direct naar inhoud van Regels

Polderzoom

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.07L-VG01
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

TOELICHTING

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

De gemeente Aalsmeer heeft zich tot doel gesteld om het leefklimaat in de kern van Aalsmeer te verbeteren. Op dit moment doorsnijdt de N196 (Burgemeester Kasteleinweg) Aalsmeer en legt daarmee een zware druk op het leefklimaat in de kern (met name de wijken Stommeer en Hornmeer) van Aalsmeer. Herinrichting van de N196 biedt kansen om het leefklimaat verbeteren. Met de aanleg van de nieuwe N201 is het mogelijk om de N196 te herinrichten van provinciale weg naar dorpsweg. Hiervoor wordt het aantal verkeersbewegingen op de N196 zoveel mogelijk teruggebracht. Het verkeer wordt zo veel mogelijk rondom Aalsmeer heen geleid, via een ‘vorkenstructuur’, naar de nieuwe N201. Het verkeer dat vanaf de Haarlemmermeer komt, zal via de aan te leggen Noordvork (Nieuwe Aalsmeerderlaan) op de N201 ontsluiten. Vanuit zuidelijke richting wordt het verkeer via de Zuidvork (Zwarteweg) naar de N201 geleid.

 

Belangrijkste doel bij de herinrichting van de N196 (Burgemeester Kasteleinweg) is dat de leefbaarheid in de woonkernen Stommeer en Hornmeer verbetert, door de ‘twee helften’ van Aalsmeer weer aaneen te smeden en door dwarsverbanden te herstellen. Ook kunnen de mogelijkheden voor woningbouwontwikkeling langs de Burgemeester Kasteleinweg, aan de gemeentewerf (Zwarteweg), aan de Spoorlaan, bij het Heegstrapark (Opheliahof) en in de Polderzoom, worden benut. Deze woningbouwontwikkelingen maken onderdeel uit van het project de ‘Tuinen van Aalsmeer’.

 

De gemeente heeft op 24 oktober 2005 een samenwerkingsovereenkomst getekend met ontwikkelaar Bohemen voor de ontwikkeling van de Tuinen van Aalsmeer. Voor de uitwerking van de plannen is een Ontwikkelingsbedrijf &2=1 opgericht. Aan het project is inhoud gegeven in het Masterplan ‘De Tuinen van Aalsmeer’, dat door de gemeenteraad in 2007 is vastgesteld. In 2012 is het Masterplan aangevuld met het nieuwe wensbeeld voor de Burgemeester Kasteleinweg. In tegenstelling tot het ‘Masterplan De Tuinen van Aalsmeer’ stelde het ‘Nieuwe Wensbeeld’ dat een monumentale landschappelijke invulling van het profiel van de Burgemeester Kasteleinweg het doel om de twee helften van Aalsmeer aaneen te smeden het best dient. In het Masterplan is de bouw van circa 400 woningen opgenomen binnen de vier eerder beschreven deelgebieden.

 

Vervolgens zijn voor de ontwikkeling van de Polderzoom het bestemmingsplan Stommeerkade-Oost (dd. 22-02-2012), een exploitatieplan (d.d. 09-09-2010) en het bestemmingsplan Noordvork (d.d. 18-03-2010) vastgesteld, en zijn er gronden verworven en opstallen gesloopt.

 

Naar aanleiding van gewijzigde marktomstandigheden ontstond het voornemen om het plan en programma (zoals vastgesteld in het bestemmingsplan en exploitatieplan) aan te passen en dit dynamischer en toekomstbestendiger te maken.

 

Het gevolg is dat het plan en programma op enkele punten zal gaan afwijken van het vigerende bestemmingsplan en exploitatieplan. Ten aanzien van het bestemmingsplan gaat het onder andere om de uitgangspunten voor bebouwingstypen, beeldkwaliteit, stedenbouw en verkeer. Uiteindelijke doelstelling van dit bestemmingsplan is het ontwikkelen van de gewenste woningbouw, waardoor kan worden bijgedragen aan de huisvestingsvraag van woningzoekenden in Aalsmeer en de leefbaarheid van het gebied wordt verbeterd. Dit bestemmingsplan gaat daarbij uit van de bouw van maximaal 130 woningen met daarbij behorende voorzieningen.

 

 

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied Polderzoom wordt grofweg begrensd door de Stommeerkade in het noorden en oosten, de Burgemeester Kasteleinweg (N196) in het westen, het Bielzenpad in het zuiden en de Wissel en het baanvak in het zuidwesten. Het plangebied wordt onderverdeeld in twee fasen, met als grens het Spoorlijnpad met het spoordijkje. Fase 1 ligt tussen de Burgemeester Kasteleinweg en het Spoorlijnpad, fase 2 ligt tussen het Spoorlijnpad en de Stommeerkade. Het onderhavige bestemmingsplan ziet op de planontwikkeling voor fase 1.[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 1: Plangebied Polderzoom 1e fase

 

 

1.3 Geldend bestemmingsplan

 

Het plangebied Polderzoom is gelegen in het bestemmingsplan Stommeerkade-Oost (vastgesteld: dd. 22-02-2012) en valt onder het op 9 september 2010 vastgestelde exploitatieplan Stommeerkade Oost. Bestemmingsplan Stommeerkade-Oost maakt de realisatie van 190 tot 260 woningen in de Polderzoom mogelijk, door de opgenomen bestemming ‘uit te werken Wonen’. Om tot ontwikkeling over te kunnen gaan dient een uitwerkingsplan te worden opgesteld. Een uitwerkingsplan is een uitwerking van de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. Een bouwplan dient voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning te voldoen aan het uitwerkingsplan.

 

Belangrijkste planregels uit dit bestemmingsplan zijn:

In het bestemmingsplan is tevens een bestemming ‘Verkeer’ opgenomen. Die maakt het mogelijk om de Nieuwe Aalsmeerderlaan met de Burgemeester Kasteleinweg te verbinden. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met een rotonde als aansluiting, hoewel het ontwerp en de ligging van de aansluiting nog niet definitief vaststaan ten tijde van het schrijven van de Startnotitie. De planvorming over het ontwerp voor de aansluiting Burgemeester Kasteleinweg / Nieuwe Aalsmeerderlaan loopt via het project Burgemeester Kasteleinweg.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bestemmingsplan Stommeerkade-Oost in Polderzoom fase 1

 

Zoals aangegeven past de voorgenomen ontwikkeling niet binnen de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt. Vandaar dat er een nieuw bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

 

1.4 Leeswijzer

 

In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.

 

Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

 

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

 

2.1 Uitgangspunten

 

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedvisie Aalsmeer 2020. Het onderhavige bestemmingsplan is een ontwikkelbestemmingsplan. De locatie Polderzoom is hierin aangewezen als “wonen”. De voorgestelde ontwikkeling is overeenkomstig deze visie.

In hoofdstuk zes wordt nader ingegaan op de relatie tussen het bestemmingsplan en de gebiedsvisie. Tevens wordt het overige relevante beleid hier behandeld.

 

2.2 Ruimtelijke en functionele aspecten

 

In paragraaf 2.2.1 worden de eisen m.b.t. het te realiseren woningbouwprogramma beschreven. Dit woningbouwprogramma is opnieuw vastgesteld door de gemeenteraad in 2015 en wijkt af van het opgenomen programma in het vigerende bestemmingsplan en vigerende exploitatieplan. Omdat er nog een ontwikkelplan moet worden opgesteld zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden en eisen opgenomen in paragraaf 2.2. Hiervoor is een randvoorwaardenkaart en een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. Zowel de randvoorwaardenkaart als beeldkwaliteitsparagraaf bevatten enkele afwijkingen ten opzichte van de planregels uit het vigerende bestemmingsplan.

 

In de daarop volgende paragrafen komen respectievelijk de aanvullende randvoorwaarden voor de thema’s groen, openbare ruimte en water (2.2.3 verkeer en parkeren (2.2.4), energie en duurzaamheid (2.2.5) en civiele techniek (2.2.6) aan bod.

