Bestemmingsplan Woonarken - Oosteinderweg 319
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.04B-GU01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 3 Planologische Inventarisatie
HOOFDSTUK 4 Juridische inventarisatie
HOOFDSTUK 5 Beleidskaders en regelgeving
HOOFDSTUK 7 Keuze van bestemmingen
HOOFDSTUK 8 Maatschappelijke betrokkenheid
HOOFDSTUK 10 Plantechnische vormgeving
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Uiterweg 419 is jachthaven “De Blauwe Beugel” gevestigd. Deze jachthaven is onlangs door de voormalige eigenaar verkocht. De nieuwe eigenaar heeft plannen om de jachthaven ingrijpend te veranderen en hier een modern recreatief complex tot ontwikkeling te brengen. In het nieuwe bedrijfsconcept passen arken voor permanente bewoning niet. Er wordt daarom gezocht naar oplossingen elders in de gemeente.
Zodoende bestaat het voornemen om de bestaande ligplaatsen aan de Uiterweg 419 ws 1 en ws 2 te verplaatsen naar een voormalig agrarisch perceel aan de Oosteinderweg 319.
De eigenaar heeft hiertoe op 2 november 2015 een verzoek om bestemmingswijziging ingediend. De beoogde ligplaatsen zijn binnen de vigerende planologische regeling niet mogelijk.
Figuur 1: luchtfoto omgeving planlocatie
1.2 Aard en doel
Een bestemmingsplan kent zowel een juridische als een beleidsmatige doelstelling. Het juridische doel van het onderhavige bestemmingsplan is twee nieuwe ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning mogelijk te maken. Het beleidsmatige doel is tegelijkertijd een actueel kader te bieden voor het beheer van de nieuwe ligplaatsen, in overeenstemming met het woonarkenbeleid van de gemeente als neergelegd in het bestemmingsplan “Woonarken”.
1.3 Vigerende juridisch-planologische regeling
Op de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan Oosteinderweg e.o. 2005 van toepassing. Dit bestemmingsplan beslaat het gebied van de Oosteinderweg tot de mr. Jac. Takkade en is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 september 2006.
Het vastgestelde bestemmingsplan is op 15 mei 2007 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Op grond van artikel 11 van dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden een bestemming 'Agrarische Doeleinden'.
1.4 Leeswijzer
Deze plantoelichting bevat de verantwoording van dit bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de planologische en juridische status quo van het gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de in het gebied aangetroffen ruimtelijke waarden en functies. Hoofdstuk 4 beschrijft het vigerende planologische regime. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de voor het gebied relevante wet- en regelgeving van de hogere overheden. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid van de gemeente worden toegelicht in hoofdstuk 6. Hoe de planvisie is vertaald in de keuze van bestemmingen wordt uiteengezet in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 doet verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. De motivering van de verschillende aspecten van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 bevat tot slot een toelichting op de plantechnische vormgeving.
HOOFDSTUK 2 Het plangebied
2.1 Ligging en begrenzing
De bestaande ligplaatsen worden zoals hiervoor is aangegeven verplaatst naar een voormalig agrarisch perceel aan de Oosteinderweg 319.
Figuur 1: situering van het plangebied in zijn omgeving
2.2 Typering van het plangebied
De projectlocatie is momenteel in gebruik als akkerland en toegankelijk via de Oosteinderweg 319. De Oosteinderweg ligt ten zuiden van de locatie. In de overige windrichtingen wordt de locatie begrensd door sloten. Op het perceel bevindt zich geen bebouwing.
2.3 Stedenbouwkundige en architectonische structuur
De Oosteinderweg is één van de beeldbepalende, historische linten van de gemeente. De ruimtelijke opbouw van dit lint kenmerkt zich door een geleidelijke overgang van intensief naar extensief gebruik. De projectlocatie bevindt zich midden in het overgangsgebied tussen de meer intensieve bedrijfsbebouwing achter de lintbebouwing en de onbebouwde gebieden daarachter.
HOOFDSTUK 3 Planologische Inventarisatie
Dit hoofdstuk beschrijft de planologische status quo van het gebied met als doel op voorhand een inventarisatie te maken van de ruimtelijke relevante feiten en omstandigheden die van belang geacht kunnen worden voor de planontwikkeling. Het gaat dan om een beschrijving van de aanwezige waarden, eventuele milieuhygiënische belemmeringen en occupatiepatronen.
3.1 Grondgebonden waarden
Voor zover ruimtelijke kwaliteit samenhangt met eventuele grondgebonden waarden, gaat het om landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische aspecten.
