Herziening Uiterweg Plasoevers 2005 - Uiterweg 139
| Status: | vastgesteld |
| Identificatie: | NL.IMRO.0358.09AF-VG01 |
| Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
2.2 Stedenbouwkundige en architectonische structuur
HOOFDSTUK 3 PLANOLOGISCHE INVENTARISATIE
3.2 Milieuhygienische belemmeringen
HOOFDSTUK 4 JURIDISCHE INVENTARISATIE
HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADERS EN REGELGEVING
5.2 Sectoren van overheidsbeleid
HOOFDSTUK 7 KEUZE VAN DE BESTEMMINGEN
HOOFDSTUK 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
9.1 Uitvoerbaarheid op milieuaspecten
9.2 Uitvoerbaarheid op andere (omgevings)aspecten
9.3 Economische uitvoerbaarheid
9.4 Juridische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 10 PLANTECHNISCHE VORMGEVING
10.1 Voorgeschreven standaarden
10.2 Systematiek van de planregels
10.3 Systematiek van de planverbeelding
10.4 Artikelgewijze toelichting
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Dit plan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek om het perceel Uiterweg 139 gedeeltelijk te herinrichten. De herinrichting bestaat uit het dempen van water en de realisatie van één woning met parkeerkelder en zwembad, een boothuis, een haven met steigers met acht ligplaatsen voor boten en drie ligplaatsen voor recreatiearken.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van de woning, het zwembad en het verruimen van de woonbestemming mogelijk gemaakt. Het realiseren van het boothuis en het wijzigen van (de ligplaatsen in) de haven maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Dat deel van de herinrichting van het perceel is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005'.
In de onderstaande figuren zijn de bestaande en nieuwe situaties weergegeven.
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402000.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402000.png)
Figuur 1: bestaande situatie
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402001.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402001.png)
Figuur 2: nieuwe situatie
1.2 Geldend bestemmingsplan
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005' van toepassing (vastgesteld 7 december 2006). Het voorliggende bestemmingsplan vervangt dit bestemmingsplan voor zover het betrekking heeft op de ontwikkellocatie.
De gronden binnen het plangebied hebben ingevolge het bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005' de bestemmingen 'Woondoeleinden, niet gestapeld' en 'Jachthaven I'. Op de gronden met de bestemming 'Woondoeleinden, niet gestapeld' mag binnen het bouwvlak een woning worden gebouwd. De gronden met de bestemming 'Jachthaven I' zijn bestemd voor een heel scala aan gebruik dat is gerelateerd aan een jachthaven. Hierbij moet worden gedacht aan steigers voor pleziervaartuigen, sanitaire voorzieningen, een constructie en/of reparatiewerkplaats voor boten, horeca, een botenopslagloods en ligplaatsen voor woonschepen.
De nieuw te bouwen woning is overwegend geprojecteerd op gronden met de bestemming 'Jachthaven I' en voor een klein deel binnen het bouwvlak van de woonbestemming. Het bouwplan is daarom in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402002.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402002.png)
Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Deze plantoelichting bevat de verantwoording van dit bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de planologische en juridische status quo van het gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de in het gebied aangetroffen ruimtelijke waarden en functies. Hoofdstuk 4 beschrijft het vigerende planologische regime. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de voor het gebied relevante wet- en regelgeving van de hogere overheden. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid van de gemeente worden toegelicht in hoofdstuk 6. Hoe de planvisie is vertaald in de keuze van bestemmingen wordt uiteengezet in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 doet verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. De motivering van de verschillende aspecten van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 bevat tot slot een toelichting op de plantechnische vormgeving.
HOOFDSTUK 2 HET PLANGEBIED
2.1 Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt, gezien vanaf de Stommeerweg, aan het eerste deel richting de helft van de Uiterweg te Aalsmeer en is kadastraal bekend als gemeente Aalsmeer sectie H nummer 3713. Het plangebied heeft een grootte van circa 1.472 m². De initiatiefnemer heeft de gronden in eigendom.
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402003.jpg [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402003.jpg)
Figuur 4: ligging plangebied
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402004.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402004.png)
Figuur 5: begrenzing plangebied
2.2 Stedenbouwkundige en architectonische structuur
De Uiterweg is één van de beeldbepalende historische linten van de gemeente. Het is een doodlopende weg met oorspronkelijk aan beide zijden een sloot en aan beide zijden bebouwing. De sloot aan de noordzijde is in 1949 gedempt. De kavelsloten liggen haaks op de weg en de woonbebouwing wordt afgewisseld door voormalige boerderijen waarvan een aantal als rijksmonument is aangewezen. Het is het enige lint waar de zogenaamde langhuisboerderijen voorkomen. De Uiterweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur. De bedrijfsbebouwing achter de woonbebouwing bestaat voornamelijk uit kassen en loodsen. De ruimtelijke opbouw van dit lint kenmerkt zich door een geleidelijke overgang van intensief nabij de Uiterweg naar extensief gebruik nabij de Westeinderplassen.
HOOFDSTUK 3 PLANOLOGISCHE INVENTARISATIE
Dit hoofdstuk beschrijft de planologische status quo van het gebied met als doel op voorhand een inventarisatie te maken van de ruimtelijke relevante feiten en omstandigheden die van belang geacht kunnen worden voor de planontwikkeling. Het gaat dan om een beschrijving van de aanwezige waarden, eventuele milieuhygiënische belemmeringen en occupatiepatronen.
3.1 Ruimtelijke kwaliteit
Voor zover ruimtelijke kwaliteit samenhangt met eventuele grondgebonden waarden, gaat het om landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische aspecten.
3.1.1 Landschap en natuur
In het plangebied zelf bevinden zich geen natuurgebieden die op grond van de Wet natuurbescherming voor gebiedsbescherming in aanmerking komen. Wel hebben de Bovenlanden - waarbinnen het project is gelegen - als geheel een hoge natuurwaarde en worden delen er van gerekend tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS). Over de Ringvaart van de gemeente Haarlemmermeer loopt een ecologische verbindingszone. Bij de planvorming moet daarom aandacht worden besteed aan de mogelijke effecten op het natuurnetwerk en de ecologische verbindingszone.