 

2.2.1 Woningbouwprogramma

Bij het vaststellen van de grondexploitatie 2014 voor het project De Tuinen van Aalsmeer heeft de gemeenteraad aan het college de opdracht gegeven om de mogelijkheden en financiële gevolgen van een aangepast woningbouwprogramma te onderzoeken met meer sociale (huur)woningen. Voor de grondexploitatie 2015 van het project heeft deze opdracht geleid tot een aangepast woningbouwprogramma, waarbij door het college de nadruk in het woningbouwprogramma wordt gelegd op betaalbare woningen. Dit programma voorziet in de lokale, Aalsmeerse vraag en sluit aan bij het inkomensbeeld van de Aalsmeerders.

 

Eén van de doelstellingen is om doorstroming in Aalsmeer tot stand te brengen. Er wonen relatief veel mensen in een sociale huur- of koopwoning (circa 50 %), terwijl slechts 30 % van de Aalsmeerders daar op basis van het inkomen voor in aanmerking kan komen. Voor deze groep is het doel een goed en aantrekkelijk alternatief te bieden.

In samenhang met de andere deelprojecten in het project De Tuinen van Aalsmeer is voor de Polderzoom fase 1 tot het woningbouwprogramma gekomen, zoals weergegeven in tabel 2.

Vooral in Polderzoom 1e fase wordt de nadruk meer op de realisatie van woningen in het sociale segment gelegd, dit is mede ingegeven vanuit de uitwerkingsregels van bestemmingsplan en de stedenbouwkundige context. Het onderhavige bestemmingsplan gaat daarbij uit van maximaal 130 woningen. In de Polderzoom 1e fase worden meer meergezinswoningen gerealiseerd dan in de overige deelgebieden van De Tuinen van Aalsmeer.

 

 

Categorie

 

Percentage

 

Effecten

 

 

 

 

 

 

Doelgroep

 

 

 

Jongeren (<27 jaar)

 

Gezinnen

 

Voorzien in marktvraag. Bedient alle doelgroepen m.u.v. ouderen

Prijs

 

 

Sociaal
(huur < 700; koop < 169.000, prijspeil 2014)

 
30%

Goedkoop
(huur <900; koop < 208.000, prijspeil 2014)

 
30%

Midden
(huur < 1.100; koop <300.000, prijspeil 2014)

 
20%

Doorstroming op de woningmarkt

Huisvesten Aalsmeerders. Percentage sociaal compenseert Zwarteweg

 

Duurder
(huur > 1.100; koop >300.000, prijspeil 2014)

 

20%

 

 

 

 

Tabel 2: Woningbouwprogramma Polderzoom fase 1 (prijspeil 2014)

 

 

 

 

 

2.2.2 Stedenbouw en beeldkwaliteit

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 5: Randvoorwaardenkaart Polderzoom fase 1

 

Polderzoom fase 1 is ruimtelijk en architectonisch te onderscheiden in een aantal deelgebieden met ieder hun eigen identiteit. Globaal is het gebied te verdelen in:

 

  1. Bebouwing langs de Nieuwe Aalsmeerderlaan, voorkanten Nieuwe Aalsmeerderlaan;

  2. Bebouwing langs de Nieuwe Aalsmeerderlaan, ook achterkanten naar de Nieuwe Aalsmeerderlaan toegestaan mits aandacht voor architectonisch- en landschappelijke inpassing;

  3. Gestapelde bebouwing, C1 primair (markering knooppunt) C2 secundair;

  4. Rijen woningen;

  5. Bebouwing hoek Stommeerkade/Burgemeester Kasteleinweg.

 

Onderstaande uiteenzetting per gebied is een samenvatting van het Beeldkwaliteitskader Polderzoom.

  1. Bebouwing langs de Nieuwe Aalsmeerderlaan vormt feitelijk de ruggengraat van het plangebied. Uitgangspunt hierbij is dat de bebouwing langs deze weg o.a. wordt gekenmerkt door diversiteit in architectuur, feitelijk geïnspireerd op de lintwegen in Aalsmeer waar het beeld wordt bepaald door een diversiteit in verschijningsvormen. De bebouwing is met de voorgevel in principe gericht naar de Nieuwe Aalsmeerderlaan.

 

  1. Indien de woonbebouwing met de achterzijde grenst aan de Nieuwe Aalsmeerderlaan dienen aan de erfscheidingen, al dan niet in combinatie met erfbebouwing, hoge architectonische eisen te worden gesteld.

 

  1. Gestapelde bebouwing is geprojecteerd langs de Burgemeester Kasteleinweg. De locatie Burgemeester Kasteleinweg - hoek Nieuwe Aalsmeerderlaan is stedenbouwkundig gezien een belangrijke locatie. Enerzijds omdat deze locatie is gelegen op het knooppunt van twee belangrijke lijnen, anderzijds omdat deze locatie feitelijk de entree vormt voor het gebied van de Polderzoom. Het appartementengebouw heeft hierbij een zgn. poortfunctie. Eventueel gestapelde bebouwing (ca. 3 laags) ten zuiden van het appartementengebouw richting spoorviaduct behoort eveneens tot de mogelijkheden en sluit hiermee aan bij de overwegend grootschalige bebouwing langs de Burgemeester Kasteleinweg.

 

  1. De woongebieden achter de eerste frontbebouwing ten zuiden van de Nieuwe Aalsmeerderlaan, dienen juist een minder grote diversiteit in architectuur te hebben. Uitgangspunt is overwegend rechte strakke blokken. Hiermee wordt het onderscheid met de bebouwing langs de Nieuwe Aalsmeerderlaan versterkt.

 

  1. Bebouwing op de hoek Stommeerkade met de Burgemeester Kasteleinweg is nog het meest bijzonder. Feitelijk ligt deze locatie op het knooppunt van twee ruimtelijke structuren te weten de kleinschalige bebouwing van de Stommeerkade en de grootschalige bebouwing langs de Burgemeester Kasteleinweg. De ‘korrel’ van de bebouwing is hierbij van belang en dient aan te sluiten bij de bebouwingsstructuur van de Stommeerkade.

 

2.2.3 Randvoorwaarden groen en water en openbare ruimte

Groen

In de Aalsmeerse Groenvisie zijn de randen van het plangebied aangemerkt als structureel groen op bovenwijks niveau (Burg. Kasteleinweg, Stommeerkade) en wijkniveau (Bielzenpad). De voormalige spoordijk is aangemerkt als structuurbepalend landschapselement. Het respecteren en waar mogelijk versterken van deze groene hoofdstructuren is een uitgangspunt voor de ontwikkeling van het plan. In het vigerende bestemmingsplan is hier ook al op ingespeeld.

 

Dwars door het plangebied loopt de nieuw aan te leggen Nieuwe Aalsmeerderlaan. Deze ontsluitingsweg is een onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Aalsmeer. De Groenvisie geeft aan dat hoofdwegen moeten worden voorzien van een laanbeplanting. Om deze een duurzaam karakter te kunnen geven is het noodzakelijk deze laanbeplanting te planten in een groene berm van voldoende breedte.

 

Ten noorden van de Nieuwe Aalsmeerderlaan ligt aansluiting bij het karakter van de bestaande structuur voor de hand. Aandacht voor een goede overgang tussen bestaand en nieuw is daarbij van belang. Groen kan daarbij behulpzaam zijn.

Ten zuiden van de Nieuwe Aalsmeerderlaan kan een eigen karakter worden gezocht, als een variant op het karakter van het bestaande Stommeer. Een groen karakter is kenmerkend voor de woonbuurtjes in de wijk Stommeer, en dat is dan ook uitgangspunt voor de nieuwe woonbuurtjes binnen het plan Polderzoom. Een hoge belevingswaarde van het groen is daarbij van belang, en de beleving van water in de wijk kan daar een goede bijdrage aan leveren.

In het algemeen moet de inrichting van de openbare ruimte in woonwijken uitdrukking geven aan het bloemenkarakter van de gemeente. De inrichting van het groen moet een kleurrijk en afwisselend groen beeld geven, met name op beeldbepalende plekken. Daarnaast wordt gestreefd naar een overwegend sober, duurzaam en doelmatig groenbeheer. Bomen worden in principe niet in verharding geplaatst. Groenstroken (niet hagen) hebben een minimale breedte van drie meter.