3.1.1 Landschap en natuur
In het plangebied zelf bevinden zich geen natuurgebieden die op grond van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 voor gebiedsbescherming in aanmerking komen. Wel hebben de Bovenlanden - waarbinnen het project gelegen is - als geheel een hoge natuurwaarde, worden delen er van gerekend tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) en loopt de ecologische verbindingszone over de Haarlemmerringvaart. Er moet daarom bij de planvorming aandacht worden besteed aan de mogelijke effecten op het natuurnetwerk en de ecologische verbindingszone.
3.1.2 Cultuurhistorie
De informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. Er bevinden zich in de nabijheid van dit gebied volgens deze kaart geen waardevolle cultuurhistorische objecten en structuren. Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het Groene Hart en binnen de Stelling van Amsterdam. Beide gebieden genieten bijzondere bescherming als te behouden karakteristiek landschap.
3.1.3 Archeologie
De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld, waarin het gemeentelijke archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Het plangebied behoort tot het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt.
3.1.4 Water
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Uit de legger van het Hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied geen waterkeringen omvat die bescherming behoeven. Er zijn geen waterwingebieden in het plangebied gelegen.
3.2 Milieuhygienische belemmeringen
3.2.1 Waterkwaliteit
Het plangebied staat in verbinding met de Westeinderplassen, op de legger van de waterbeheerder aangegeven als primair en overig oppervlaktewater. Er zijn geen gegevens bekend over de kwaliteit van het oppervlaktewater.
3.2.2 Bodemkwaliteit
De bodem in het plangebied bestaat uit veen. Het gebied van de Bovenlanden, waarvan de projectlocatie deel uitmaakt, is aangegeven als baggerverspreidingsgebied. Uit de kaarten voor de ondergrond en de diepe ondergrond blijkt voor het gebied een diffuse bodemkwaliteit. Er kan op voorhand geen uitspraak worden gedaan over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
3.2.3 Luchtkwaliteit
In 2008 is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit van de gemeente Aalsmeer. Uit dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijding van de normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel, maar geeft voldoende basis voor de stelling dat op voorhand geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn. Deze verwachting wordt ondersteund door raadpleging van de NSL-Monitoringstool.
3.2.4 Geluidkwaliteit
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Wel is plangebied gelegen binnen de geluidzone van de Oosteinderweg. Ook dient rekening gehouden te worden met het industrielawaai van industrieterrein Schiphol-Oost. Het plangebied is daarnaast gelegen in zone 4 van het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarvoor vanwege de geluidbelasting een verbod geldt op nieuwe gevoelige functies. Het akoestisch leefklimaat behoeft derhalve een nadere beschouwing bij deze planontwikkeling.
3.2.5 Milieuzonering
In en nabij het plangebied bevindt zich, naast het reeds genoemde gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost, een groothandel aan de Oosteinderweg 303. Aan de andere zijde van het perceel staan kassen. Met deze aspecten dient bij een planontwikkeling rekening te worden gehouden.
3.2.6 Externe veiligheid
In het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen invloed verwacht mag worden op de externe veiligheid in het gebied. Het plangebied ligt ook niet binnen de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg. Wel gelden er met het oog op de vliegveiligheid ingevolge het Luchthavenindelingbesluit Schiphol beperkingen ten aanzien van de hoogtes van nieuwe bebouwing en de mogelijkheid van vogelaantrekkende functies.
3.3 Ruimtelijke functies
In het plangebied kunnen de volgende functies dan wel groepen van functies worden onderscheiden.
3.3.1 Infrastructurele voorzieningen
In het plangebied bevinden zich geen infrastructurele voorzieningen.
3.3.2 Watergangen
Het plangebied is omgeven door watergangen die deel uitmaken van de fijnmazige waterstructuur nabij de Ringvaart en de Oosteinderpoel. Binnen het plangebied zelf bevinden zich geen watergangen.
3.3.3 Groenvoorzieningen
Binnen het plangebied bevinden zich geen groenvoorzieningen.
3.3.4 Bedrijvigheid
Binnen het plangebied bevindt zich geen bedrijvigheid.
3.3.5 Wonen
Binnen het plangebied bevinden zich geen woonfuncties.
3.3.6 Maatschappelijke functies
Binnen het plangebied bevinden zich geen maatschappelijke voorzieningen.
3.3.7 Commerciele functies
Binnen het plangebied bevinden zich geen commerciële functies.