3.1.2 Cultuurhistorische waarde
De informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. In de directe nabijheid van dit gebied bevinden zich volgens deze kaart geen waardevolle cultuurhistorische objecten en structuren. Wel is het plangebied gelegen binnen het gebied van het Groene Hart. Dit gebied geniet bijzondere bescherming als te behouden karakteristiek landschap. Voor het grondgebied van de gemeente Aalsmeer is een cultuurhistorische analyse opgesteld genaamd “Gebroken landen geheelde gronden”. In deze notitie is een analyse gemaakt van de cultuurhistorische waarden van de gemeente Aalsmeer en op welke wijze deze waarden kunnen worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen.
3.1.3 Archeologie
De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld, waarin het gemeentelijke archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Het plangebied behoort tot 'Archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie'. Daarom moet bij plangebieden waarin bodemroering plaatsvindt over een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld de archeologische waarde van de bodem worden bepaald door middel van archeologisch onderzoek.
3.1.4 Water
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Uit de legger van het Hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied geen waterkeringen omvat die bescherming behoeven. Er zijn geen waterwingebieden in het plangebied gelegen.
3.2 Milieuhygienische belemmeringen
3.2.1 Waterkwaliteit
Het plangebied staat in verbinding met de Westeinderplassen. Op de legger van de waterbeheerder staan deze plassen aangegeven als primair en overig oppervlaktewater. Er zijn geen gegevens bekend over de kwaliteit van het oppervlaktewater.
3.2.2 Bodemkwaliteit
De bodem in het plangebied bestaat uit veen. Het gebied van de Bovenlanden, waarvan de projectlocatie deel uitmaakt, is aangegeven als baggerverspreidingsgebied. Uit de kaarten voor de ondergrond en de diepe ondergrond blijkt voor het gebied een diffuse bodemkwaliteit.
3.2.3 Luchtkwaliteit
In 2008 is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit van de gemeente Aalsmeer. Tijdens dat onderzoek is niet gebleken dat in de gemeente sprake is van een overschrijding van de normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel, maar geeft voldoende basis voor de stelling dat op voorhand geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn. Deze verwachting wordt ondersteund door raadpleging van de NSL-Monitoringstool.
3.2.4 Geluidkwaliteit
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Uiterweg. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Burgemeester en wethouders kunnen een hogere grenswaarde vaststellen.
Het plangebied is tevens gelegen binnen zone 4 van het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), waarvoor vanwege de geluidbelasting een verbod geldt op nieuwe geluidgevoelige functies. Vervanging van geluidgevoelige gebouwen is toegestaan. In dat verband wordt hier opgemerkt dat het gaat om vervangende nieuwbouw van een woning. Binnen de zone neemt het aantal woningen dus niet toe. Daarmee wordt voldaan aan het beleidskader van het LIB.
3.2.5 Milieuzonering
In en nabij het plangebied zijn geen zwaar belastende bedrijven aanwezig, waarmee bij de planontwikkeling rekening moet worden gehouden. Het plangebied ligt voorts buiten de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost.
3.2.6 Externe veiligheid
In het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen invloed verwacht mag worden op de externe veiligheid in het gebied. Het plangebied ligt ook niet binnen de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg. Met het oog op de vliegveiligheid gelden ingevolge het Luchthavenindelingbesluit Schiphol beperkingen ten aanzien van de hoogtes van nieuwe bebouwing en de mogelijkheid van vogelaantrekkende functies.
3.3 Ruimtelijke functies
In het plangebied kunnen de volgende functies dan wel groepen van functies worden onderscheiden.
3.3.1 Watergangen
Het plangebied is omgeven door watergangen die deel uitmaken van de fijnmazige waterstructuur nabij de Ringvaart en de Westeinderplassen.
HOOFDSTUK 4 JURIDISCHE INVENTARISATIE
4.1 Planologische besluiten
Op het plangebied is, zoals in onderstaande figuur is aangegeven, het geldende bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005' van toepassing. De gronden binnen het plangebied hebben ingevolge daarvan de bestemmingen 'Woondoeleinden, niet gestapeld' en 'Jachthaven I' (met bijbehorend water). De nieuwe woning is in strijd met de bestemming 'Wonen', omdat die grotendeels buiten het bouwvlak is geprojecteerd. De achter de woning gelegen gronden zijn bestemd voor 'Jachthaven I' en mogen daarom niet worden gebruikt ten behoeve van een woonfunctie.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt in het plangebied de bestemming 'Wonen' toe te staan, waardoor de nieuwe woning met bijbehorende voorzieningen mogelijk wordt gemaakt.
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402005.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402005.png)
Figuur 6: nieuwe situatie woning in relatie tot vigerend bestemmingsplan
4.2 Afwijkende functies
Sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" zijn voor het plangebied geen afwijkingsbesluiten genomen.
4.3 Strijdige functies
Binnen het plangebied zijn geen met het voorheen geldende bestemmingsplan strijdige functies geconstateerd.
HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADERS EN REGELGEVING
5.1 Ruimtelijk beleid
5.1.1 Beleid van het Rijk
5.1.1.1 SVIR en Barro
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Rijksvaarwegen;
Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
Kustfundament;
Grote rivieren;
Waddenzee en waddengebied;
Defensie;
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
Elektriciteitsvoorziening;
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
Ecologische hoofdstructuur;
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plangebied. De betreffende onderwerpen zijn in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
5.1.1.2 Bro
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van het nut en de noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' (hierna: LvDV).
Nieuwe ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de LvDV, mits sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i van de Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de LvDV blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Als sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, dan wordt een uitzondering gemaakt op het begrip nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking dus niet van toepassing. Zo oordeelde de Afdeling dat de ontwikkeling van acht woningen dermate kleinschalig is, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 december 2014, zaaknummer 201405237/1/R2, Wijchen).
In het onderhavige geval gaat het om de bouw van één woning grotendeels buiten het bouwvlak, terwijl het geldende bestemmingsplan binnen het bouwvlak één woning toestaat. Per saldo worden geen nieuwe functies toegevoegd.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is dan ook geen sprake.
5.1.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) dat hoort bij de Schipholwet uit 2003 zijn ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking tot bebouwing en gebruik van bebouwing, bouwhoogten en functies met een vogelaantrekkende werking.
