direct naar inhoud van Regels
Plan: 1e Wijziging bp Green Park Aalsmeer deelgebieden 9 en 10, Japanlanlaan/Thailandlaan
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.05H-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 1e Wijziging bp Green Park Aalsmeer deelgebieden 9 en 10, Japanlanlaan/Thailandlaan van de gemeente Aalsmeer;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0358.05H-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.6 automatenhal:

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bestemmingsvlak, of in voorkomende gevallen van een bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd met bouwwerken;

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel bedrijfsmatig verlenen van diensten (daaronder niet begrepen aan-huis-verbonden-beroepen, detailhandel, horeca, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportdoeleinden);

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bestaand gebruik of bouwwerk:

een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bijgebouw:

Bijbehorend bouwwerk, zijnde een bij het hoofdgebouw behorend, niet voor bewoning bestemd bouwwerk, welke wat betreft afmetingen en functie ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bijzondere bouwlaag:

Kelder, souterrain en kap.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bruto vloeroppervlakte b.v.o:

de som van de binnen de gevels gelegen vloeroppervlakten van alle bouwlagen alsmede onderbouw en zolder, inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften, toiletten e.d., met uitzondering van (kruip)kelders met een hoogte van minder dan 1.50 meter en technische ruimten op daken;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging, vlak of hellend, van een gebouw;

1.26 dakopbouw:

een toevoeging aan de bouwmassa van een (hoofd)gebouw vanaf het bestaande dakvlak, waarbij gehele of gedeeltelijke verhoging van het oorspronkelijk dakvlak plaatsvindt;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die goederen kopen voor verbruik, gebruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 detailhandel ondergeschikt

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die goederen kopen voor verbruik, gebruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.32 erfafscheiding:

een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk, dan wel beplanting;

1.33 floor space index:

het bruto vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing op een bedrijfskavel, inclusief eventuele bijgebouwen, gedeeld door het oppervlak van het betreffende bedrijfskavel;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.36 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.37 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.38 hoofdgebouw:

één of meerdere gebouwen, welke door hun functie, constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw(en) in een bouwvlak zijn aan te merken, exclusief bijbehorende bouwwerken;

1.39 hoogtescheidingslijn:

een aangegeven lijn welke de grens vormt van een gedeelte van een bebouwingsvlak waar een bepaalde hoogte is toegestaan;

1.40 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.41 kap:

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven en welke uit tenminste twee elkaar snijdende, hellende vlakken bestaat;

1.42 kelder

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig overwegend handmatig vervaardigen, bewerken, herstellen en/of installeren van goederen, alsmede diverse vormen van opslag, van een zodanige aard en omvang, dat daarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is;

1.44 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een bouwwerk zal worden opgericht;

1.45 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde maximum bouwhoogte en goothoogte en/of bebouwingspercentage;

1.46 nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden;

1.47 ondergeschikte gebouwdelen:

ondergeschikte delen van een bedrijfsgebouw, zijnde kantoorruimte(s), entree en dakoverstekken;

1.48 ondergeschikte horeca:

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca is en waarvan de hoofdfunctie aantoonbaar is, zoals een kantine of menza;

1.49 ondergeschikte productieverbonden detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, waarbij de detailhandel uitsluitend betrekking heeft op de verkoop van ter plaatse geproduceerde, voortgebrachte en/of bewerkte goederen en diensten, en daaraan onlosmakelijk verbonden goederen en diensten;

1.50 overige bedrijven:

bedrijven, niet zijnde sierteeltgerelateerde bedrijven zoals bedoeld in 1.57;

1.51 peil:
  • a. Voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk, waarvan de gevel direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die gevel;
  • b. Voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk in het talud van de dijk, waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen: de hoogte van het bestaande aansluitende, afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de dijk of weg gekeerde gevel, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;
  • c. Indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel een ander plaatselijk aan te houden oppervlaktewaterpeil.
1.52 platte afdekking:

een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw;