HOOFDSTUK 4 Juridische inventarisatie
4.1 Planologische besluiten
Het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.' is op 21 september 2006 vastgesteld en op 15 mei 2007 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Binnen de bestemming 'Agarische Doeleinden' waren ook ligplaatsen voor de permanente bewoning van woonschepen toegestaan. De provincie was echter van mening dat de bepalingen over woonarken in strijd waren met het Luchthavenindelingbesluit en heeft aan al deze bepalingen goedkeuring onthouden. De beoogde ligplaatsen zijn dan ook binnen de vigerende regeling niet mogelijk.
Figuur 2: uitsnede plankaart bestemmingsplan “Oosteinderweg e.o. 2005 met projectlocatie”
4.2 Afwijkende functies
Sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Oosteinderweg e.o. 2005 " zijn voor de projectlocatie geen afwijkingsbesluiten genomen.
4.3 Strijdige functies
Er zijn binnen het plangebied geen met het voorheen geldende bestemmingsplan strijdige functies geconstateerd.
HOOFDSTUK 5 Beleidskaders en regelgeving
5.1 Ruimtelijk Beleid
5.1.1 Beleid van het Rijk
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Rijksvaarwegen;
Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
Kustfundament;
Grote rivieren;
Waddenzee en waddengebied;
Defensie;
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
Elektriciteitsvoorziening;
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
Ecologische hoofdstructuur;
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het onderhavige plan ziet op een verplaatsing over een in dit verband relatief korte afstand van bestaande rechten en functies. Omdat in samenhang met deze planontwikkeling de bestaande rechten op de oorspronkelijke locatie van de ligplaatsen worden geschrapt, worden er per saldo geen nieuwe functies toegevoegd en is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijkerwijze nadelige effecten heeft voor de rijksbelangen.
5.1.2 Beleid van de provincie Noord-Holland
De provincie heeft op 21 juni 2010 de "Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgt een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De actuele provinciale ruimtelijke verordening is vastgesteld op 28 september 2015.
Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en de provinciale ruimtelijke verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als "Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied". Voor dit gebied dient het ruimtelijke beleid gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus.
In de provinciale verordening is echter onder artikel 9, dat handelt over de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied, opgenomen dat als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Gegeven de voorheen geldende agrarische bestemming van het plangebied, betekent dit dat het plangebied moet worden aangemerkt als landelijk gebied.
Ingevolge artikel 13, eerste lid van de provinciale verordening geldt een verbod op nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. In afwijking van het verbod kan op grond van artikel 13, tweede lid, een bestemmingsplan in woningbouw voorzien indien deze:
in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma's;
in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied;
het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.
Ingevolge artikel 15 dient bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied te worden voldaan aan de uitgangspunten als vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, ten aanzien van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden, de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd, de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis, de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten.
Het onderhavige plan beoogt de verplaatsing van bestaande ligplaatsen op een ander perceel mogelijk te maken. Ligplaatsen voor woonschepen worden niet aangemerkt als nieuwe verstedelijking. In dit geval gaat het bovendien om de verplaatsing van twee bestaande ligplaatsen en is dus geen sprake van het toevoegen van nieuwe functies. Om te waarborgen dat het aantal ligplaatsen in zijn totaliteit niet toeneemt worden de oorspronkelijke ligplaatsen door middel van een gelijktijdige herziening van het bestemmingsplan ter plaatse geschrapt. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.
5.1.3 Intergemeentelijk ruimtelijk beleid
De gemeente heeft op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen geen regeling gesloten.
5.1.4 Ruimtelijk beleid van de regio
De gemeente Aalsmeer maakt onderdeel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet Gemeenschappelijke regelingen. De gemeente neemt deel in de Stadsregio Amsterdam.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van 16 gemeenten in de regio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam werkt aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de ruimtelijke ontwikkeling van het gezamenlijke grondgebied. De beleidsvelden waarop de samenwerking zich richt zijn onder andere gericht op de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, maar ook op economische zaken, wonen en jeugdzorg. Het meerjarenbeleid op deze beleidsterreinen is vastgelegd in de Regionale Agenda.
Het regionaal structuurplan Metropoolregio Amsterdam vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Hoofddoelstellingen zijn inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren, het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen, en het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.
De onderhavige ontwikkeling doorkruist deze doelstellingen niet, nu het om een verplaatsing van bestaande functies gaat binnen dezelfde gemeente.
5.2 Sectoren van overheidsbeleid
5.2.1 Milieu
In de kabinetsnota Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit 2001 (NMP) wordt het milieubeleid uiteengezet. De doelstelling van het NMP4 is een transformatie tot stand te brengen tot een duurzame samenleving.