Het plangebied is gelegen in zone vier van het beperkingengebied, zoals bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van het LIB. In dit gebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, toegestaan in verband met de hoge geluidbelasting. Nu het aantal woningen door dit bestemmingsplan niet toeneemt, wordt voldaan aan het beleidskader van het LIB.
Ingevolge artikel 2.2.2 van het LIB mogen in het plangebied in beginsel geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4 bij het besluit aangegeven maximale waarden. Voor het plangebied is op bijlage 4 (maatgevende kaart toetshoogtes) van het LIB aangegeven dat de bouwhoogte maximaal ca. 41 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 2.2.2a van het LIB mogen in het plangebied in beginsel geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4a bij het besluit aangegeven maximale waarden. Voor het plangebied is op bijlage 4a (toetshoogte i.v.m. radar) van het LIB aangegeven dat de hoogte maximaal ca. 46 meter mag bedragen.
Op grond van de regels van dit bestemmingsplan mag de woning een maximale bouwhoogte van 9 m hebben. De bijbehorende bebouwing moet lager zijn. Deze hoogtes vallen ruimschoots binnen de eerder genoemde hoogtenormen van het LIB.
Ingevolge artikel 2.2.3 van het LIB geldt voor het projectgebied voorts een beperking voor vogelaantrekkende bestemmingen of gebruik. Woonfuncties vallen niet onder deze beperking.
Geconcludeerd kan worden dat, met de door de minister van Infrastructuur en Milieu verleende, verklaring van geen bezwaar en de geringe bouwhoogtes van de woning en de daar bijbehorende bouwwerken, het LIB geen beperkingen stelt aan het onderhavige bestemmingsplan.
5.1.2 Beleid van de provincie Noord-Holland
De provincie heeft op 21 juni 2010 de "Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de doorwerking naar bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Op 1 maart 2017 is de laatste herziening van de PRV in werking getreden.
Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en de provinciale ruimtelijke verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan bestaand stedelijk gebied. Uit artikel 5c van de PRV volgt dat bij kleinschalige ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied geen provinciale belangen in het geding zijn.
Het onderhavige plan beoogt de bouw van één woning mogelijk te maken. Het perceel kent reeds een woonbestemming voor één woning. Deze ontwikkeling wordt niet aangemerkt als nieuwe verstedelijking, maar in dit geval als een kleinschalige ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.
5.1.3 Intergemeentelijk ruimtelijk beleid
De gemeente heeft op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen geen regeling gesloten.
5.1.4 Ruimtelijk beleid van de regio
De gemeente Aalsmeer maakt onderdeel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet Gemeenschappelijke regelingen. De gemeente neemt deel in de Stadsregio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van 16 gemeenten in de regio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam werkt aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de ruimtelijke ontwikkeling van het gezamenlijke grondgebied. De beleidsvelden waarop de samenwerking zich richt zien onder andere op de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, maar ook op economische zaken, wonen en jeugdzorg. Het meerjarenbeleid op deze beleidsterreinen is vastgelegd in de Regionale Agenda.
Het regionaal structuurplan Metropoolregio Amsterdam vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Hoofddoelstellingen zijn inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren, het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen, en het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.
De onderhavige ontwikkeling doorkruist deze doelstellingen niet, nu het gaat om verplaatsing van de bestaande functie wonen binnen hetzelfde gebied.
5.2 Sectoren van overheidsbeleid
5.2.1 Milieu
In de kabinetsnota Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit 2001 (NMP) wordt het milieubeleid uiteengezet. De doelstelling van het NMP4 is een transformatie tot stand te brengen tot een duurzame samenleving.
In het NMP4 wordt geconstateerd dat in een aantal opzichten nog niet kan worden voldaan aan de basisvereisten voor een goede milieukwaliteit. Vooral het stedelijke gebied behoeft nog aandacht. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Er zijn gezondheidsrisico's als gevolg van luchtvervuiling, geluidhinder, of als gevolg van een hoge kans dat zich een calamiteit voordoet. Om de milieukwaliteit van de stedelijke omgeving te vergroten moeten geluidhinder en lucht-, bodem- en grondwaterverontreiniging worden aangepakt.
De beoogde ontwikkeling houdt slechts een verplaatsing in van een bestaande functie en leidt in die zin niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving ter plaatse.
5.2.2 Wonen
In de nota Mensen, Wonen en Wensen heeft het kabinet in november 2000 haar visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid, omdat uit onderzoek is gebleken, dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. Kwaliteit en de keuzevrijheid dienen centraal te staan.
De vijf kernopgaven van het beleid zijn:
Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving.
Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities.
Bevorderen van wonen en zorg op maat.
Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit.
Tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Ten aanzien van het bevorderen van wonen en zorg op maat wordt opgemerkt, dat de keuzevrijheid verder vergroot wordt door het verbeteren en vergroten van het aanbod van woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden. Dit aanbod dreigt in de nabije toekomst af te nemen door de herstructurering van de naoorlogse wijken. Om dit op te vangen, wil het kabinet met gemeenten, provincies en woningcorporaties concrete afspraken maken over de aantallen te bouwen levensloopbestendige en toegankelijke woningen en over de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit is nodig om de stad weer aantrekkelijk te maken om in te wonen. Het kabinet heeft een visie op de totale bouwopgave, die nodig is om de gewenste woonkwaliteit in de steden tot stand te brengen. Daarbij gaat het vooral om een transformatie-opgave, waarbij de stedelijke buiten-centrum milieus worden getransformeerd in centrum-stedelijke milieus en/of groen-stedelijke milieus.
Het rijk hecht groot belang aan de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen in de wijk. Gemeenten moeten daarop nadrukkelijk letten bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Een concentratie van voorzieningen als kinderopvang, scholen, gezondheidscentra en welzijnsvoorzieningen biedt zowel zorgbehoevenden als hun verzorgers uitkomst. Dat geldt ook voor ouders die werk en de zorgtaak voor hun kinderen willen combineren.
De regionale woonvisie (zoals vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Hiervoor geldt, dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de visie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt. Het beleid richt zich op kwantiteit, kwaliteit, beschikbaarheid en openheid.
Het onderhavige bestemmingsplan doorkruist de bovengenoemde doelstellingen niet.