1.53 prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;

1.54 reclame-object:

bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uiting(en);

1.55 reclame-uiting:

een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener etcetera;

1.56 seksinrichting

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;

1.57 sierteeltgerelateerde bedrijven:

sierteeltgerelateerde transportbedrijven zoals bedoeld in 1.59, sierteeltgroothandel zoals bedoeld in 1.60 en sierteeltverwerkende bedrijven zoals bedoeld in 1.61;

1.58 sierteeltgerelateerde kantoren:

zelfstandige kantoren die hoofdzakelijk activiteiten met betrekking tot sierteeltproducten en/of aan sierteelt verwante producten uitoefenen;

1.59 sierteeltgerelateerde transportbedrijven:

bedrijven die zich (hoofdzakelijk) toeleggen op het distribueren en transporteren van sierteeltproducten en/of aan sierteelt verwante producten (zoals verpakkingsartikelen, bloemisterijartikelen, woondecoratieartikelen, souvenirartikelen, cadeauartikelen en vergelijkbare artikelen), met inbegrip van de bij de sierteeltgerelateerde transportbedrijven behorende kantoren, niet zijnde zelfstandige kantoren;

1.60 sierteeltgroothandel:

groothandel die gespecialiseerd is in sierteelproducten en/of aan sierteelt verwante producten (zoals verpakkingsartikelen, bloemisterijartikelen, woondecoratieartikelen, tuindecoratieartikelen, souvenirartikelen, cadeauartikelen en vergelijkbare artikelen), met inbegrip van de bij de sierteeltgroothandel behorende showrooms en kantoren, niet zijnde zelfstandige kantoren;

1.61 sierteeltverwerkende bedrijven:

bedrijven die zijn gericht op het bewerken en verwerken van sierteeltproducten;

1.62 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 2,0 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.63 talud

het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk;

1.64 voorgevel:

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.65 voorgevelrooilijn:

dit is de denkbeeldige lijn langs de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw die naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

1.66 waterberging:

de tijdelijke opslag van een overmaat aan (oppervlakte) water in (oppervlakte) watersystemen. Waterberging kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  • 1. natuurlijke overstroming (water dat buiten de beekbedding treedt zonder dat hier speciale voorzieningen zijn aangelegd);
  • 2. gestuurde overstroming (retentie) (water dat buiten de beekbedding treedt en waarvoor voorzieningen zijn aangebracht zodat dit met vooraf bepaalde frequentie wordt toegepast in gebieden die hiervoor zijn ingericht);
  • 3. noodoverloopgebieden (gebieden die met een zeer lage frequentie worden ingezet in geval van noodsituaties);
1.67 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen (sloten), kunstwerken, bruggen, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

1.68 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

1.69 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.70 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.71 zijdelingse perceelgrens

de gezamenlijke bouwgrens van twee of meer aan elkaar grenzende bouwvlakken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

door vanaf het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk tot aan de zijdelingse perceelgrens te meten;

2.2 Bebouwingspercentage

De som van de bebouwde oppervlakten binnen een bestemmingsvlak, of in voorkomende gevallen binnen een bouwvlak, gedeeld door éénhonderdste van de oppervlakte van dat bestemmingsvlak, of in voorkomende gevallen van dat bouwvlak.

2.3 Bouwdiepte van een gebouw

Vanaf het hart van de voorgevel tot het hart van de achtergevel van het desbetreffende hoofdgebouw.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Bouwvlak

stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, worden niet tot het bouwvlak gerekend indien de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;

2.6 Breedte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren van het hoofdgebouw, gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan.

2.7 Bruto vloeroppervlak:

De som van het product van de afstand tussen de gevelvlakken en de afstand hart op hart van de bouwmuren per bouwlaag, waarbij balkons, loggia's, erkers en galerijen niet worden meegeteld bij het bepalen van het bruto vloeroppervlak.