In het NMP4 wordt geconstateerd dat in een aantal opzichten nog niet kan worden voldaan aan de basisvereisten voor een goede milieukwaliteit. Vooral het stedelijke gebied behoeft nog aandacht. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Er zijn gezondheidsrisico's als gevolg van luchtvervuiling, geluidhinder, of als gevolg van een hoge kans dat zich een calamiteit voordoet. Om de milieukwaliteit van de stedelijke omgeving te vergroten moeten geluidhinder en lucht-, bodem- en grondwaterverontreiniging worden aangepakt.
De beoogde ontwikkeling houdt slechts een verplaatsing van bestaande functies in en leidt in die zin niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving.
5.2.2 Wonen
In de nota Mensen, Wonen en Wensen heeft het kabinet in november 2000 haar visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid, omdat uit onderzoek is gebleken, dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. Kwaliteit en de keuzevrijheid dienen centraal te staan.
De vijf kernopgaven van het beleid zijn:
Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving;
Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
Bevorderen van wonen en zorg op maat;
Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
Tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Ten aanzien van het bevorderen van wonen en zorg op maat wordt opgemerkt, dat de keuzevrijheid verder vergroot wordt door het verbeteren en vergroten van het aanbod van woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden. Dit aanbod dreigt in de nabije toekomst af te nemen door de herstructurering van de naoorlogse wijken. Om dit op te vangen, wil het kabinet met gemeenten, provincies en woningcorporaties concrete afspraken maken over de aantallen te bouwen levensloopbestendige en toegankelijke woningen en over de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit is nodig om de stad weer aantrekkelijk te maken om in te wonen. Het kabinet heeft een visie op de totale bouwopgave, die nodig is om de gewenste woonkwaliteit in de steden tot stand te brengen. Daarbij gaat het vooral om een transformatie-opgave, waarbij de stedelijke buiten-centrum milieus worden getransformeerd in centrum-stedelijke milieus en/of groen-stedelijke milieus.
Het rijk hecht groot belang aan de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen in de wijk. Gemeenten moeten daarop nadrukkelijk letten bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Een concentratie van voorzieningen als kinderopvang, scholen, gezondheidscentra en welzijnsvoorzieningen biedt zowel zorgbehoevenden als hun verzorgers uitkomst. Dat geldt ook voor ouders die werk en de zorgtaak voor hun kinderen willen combineren.
De regionale woonvisie (zoals vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Hiervoor geldt, dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de visie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt. Het beleid richt zich op kwantiteit, kwaliteit, beschikbaarheid en openheid.
Het woonbeleid richt zich niet op ligplaatsen voor woonschepen. Het onderhavige bestemmingsplan doorkruist de doelstellingen dan ook niet en kan min of meer met het beleid in overeenstemming worden geacht nu met de verplaatsing mede beoogd wordt de bestaande, verouderde arken af te voeren en op de nieuwe locatie te vervangen.
5.2.3 Water
5.2.3.1 Nationaal Waterplan
Het nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's over de waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 2 december 2009 in werking is getreden. In het plan worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschreven. Voor zover het de ruimtelijke aspecten van het beleid betreft, heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Belangrijke onderdelen van het waterplan zijn doelstellingen op het gebied van waterveiligheid, beleid voor het IJsselmeergebied, Noordzeebeleid en Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het Ijsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt er naar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo tenminste gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.
5.2.3.2 Beleid van de waterbeheerder
De waterbeheertaken in het plangebied worden uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het beleid van de waterbeheerder en de bijbehorende ambities worden neergelegd in zogenaamde waterbeheerplannen. Voor de periode 2010-2015 wordt het accent meer dan voorheen op uitvoering gelegd. De drie hoofddoelstellingen van het beleid voor deze periode zijn bescherming tegen overstromingen, het zorg dragen voor voldoende water en het garanderen van gezond water. Wat betreft bescherming en veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het er om het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstbestendig wordt gemaakt met het oog op de klimaatverandering.
5.2.3.3 Keur Rijnland 2009
Het belangrijkste instrument om de taken als waterbeheerder uit te voeren is de zogenaamde keur. De keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels over:
waterkeringen, waaronder duinen, dijken en kaden;
watergangen, waaronder kanalen, rivieren, sloten en beken;
andere waterstaatswerken, (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
de bodem van kwelgevoelige gebieden;
onttrekken en lozen van grondwater, en
het aanbrengen van verhard oppervlak.
De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Door middel van een watervergunning kan van dit verbod een ontheffing worden verkregen De keur stelt zo de waterbeheerder in staat om door middel van vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
De keur en de beleidsregels zijn per 1 juli 2015 geheel herzien. De keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In het bestemmingsplan is de regelgeving van de Keur doorvertaald.