5.2.3 Water
5.2.3.1 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's over de waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 2 december 2009 in werking is getreden. In het plan worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschreven. Voor zover het de ruimtelijke aspecten van het beleid betreft, heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Belangrijke onderdelen van het waterplan zijn doelstellingen op het gebied van waterveiligheid, beleid voor het IJsselmeergebied, Noordzeebeleid en Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het Ijsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt er naar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo tenminste gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.
5.2.3.2 Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen, duikers en stuwen op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan).
In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
5.2.3.3 Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
onttrekken en lozen van grondwater;
aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
5.2.4 Verkeer en vervoer
Het beleid op het terrein van verkeer en vervoer is voor de gehele regio vastgelegd in het Regionaal Verkeer- en vervoerplan Regionaal Orgaan Amsterdam (RVVP). Dit plan is op 14 december 2004 door de regiodeelraad van de Stadsregio vastgesteld. Alle regiogemeenten hebben zich hieraan gecommitteerd. In het RVVP zijn voor elk type vervoer netwerken vastgesteld, waarbij de volgende ambities zijn overeengekomen:
stimulering fietsbezit en fietsgebruik: complementeren fietsnetwerk, aanleg stallingsvoorzieningen, stimuleringsmaatregelen en verbeteren van de ketenmobiliteit fiets en openbaar vervoer;
autonetwerk: het snel aanleggen van de wegen waarvoor reeds middelen zij gereserveerd (zoals de verlegging van de N201) en het treffen van benuttingsmaatregelen, zoals wegverbredingen en verkeersmanagement;
openbaar vervoer: uitbreiden van het netwerk en verbeteren van de exploitatie, vergroten van de capaciteit en verbetering van de doorstroming, concessieverlening.
Het RVVP is bepalend voor de financiering van onderdelen van het netwerk. Voor Aalsmeer in het bijzonder zijn in het RVVP van belang de omlegging van de N201, de regionale fietsroutes door Aalsmeer en het netwerk voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) in Aalsmeer. De ambities voor het hoogwaardig openbaar vervoer zijn neergelegd in de op 24 juni 2008 door de Regioraad vastgestelde OV-Visie 2010-2030. Op grond hiervan wordt in de komende twee decennia het regionaal openbaar vervoer verbeterd en uitgebreid. Doelstelling daarbij is dat het gezamenlijke spitsaandeel van fiets en openbaar vervoer in hoogstedelijk gebied groeit naar 70%, in grote kernen naar 50% en in kleinere kernen naar 30%.
De belangrijkste herkomsten en bestemmingen in de stadsregio dienen hoogfrequent met elkaar verbonden te zijn, met hooguit één overstap op een hoogwaardig knooppunt. Het netwerk bestaat uit verschillende samenhangende lagen: naast het nationale en internationale vervoer met intercity's en hogesnelheidslijnen zijn er regionaal twee lagen. Ten eerste is dat een combinatie van de regionale trein en de stadsgewestelijke metro. Ten tweede gaat het om hoogwaardige vormen van tram en bus. Deze kenmerken zich door een hoge frequentie, snelheid (onder meer door middel van vrije banen en voorrang op kruisingen) en betrouwbaarheid.
De onderhavige planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de gewenste verkeersstructuur in de regio.
HOOFDSTUK 6 PLANVISIE
6.1 Gemeentelijk beleid
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 9.
6.1.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.
Het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden is in de Gebiedsvisie aangewezen als ontwikkelingsgebied (gebied 3 Bovenlanden). Het ruimtelijke beleid hier dient er op te zijn gericht, met behoud van het unieke landschap, het gebied te ontwikkelen als aantrekkelijk waterrecreatiegebied. In de Gebiedsvisie wordt een voorlopige denkrichting geschetst, waarbij een aantal ontwikkelprincipes wordt onderscheiden.
De raad van de gemeente heeft op 4 april 2013 met de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor de Structuurvisie Uiterweg een standpunt ingenomen over de kaders en ambities die in de structuurvisie tot uitdrukking moeten komen. De gemeente zet met de nieuwe structuurvisie in op een evenwichtige ruimtelijke structuur binnen de bestaande kernkwaliteiten, waarbij natuurbeleving en natuurontwikkeling hand in hand gaan met de ontwikkeling van de toeristische economie. Op 23 april 2015 is de Structuurvisie voor het gebied van de Uiterweg door de raad van de gemeente vastgesteld.
6.1.2 Structuurvisie Uiterweg
De ambitie die de gemeenteraad heeft meegegeven in de Nota van Uitgangspunten Structuurvisie Uiterweg is in de structuurvisie doorvertaald in een ontwikkelstrategie, die wordt onderscheiden in een basisstrategie en een topstrategie. De basisstrategie richt zich op een vitaal plassengebied met een ruimtelijke basiskwaliteit. De strategie geeft een antwoord op een aantal acute problemen en knelpunten die zich in het gebied aan ons opdringen. De topstrategie gaat voorbij aan het 'laaghangend fruit' en richt zich op een onderscheidend plassengebied met een economisch verdienmodel dat voorsorteert op de hedendaagse trends en ontwikkelingen in de (water)recreatie. De topstrategie faciliteert dus een vlucht naar voren waarbij natuurontwikkeling en economische transformatie hand in hand gaan. Naarmate een initiatief zich in de richting van de topstrategie, en dus het streefbeeld, beweegt, worden de mogelijkheden voor projectrealisering verruimd.
Uit de structuurvisie volgt dat de bijdrage aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit alsmede de bijdrage aan de potentie en positionering van het gebied als aantrekkelijk waterrecreatiegebied beoordelingscriteria zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Daarbij is gekozen voor een gebiedsgewijze benadering, waarbij op basis van gebiedspaspoorten gedifferentieerd de te behouden en versterken kwaliteiten worden geschetst en de wijze waarop daarmee bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Per gebied worden verschillende aspecten uitgewerkt, te weten de gewenste bebouwingstructuur, de ontsluitingsstructuur in combinatie met voorgenomen ontwikkelingen, de meest wenselijke functiemix, het bestaande groenpotentieel inclusief versterking ervan, en de gewenste beeldkwaliteit (architectonisch, landschappelijk en openbare ruimte).
