dan 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens is gelegen, in de diepte worden uitgebreid, mits de afwijking ten opzichte van de miniimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet wordt vergroot.

In de bestaande situatie manifesteert de woning zich als de helft van een dubbel woonhuis. Het bouwplan is ten opzichte van dit beeld een aanzienlijke verbetering. Om aan beide zijden te voldoen aan de eis van minimaal 3 meter afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te voldoen zou, gegeven de geringe breedte van het perceel, de de voorgevelbreedte van de woning moeten worden teruggebracht tot 5 meter. Een voorgevel van slechts 5 meter is echter stedenbouwkundig ongewenst. De woning detoneert dan in het straatbeeld ten opzichte van de omliggende woningen. Het smaller maken van de woning is minder gewenst dan het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Het ontwerp van de woning voegt zich bovendien goed in het historische beeld van de Oosteinderweg en vormt voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling eveneens een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie, waarin de woning het uiterlijk heeft van een halve 2^1 kap woning. De aanbouw achter de woning van 6 meter is in overeenstemming met het lintenbeleid, omdat de gezamenlijke bouwdiepte van hoofdgebouw en aanbouw minder dan bedragen dan de 18 meter die maximaal is toegestaan.

Geconcludeerd wordt dat het bouwplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van het lintenbeleid, met uitzondering van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Gelet op de doelstelling van het lintenbeleid de cultuur-historische identiteit van het woonlint te behouden en versterken, is het voorliggende bouwplan het best mogelijke alternatief. Er zijn dan ook ruimtelijk relevante redenen om in dit geval van het lintenbeleid af te wijken en aan één zijde een perceelsgrens van minder dan 3 meter toe te staan. Op 3 juli 2014 heeft de raad van de gemeente de vereiste verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bouwplan aangetoond. Het gaat daarbij om de gevolgen van eventuele belemmeringen in de omgeving van de planlocatie, alsmede om de gevolgen van het bouwplan op de omgeving.

4.1. Bodem

Teneinde de mensen te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse.

In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woning is door het adviesbureau Terrascan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de bouwlocatie Oosteinderweg 404.

Uit het rapport nr. T.12.6837 d.d. oktober 2012 blijkt het volgende:

De bodem onder de bestaande woning is niet onderzocht. Zintuiglijk zijn op het maaiveld asbestverdacht kit en plaatmateriaal waargenomen.

  • De bodem onder de bestaande woning is niet onderzocht.
  • In de puin-, koolas- en slakkenhoudende bovengrond (mengmonster MM01) zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper, lood, molybdeen, zink en PAK (>achtergrondwaarden) en een matig verhoogd gehalte aan nikkel (>tussenwaarde) aangetroffen.
  • De bovengrond wordt indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit ingedeeld in de klasse industrie. Het mengmonster is echter niet uitgesplitst.
  • In de zintuiglijk schone ondergrond (mengmonster MM02) zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en molybdeen aangetroffen (>achtergrondwaarden). De ondergrond wordt indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit ingedeeld in de klasse wonen.
  • Het grondwater (peilbuis 02) is licht verontreinigd met barium.
  • Het aangetroffen asbestverdachte kit blijkt niet asbesthoudend.
  • Het aangetroffen asbestverdacht plaatmateriaal is wel asbesthoudend (hechtgebonden chrysotiel).

Op basis van het verkennende bodemonderzoek is geconcludeerd, dat de ondergrond rondom de bestaande woning en het grondwater slechts licht verontreinigd zijn, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Uit het verkennende onderzoek is voorts gebleken dat er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met nikkel. Volgens de Wet bodembescherming is een nader bodemonderzoek naar de omvang van de aangetroffen matige verontreiniging met nikkel in de bovengrond. Indien bij de provincie een BUS-melding wordt ingediennd van een voorgenomen bodemsanering, kan dit onderzoek achterweg blijven. Op 11 december 2013 is de bedoelde BUS-melding ingediend. Bij brief van 11 december 2013 heeft de provincie met de BUS-melding ingestemd.