5.2.4 Verkeer en vervoer
Het beleid op het terrein van verkeer en vervoer is voor de gehele regio vastgelegd in het Regionaal Verkeer- en vervoerplan Regionaal Orgaan Amsterdam (RVVP). Dit plan is op 14 december 2004 door de regiodeelraad van de Stadsregio vastgesteld. Alle regiogemeenten hebben zich hieraan gecommitteerd. In het RVVP zijn voor elk type vervoer netwerken vastgesteld, waarbij de volgende ambities zijn overeengekomen:
stimulering fietsbezit en fietsgebruik: complementeren fietsnetwerk, aanleg stallingsvoorzieningen, stimuleringsmaatregelen en verbeteren van de ketenmobiliteit fiets en openbaar vervoer;
autonetwerk: het snel aanleggen van de wegen waarvoor reeds middelen zij gereserveerd (zoals de verlegging van de N201) en het treffen van benuttingsmaatregelen, zoals wegverbredingen en verkeersmanagement;
openbaar vervoer: uitbreiden van het netwerk en verbeteren van de exploitatie, vergroten van de capaciteit en verbetering van de doorstroming, concessieverlening.
Het RVVP is bepalend voor de financiering van onderdelen van het netwerk. Voor Aalsmeer in het bijzonder zijn in het RVVP van belang de omlegging van de N201, de regionale fietsroutes door Aalsmeer en het netwerk voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) in Aalsmeer. De ambities voor het hoogwaardig openbaar vervoer zijn neergelegd in de op 24 juni 2008 door de Regioraad vastgestelde OV-Visie 2010-2030. Op grond hiervan wordt in de komende twee decennia het regionaal openbaar vervoer verbeterd en uitgebreid. Doelstelling daarbij is dat het gezamenlijke spitsaandeel van fiets en openbaar vervoer in hoogstedelijk gebied groeit naar 70%, in grote kernen naar 50% en in kleinere kernen naar 30%.
De belangrijkste herkomsten en bestemmingen in de stadsregio dienen hoogfrequent met elkaar verbonden te zijn, met hooguit één overstap op een hoogwaardig knooppunt. Het netwerk bestaat uit verschillende samenhangende lagen: naast het nationale en internationale vervoer met intercity's en hogesnelheidslijnen zijn er regionaal twee lagen. Ten eerste is dat een combinatie van de regionale trein en de stadsgewestelijke metro. Ten tweede gaat het om hoogwaardige vormen van tram en bus. Deze kenmerken zich door een hoge frequentie, snelheid (onder meer door middel van vrije banen en voorrang op kruisingen) en betrouwbaarheid.
De onderhavige planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de gewenste verkeersstructuur in de regio.
HOOFDSTUK 6 Planvisie
6.1 Beleid van de gemeente
6.1.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.
De gemeente Aalsmeer heeft voor de “Gebiedsvisie Aalsmeer 2020” een uitvoeringsparagraaf en een uitvoeringsagenda opgesteld. Deze uitvoeringsparagraaf en uitvoeringsagenda geven een integraal overzicht van alle uitgewerkte onderwerpen uit de Gebiedsvisie. Omdat de Gebiedsvisie vooral een strategisch beleidsdocument is, was het noodzakelijk om bepaalde onderwerpen uit de -visie nader uit te werken. De uitvoeringsparagraaf en uitvoeringsagenda zijn op 18 december 2014 door de raad vastgesteld. Bovendien heeft de raad de Gebiedsvisie expliciet aangewezen als Structuurvisie.
Het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden is in de Gebiedsvisie aangewezen als ontwikkelgebied. Het ruimtelijke beleid hier dient er op te zijn gericht met behoud van het unieke landschap het gebied als aantrekkelijk waterrecreatiegebied te ontwikkelen. In de gebiedsvisie wordt een voorlopige denkrichting geschetst, waarbij een aantal ontwikkelprincipes wordt onderscheiden.
Specifiek voor de Oosteinderweg wordt het volgende als denkichting aangegeven.