2.8 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sierteeltgerelateerde bedrijven zoals bedoeld in 1.57 en voorkomend in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1;
  • b. overige bedrijven zoals bedoeld in 1.50 en voorkomend in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1;
  • c. laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verkeersareaal ten behoeve van de in sub a t/m b genoemde functies;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. groenvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming en indien wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in lid 3.4.3.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen ondergeschikte gebouwdelen ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergeschikte gebouwdelen' buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. maximaal 30% van het aanduidingsvlak mag worden bebouwd ten behoeve
    van ondergeschikte gebouwdelen;
    2. de maximum bouwhoogte van de ondergeschikte gebouwdelen 15 meter
    bedraagt;
    3. de ondergeschikte gebouwdelen op minimaal 0,3 meter van de openbare
    weg zijn gelegen, voor zover het deel van de openbare weg evenwijdig aan
    de Machineweg is gelegen;
  • d. in het geval een bouwgrens tevens is aangeduid als een figuur 'gevellijn' is het bouwen van gebouwen in het bouwvlak uitsluitend toegestaan indien de voorgevel van een hoofdgebouw in de aangegeven verplichte gevellijn wordt gerealiseerd;
  • e. laad- en losvoorzieningen dienen minimaal 20 meter achter de eventueel met een figuur aangegeven gevellijn te worden gerealiseerd;
  • f. per bouwvlak geldt een minimum bebouwingspercentage van 50% en een maximum bebouwingspercentage van 70%;
  • g. per bouwvlak geldt een maximum floor space index van 1,5;
  • h. binnen de bestemming geldt een gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak van 136.750 m²;
  • i. ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen geldt het bepaalde zoals met de maatvoeringaanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven, met inachtneming van het bepaalde onder j en k;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder i mag de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent" worden overschreden, met dien verstande dat:

1. de maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding - hoogteaccent" 22 meter bedraagt;
2. de overschrijding van de maximum bouwhoogte voor maximaal 30% van het
dakvlak van het hoofdgebouw in het betreffende bouwvlak is toegestaan ;

  • k. in afwijking van het bepaalde onder i bedraagt de bouwhoogte van solitaire nutsvoorzieningen niet meer dan 6 meter;
  • l. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  • m. de afstand van gebouwen tot een bouwgrens bedraagt minimaal 0,3 meter indien een bouwgrens samenvalt met een bestemmingsgrens.

3.2.3 Bijzondere bouwlagen

Voor het bouwen van bijzondere bouwlagen gelden, naast het bepaalde in lid 3.2.2 de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op het realiseren van kelders en/of souterrains dieper dan 1,00 meter onder peil;
  • b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien:
    1. uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse een lage
    archeologische verwachting geldt;
    2. er in dit onderzoek wordt geconcludeerd dat geen nader archeologisch
    onderzoek nodig is;
    3. het betreffende bureauonderzoek verricht of akkoord bevonden is door een
    archeologisch deskundige van de gemeente Aalsmeer of een daarvoor in de
    plaats gestelde deskundige;
  • c. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende bepalingen worden verbonden:

1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor
archeologische waarden in de bodem worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg, die voldoet aan door het college van Burgemeester en
Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. ten aanzien van de bouwhoogte van vlaggenmasten geldt een maximum bouwhoogte van 8 meter;
  • b. ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.

3.3 Nadere eisen

Het college van Burgemeester en Wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen, laad- en losvoorzieningen en/of erfafscheidingen, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om (vracht)wagens op eigen terrein te kunnen laten keren;
  • b. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • c. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • d. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verbod inzake plaatsing roerende zaken

Als verboden gebruik in artikel Artikel 9 van deze regels wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid 3.1 genoemde gronden als opslag-, stort- of bergplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden dan wel puin en/of afvalstoffen die verband houden met de verwerkelijking van de bestemming.