 

Speelvoorzieningen

Het plangebied Polderzoom bestaat uit een aantal onderdelen die ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn door de Noordvork en de voormalige spoordijk. De delen ten noorden van de Noordvork zijn beperkt in omvang, maar de delen ten zuiden ervan zijn ruimer. Met name in die zuidelijke delen is vanwege het aantal te verwachten woningen de aanleg van speelvoorzieningen voor kinderen noodzakelijk. Deze moeten bij voorkeur centraal en veilig in de woonbuurten worden gesitueerd.

 

 

 

Water

Voor waterberging in het gebied geldt als uitgangspunt dat het te dempen wateroppervlak 100% gecompenseerd dient te worden met een vervangend wateroppervlak. Toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de uitgangssituatie dient met 15% gecompenseerd te worden met nieuw aan te leggen water.

Op basis van de plannen in 2011 geldt voor de Polderzoom een afname in het verhard oppervlak van 5815 m2. Dit heeft te maken met de oorspronkelijke situatie waarin er sprake was van kassenbebouwing. Tevens is er sprake van toename van het water oppervlak met 4102 m2. Dit betekent een positief resultaat van 4974 m2 (water en 15% verharding afname). Er wordt dus meer gecompenseerd dan noodzakelijk is, dit overschot kan elders binnen de ontwikkeling van de Tuinen van Aalsmeer worden gebruikt.

 

Bij het aanleggen van watergangen en oevers dient in beginsel voldaan te worden aan de afmetingen uit onderstaande tabel (tabel 3).[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 3 Eisen maatvoering watergangen

 

Uitzondering is de kwelsloot die dient te worden gerealiseerd ten noorden van de Nieuwe Aalsmeerderlaan, om kwelwater vanaf de Stommeerkade op te vangen. Deze mag 2 meter breed zijn.

 

2.2.4 Randvoorwaarden verkeer en parkeren

Erftoegangswegen

Erftoegangswegen (30km/h zone) dienen te voldoen aan een duurzaam veilige inrichting, tenzij in het startdocument anders aangegeven. De verharding van de rijbaan moet een open verharding zijn. Eenrichtingsverkeer dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Bochtstralen moeten geschikt zijn voor ontwerpvoertuigen, vuilniswagen en brandweerauto. Uitgangspunt is om snelheidsremmende maatregelen te voorkomen. Dit kan door geen langere rechtstanden te maken dan 75 m. Indien een snelheidsremmende maatregel wordt toegepast, dan bij voorkeur kruisingsplateaus toepassen. Maximale afstand tussen snelheidsremmende maatregelen is 60 – 80 m. Snelheidsremmende voorzieningen zijn zodanig dat fietsers hiervan zo min mogelijk hinder ondervinden.

 

Aansluitingen op gebiedsontsluitingswegen (50 km/h wegen) worden vormgegeven d.m.v. een poortconstructie met inritblokken 750x 500x180mm of 800x500x180mm, afhankelijk van de trottoirbanden in de GOW en ETW en betontegelkei 150x300x80mm, kleur grijs.

 

 

 

 

 

Voetpaden/trottoirs

Minder validen moeten zich door het plangebied kunnen bewegen en waar nodig worden bij trottoirs oversteken d.m.v. verlaagde banden aangebracht. Bepaalde looproutes worden voorzien van blindengeleidemarkering volgens de geldende richtlijnen.

 

(Brom)Fietspaden

Fietsroutes dienen herkenbaar, direct, sociaal veilig, en comfortabel te zijn en langs voorzieningen te lopen. Verplichte fietspaden zijn worden aangeduid met bebording (G11 en G12) en uitgevoerd in rood asfalt. Verplichte (brom)fietspaden worden aangeduid met bebording (G12a en G12b) en uitgevoerd in rood asfalt.

 

Parkeerplaatsen

Haaks parkeervakken langs een erftoegangsweg bedragen 2,50 x 5,00 m.

Langs parkeren langs een erftoegangsweg bedragen 2,00 x 5,50 m.

Schuin parkeren wordt vormgegeven in overleg met de gemeente.

Langs groenstroken wordt een uitstaptegel toegepast.

 

Parkeren

Parkeren dient zoveel mogelijk op eigen erf plaats te vinden. Waar dit stedenbouwkundig niet mogelijk is, dient het parkeren zo dicht mogelijk bij de woningen te worden gesitueerd. Twee onder een kap woningen hebben minimaal een parkeerplaats op eigen terrein (Veelal is er ook ruimte voor een tweede auto. In de parkeerbalans wordt deze meegeteld als er ruimte is voor twee auto’s naast elkaar). Een garage met opstelplaats op eigen terrein telt als één parkeerplaats mee. In de koopovereenkomst van de woning dient via een kettingbeding opgenomen te worden dat de parkeerplaats op eigen terrein in stand dient te worden gehouden.

 

Onderstaande geldende parkeernormen komen voort uit de landelijke parkeerkentallen  (ASVV).  Binnen bestemmingsplannen kan gemotiveerd worden afgeweken van deze kentallen. Voor het plangebied gelden de volgende parkeernormen:

Woningen tot ca. 80m2 1,7 (1,4 + 0,3 bezoekersparkeren)

Woningen 80 – 110m2 1,9 (1,6 + 0,3 bezoekersparkeren)

Woningen > 110m2 2,1 (1,8 + 0,3 bezoekersparkeren).

Deze normen worden tevens vastgelegd in de regels.

 

Een initiatiefnemer kan een gemotiveerd voorstel indienen om af te wijken van de vastgestelde parkeernorm, onderbouwd door een goed mobiliteits- en bereikbaarheidsplan en een goed verhaal waarom met minder parkeerplaatsen kan worden volstaan en hoe overlast voorkomen wordt.

 

2.2.5 Energie en duurzaamheid

Het Duurzaam Bouwen beleid (vastgesteld door de Raad in 2009) bevat ambities en uitgangspunten voor energie, de groene ruimte, natuur en materiaalgebruik. De ambitie voor nieuwbouw is ambitieniveau A voor energie (> 30% CO2-reductie in 2020 t.o.v. 1990) en B voor materiaalgebruik en ecologie. Ten opzichte van 2009 is voor woningen de EPC(energieprestatie-eis vastgelegd in het Bouwbesluit) aangescherpt van 0,8 naar 0,4 per 1 januari 2015.

 

Ambitie Energie en Duurzaam Bouwen

Gemeente en ontwikkelaar streven in gezamenlijk overleg naar een haalbaar GPR-gebouw niveau. Voor het thema milieu wordt een ambitieniveau van 8 nagestreefd. Voor het thema energie wordt eveneens een ambitieniveau van 8 nagestreefd. Indien het ambitieniveau niet haalbaar blijkt, mag mits beargumenteerd worden afgeweken. Ondergrens is het EPC niveau zoals is gesteld in het Bouwbesluit 2012.

Overige aspecten van GPR-gebouw worden ook ingevuld, hiervoor geldt geen ondergrens. Omdat de GPR-score ook voor toekomstige bewoners inzicht in de kwaliteit van de woningen geeft is een goede score op overige aspecten wel aan te bevelen.

 

Bij voorkeur wordt bij de bouwaanvragen ook de ingevulde GPR meegestuurd. Met dit instrument kan getoetst worden of op gebouwniveau de ambities gehaald worden.

 

Ambitieniveau energie

Een hogere ambitie kan worden bereikt door extra isolatie, energiezuinige systemen, warmte - koude opslag gecombineerd met lage temperatuurverwarming, en het benutten van de zon als energiebron. Voor dit project wordt de epc van maximaal 0,4 gehanteerd, waarbij de ontwikkelaar nadrukkelijk meer opties aanbiedt waarmee bewoners een lagere epc kunnen bereiken. Gedacht wordt hierbij aan mee ontworpen zonnepanelen, zonneboiler, extra isolatie en/of warmteterugwininstallaties in douchewaterretour. Bij de bouwaanvraag worden de meeropties in de aanvraag meegenomen zodat hierop toegezien kan worden.