in het lint is er hoofdzakelijk sprake van een woonfunctie in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid hierachter;
het tegengaan van grootschalige, complexmatige bebouwing en het volledig volbouwen van percelen. De zone langs ringvaart fungeert als de groene schakel tussen de Westeinderplassen en het Amsterdamse bos met bijzondere aandacht voor het behoud van de bestaande natuurgebieden;
de landschappelijke structuur van het gebied moet intact worden gehouden, hetgeen bijvoorbeeld betekent dat het samenvoegen van meerdere eilanden tot één eiland in principe niet mogelijk is;
het streven naar clustering van het aantal jachthavens (met behoud van het aantal ligplaatsen). Vanuit economisch en ruimtelijk oogpunt is het gewenst en acceptabel om in het gebied een aantal grotere jachthavens te accommoderen, zodat daarmee enerzijds een bijdrage wordt geleverd aan het verbeteren van de kwaliteit van de watersportfaciliteiten en anderzijds aan meer ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Belangrijk is om de ligging van de rode contour hierbij te betrekken en te onderzoeken en af te wegen in hoeverre een (gedeeltelijke) wijziging van deze contour noodzakelijk is om daadwerkelijk ruimtelijke kwaliteit te bereiken. In eerste instantie wordt uitgegaan van een clustering van bestaande jachthavens. Als verplaatsing van jachthavens noodzakelijk blijkt, komt een nieuwe locatie in het aangegeven zoekgebied in aanmerking. Ook wordt gedacht aan een passantenha- ven bij de Beach;
voorbeelden van alternatief gebruik van percelen: vormen van dagrecreatie, gecombineerd met kleinschalige bedrijvigheid en/of voorzieningen. Het is van belang dat toerisme en recreatie als een belangrijke aanvulling op economische activiteiten verder wordt ontwikkeld. Het beleefbaar maken van het gebied per fiets, kano of te voet maken het gebied meer gewaardeerd.
Het onderhavige initiatief is niet in strijd met de uitgangspunten van de Gebiedsvisie 2020.
6.1.2 Woonvisie Aalsmeer
Op 14 juli 2011 is de woonvisie voor de gemeente Aalsmeer vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan worden gezien als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van wonen. In de Gebiedsvisie is de aandacht verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. Daarbij zijn een aantal speerpunten van het beleid vastgesteld:
inspelen op woonwensen;
blijvende zorg voor betaalbaarheid;
meer kansen voor jongeren;
een zorgzame gemeente;
van kwantiteit naar kwaliteit.
In de actualisatie van de Woonvisie Aalsmeer 2012-2020 is het uitgangspunt opgenomen, dat specifieke bouwlocaties om specifieke bouwprogramma's vragen, zodat er in beginsel vanuit de kansen van een gebied geredeneerd zeer uiteenlopende specifieke programma's denkbaar zijn. Variatie tussen bouwlocaties wordt noodzakelijk geacht. Doelstelling voor bouwlocaties in de linten is om kleinschalig te bouwen en in te zetten op een grotere variatie naar prijs en type.
De woonarken voor permanente bewoning tellen niet mee voor de bestaande woningvoorraad of het woningbouwprogramma voor de komende jaren. Daarmee raakt het bestemmingsplan niet direct aan de woonvisie. Wel kan het in overeenstemming geacht worden met de beoogde kwalitatieve verbetering van de bestaande voorraad, nu met deze ontwikkeling een bijdrage geleverd zal worden aan de vervanging van verouderde arken.
6.1.3 Aalsmeers Verkeers- en vervoersplan
Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. De omlegging van de N201 leidt tot een gehele nieuwe verkeersstructuur in Aalsmeer. Voor de toekomst is de opgave de gemeente bereikbaar te houden en tegelijkertijd de woonkernen te ontlasten. In het eind 2009 vastgestelde Aalsmeers verkeer- en vervoerplan (AVVP) zijn drie doelstellingen vastgelegd:
het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerswijzen;
zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving;
zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.
In het AVVP is een wegencategorisering opgenomen. De Burgemeester Kasteleinweg is daarin aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg, waarvoor een regime van 50 kilometer per uur geldt. In december 2013 is de afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg tot 50 kilometerweg doorgevoerd. Daarbij is ook de zogenaamde groene golf voor het autoverkeer afgeschaft. De Noordvork wordt aangelegd onder meer om de linten te ontlasten.
Het onderhavige plan ziet slechts op de verplaatsing van bestaande functies. Omdat het om verplaatsing van bestaande ligplaatsen gaat onder gelijktijdige verwijdering van de oorspronkelijke ligplaatsen, leidt de ontwikkeling ter plaatse ook niet tot een hogere parkeerbehoefte.
6.1.4 Waterplan
In het ontwerp waterplan Aalsmeer 'Droge voeten en schoon water' als opgesteld in juli 2008 wordt een visie gepresenteerd tot 2050 en wordt het waterbeheer van de gemeente Aalsmeer en het Hoogheemraadschap Rijnland over de periode 2008-2015 uiteengezet. In het waterplan zijn de meest recente beleidsontwikkelingen opgenomen en vertaald naar onderzoeks- en uitvoeringsmaatregelen. Het plan moet leiden tot goed functionerende watersystemen die een goede waterkwaliteit en waterkwantiteit waarborgen.