Volgens de kwadrantenbenadering van de structuurvisie valt het initiatief in kwadrant 3: het heeft geen economische meerwaarde, maar levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door het plan ontstaan kansen de kwaliteit van het gebied te verbeteren door een landschappelijk beter ingepaste situering van één (grote) woning op het (grote) perceel. Zodoende ontstaat een nieuwe, beter in het lint passende, invulling door een lokale herschikking van de woonfunctie. Bovendien wordt met deze ontwikkeling de ruimtelijke uitstraling van het perceel versterkt.
De nieuwe locatie ligt volgens de bij de structuurvisie behorende kaart van het gebiedspaspoort in deelgebied 10.
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402006.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402006.png)
Figuur 7: uitsnede deelgebieden structuurvisie
De gebiedsgerichte criteria voor onderhavige locatie zijn de volgende:
![i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402007.png [image]](i_NL.IMRO.0358.09AF-VG01_402007.png)
Figuur 8: gebiedsgerichte criteria structuurvisie
De beoogde gedeeltelijke herontwikkeling van het perceel leidt tot een aanzienlijke ontstening daarvan en het bebouwingslint wordt door de verplaatsing van de woning naar het midden van het perceel evenwichtiger gecontinueerd.
Het onderhavige plan is dan ook in overeenstemming met de doelstellingen en uitgangspunten van de structuurvisie voor de Uiterweg.
6.1.3 Overig beleid
Woonvisie
Op 14 juli 2011 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Aalsmeer 2011-2020 vastgesteld. De woonvisie Aalsmeer verwoordt het woonbeleid van de gemeente voor de periode 2011-2020. Speerpunten zijn: het inspelen op woonwensen, een blijvende zorg voor betaalbaarheid, een voldoende aanbod in de sociale huur, een goede woonruimteverdeling, een goede bereikbaarheid van de koopsector, de beperking van de energielasten, meer kansen voor jongeren/starters op de woningmarkt, een zorgzame gemeente en een ombuiging van kwantiteit naar kwaliteit.
Het woonbeleid is vertaald in een woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma sluit aan bij de gewenste aandacht voor betaalbaarheid. Daarnaast wordt er gestreefd naar een grotere variatie van het woonaanbod. De gemeente zet in op variatie op kleine schaal. Dat sluit aan bij de dorpse sfeer en voorkomt het gevoel in een grootschalige nieuwbouwwijk te wonen.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning, waarvoor een bestaande en verouderde woning wordt gesloopt. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan bestaande woonwensen die aansluiten bij het streven naar kwaliteit en een dorpse sfeer.
Lintenbeleid
Op 22 december 2011 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de notitie 'Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten van de gemeente Aalsmeer' vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van deze beleidsnotitie vastgesteld. In het lintenbeleid wordt beschreven dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.
De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.
Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken.
Het bestemmingsplan voorziet in een met zorg ontworpen ontwikkeling van één woning in het bebouwingslint langs de Uiterweg en komt tegemoet aan de van toepassing zijnde criteria voor deze locatie.
6.2 Stedenbouwkundige visie
6.2.1 Huidig beleid en regelgeving voor de woning
De gedeeltelijke herontwikkeling van het perceel heeft betrekking op het slopen van een woning aan de rand daarvan en het bouwen van een nieuwe woning meer centraal op de kavel. Hierdoor komt de woning buiten het bouwvlak van de woonbestemming te liggen en binnen de bestemming 'Jachthaven I'. Tegen het oprichten van deze woning bestaan geen stedenbouwkundige bezwaren, mits de woning voldoet aan de bepalingen van (de 1e herziening van) het lintenbeleid. Door de woning nu centraal op de kavel te situeren, ontstaat een meer evenwichtig lint langs de Uiterweg, waarbij de nieuwe woning zich voegt in de ritmiek van de woonbebouwing langs de Uiterweg. Bovendien zal een parkeerterrein grenzend aan de Uiterweg verdwijnen.
Tegen het oprichten van een gebouwde parkeervoorziening onder de woning, waarvan de toegang zich bevind naast de woning, bestaan eveneens geen stedenbouwkundige bezwaren. Het stedenbouwkundige principe van het lintenbeleid, dat een parkeervoorziening onder de woning niet is toegestaan, is gelegen in het uitgangspunt dat door het afgraven van een toegangsweg aan de voorzijde van de woning, de woning zich niet langer manifesteert als een gebouw met 1 bouwlaag en een kap, maar met 2 bouwlagen en een kap. Daarom zijn hellingbanen in de (denkbeeldige) voortuinzone niet toegestaan. De parkeervoorziening van de nieuw te bouwen woning is bereikbaar via een afrit aan de rechterzijde van de woning en vanaf de openbare weg visueel nauwelijks waarneembaar, waardoor het ruimtelijke effect van een kuil dan wel een hoge gevel niet ontstaat.
6.2.2 Beeldkwaliteitsplan
Bij dit bestemmingsplan is geen beeldkwaliteitsplan ontwikkeld. Voor woningen langs de Uiterweg zijn de in de Welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte criteria van toepassing. De beeldkwaliteit van dit bestemmingsplan is aldus voldoende gewaarborgd.
HOOFDSTUK 7 KEUZE VAN DE BESTEMMINGEN
Gelet op de uitkomsten van de gebiedsinventarisatie en voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid, zijn voor de gronden de volgende bestemmingen gekozen.
7.1 Bestemmen van functies
7.1.1 Bestemmings- en functiekeuzes
Het perceel krijgt vanaf de Uiterweg tot en met het te dempen water een woonbestemming met een bouwvlak waarbinnen de woning moet worden gebouwd. Door middel van functie- en bouwaanduidingen worden specifieke regels gegeven. De inritconstructie ten behoeve van de parkeerkelder is aangegeven en in verband daarmee is het parkeren in de voortuin uitgesloten. Ten slotte is specifiek de kelder buiten het bouwvlak aangegeven.
Daarnaast zijn, wegens regelgeving vanuit het Rijk, de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
vanwege de ligging in zone 4 van het luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarbij vervanging van een geluidgevoelig gebouw is toegestaan;
vanwege de ligging in de luchtvaartzone betreffende maatgevende toetshoogtes;
vanwege de ligging in de luchtvaartzone betreffende de toetshoogtes in verband met een goede werking van radarapparatuur;
vanwege de ligging in de luchtvaartzone betreffende vogelaantrekkende functies.