 

Ambitieniveau stedenbouw

Daarnaast wordt in gezamenlijkheid (vanwege de grootte van het plangebied) de GPR-Stedenbouw voor het gehele projectgebied ingevuld. Deze tool maakt inzichtelijk welke effecten keuzes op gebiedsniveau hebben op de onderwerpen: energie; ruimtelijke inrichting; gezondheid; gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De gemeente beschikt ook over de licentie van de GPR-Stedenbouw en neemt initiatief voor invullen van dit instrument.

 

Overige aspecten duurzaamheid

Er wordt voor dit project een gescheiden rioolstelsel aangelegd. De Hemelwaterafvoer zal afwateren op de nabij de woningen gelegen watergang, die waar mogelijk natuurvriendelijk uitgevoerd wordt.

Er worden zo veel mogelijk duurzame materialen toegepast en uitloging van materialen wordt voorkomen..

De woningen voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

 

2.2.6 Civiele techniek

 

Riolering

De te realiseren woningen en bedrijven moeten aangesloten worden op een vuilwaterriool. Hemelwater dient zoveel als mogelijk afgekoppeld te worden en te lozen op het oppervlaktewater. In het gebied is momenteel geen rioolstelsel aanwezig. Op basis van de ontwikkeling moet een nieuw rioolstelsel ontworpen worden.

 

Verlichting

De openbare verlichting is toegespitst op het bijdragen aan sociale- en verkeersveiligheid alleen daar waar dat nodig is, op een duurzame en milieubewuste manier. Lichthinder voor mens en natuur wordt tot een minimum beperkt. Bij de realisatie van de openbare verlichting is uitvoering in Led uitgangspunt. Bij de realisatie en beheer wordt uitgegaan van de Nederlandse Praktijkrichtlijn ROVL 2011. De openbare verlichting wordt verder conform de uitgangspunten van het Politiekeurmerk Veilig Wonen uitgevoerd.

 

Kabels en leidingen

In het te ontwikkelen gebied (voormalig kassengebied) zijn geen openbare kabels en leidingen aanwezig, mogelijk alleen oude niet meer in gebruik zijnde particuliere kabels en leidingen.

 

In de dijk van het Spoorlijnpad bevinden zich een groot aantal zware kabels en leidingen. Voor de aanleg van de Nieuwe Aalsmeerderlaan dient een deel van de dijk afgegraven te worden en moeten de aanwezige kabels en leidingen verlegd en verlaagd worden.

 

Vuilinzameling

In het plan dient zekerheidshalve alvast rekening te worden gehouden met een mogelijke beleidswijziging richting inzameling van restafval via collectieve ondergrondse containers. GFT en papier wordt middels minicontainers ingezameld. Als stationaire afvalinzamelvoorzieningen worden toegepast, dan vormen deze onderdeel van de inrichting. Net als verlichting, riolering en bestrating maken de mogelijk toe te passen ondergrondse containers dan deel uit van de basis voorzieningen en worden deze alsdan meegenomen in de exploitatie. Voor de geplande woningen zal nader onderzocht moeten worden hoeveel ondergrondse containers voor restafval nodig zijn. De norm van 45 aansluitingen (woningen) op één ondergrondse container voor restafval wordt gehanteerd. Ondergrondse afvalcontainers moeten worden geplaatst op nader te bepalen voor een vrachtauto met laadkraan bereikbare plaatsen. GFT en papier worden ingezameld in minicontainers. Hiervoor moeten in de nabijheid van de woningen aanbiedplaatsen worden aangewezen. Deze aanbiedplaatsen moeten, indien eenrichtingverkeer geldt, in verband met de inzamelmethode aan de rechterkant van de weg gesitueerd zijn.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

 

3.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

3.2 De bestemmingen

 

Begrippen (artikel 1)

Hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

 

Wijze van meten (artikel 2)

Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

 

Groen (artikel 3)

Het groen binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Het groen is mede bestemd voor bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en straatmeubilair.

 

Verkeer (artikel 4)

Onder de verkeersbestemming zijn gebracht de verkeerswegen, fiets- en voetpaden, alsmede geluidwerende voorzieningen.

 

Water (artikel 5)

In het plangebied is het water als zodanig bestemd. Het water kan tevens worden gebruikt door de brandweer als bluswater. De gronden met de bestemming water kunnen niet worden omgezet in groenvoorziening.

 

Woongebied (artikel 6)

De te bouwen woningen en bijbehorende bouwwerken en voorzieningen in het plangebied zijn als zodanig bestemd.

Aan huis verbonden activiteiten, hierbij wordt gedacht aan een praktijk voor een (huis)arts of fysiotherapie, dan wel voor een advocaat of een juridisch of financieel adviseur, zijn mogelijk, maar het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom behoren deze beroepsactiviteiten ondergeschikt te blijven aan het wonen. Dit is geregeld door het stellen van een maximaal percentage (30%) van het woonoppervlak voor andere dan woonactiviteiten te bestemmen.

 

Waterstaat - Waterkering (artikel 7)

Als dubbelbestemming zijn opgenomen gas, water, archeologie, cultuurhistorie en waterkering. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)

Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.

 

Algemene bouwregels (artikel 9)

In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.

 

Algemene gebruiksregels (artikel 10)

In dit artikel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene verbod om gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, zijn er een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Tevens is in deze bepaling het maximale aantal woningen vastgelegd en hebben de parkeernormen een plek gekregen.

 

Algemene aanduidingsregels (artikel 11)

In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen over de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - Zonebesluit'. Deze bepaling geeft extra regels die voortvloeien uit de geluidszone die voor Schiphol geldt.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

 

Overgangsrecht (artikel 13)

Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.

 

Slotregel (artikel 14)

Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

4.1 Actuele regionale behoefte

 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ((zie paragraaf 6.2.1) is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

 

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. Aantonen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Van belang is of ergens anders in de regio al een ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in de behoefte kan voorzien. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft op 14 juli 2011 de Woonvisie 2011-2020 ‘Aantrekkelijk, betaalbaar en duurzaam’ vastgesteld (zie tevens paragraaf 6.4.4). Uit de woonvisie vloeit voort dat de komende decennia de bevolking naar verwachting nog toeneemt. Na 2015 vlakt deze groei af. De Woonvisie noemt het indicatieve bouwprogramma 2011-2020. Dit indicatieve bouwprogramma bevat een basisprogramma (nieuwbouw van circa 1.650 woningen) en een additioneel programma (nieuwbouw van circa 500 woningen), waarvan de invulling van het laatste programma niet strak voorgeschreven is (met oog op sociale huur en goedkope koop). Het bij deze Woonvisie behorende geactualiseerde uitvoeringsprogramma is op 13 februari 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Doelstelling van het onderhavige bestemmingsplan is het ontwikkelen van woningbouw, waardoor kan worden bijgedragen aan de bestaande huisvestingsvraag. Hiermee kan worden bijgedragen aan de huisvestingsvraag van woningzoekenden in Aalsmeer. Er is dan ook sprake van een actuele (regionale) behoefte;

  2. Beantwoorden van de vraag of de behoefte te realiseren is door middel van herstructurering of transformatie binnen het bestaande stedelijke gebied. In het onderhavige geval gaat om een sloop/ nieuwbouwplan waarbij het bestaande gebied/ bebouwing wordt geherstructueerd. Hieraan wordt voldaan en daarmee kan er aan de vereisten die 'de ladder' stelt worden voldaan.

  3. Wanneer de locatie niet binnen het bestaande stedelijke gebied is te realiseren, moet worden gezocht naar een locatie die goed ontsloten is of valt te ontsluiten.