De gemeente kent drie bemalingsgebieden. Het streven is gericht op het schoonhouden van water door het reduceren van overstort van afvalwater en het scheiden door afkoppelen van verhard oppervlak. Het afkoppelen door particulieren wordt gestimuleerd. In het afvalwaterakkoord is afgesproken 19 hectare stedelijk gebied af te koppelen. Hiermee wordt de emissie vanuit de riolering op het oppervlaktewater sterk gereduceerd en wordt voldaan aan de zogenaamde basisinspanning. De rapporten 'Afkoppelen Aalsmeer Centrum' en 'Water kwaliteitstoets Aalsmeer - Centrum' maken onderdeel uit van het waterplan Aalsmeer.
Het onderhavige initiatief is niet in strijd met het waterplan.
6.1.5 Economisch beleid
In 2008 heeft de Kamer van Koophandel Amsterdam op verzoek van de Ondernemersvereniging Aalsmeer de Handreiking Economische Visie Aalsmeer opgesteld.
In navolging van dit initiatief heeft het College een zogenaamde oplegnotitie vastgesteld. Hierin is geoordeeld dat het gestelde in de Handreiking als economisch beleid voor de gemeente Aalsmeer kan worden overgenomen. De oplegnotitie verwoordt aldus het gemeentelijke economische beleid en de Handreiking geeft hieraan de inhoudelijke onderbouwing. De detailhandelstructuurvisie (juni 2008) en de Visie Recreatie en toerisme (juni 2008) vormen bijlagen bij de Handreiking en oplegnotitie.
In de oplegnotitie wordt gesteld dat er een sterke economische worteling in de lokale gemeenschap is. De lokale economie levert een belangrijke bijdrage aan het welzijn van de inwoners van Aalsmeer.
De onderhavige ontwikkeling raakt niet aan de doelstellingen van het economische beleid
6.2 Relatie met voorheen vigerende planregime
Door de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan een plaatselijke herschikking van functies en de noodzakelijke herbestemming van voormalige agrarische gronden.
6.3 Planvisie
Met het bestemmingsplan wordt beoogd twee ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning mogelijk te maken.
Afbeelding: nieuwe situatie
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Woonarken” vastgesteld met het oogmerk voor alle woonarken in de gemeente een eenduidige, planologische regeling te treffen. Voor de planregeling van het onderhavige plan is aangesloten bij hetgeen in het bestemmingsplan “Woonarken” voor ligplaatsen voor permanente bewoning is geregeld.
In paragraaf 6.3 van bestemmingsplan 'Woonarken' is het planologische wensbeeld opgenomen voor woonarken. De volgende principes zijn opgenomen.
het aantal woonarken wordt niet uitgebreid;
het aantal woonarken voor permanente bewoning neemt niet toe;
het aantal woonarken voor permanente bewoning binnen het beperkingengebied van het Lib neemt niet toe;
woonarken bevinden zich bij voorkeur in het bestaand bebouwd gebied;
woonarken voor permanente bewoning bevinden zich bij voorkeur niet binnen jachthavens;
woonarken voor recreatieve doeleinden bevinden zich bij voorkeur binnen de jachthavens;
ligplaatsen voor woonarken worden niet gerealiseerd aan de koppen van eilanden of op locaties waarin zij bestaande doorzichten belemmeren of mogelijkheden om de relatie tussen land en water te herstellen en versterken beperken;
ligplaatsen worden niet gerealiseerd op locaties waarin zij bestaande sloten of watergangen blokkeren en/of doorvaarten belemmeren;
woonarken zijn landschappelijke ingepast volgens het principe dat zij opgaan in het landschap;
woonarken zijn drijvende objecten en mogen, noch qua verschijningsvorm noch qua technische uitvoering, niet transformeren naar waterwoningen of woningen;
de ligplaatsen worden zo ingericht dat de bestaande landschappelijke structuur intact blijft;
woonarken bevinden zich tenminste met één zijde direct aan het water;
woonarken, de bijbehorende voorzieningen en de bij de ark behorende oeverbebouwing vormen een ruimtelijke ensemble;
de oeverbebouwing is landschappelijk ingepast.
Het onderhavige plan is in overeenstemming met de bovenstaande uitgangspunten van het woonarkenbeleid zoals dat in het bestemmingsplan “Woonarken” is neergelegd. Dit geldt voor de afmetingen van de af te meren objecten en voor de mogelijkheid van bijbehorende voorzieningen en oeverbebouwing. Omdat de arken achter de bestaande bebouwing aan de Oosteinderweg worden geprojecteerd is er geen sprake van een belemmering van doorzichten. Ook is het initiatief in lijn met het gemeentelijke beleid om recreatie en wonen te scheiden en te bevorderen dat zich in recreatieve complexen en jachthavens geen woonfuncties bevinden. Op de uiterlijke verschijningsvorm van de neer te leggen arken is het “Beeldkwaliteitsplan Woonarken”, dat in samenhang met het bestemmingsplan “Woonarken” is opgesteld, van toepassing.