Uit het verkennende bodemonderzoek is tevens gebleken dat de locatie asbestverdacht is. Naar aanleiding van deze conclusie is vervolgonderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in de grond. Dit onderzoek is door het adviesbureau Klijn Bodemonderzoek B.V. uitgevoerd. Uit het betreffende onderzoeksrapport nr. 14 KL 007 d.d. 15 januari 2014 blijkt dat de hypothese "verdachte locatie" formeel niet juist is. Er zijn ter plaatse van het maaiveld en in de bodem geen asbesthoudende materiale aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten aan asbest liggen onder de interventiewaade en vormen geen aanleiding tot sanerende maatregelen.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodemgesteldheid geen belemmeringen vormt voor het voorgenomen bouwplan. tegen het verlenen van de omgevingsvergunning bestaat uit oogpunt van bodemkwaliteit geen bezwaar onder de voorwaarden dat ter plaatse van de reeds gesloopte woning alsnog een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd en de bodemsanering ter plaatse van de puin-, koolas- en slakkenhoudende bovengrond (mengmonster MM01) wordt uitgevoerd conform de door de provincie goedgekeurde BUS-melding. Met de bouw van de nieuwe woning mag niet eerder worden begonnen alvorens uit aanvullend onderzoek blijkt, dat ter plaatse van de gesloopte woning geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging.

4.2. Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkignsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een prohect voor één stof de grens van 3% overschrijdt, dan moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.

De 3%-grens is voor een aantal categorieeen projecten in een ministeriele regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervalk bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

conclusie

Het bouwplan betreft de bouw van 1 woning en valt daarmee onder de regeling NIBM. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit niet aan de orde is.

4.3. Geluid

Het projectgebied is gelegen in de geluidzone van de Oosteinderweg en binnen de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost. In maart 2011 is door adviesbureau Doornbos Bouwadvies & Makelaardij een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de geprojecteerde woning.

Uit het onderzoek ( d.d. 14 maart 2011) blijkt het volgende:

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt maximaal 47 dB incl. 5 dB aftrek o.g.v. art. 110g Wet geluidhinder. Er wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Volgens de berekening van de zonebeheerder de provincie Noord-Holland bedraagt de geluidbelasting op de geprojecteerde woning vanwege het industrielawaai van industrieterrein Schiphol-Oost 53 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Omdat de nieuwe woning een geluidbelasting ondervindt boven de wettelijke voorkeursgrenswaarde is ook de gecumuleerde geluidbelasting onderzocht. Daarbij is tevens de geluidbelasting vanwege luchtverkeer betrokken. Volgens de geluidskaarten Schiphol 2011 bedraagt de geluidbelasting op de geprojecteerde woning vanwege de luchtvaart Lden = 52 dB. De gecumuleerde geluidbelasting op de geprojecteerde woning vanwege het wegverkeer, het industrieterrein Schiphol-Oost en de luchtvaart bedraagt maximaal 61 dB (omgerekend naar wegverkeerslawaai) zonder aftrek o.g.v. art. 110g Wet geluidhinder.

Op grond van de regionale Deelnota Hogere Waarden 2007 mag de gecumuleerde geluidbelasting niet meer bedragen dan 63 dB + 3 dB = 66 dB. In dit geval bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 56 dB (incl. 5 dB aftrek o.g.v. art. 110g Wet geluidhinder), zodat aan de maximaal toelaatbare gecumuleerde geluidbelasting wordt voldaan. Alvorens een hogere waarde vast te stellen dient te worden onderzocht of mogelijk compenserende maatregelen kunnen worden getroffen. het gaat daarbij om bron- en/of overdrachtsmaatregelen die mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Bronmaatregelen noch maatregelen in het overdrachtgebied zijn voor initiatiefnemer haalbaar, zodat aan de motiveringsplicht op grond van de Regionale Deelnota is voldaan. Gelet hierop wordt een hogere grenswaarde vastgesteld van 53 dB(A) vanwege het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost. Het betrefende besluit is op 10 juni 2014 genomen. het ontwerpbesluit heeft tegelijkertijd met de ontwerpomgevingsvergunning van 18 april 2014 tot en met 28 mei 2014 ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ontvangen.

Door het vaststellen van de noodzakelijke hogere grenswaarden bestaat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmering meer voor het bouwplan. Voor het vaststellen van de vereiste geluidwering wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle geluidbronnen. De vereiste geluidwering bedraagt 61 – 33 dB = 28 dB. Bij toepassing van de in hoofdstuk 4 van het rapport vermelde geluidwerende voorzieningen en materialen wordt aan deze eis voldaan. De toe te passen geluidwerende voorzieningen en materialen worden op een detailtekening aangegeven.

4.4. Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.