 

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij kan worden opgemerkt dat voor de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van belang is of het gaat om een nieuwe planologische ontwikkeling. Daarbij is het niet van belang of per saldo de omvang van de betreffende functie zal toenemen of niet. Van een nieuwe planologische ontwikkeling is geen sprake bij een continuering van bestaande planologische mogelijkheden waarbij geen uitbreiding van de bebouwing wordt voorzien (zie tevens Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 16 april 2014, zaaknummer 201308833/1/R3). De woningbouwontwikkeling waarin dit plan voorziet is reeds mogelijk gemaakt door het vigerende bestemmingsplan Stommeerkade- Oost. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet t.o.v. dat plan in een continuering van de bestaande planologische mogelijkheden en maakt geen uitbreiding van de bebouwing mogelijk.

 

 

4.2 Economische uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Financieel-economische haalbaarheid

 

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Hoewel er al lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen. De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de bouwaanvraag ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen. In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. In de wet zijn wel uitzonderingen opgenomen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

 

 

4.2.2 Verhaal van kosten

 

Voor de onderhavige ontwikkeling geldt dat de gemeente Aalsmeer eigenaar is van de grond. De te maken kosten worden in de verkoopprijs van de bouwrijpe kavels verdisconteerd. Kostenverhaal is daarmee verzekerd. Ook ziet de gemeenteraad geen noodzaak om een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4o en 5o Wro te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d Wro te stellen. Op grond van het voorgaande is een exploitatieplan dan ook niet noodzakelijk.

 

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.3.1 Inspraak

Van 26 augustus 2015 tot en met 16 september 2015 bestond de mogelijkheid om in te spreken op de startnotitie voor Polderzoomfase1, die de basis vormt voor dit bestemmingsplan. De ingekomen reacties zijn verwerkt en beantwoord en vervolgens is de startnotitie door de gemeenteraad van Aalsmeer vastgesteld.

 

4.3.2 Bro-partners

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 31 maart 2016.

De toezending is gedaan met het verzoek om binnen weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

  2. Hoogheemraadschap Rijnland;

  3. Brandweer Amsterdam Amstelland;

  4. Schiphol Group;

  5. Gasunie.

 

Brandweer Amsterdam- Amstel en Gasunie hebben gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. In de nota van beantwoording (zie bijlage) zijn de reacties weergegeven met een reactie van het college van burgemeester en wethouders.

Gedeputeerde Staten, de Schiphol Group en het Hoogheemraadschap hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp voor hen geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

 

4.3.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Polderzoom fase 1 heeft van 10 juni tot en met 21 juli voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn 2 zienswijzen ingekomen, die op het zelfde aspect betrekking hebben. De Nota van Beantwoording geeft een weergave van de ingediende zienswijzen en beoordeling daarvan.

 

 

4.4 Handhaving

 

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van bestemmingsplannen ter hand te nemen en te blijven nemen.

 

Het gemeentelijk beleid voor de aanpak van de handhaving is neergelegd in de Nota 'handhaving in Aalsmeer, 2011-2015", zoals vastgesteld op 12 mei 2011 door de gemeenteraad. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van toezicht en handhaving.

 

Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. Het gaat hier immers om een sloop/ nieuwbouwproject.

 

Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de verbeelding en/of planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaven. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken zijn bestemmingsplannen digitaal toegankelijk via het internet, zo ook dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

 

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

 

De Polderzoom ligt in de wijk Stommeer aan de noordrand van de Stommeerpolder. Deze polder behoort tot de oude droogmakerijen en is drooggelegd in 1650, waarna deze een planmatig slotenpatroon kreeg dat in het plangebied nu nog herkenbaar is.

Binnen deze polder zijn nog spoordijken aanwezig als restant van het voormalige spoorlijnennetwerk. Deze spoorlijnen zijn vanaf 1912 aangelegd en liepen o.a. naar Bovenkerk, Uithoorn en Haarlem. De spoorlijnen zijn in fasen buiten gebruik gesteld, het traject Bovenkerk-Aalsmeer in 1950, Aalsmeer-Uithoorn in 1935 en Aalsmeer-Haarlem in 1936. Deze cultuurhistorische gelaagdheid is nog duidelijk herkenbaar binnen het plangebied.

 

Na de drooglegging van de Stommeer is de polder ontgonnen vanuit de Stommeerkade, waardoor onder aan het talud bebouwing is ontstaan; feitelijk is hier sprake van een eenzijdig bebouwd lint. De woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap. Het oostelijk deel van de Stommeerkade, gelegen tussen de Burgemeester Kasteleinweg en de Aalsmeerderweg, is een van de weinige locaties waar de woningen onder aan de dijk gelegen zijn en zo onderdeel uitmaken van het dijklandschap. Vanaf de hoger gelegen Stommeerkade is zicht op de achtergelegen percelen mogelijk.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image][image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Plangebied Tuinen van Aalsmeer en ligging Polderzoom

 

Door de begrenzing van het water aan de noordelijke en oostelijke rand van het plangebied en het talud van het voormalige spooremplacement aan de zuidelijke rand, alsmede de Burgemeester Kasteleinweg in het westen, is het plangebied tamelijk geïsoleerd gelegen.

 

Het aan de overzijde van het water gelegen gebied, maakt deel uit van de lintbebouwing en achtergelegen bedrijvigheid aan de Oosteinderweg. De bebouwing hier is dus van de

Stommeerkade af georiënteerd.

 

5.2 Functioneel gebruik

 

Het overige plangebied had tot voor kort een agrarische functie en bestond voor een groot deel uit glastuinbouwbedrijven. Dit is terug te zien aan de nog in kleine getale overgebleven mix van kassencomplexen, opslagloodsen, volkstuintjes en bedrijvigheid. De agrarische bedrijven werden ontsloten vanaf de Stommeerkade. De ruimtelijke opbouw bestond dan ook uit (bedrijfs)woningen langs de dijk met agrarische bedrijfsbebouwing erachter. De agrarische bedrijfsbebouwing volgde het slotenpatroon van de polder, dat niet overal haaks op de ontginningsbasis staat.

 

Veel kwekers zijn geleidelijk weggetrokken uit dit gebied. De gemeente heeft in 2012 deze verlaten loodsen en kassen op haar grond in het projectgebied gesloopt tot de fundering om vandalisme tijdens de leegstand te voorkomen. Sommige delen van het plangebied liggen braak met her en der verspreid ingestorte kassen of opslagloodsen. Het gebied doet verlaten aan en is slecht toegankelijk. Met de aanleg van de Nieuwe Aalsmeerderlaan wordt dit gebied ontsloten. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om het gebied te herontwikkelen voor woningbouw en bedrijvigheid.

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

 

6.1 INLEIDING

 

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt overwogen dat het onderhavige bestemmingsplan ziet op slechts een aantal percelen, waardoor de doorwerking van met name Rijks-, provinciaal en regionaal beleid vaak marginaal zal zijn. Volledigheidshalve worden deze hieronder toch benoemd.

 

6.2 Rijksbeleid

 

 

6.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.

Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk-en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

 

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

 

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het toevoegen van het onderhavige initiatief past binnen de hiervoor benoemde nationale belangen.

Van belang in dit kader nog dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd is. Zie daarover paragraaf 4.1

 

6.2.2 Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht (Barro)

 

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens zijn regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden in werking getreden. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening,

de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige project.

 

6.2.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

 

Voor het onderhavige gebied geldt dat het is gelegen in de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Het plangebied valt geheel binnen de 20Ke contour rond Schiphol. In de Nota Ruimte was voor dit gebied neergelegd dat binnen en aan de 20 Ke-contour geen nieuwe uitleglocaties mogen worden ontwikkeld. Voor herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied gelden binnen de 20 Ke-contour geen beperkingen. Met het vervallen van de Nota Ruimte is geen sprake meer van wettelijke verankering van het 20 Ke-beleid. In de SVIR en Barro is het beleid niet opgenomen. De doorwerking van het beleid voor de 20 Ke is vooralsnog slechts geborgd via het Convenant omgevingskwaliteit middellange termijn dat in het Aldersoverleg in september 2009 tot stand is gekomen. Hierin is afgesproken dat tot en met de actualisatie van het LIB naar aanleiding van het nieuwe normen- en handhandhavingsstelsel als aangegeven in het advies van de Tafel van Alders, inmiddels op dinsdag 8 maart 2016 in de Eerste Kamer goedgekeurd, de Beleidslijn 20 Ke geldt, zoals die op 11 juni 2008 met alle delegaties aan de Alders-tafel is besloten. Deze beleidslijn geldt in die periode voor gemeenten en provincies als randvoorwaarde voor alle ruimtelijke planfiguren en planontwikkelingen die gelegen zijn binnen die contouren, zoals deze in de Nota Ruimte zijn vastgelegd. In de Beleidslijn 20 Ke is min of meer de tekst uit de Nota Ruimte opgenomen: “Binnen de 20 Ke-contour mogen geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw worden gerealiseerd buiten bestaand bebouwd gebied. Binnen het bestaand bebouwd gebied is herstructurering en intensivering van woningbouw toegestaan.” Voor de voorgenomen woningbouw op de onderhavige locatie geldt dat de VROM-inspectie in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro over het bestemmingsplan “Stommeerkade Oost” reeds heeft uitgesproken dat deze in overeenstemming is met het beleid voor de 20 Ke-contour.