3.4.2 Maximum percentages

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 geldt dat maximaal 50% van de gronden mag worden gebruikt voor overige bedrijven zoals bedoeld in 1.50

3.4.3 Parkeernormen

Voor de in lid 3.1 genoemde bedrijven en kantoren gelden de volgende minimum parkeernormen:

  minimaal   per  
Arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven   0,6   100 m2 bvo  
(Bijvoorbeeld loods, opslag, groothandel, transportbedrijf, bloemverwerkende bedrijven)  
Arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven   1,7   100 m2 bvo  
(Bijvoorbeeld: industrie, garagebedrijf, laboratorium, innovators, werkplaats, bedrijfsunits).
*) met dien verstande dat voor bedrijfsunits met een bruto vloeroppervlak van minder dan 150 m² een parkeernorm geldt van 2 parkeerplaatsen per unit.  
Arbeidsextensieve/bezoekersintensieve bedrijven   1,2   100 m2 bvo  
(Bijvoorbeeld: showroom (vrij toegankelijk), cash and carry).  
Showroom (business to business/op afspraak)   0,5   100 m2 bvo  
Kantoren (zonder baliefunctie)   1,5   100 m2 bvo  
Kantoren (met baliefunctie)   2,8   100 m2 bvo  

3.4.4 Parkeerterreinen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.4.3 mag een parkeerterrein niet meer dan 35 parkeerplaatsen bevatten, met dien verstande dat meerdere parkeerterreinen per bouwvlak zijn toegestaan.

3.4.5 In- en uitritten

Per bouwvlak zijn maximaal twee in-/uitritten toegestaan, waarbij de onderlinge afstand tussen de in- en uitritten op een bouwvlak minimaal 20 meter bedraagt en de afstand van een in- en uitrit tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 6 meter bedraagt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Productiegebonden detailhandel

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 3.1 gegeven gebruiksregels een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik ten behoeve van ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met dien verstande dat:

  • 1. de ondergeschikte productiegebonden detailhandel maximaal 25% bedraagt van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw waarin de hoofdfunctie is gevestigd, met een maximum van 200 m²;
  • 2. afrekenpunt, etalages, vitrines, uitstallingen, showroom en reclame-uitingen gericht op de verkoop aan de eindgebruiker zich uitsluitend binnen het voor bezoekers toegankelijke deel van het bedrijfspand dat bedoeld is voor de verkoop van productiegebonden detailhandelsartikelen bevinden, waarbij het betreffende deel van het bedrijfspand is afgebakend door zichtbare begrenzingen, tenzij het bedrijfsmatige opslag of stalling van deze zaken betreft;
  • 3. er minimaal 3 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte productiegebonden detailhandel worden gerealiseerd.

3.5.2 Milieucategorieën

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 3.1 gegeven gebruiksregels een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1, met dien verstande dat alleen het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf kan worden toegestaan dat:

  • 1. niet in Bijlage 1 voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • 2. in Bijlage 1 voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • 3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing van het bedrijf in Bijlage 1 valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de betreffende uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën meer milieuhinder veroorzaakt.

3.5.3 Maximum percentages

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 3.4.2 aangegeven maximum percentages een omgevingsvergunning te verlenen, met dien verstande dat binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2' gezamenlijk niet meer dan 40% van de gronden mag worden gebruikt voor overige bedrijven zoals bedoeld in 1.50.

3.5.4 Parkeernormen

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 3.4.3 aangegeven parkeernormen een omgevingsvergunning te verlenen indien uit onderzoek blijkt dat op andere adequate wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

3.5.5 Parkeerterreinen

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om in afwijking van de in lid 3.4.4 aangegeven maximale grootte van parkeerterreinen een omgevingsvergunning te verlenen indien een parkeerterrein groter dan 35 parkeerplaatsen leidt tot een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.