De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten tyepen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stofden, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, porovincie en rijk.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld. Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad besloten het vervoer van gevaarlijke stoffen via de provinciale wegen te laten verlopen. Door deze te voorzien van routeringsborden worden de gemeentelijke wegen uitgesloten van het vervoer gevaarlijke stoffen. Vanwege het groepsrisico geldt er in het algemeen een veieligheidszone van 200 meter vanuit de as van de weg. De bouwlocatie ligt op voldoende afstand van de provinciale wegen Bosrandweg en Legmeerdijk.

conclusie

Omdat het perceel niet is gelegen binnen de risicocontour van risicovolle bedrijven of activiteiten, bestaat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor het bouwplan.

4.5. Milieuzonering

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies in ruimtelijke plannen. het doel hiervan is enerzijds miliehinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstypoe gerustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstyupe gemengd gebied. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.

De Oosteinderweg is aan te merken als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap verlaagd mogen worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Aan de achterzijde van het perceel aan de Oosteinderweg 404 bevindt zich aan de andere zijde van de Hoge Dijk bedrijvigheid van uiteenlopende aard tot ten hoogste milieucategorie 3.2. Met een afstand van ca. 40 meter vanaf de rand van het perceel en meer dan 50 meter vanaf de woning, wordt, gelet op het omgevingstype gemengd gebied, ruimschoots aan de richtafstanden voldaan en is het niet aannemelijk dat de woning en de omgelegen bedrijvigheid in de toekomst met elkaar zullen conflicteren.

Conclusie

Gelet op mogelijke miliehinder bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.6. Water

Op het perceel is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. tevens dient bij de beoogde ontwikkeling rekening gehouden te worden met het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Omdat het perceel deels is gelegen in de beschermingszone van een regionale waterkering is op grond van de keur een watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk voor het bouwplan. Op 28 maart 2014 is de benodigde watervergunning verleend.

Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het beleid van het Hoogheemraadschap Rijnland. het bouwplan is met het beleid van de waterbeheerder in overeenstemming.

Bij een toename van de verharding met meer dan 500m2 hanteert Rijnland de eis dat bninnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verharde oppervlak als open water dient te worden gecompenseerd. Aangezien het bouwplan vervangende nieuwbouw betreft, is er geen sprake van een toename van het verharde oppervlak die watercompensatie noodzakelijk maakt.

De woning wordt aangesloten op een bestaand gemengd stelsel. Het hemelwater wordt niet op de riolering aangesloten, aangezien er in de nabijheid oppervlaktewater aanwezig is. Voor de nieuwbouw worden geen materiale gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beinvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink of lood.

Conclusie

Vanuit het waterbelang bestaan er geen belemmeringen voor het voorgenomen bouwplan.

4.7. Ecologie

Teneinde te beoordelen of het bouwplan gevolgen heeft voor flora en fauna is in september en oktober 2012 een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (versienummer concept 1, d.d. 24 oktober 2012) blijkt dat dat het projectgebeid geen deel uitmaakt van beschermde gebieden natura 2000, beschermde natuurmoumenten od de Ecologische Hoofdstructuur. Negatieve effecten vanwege het bouwplan op beschermde gebieden worden niet verwacht.

Uit het onderzoek blijkt voorts dat in het projectgebied geen beschermde soorten aanwezig zijn. Voor het bouwplan is geen ontheffing nodig van de Flora- en faunawet. Bij het onderzoek is extra aandacht besteed aan de mogelijkheid dat vleermuizen zich in het projectgebied ophouden. Sporen van vleermuizen zijn niet aangetroffen.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd, dat er vanwege flora en fauna geen belemmeringen bestaan voor het bouwplan. Wel dient te worden voldaan aan de zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Dit betekent dat bij de uitvoering van het bouwplan voldoende zorg in acht moet worden genomen om schade aan v in het wild levende dieren en planten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

4.8. Archeologie

De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke beleidsnota wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is hiertoe ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels oor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehoduen dient te worden met archeologie.

Het pprojectgebied maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. De archeologische verwachting hangt samen met de geschiedenis van de Oosteinderweg als ontginningsas en historisch woonlint. Bij plannen met een oppervlakte groter dan 50m2 en dieper dan 40 centimer is een archeologisch onderzoek op grond van de beleidsnota voorgeschreven.

In maart 2014 is door het adviesbureau ArGeoBoor een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. uit het rapport (nummer 1217 d.d. 12 maart 2014) blijkt, dat in het projectgebeid resten uit de ontginningsperiode verwacht kunnen worden en resten van de continue bewoning die in ieder geval vanaf de 16e eeuw heeft plaatsgevonden. Een deel van het oorspronkelijke perceel is verloren gegaan door de uitbreiding van de oosteinderpoelpolder. Indien het hele plangebied is wegggespoeld zijn ook de oude bewoningssporen verloren gegaan. Uit een plot van de kadastrale kaarten en een interpretatie naar de minuutplan, blijkt dat met name op de oostelijke helft van het perceel nog sporen uit de latre middeleeuwen en de 1e helft van de nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn.