 

 

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

6.3.1 Structuurvisie Noord Holland 2040

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de Structuurvisie Noord- Holland 2040 beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw.

 

Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als "Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied". Voor dit gebied dient het ruimtelijke beleid gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus. Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Het gaat hier immers om herstructurering/ kwaliteitsverbetering.

 

Bij de Structuurvisie hoort de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze schrijft voor waar bestemmingsplannen en andere planologische projectbesluiten en beheersverordeningen aan moeten voldoen. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de regels van de verordening.

 

 

6.3.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

 

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen. De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd.

Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Aalsmeer de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Aalsmeer is een Globale cultuurhistorische analyse opgesteld genaamd "Gebroken landen, geheelde gronden". Deze notitie is op 29 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht.

 

In de CHA is een onderverdeling in deelgebieden gemaakt waarbij per deelgebied beleidsaanbevelingen zijn gemaakt. Het plangebied van dit bestemmingsplan behoort grotendeels tot het deelgebied ’Aalsmeer-dorp’. Het deelgebied ‘Aalsmeer-dorp’ is onderverdeeld in een aantal subdeelgebieden, waarvan de volgende relevant zij voor het plangebied van dit bestemmingsplan:

 

Relevante beleidsaanbevelingen voor het gehele deelgebied ‘Aalsmeer-dorp’ zijn:

 

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent voorgaande dat er wordt gebouwd met behoud van het dorpse karakter, passend in het historisch gegroeide ruimtelijke beeld.

 

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

 

6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

 

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen.

Als gegeven in de ontwikkeling van Aalsmeer wordt inmiddels beschouwd de herontwikkeling van verouderde glastuinbouwgebieden, de bouw van een aantal grotere woonwijken, de ontwikkeling van het bedrijventerrein Green Park langs de omgelegde N201 en de herontwikkeling van het bestaande tracé van de N201.

Een belangrijk onderdeel van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 is het benoemen van de

unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden die tezamen de ruimtelijke hoofdstructuur van Aalsmeer vormen en richting moeten geven aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. Het betreft de specifieke natuur- en landschappelijke kwaliteiten van de Westeinderplassen en de Bovenlanden, de historische dorpskernen van Aalsmeer en Kudelstaart en de beeldbepalende lintstructuren in de Bovenlanden en in de polder. Deze structurerende elementen, het zogenaamde dorpse karakter van Aalsmeer, dienen behouden en versterkt te worden. Desondanks mag in sommige gevallen voor meer stedelijke oplossingen als gestapeld bouwen worden gekozen. Volgens de Gebiedsvisie kan gestapeld bouwen in sommige gevallen wenselijk zijn om een goede invulling te geven aan herstructureringsopdrachten. Het gaat dan om het markeren van kruispunten en assen en om het creëren van aantrekkelijke woonmilieus in een groen-blauwe setting. Het onderhavige bestemmingsplan levert een bijdrage aan de uitgangspunten van de gebiedsvisie. Het gemeentelijke beleid zoals in de Aalsmeerse Gebiedsvisie uiteengezet, betekent een nieuwe ontwikkelingsrichting voor het plangebied.

Het plangebied behoort namelijk tot de verouderde glastuinbouwgebieden die voor herontwikkeling in aanmerking komen. Dit houdt in dat ingezet wordt op beëindiging dan wel uitplaatsing van de nog aanwezige agrarische bedrijven. De lintbebouwing langs de Stommeerkade zal de functie van een woonlint krijgen en als één van de beeldbepalende elementen in de ruimtelijke hoofdstructuur van Aalsmeer moeten worden behouden en versterkt. Voor de herontwikkeling van de voormalige agrarische gronden is van belang de ligging van het gebied langs het bestaande tracé van de N201 over de Burgemeester Kasteleinweg. Het gebied maakt daarom deel uit van de gebieden die naar aanleiding van de omlegging van de N201 zullen worden ontwikkeld tot nieuwe woon- en werkgebieden teneinde tot een aanéénsmeding van beide helften van het dorp te komen. Het nieuwe bestemmingsplan moet uitvoering geven aan de transformatie van het verouderde glastuinbouwgebied tot een nieuw woongebied.

 

 

6.4.2 Structuurplan 'Herinrichting Burgemeester Kasteleinweg 2020'

 

Doel van het Structuurplan is de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Aalsmeer-dorp in beeld te brengen en hierbij de gewenste ontwikkelingsrichting aan te geven. Er wordt hierbij een doorkijk gemaakt tot circa 2020. Het Structuurplan is vastgesteld op 10 mei 2007. Het structuurplan heeft onder het Overgangsrecht Wet op de Ruimtelijke Ordening (art. 9.1.2.) de status van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 Wro verkregen.

 

Centraal in de visie staat het vergroten van de leefbaarheid in het dorp door beide helften van de kern weer aanéén te hechten. Een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van dit doel is dat de verkeersdruk in het middengebied van het dorp afneemt. Alleen op die manier kunnen stedenbouwkundige structuren aan weerszijden van de weg met elkaar verbonden worden en kan op verantwoorde wijze de gewenste HOV-verbinding worden ingepast.

 

Om de noodzakelijke afname van de verkeersdruk te bewerkstelligen worden 2 maatregelen genomen in het gebied: het aanbrengen van de 'knip' en de aanleg van de Noordvork. De 'knip' in de Burgemeester Kasteleinweg maakt het fysiek onmogelijk door het dorp te rijden. De knip wordt aangebracht ter plaatse van de Ophelialaan, omdat zo de meest evenwichtige verdeling wordt gerealiseerd van het verkeer over het (lokale) verkeersnetwerk.

Het aanbrengen van de knip alléén is niet genoeg om afname van de verkeersdruk te realiseren. Daarom wordt ook de Noordvork aangelegd. De Noordvork is bedoeld om het verkeer vanuit Nieuw Oosteinde via Greenpark van en naar het centrum te leiden en de linten van de Aalsmeerderweg en de Oosteinderweg te ontlasten. In het structuurplan is het beoogde tracé van de Noordvork aangegeven in de Stommeerpolder.

 

6.4.3 Het Masterplan De tuinen van Aalsmeer

 

De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de herontwikkeling van het bestaande tracé van de N201 zijn door de gemeenteraad van Aalsmeer aanvankelijk vastgelegd in september 2005 in het ambitiedocument de Stedenbouwkundige Visie herontwikkeling huidig tracé N201. Hiermee kan naar mening van de gemeente de beoogde doelstelling van het 'aaneensmeden van de kern Aalsmeer' gekoppeld aan een verbetering van de leefkwaliteit worden waargemaakt. Het Masterplan is een verdere uitwerking en verfijning van deze stedenbouwkundige visie.

 

Het Masterplan is op 14 juni 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In het Masterplan wordt een toekomstbeeld voor over 20 jaar geschetst.

 

Doel van het Masterplan is:

 

Uitgangspunten met betrekking tot verkeer en vervoer zijn:

 

Op deze manier wordt de beoogde doelstelling van het aaneensmeden van de kern Aalsmeer gekoppeld aan een verbetering van de leefkwaliteit waargemaakt.