3.5.6 In- en uitritten

Het college van Burgemeester en Wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.5 voor het realiseren van meer dan twee in- en uitritten per bouwvlak, mits:

  • 1. dit aantoonbaar bedrijfsmatig noodzakelijk is;
  • 2. voldaan wordt aan de in lid 3.4.5 genoemde minimum afstandsmaten;
  • 3. de situering van de in- en uitritten niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Parkeren

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen met dien verstande dat de in lid 3.4.3 genoemde parkeernormen aangevuld dan wel aangepast kunnen worden indien een specifieke bedrijfsfunctie niet voorkomt in lid 3.4.3.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Algemene regels ten aanzien van toegestane overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  • a. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  • b. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • c. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 6 Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.1 nr. 4

6.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4 gelden beperkingen voor bebouwing en gebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4 gelden de volgende regels:

op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.1 nr.4' zijn geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol" (Stb. 2002, nr. 591);

6.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

6.3 Gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4 gelden de volgende regels:

van bestaand gebruik is sprake indien op de datum van de inwerkingtreding van het LIB op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor de datum van inwerkingtreding van het LIB een omgevingsvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.

6.3.1 Afwijken van gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Artikel 7 Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2

7.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2 gelden beperkingen van bouwhoogten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2 gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2' mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan is aangegeven met hoogtelijnen met de daarbij behorende hellende vlakken, zoals aangegeven op Bijlage 2. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.2 lid 1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol";
  • b. In afwijking van het eerste lid is een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat hoger is dan de desbetreffende maximale waarde toegestaan indien:
    • 1. het bouwwerk, geen gebouw zijnde opgericht of geplaatst is overeenkomstig een bouwvergunning of een omgevingsvergunning of voor het bouwwerk een dergelijke vergunning is verleend en;
    • 2. de vergunning is verleend voor de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003);
  • c. de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde wordt gemeten in relatie tot de referentiehoogte van de luchthaven Schiphol, zijnde -4.00 meter NAP.

7.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Artikel 8 Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.3

8.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' zoals aangegeven op Bijlage 3, gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

8.2 Specifieke gebruiksregels

Op deze gronden is een grondgebruik of een functie binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • a. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  • b. viskwekerijen met extramurale bassins;
  • c. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • d. natuurreservaten en vogelreservaten;
  • e. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare;

tenzij en voor zover dit gebruik of deze bestemming rechtmatig is op de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003).

8.2.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

9.2 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik als bedoeld in 9.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  • a. inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  • b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • d. het opslaan en verwerken van extramurale afvalstoffen met opslag of verwerking;
  • e. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- respectievelijk straatprostitutie en prostitutiebedrijven;
  • f. het gebruik van gronden en bebouwing als parkeergelegenheid voor reizigers die vliegen vanaf Schiphol.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor:

  • a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van ten hoogste 5,5 meter en een bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 55 m²;
  • b. bouwwerken die geen gebouwen zijn, en die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers, bruggen, en loopplanken;
  • c. afwijkingen van deze regels voor gedenktekens, beeldende kunstwerken, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, riool-overstortkelders, informatie- en reclameborden, en plastieken, vrijstaande muren;
  • d. overschrijding van de maximale bouwhoogte met ten hoogste 1 meter;
  • e. overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder d., voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met ten hoogste 3 meter;
  • f. overschrijding van de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 meter voor balkons, en met ten hoogste 2 meter voor bordessen, dakoverstekken, overstekende verdiepingen, galerijen, luifels, gevelversieringen, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen;
  • g. overschrijding van bebouwingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch beter verantwoorde realisering van bestemmingen of van bouwwerken, dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 meter bedragen;
  • a. geringe afwijkingen ten opzichte van de in het plan genoemde afstandsmaten, dieptematen, breedtematen, hoogtes en oppervlaktes, mits:

1. de afwijking niet meer dan 10% bedraagt;

2. de afwijking niet leidt tot een onevenredige beperking van het doorzicht
vanaf de weg naar de gronden achter woonpercelen.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere wetgeving

Waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken

Het college van Burgemeester en Wethouders kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 1e Wijziging bp Green Park Aalsmeer deelgebieden 9 en 10, Japanlanlaan/Thailandlaan