Eventuele sporen zullen zich bevinden op een de diepte vanaf ca. 80 cemtimeter. De toekomstige bodemverstoring vindt immers plaats door de in totaal 40 heipalen met een gezamenlijk opppervlak van niet meer dan 2m2 en door de aanleg van riolering en kabels en leidingen. Dit vindt echter plaats in reeds geroerde grond en niet dieper dan 80 centimeter. De eventuele archeologische resten worden als gevolg van de beperkte verstoring nauwelijks bedreigd, terwijl met het voorliggende palenplan archeologisch onderzoek ook in de toekomst mogelijk blijft. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Vanuit archeologisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9. Cultuurhistorie

De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakterisatie en waarde.

Het porojectgebied maakt onderdeel uit van de gebieden die de zogenaamde jonge drogemakerijen vormen: de Oosteinderpilepolder, de Schinkelpolder en het Aalsmeerse deel van de Zuiderlegmeerpolder. Vanuit cultuurhistorisch perspectief wordt aanbevolen om de ruimtelijke hoofdindeling te behouden. het beleid dient gericht te zijn op het behoud van de aanwezige cultuurhistorische objecten, structuren en samenhangen en de karakteristieke bebouwingslinten.

Het bestaande en te vervangen woonhuis is als zodanig geen cultuurhistorisch object van waarde. Het bouwplan draagt bij aan het behoud en de versterking van de cultuurhistorische identiteit van het lint.

Conclusie

Vanuit cultuurhistorisch perspectief bestaan er geen bezwaren tegen het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan gemotiveerd.

5.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft het voorgenomen bouwplan met de eigenaren van de aangrenzende percelen besproken. Zij hebben zich akkoord verklaard met het bouwplan.

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.

De termijn van inzage liep van 18 april 2014 tot en met 29 mei 2014. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

5.2. Juridische uitvoerbaarheid

Het perceel is in eigendom van de ontwikkelende partij. Voor wat betreft het grondeigendom is het project dan ook uitvoerbaar.

5.3. Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12, eerste lid, Wro, biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In het onderhavige geval is geen sprake van een wettelijk verplicht kostenverhaal, aangezien het sloop en herbouw beterft en er ten opzichte van het geldende regime geen extra bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er ene noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake.

Het bouwplan is een particulier initiatief. De woning wordt voor eigen risico door intiatiefnemer gerealiseerd. De procedurele kosten voor de gemeente die met de uitvoering van het initiatief zijn gemoeid worden gedekt uit de leges.

Het risico op planschade wordt niet of nauwelijks aanwezig geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Voor het perceel aan de Oosteinderweg 404 bestaat de wens tpot vervangende nieuwbouw. De nieuw te bouwen woning zal anders op het perceel worden gepositioneerd.

De gevraagde positionering is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Schinkelpolder" en de bestemming “Wonen”, voor zover het betreft het bepaalde onder artikel 11.2.2 sub h en i. Op grond van artikel 11.2.2 sub h dient een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te worden aangehouden van 3 meter. Het bouwplan gaat aan de oostelijke zijde van het perceel uit van een afstand van 1,5 meter. Op grond van artikel 11.2.2 sub i mag de diepte van een aanbouw maximaal 3 meter bedragen. Het bouwplan gaat uit van een aanbouw van 6 meter.

Ingevolge artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo kan voor dit plan in strijd met het bestemmingsplan vergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, onder a, onder 30 van de Wabo. In artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 30 is bepaald dat vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.  

Het bouwplan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente, met uitzondering van de op grond van het lintenbeleid voorgeschreven afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens. In het lintenbeleid is een afstand van tenminste 3 meter voorgeschreven. Er zijn echter relevante, ruimtelijke overwegingen om in dit geval van dat beleid af te wijken. Met het oog op het behoud en de versterking van de cultuurhistorische identiteit van het lint, is het bouwplan een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de bestaande situatie en heeft een kleinere afstand tot de perceelsgrens de voorkeur boven het terugbrengen van de frontbreedte.

In de ruimtelijke onderbouwing is tevens aangetoond dat er gelet op de verschillende omgevingsaspecten geen belemmeringen voor de uitvoering van het bouwplan bestaan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.