7.1.2 Illegaal gebruik
Er is geen sprake van illegaal of strijdig gebruik binnen het bestemmingsplangebied.
HOOFDSTUK 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
8.1 Inspraak
Gelet op de beperkte omvang van het plan en het feit dat het om een verplaatsing van een reeds aanwezige functie gaat, hebben burgemeester en wethouders besloten op grond van artikel 2 lid 1 van de Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010 af te zien van het verlenen van inspraak over dit plan.
8.2 Bestuurlijk overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het onderhavige plan toegezonden aan de hieronder genoemde diensten en/of instanties op 21 september 2017:
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
Hoogheemraadschap van Rijnland;
Brandweer Amsterdam-Amstelland.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen drie weken te reageren en met de mededeling dat, indien niet binnen deze periode is gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan is van het Hoogheemraadschap van Rijnland een vooroverlegreactie ontvangen. Tegen het bestemmingsplan en de uitvoering daarvan heeft Rijnland geen bezwaar. Zij verzoekt evenwel de paragrafen 5.2.3.2 (Beleid van de waterbeheerder) en 5.2.3.3 (Keur Rijnland 2015) te actualiseren aan de hand van het "Model Waterparagraaf algemeen deel".
De genoemde paragrafen zijn overeenkomstig aangepast.
Van de overige instanties is geen reactie ontvangen, zodat mag worden aangenomen dat het voorontwerp voor hen geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om over de inhoud van het plan schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 november 2017 t\m 21 december 2017 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
HOOFDSTUK 9 UITVOERBAARHEID
Uit de bestaande situatie en de voor de toekomst gewenste situatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en voorwaarden voortkomen voor het onderhavige bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er voldoende blijk wordt gegeven van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan.
9.1 Uitvoerbaarheid op milieuaspecten
9.1.1 Bodem
9.1.1.1 Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeelt.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een 'goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
De drie sporen komen t.z.t. samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
9.1.1.2 Beschrijving van het gebied
Bodemopbouw
De ligging van het projectgebied is beschreven in § 2.1. De bodem aan weerszijden van de Uiterweg bestaat uit niet-ontveende bovenlanden, waarbij een veenlaag aanwezig is op een ondergrond van klei en/of zand. Aan de Uiterweg is deze veenlaag relatief dun.
Bodemkwaliteit
De bodemkwaliteit kan zijn beïnvloed door ophooglagen en bedrijfsactiviteiten. Bij erfverhardingen, paden en dempingen is vaak gebruik gemaakt van AVI slakken, sintels, koolas of bouwpuin. Er is een houtbewerkingsbedrijf aanwezig geweest. Een deel van het terrein blijkt gedempt water.
Haalbaarheid
De haalbaarheid van een bouwplan kan onder druk komen te staan door de kosten van een noodzakelijke bodemsanering of noodzakelijk grondverzet ter bescherming van het toekomstige bodemgebruik. Dit kan leiden tot een negatief resultaat op de grondexploitatie.
Bodemkwaliteit op planniveau
Er zijn op de locatie bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 1), waaruit blijkt dat een deel van de locatie bestaat uit aangebracht bodemvreemd ophoog- en dempingsmateriaal. Dit materiaal blijkt sterk verontreinigd met zware metalen, maar vormt formeel geen onderdeel van de bodem.
Een deel van de kavel (rondom de woning) is nog niet onderzocht. Het verharde erf bevat vermoedelijk een verontreinigde ophooglaag.
De bodemkwaliteit is dus nog niet volledig in beeld. Er is echter geen aanleiding te verwachten dat de bodemkwaliteit van de niet-onderzochte onderdelen een financiële belemmering vormt voor de realisatie van beoogde bestemming; de bodemsaneringskosten zijn relatief beperkt in verhouding tot de totale kosten van het plan. Rekening moet worden gehouden met aanvullende kosten, zodat tijdens de uitvoering aan de wettelijke regels kan worden voldaan.
9.1.2 Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
De ontwikkeling betreft het verplaatsen van de bestaande woonfunctie binnen het gebied langs de Uiterweg. Het aantal verkeersbewegingen neemt daardoor niet toe. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren. Doordat er geen verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit wordt voldaan aan artikel 5.16, lid 2 van de Wet milieubeheer en is voor dit plan geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist.
9.1.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening en de verplichting te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening veronderstelt dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeurgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan kan worden voldaan, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor het onderhavige initiatief is het volgende relevant.
Wegverkeer
Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg.
Naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Doornbos bouwadvies & makelaardij (zie bijlage 2; rapport d.d. 19 november 2016). Het bouwplan is gelegen binnen de geluidzone van de Uiterweg. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Uiterweg. Daarom dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden onderzocht. Gebleken is dat geluidsreducerende maatregelen niet eenvoudig inpasbaar zijn. Het verlenen van ontheffing voor een hogere waarde is daarom de meest reële oplossing. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Bij het verlenen van ontheffing voor een hogere waarde wordt rekening gehouden met de eisen ten aanzien van de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 en met de eisen ten aanzien van het gemeentelijk geluidsbeleid. Het hogere waardenbesluit is opgenomen als bijlage 3.
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de geluidwering van de buitengevels van woningen. In het kader van de Wabo-vergunning voor de activiteit bouwen zal moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde eisen.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied is een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidsloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in een bestemmingsplan worden verwerkt.
Het perceel bevindt zich in zone 4 van het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarvoor geldt dat geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen mogelijk zijn. Vervanging van geluidgevoelige gebouwen is toegestaan (artikel 2.2.1c, lid c Lib). Hiervoor is van belang dat het bouwvlak wordt verplaatst en het aantal woningen dus niet toeneemt. Daarmee wordt voldaan aan het beleidskader van het LIB.
Er zijn met het oog op het akoestische leefklimaat geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2 Uitvoerbaarheid op andere (omgevings)aspecten
9.2.1 Water
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Watertoets
Op de gronden binnen het plangebied is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het beleid van dit waterschap. Zo dient elke demping van water voor 100% te worden gecompenseerd binnen het peilgebied. Bij een toename van verharding met meer dan 500 m2 dient binnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verharde oppervlak als open water te worden gecompenseerd.