 

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan omvat deelgebied Stommeerkade uit het Masterplan. Het gaat om de gronden ten westen van de oude spoordijk,

het huidige Spoorlijnpad. Deelgebied Polderzoom uit het Masterplan betreft de gronden ten oosten van de oude spoordijk. Beide deelgebieden zijn in het verdere planvormingsproces samengevoegd om als één gebied ontwikkeld te worden onder de naam Polderzoom. Hoewel de bedoeling was het gebied integraal te herontwikkelen is, gelet op gewijzigde marktomstandigheden, besloten het gebied in delen te ontwikkelen. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook beperkt tot deelgebied Stommeerkade uit het Masterplan.

 

6.4.4 Woonvisie 2011-2020 en Woonagenda 2016 - 2020

 

Op 14 juli 2011 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Aalsmeer 2011-2020 vastgesteld. De woonvisie Aalsmeer verwoordt het woonbeleid van de gemeente voor de periode 2011-2020. Speerpunten zijn: het inspelen op woonwensen, een blijvende zorg voor betaalbaarheid, een voldoende aanbod in de sociale huur, een goede woonruimteverdeling, een goede bereikbaarheid van de koopsector, de beperking van de energielasten, meer kansen voor jongeren/starters op de woningmarkt, een zorgzame gemeente en een ombuiging van kwantiteit naar kwaliteit.

 

Het woonbeleid is vertaald in een woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma sluit aan bij de gewenste aandacht voor betaalbaarheid. Daarnaast wordt er gestreefd naar een grotere variatie van het woonaanbod. De gemeente zet in op variatie op kleine schaal. Dat sluit aan bij de dorpse sfeer en voorkomt het gevoel in een grootschalige nieuwbouwwijk te wonen.

 

Het onderhavige bestemmingsplan is een ontwikkelbestemmingsplan. Dit betekent dat het gebied na vaststelling van het bestemmingsplan er wezenlijk anders uit komt te zien, hetgeen aansluit bij de uitgangspunten van de Woonvisie.

 

Op 28 januari 2016 is de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld. Dit actueel woonbeleid wordt ingezet ter bevordering van doorstroming op de vastgelopen woningmarkt. Dit betekent bouwen in verschillende gidscategorieën. Er wordt ingezet op de realisatie van gemengde wijken met speciale aandacht voor de doelgroepen starters en senioren.

 

6.4.5 Aalsmeers Verkeers- en vervoersplan

 

Aalsmeer zet voor de komende jaren sterk in op uitbreiding van de woningvoorraad en uitbreiding van het werkareaal. Ook vanuit de buurgemeenten worden vergelijkbare initiatieven ontplooid (werkstad A4, bedrijventerreinen Uithoorn en Amstelveen). De omlegging van de N201 en realisatie van een busbaan over het oude tracé van de N201 hebben ruimtelijke consequenties in Aalsmeer. Gevoegd bij de bestaande knelpunten in de verkeersnetwerken levert dit een aantal concrete opgaven op, die bepalend zijn voor het functioneren van het (toekomstige) verkeer- en vervoersysteem in Aalsmeer. Deze opgaven zijn te herleiden tot de thema’s bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Eind 2009 is het Aalsmeers Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Dit plan legt de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals gesteld in de “kadernota verkeer en vervoer” (25 januari 2007) vast en heeft als doel om een evenwichtig infrastructureel netwerk in Aalsmeer te verkrijgen, waardoor functies in Aalsmeer middels verschillende modaliteiten goed bereikbaar zijn, de inrichting van het netwerk veilig is en dat overlast veroorzaakt door verkeer in Aalsmeer leefbaar is en blijft.

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de ‘omgelegde N201’ van cruciaal belang. Het zorgt voor een complete verandering van (doorgaande) verkeersstromen. Veel van de opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur zijn te herleiden tot het dilemma tussen het bereikbaar willen houden van de gemeente, zonder dat er te veel ongewenst verkeer door de kernen rijdt (leefbaarheid).

In het Aalsmeers Verkeer- en Vervoersplan zijn drie doelstellingen vastgelegd:

• Het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerwijzen;

• Zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving;

• Zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.

 

De kern Aalsmeer is voor autoverkeer via drie ‘invalswegen’ bereikbaar. Van daaruit

komt men op de lokale hoofdstructuur van waaruit het verkeer wordt verdeeld over de kern. Op het lokale wegennet wordt het verkeer naar de meest geschikte routes geleid door aanpassing van de vormgeving van wegen (waardoor snelheid en capaciteit worden vergroot of juist verkleind). In het AVVP is een wegencategorisering voor autoverkeer opgenomen. De Burgemeester Kasteleinweg is daarin aangewezen als gebiedsontsluitingsweg (50 km/u). Andere in het AVVP genoemde relevante maatregelen in de omgeving van het plangebied zijn de aanleg van de Nieuwe Aalsmeerderlaan (tussen Burgemeester Kasteleinweg en Ophelialaan-Stommeerkade), de aanleg van een twee-strooks rotonde op de kruising Burgemeester Kasteleinweg-Nieuwe Aalsmeerderlaan, het herinrichten van de Burgemeester Kasteleinweg door voor het wegvak vanaf de tweebaans rotonde tot aan de Aalsmeerderbrug twee rijbanen Aalsmeer uit en één rijbaan Aalsmeer in te realiseren en het wijzigen van het eenrichtingsverkeer van de 1e J.C. Mensinglaan, de 2e J.C. Mensinglaan en de Ophelialaan (tussen Cyclamenstraat en Burgemeester Kasteleinweg) in tweerichtingsverkeer.

In het AVVP is ook gekeken naar routes voor goederenvervoer. Uitgangspunt is dat de werkgebieden en bedrijventerreinen goed toegankelijk moeten zijn voor vrachtverkeer zonder dat er sprake is van overlast in woon- en verblijfsgebieden. De wegen voor goederenvervoer moeten voldoende breed zijn en er geldt in principe een maximum snelheid van 50 km/uur. Nabij het plangebied zijn de Burgemeester Kasteleinweg

(tussen Ringvaart en Nieuwe Aalsmeerderlaan) en de Nieuwe Aalsmeerderlaan aangewezen als hoofdontsluiting goederenvervoer (lokaal).

Het netwerk goederenvervoer sluit aan op het Regionale Kwaliteitsnetwerk Goederenvervoer. De Burgemeester Kasteleinweg is verder aangewezen als route voor busvervoer en is onderdeel van een primaire fietsroute. De route Baanvak-Spoorlaan is eveneens onderdeel van een primaire fietsroute.

 

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

 

 

7.1 Bodem

 

 

Wet bodembescherming

Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dat wel het geval, dan spreken wij van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn worden gesaneerd of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd zodat de verontreiniging geen risico vormt.

 

De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. We spreken dan van een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is.

 

Het loont wel te saneren wanneer er toch al grondwerk plaatsvindt. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient gemeld te worden bij de omgevingsdienst.

 

Procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2012. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium.

 

Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht als er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat.

 

Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken.

 

Is de locatie verdacht, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en zonodig een nader onderzoek conform NTA 5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.

 
Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico's vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties, die zijn gerelateerd aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddel hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer.

 

De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn "Industrie", "Wonen" en "Overig". De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse.

 

De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen "Industrie", "Wonen" en "Overig".

De toepassingskaart geeft aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven de (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.

 
Provinciale milieuverordening

Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet.

 

Relevantie plangebied

Op de bodemkaart is aangegeven dat de bodem in het plangebied bestaat uit veen. De bodemkwaliteitskaarten die voor de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Ouder-Amstel en Uithoorn in het kader van het regionale bodembeheersplan (d.d. juni 2008) zijn opgesteld voor de bovengrond en ondergrond geven een diffuse bodemkwaliteit van een gebied weer. Uit de bodemkwaliteitskaart voor de bovengrond (0 tot 0,5 meter – maaiveld) blijkt dat het plangebied gelegen is in de bodemkwaliteitszones B2 en B3. Op grond hiervan geldt voor het plangebied in het algemeen de verwachting dat de bovengrond licht tot matig verontreinigd is. Uit de kwaliteitskaarten voor de ondergrond (0,5 meter – maaiveld tot 2 meter – maaiveld) blijkt dat het plangebied is gelegen in bodemkwaliteitzones O6 en O12. Op grond daarvan mag worden verwacht dat de ondergrond schoon is. Ten aanzien van het aspect bodem is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan daarmee verzekerd.