Op 13 juli 2016 is, onder registratienummer V63453, door het Hoogheemraadschap een watervergunning verleend voor het dempen van 603 m2 water nabij het perceel Uiterweg 139.
Met het oog op het waterbelang bestaan derhalve geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
9.2.2 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn) en vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden.
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
In februari 2017 is door Adviesbureau Mertens B.V., onder rapportnummer 2016.2492, een rapportage uitgebracht van het door haar uitgevoerde verkennend veldonderzoek (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat effecten op beschermde planten- en diersoorten zijn uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen.
Het bepaalde in de Wet natuurbescherming belemmert de voorgenomen ontwikkeling niet.
9.2.3 Archeologie
De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met archeologie. Het plangebied behoort tot 'Archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie'. Daarom moet bij plangebieden waarin bodemroering plaatsvindt over een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld de archeologische waarde van de bodem worden bepaald door middel van archeologisch onderzoek. Het onderhavige bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk waarbij een bodemroering van grotere omvang aan de orde is. Ter bescherming van de archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' opgenomen.
Op 7 juni 2017 is door ADC ArcheoProjecten B.V., onder rapportnummer 4235, een rapportage uitgebracht van het door haar uitgevoerde bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek (zie bijlage 5). Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd tijdens de grondwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kelder een archeologische begeleiding uit te voeren.
Ten aanzien van archeologische waarden binnen het plangebied bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2.4 Cultuurhistorie
Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een globale Cultuurhistorische analyse met de naam 'Gebroken landen, geheelde gronden' uitgevoerd. Op 29 maart 2012 is deze vastgesteld door de gemeenteraad. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakter en waarde.
Het plangebied maakt deel uit van wat in de Nota de ‘echte Bovenlanden’ worden genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, et cetera, en ook aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.
De planlocatie is gelegen in en achter het bebouwingslint. Door de woonbestemming en het bouwvlak voor de woning te verplaatsen naar een meer centrale positie op het perceel, wordt het bebouwingslint versterkt, waarbij het verkavelingspatroon wordt behouden.
Vanuit cultuurhistorisch perspectief bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en Rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat het projectgebied niet binnen het invloedsgebied ligt van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Bij de projectlocatie is geen sprake van een plaatsgebonden risico vanwege het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen. De voorgestane ontwikkeling leidt vanwege de afstand evenmin tot een toename van het groepsrisico. De externe veiligheid vanwege het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen staat het project daardoor niet in de weg.
Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen het invloedsgebied van transportroutes of buisleidingen. Nader onderzoek met het oog op deze veiligheidssituatie is derhalve niet noodzakelijk.
Met het oog op externe veiligheid is ook de ligging van het plangebied in het beperkingengebied rondom de luchthaven Schiphol van belang. Vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol gelden in het plangebied met het oog op de vliegveiligheid beperkingen ten aanzien van de bouwhoogtes en vogelaantrekkende functies. Aangezien ruimschoots onder de maximaal toegestane bouwhoogte wordt gebleven en het bestemmingsplan geen vogelaantrekkende functies mogelijk maakt, bestaan vanwege het Luchthavenindelingbesluit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Met het oog op externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
9.2.6 Verkeer en parkeren
Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld. Van een verkeersaantrekkende werking is bij deze ontwikkeling geen sprake. Het aantal woningen in het gebied aan de Uiterweg blijft immers gelijk. De parkeerbehoefte dient te worden opgelost op eigen terrein. Deze behoefte bestaat uit 2 parkeerplaatsen ten behoeve van de woning, 4,5 parkeerplaats ten behoeve van de drie, buiten het plangebied gelegen, recreatiearken en 4,8 parkeerplaats ten behoeve van de 8, eveneens buiten het plangebied gelegen, ligplaatsen voor boten. In totaal moet derhalve worden voorzien in minimaal 11 parkeerplaatsen. Parkeren op het erf is niet toegestaan, behalve op de in bijlage 6 aangegeven parkeerplekken. Het parkeren ten behoeve van de woning dient te geschieden in de parkeerkelder. Parkeren in de voor- en/of zijtuin van de woning is niet toegestaan. Het plan voorziet in 10 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien; 6 op het maaiveld en 4 in de parkeerkelder. Voor de overige parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de, notarieel vastgelegde, overloop mogelijkheid op het perceel Uiterweg 180.
Met het oog op de parkeer- en verkeerssituatie bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.3 Economische uitvoerbaarheid
9.3.1 De financiële uitvoerbaarheid
De gemeente heeft met aanvrager een overeenkomst gesloten als beschreven in paragraaf 9.3.2. Niet is gebleken dat aanvrager over onvoldoende middelen beschikt om de exploitatiebijdrage aan de gemeente te kunnen voldoen.
9.3.2 De vorm van het kostenverhaal van de grondexploitatiekosten
De gemeente is op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhalen van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit kostenverhaal is verzekerd.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van een woning en daardoor is het op grond van artikel 6.2.1 sub a van het Bro een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.
Op 12 oktober 2017 heeft de gemeente met initiatiefnemer, ten behoeve van onderhavige grondexploitatie, een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op aanvrager. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels danwel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Het verhaal van kosten is derhalve anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
9.4 Juridische uitvoerbaarheid
Het betreffende perceel is in eigendom van initiatiefnemer. Daarom hoeft niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van eigendomsverwerving of het toepassen van het instrument van onteigening van onroerende zaken als bedoeld in de Onteigeningswet. Het bestemmingsplan is voorts in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
9.5 Handhaving
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. In het gemeentelijke beleid voor de aanpak van de handhaving wordt prioriteit gelegd bij een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. Binnen de reguliere werkzaamheden wordt primair handhavend opgetreden naar aanleiding van handhavingsverzoeken. In andere gevallen wordt in beginsel niet actief handhavend opgetreden.
HOOFDSTUK 10 PLANTECHNISCHE VORMGEVING
In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de planverbeelding en de planregels nader toegelicht voor zover dat noodzakelijk is voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.
10.1 Voorgeschreven standaarden
Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld over vormgeving, inrichting, authenticiteit, methodes en technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij de regeling behorende Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen. De regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 en de bijbehorende SVBP 2008 zijn in 2013 vervangen door de nieuwe Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 en moeten verplicht met ingang van 1 juli 2013 worden toegepast. Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVBP 2012 tot stand gebracht. Voor zover (geoorloofd) van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatieruimte laten bij de toepassing daarvan, wordt hieronder de plansystematiek toegelicht.
10.2 Systematiek van de planregels
De bestemmingen en aanduidingen, zoals weergegeven in de verbeelding van het GML-bestand dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. In opvolging van de voorschriften van artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen. De SVBP 2012 schrijft voor op welke wijze de regels dienen te zijn ingedeeld en hoe elke planregel moet worden opgebouwd. Daarnaast heeft de gemeente een bepaalde vaste werkwijze voor het toepassen van de SVBP 2012 die bij de vormgeving van het bestemmingsplan is gevolgd. In overeenstemming met de SVBP 2012 zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgang- en slotregels zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt voor elk van deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVPB 2012 zijn toegepast.
10.2.1 Inleidende regels
In overeenstemming met de SVBP bevat het eerste hoofdstuk van de planregels de inleidende regels van het bestemmingsplan. Deze regels hebben tot doel duidelijkheid te bieden over de interpretatie van de in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen en termen. Dit zijn de in artikel 1 neergelegde begripsbepalingen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. Voor zover noodzakelijk zijn met het oog op een eenduidige uitleg van onderhavige planregeling aanvullende planregels opgenomen. Voor zover de regels bepalingen bevatten over aan te houden maatvoeringen, wordt in de inleidende regels aangegeven hoe deze maten moeten worden bepaald. Dit zijn de meetvoorschriften. De SVBP schrijft voor een aantal maatvoeringen de wijze van meten dwingend voor. Ten behoeve van een goede interpretatie van de planregels zijn in aanvulling hierop nog een aantal andere meetregels opgenomen.
10.2.2 Bestemmingsregels
Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn in overeenstemming met de SVBP achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende bestemmingen. De bestemmingen zijn gekozen in overeenstemming met de richtlijnen van de SVBP voor wat betreft de hoofdgroepen van bestemmingen en de daarbinnen vallende functies. Het gaat in dit bestemmingsplan alleen om de enkelbestemming 'Wonen'.
Naast enkelbestemmingen kunnen in een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen voorkomen. Dubbelbestemmingen zijn van toepassing op gronden waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen aan de orde zijn. In dit bestemmingsplan komt de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2' voor.
De regels van een bestemming hebben een in de SVPB dwingend voorgeschreven opbouw met een vaste volgorde van daarin voorkomende elementen. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid specificaties te geven voor wat betreft het gebruik. Het betreft de volgende aanduidingen:
Gebiedsaanduidingen
Luchtvaartverkeerzone - lib art. 2.2.1, nr 4;
Luchtvaartverkeerzone - lib art. 2.2.2 toetshoogtes;
Luchtvaartverkeerzone - lib art. 2.2.2a toetshoogtes radar;
Luchtvaartverkeerzone - lib art. 2.2.3 vogelaantrekkende werking.
Functieaanduidingen
Specifieke vorm van wonen - parkeren uitgesloten.
Bouwaanduidingen
Specifieke bouwaanduiding- inritconstructies;
Specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwen.
Maatvoeringaanduidingen
Maximum goothoogte (m);
Maximum bouwhoogte (m).
10.2.3 Algemene regels
Volgens de SVBP worden de algemene regels ondergebracht in hoofdstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel. Hoewel de SVBP wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd.
Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelbepaling, die verplicht onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, en algemene aanduidingsregels opgenomen. De antidubbeltelbepaling betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. De antidubbeltelregel heeft tot doel dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen niet nogmaals worden meegeteld.
De algemene bouwregels stellen het bevoegd gezag in staat nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien dit vanuit bepaalde omstandigheden gewenst is. In de algemene gebruiksregels is een verklaring opgenomen van hetgeen in het bestemmingsplan onder verboden gebruik moet worden verstaan. In de algemene aanduidingsregels, tenslotte, zijn door middel van een gebiedsaanduiding de relevante bepalingen vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol opgenomen.
10.3 Systematiek van de planverbeelding
Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld.
De digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.09AF-VO01. De SVBP bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden. De planregels worden aangehaald als "regels van het bestemmingsplan Herziening Uiterweg Plasoevers 2005 - Uiterweg 139".
10.4 Artikelgewijze toelichting
De planverbeelding in samenhang met de planregels geeft aan welk gebruik volgens het bestemmingsplan op een bepaalde locatie is toegestaan. Bij geval van twijfel over de uitleg van de regels, biedt de plantoelichting uitkomst om te achterhalen welke bedoeling de gemeenteraad met de planregeling had.
Teneinde aan te geven op welke wijze de planregels dienen te worden geïnterpreteerd, worden de bestemmingen hier nader toegelicht.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de in de planregels voorkomende begrippen verklaard. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. In aanvulling op deze standaarden is een aantal begrippen toegevoegd waarvan een nadere definitie van belang is voor een juiste interpretatie van de planregels.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel worden naast de meetregels die zijn overgenomen uit de SVBP, eveneens regels gegeven voor onder meer het overschrijden van de bouwhoogte en bouwdiepte.
Wonen (artikel 3)
De nieuw op te richten woning en bijbehorende bouwwerken zijn als zodanig bestemd. Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn mogelijk, maar het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom is voor dergelijke activiteiten een grens gesteld van 30% van het woonoppervlak.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 4)
Omdat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft, is deze dubbelbestemming opgenomen om eventuele archeologische waarden te beschermen.
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 5)
De “anti-dubbeltelbepaling” betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel zijn de regels gegeven voor het toepassen van de bouwregels voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel zijn, naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1. onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen.
Algemene aanduidingsregels (artikel 8)
In dit artikel zijn de gebiedsaanduidingen samen genomen en van een passende regeling voorzien.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel “algemene bouwregels” vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Overgangsrecht (artikel 10)
Het overgangsrecht is wettelijk neergelegd in artikel 3.2.1. Bro en als zodanig overgenomen.
Slotregel (artikel 11)
aangegeven voor het gehele plan inclusief de toelichting.