 

7.2 Water

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 
Wettelijk kader

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.

 

In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Naast de zorg voor het inzamelen van het water uit de afvalwaterketen, ligt vanaf 2008 vanuit de Waterwet de rol bij de gemeenten om de grondwaterzorgtaak locatiespecifiek in te vullen. Om te bepalen in hoeverre een gemeente invulling geeft aan de zorgtaak, is een basisniveau voor de dienstverlening bepaald. Het basisniveau voorziet in de invulling van de huidige, wettelijke verantwoordelijkheden en het maakt effectief gebruik van de huidige, reeds ontwikkelde praktijk van gemeenten in de omgang met grondwater.

 

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten verplicht een actueel verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) te hebben. Verbreed heeft betrekking op de verbrede zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Naast de gemeentelijke rol binnen de watertaken hebben we ook te maken met het Hoogheemraadschap van Rijnland; zij is primair verantwoordelijk voor de veiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Om dit te borgen dienen ontwikkelingen en veranderingen die direct of indirect gevolgen hebben voor het water te worden getoetst of worden vergund door het waterschap.

 

Stedelijk Waterplan

Om de samenwerking tussen de gemeente en het waterschap te borgen is het Waterplan Aalsmeer opgesteld. Deze heeft betrekking op de periode 2008-2015. In 2011 hebben de gemeente en Rijnland de maatregelen uit het plan opnieuw bekeken en beoordeeld op nut en noodzaak. Hierbij zijn maatregelen bepaald die vóór eind 2015 worden uitgevoerd. Het belangrijkste doel is de samenwerking en afstemming van plannen en ontwikkelingen. Dit heeft geresulteerd in gezamenlijke maatregelen voor het oplossen van knelpunten in het watersysteem, het benutten van kansen voor de Kaderrichtlijn Water, aanpak van blauwalg, baggeren en het verbeteren van de afvalwaterketen.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. De Stommeerkade is een regionale waterkering (boezemkade). Ter bescherming van deze waterkering zijn door Rijnland een kernzone, een beschermingszone en een buitenbeschermingszone vastgesteld. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de waterkerende functie van de Stommeerkade. De beschermingszone van de waterkering betreft 40 meter aan weerszijden van het hart van de weg van de Stommeerkade.

 

Bovendien dient er voldoende water gecompenseerd te worden om te voldoen aan de Keur van Rijnland. Uit de berekening watercompensatie (zie bijlage 1, Watercompensatie Polderzoom) blijkt dat de verharding in de nieuwe situatie afneemt met 161m2 afneemt en de ruimte voor water met 576m2 toeneemt. Daarmee wordt voldaan aan de Keur van Rijnland.

 

7.3 Archeologie

 

Het plangebied maakt deel uit van een poldergebied dat tussen 1650 en 1674 is drooggelegd. Raadpleging van de historische kaarten levert geen aanwijzingen op voor historische bebouwing. Ook onderzoeken die elders in de directe en nabije omgeving zijn verricht, leiden tot de conclusie dat de archeologische verwachting voor het plangebied zeer laag is. Voor nieuwe ontwikkelingen hoeft daarom op voorhand geen rekening gehouden te worden met archeologie.

 

7.4 Geluid

 

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is, geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

 

 

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Het gebied ligt  in de nabijheid van luchthaven Schiphol. Op grond van de Wet geluidhinder dient bij de accumulatie van geluidbronnen tevens het luchtvaartverkeerslawaai te worden betrokken.

 

Relevantie plangebied

Voor de ontwikkeling is door Goudappel Coffeng een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2, Akoestisch onderzoek Polderzoom fase 1, kenmerk ASR063/Kzj/0245.01, 26 mei 2016). Uit dit onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen zijn geprojecteerd binnen de geluidszone van de Burgemeester Kasteleinweg, de Oosteinderweg en de Noordvork. Uit het onderzoek is gebleken dat op verschillende plaatsen er sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. In zo 'n geval dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden onderzocht. Gebleken is dat geluids- reducerende maatregelen niet eenvoudig inpasbaar zijn. Het aanvragen van ontheffing voor een hogere waarde is daarom de meest reële oplossing. In geen geval wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden. Bij het aanvragen van ontheffing voor een hogere waarde wordt rekening gehouden met de eisen ten aanzien van de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit en met de eisen ten aanzien van het gemeentelijk geluidsbeleid. Het bestemmmingsplan is daarmee voor het aspect akoestiek uitvoerbaar.

 

7.5 Luchtkwaliteit

 

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 
Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

De ontwikkeling van voorgestelde woningbouwlocatie is ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen als een categorie die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als NIBM-categorie is aangewezen een woningbouwontwikkeling van maximaal 1500- woningen met één ontsluitingsweg. Met dit bestemmingsplan worden maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt, een luchtkwaliteitonderzoek is daarom niet nodig. Bovendien laat het zogenoemde monitoringstool prognoses zien voor 2015 en 2020, waaruit blijkt dat ter plaatse voldaan wordt aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof.

 

7.6 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Aalsmeer gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 
Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 
Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op de vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 
Relevantie plangebied

Er zijn geen BEVI-inrichtingen in de directe omgeving van de bouwlocatie aanwezig en ook vinden er na het afwaarderen van de Burg. Kasteleinweg slechts incidenteel transporten van gevaarlijke stoffen plaats.

Wel ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van de gastransportleiding W-529-01-KR-006 t/m 015, zie afbeelding hieronder.

 

 

 

 

 

 [image]

Invloedsgebied gasleiding W-529-01-KR-006 t/m 015

 

Ten behoeve van de nieuwbouwplannen 'Tuinen van Aalsmeer' is een risicoberekening opgesteld, zie bijlage 3, Risicoberekening gastransportleiding W-529-01-KR-006 t/m 01. Hieruit blijkt dat de plaatsgebonden risicoberekening voor de beschouwde situatie geen 10-6 per jaar contouren aanwezig zijn. Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat er in zowel de huidige als toekomstige situatie (worst-case) geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Wel neemt het groepsrisico in de toekomstige situatie toe omdat er meer mensen rond de gastransportleiding zullen verblijven. In de huidige situatie bedraagt de overschrijdingswaarde 0,03 en in de toekomstige situatie 0,06. Dit is echter ruim onder de oriëntatiewaarde.

 

 

Luchthavenindelingsbesluit

Met het oog op externe veiligheid is ook de ligging van het plangebied in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit van belang. Op grond van het LIB gelden voor het plangebied met het oog op de vliegveiligheid beperkingen ten aanzien van de hoogte van gebouwen en vogelaantrekkende functies. Aangezien ruimschoots onder de maximaal toegestane bouwhoogtes wordt gebleven en het bestemmingsplan geen vogelaantrekkende functies mogelijk maakt als bedoeld in artikel 2.2.3 LIB zijn er vanwege het LIB geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen. Het aspect externe veiligheid staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

7.7 Flora en fauna

 

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).

 

De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EZ. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.

 
Relevantie plangebied

Ten behoeve van de planontwikkeling zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er in het te ontwikkelen gebied Flora- en Faunawet beschermde soorten zijn vastgesteld. Het plangebied bevat functioneel leefgebied van de rugstreeppad en de kleine modderkruiper. Daarnaast kunnen algemene broedvogels gebruik maken van het plangebied als nestlocatie. Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen, is een ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen (zie bijlage 4, ontheffing Flora en Fauna, FF/75C/2013/0043, geldig tot en met 31 december 2017) voor het verstoren van voortplantings- of van vaste rust- of verblijfplaatsen (artikel 11) van de rugstreeppad en de kleine modderkruiper. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor het aspect flora en fauna is daarmee aangetoond.