Ten aanzien van het wensbeeld dat woonarken zich bij voorkeur niet in het BBG bevinden wordt verwezen naar het opgemerkte in paragraaf 5.1.2. Om te voorkomen dat feitelijk door dit plan een uitbreiding van het aantal ligplaatsen kan plaatsvinden, wordt tegelijkertijd met dit plan een herziening van het bestemmingsplan “Woonarken” doorgevoerd (bestemmingsplan 2e herziening Woonarken - Uiterweg 419). Hierbij worden de oorspronkelijke ligplaatsen van de planverbeelding verwijderd.
HOOFDSTUK 7 Keuze van bestemmingen
Gelet op de uitkomsten van de gebiedsinventarisatie en voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid, zijn voor de gronden de volgende bestemmingen gekozen.
7.1 Bestemmen van gebiedsgerichte waarden
Er zijn in het plangebied een aantal gebiedsgerichte waarden aangetroffen die dienen te worden bestemd. De volgende gebiedsaanduidingen zijn in dit verband opgenomen:
een gebiedsaanduiding vanwege de ligging in zone 4 van het luchthavenindelingbesluit Schiphol, zodat zonder verklaring van geen bezwaar ex artikel 8.9 Wet luchtvaart geen gevoelige gebouwen mogen opgericht, daaronder begrepen woonarken;
een gebiedsaanduiding in verband met de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost.
7.2 Bestemmen van ruimtelijke functies
Er zijn in het plangebied geen ruimtelijke functies aanwezig die moeten worden bestemd.
7.3 Bestemmen van occupatie
Er zijn in het plangebied geen gebruiksfuncties (als bedrijvigheid, wonen, of andere soorten van gebruik) die dienen te worden bestemd.
7.4 Bestemmen van de gebiedsontwikkeling
De gebiedsontwikkeling bestaat uit twee componenten: ligplaatsen voor permanente bewoning en bijbehorende oeverbebouwing. Conform de bestemmingsregeling zoals die voor arken voor permanente bewoning in het bestemmingsplan “Woonarken” is ontworpen en die bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 juli 2015 onherroepelijk is geworden, is gekozen voor de bestemming “Water-Permanent Wonen”, met een aanduiding van de ligplaatsen en een aanduiding van dat deel van de oever waar bijgebouwen mogen worden opgericht.
HOOFDSTUK 8 Maatschappelijke betrokkenheid
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
8.1 Participatie en Inspraak
Gelet op de beperkte omvang van het plan en het feit dat het een verplaatsing van reeds aanwezige functies gaat, hebben Burgemeester en wethouders hebben besloten op grond van artikel 2 lid 1 van de Algemeen inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010 af te zien van inspraak over dit plan.
8.2 Bestuurlijk overleg
Op grond van artikel 3.1.1. Bro zijn de voorontwerpben van de bestemmingsplannen '2e herziening Woonarken - UIiterweg 419' en 'Woonarken- Oosteinderweg 319'
op 21 juli 2016 verzonden aan de volgende overlegpartners met het verzoek om uiterlijk 19 augustus te reageren.
Provincie Noord-Holland, Directie Beleid, sector Ruimtelijke Inrichting;
Hoogheemraadschap Rijnland;
N.V. Nederlandse Gasunie;
Schiphol Group;
Naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan zijn in totaal 3 vooroverlegreacties ontvangen.
Een inspraakreactie is ontvangen van:
Gasunie;
Provincie Noord Holland
Hoogheemraadschap van Rijnland.
De ingekomen reacties en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de bij de toelichting behorende bijlage 5 Nota van beantwoording.
8.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om te reageren. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 november tot en met 22 december 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen. Er zijn gedurende de daarvoor gestelde termijn 3 zienswijzen ingediend. In de vaststellingsfase zijn er mede n.a.v. deze zienswijzen wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan Woonarken- Oosteinderweg 319. Voor een overzicht van de wijzigingen en aanpassingen in het bestemmingsplan wordt verwezen naar de bijlage Staat van Wijzigingen, dat onderdeel uitmaakt van het vaststellingsbesluit.
HOOFDSTUK 9 Uitvoerbaarheid
Uit de bestaande situatie en de voor de toekomst gewenste situatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en voorwaarden voortkomen voor het onderhavige bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er voldoende blijk wordt gegeven van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het op grond van artikel 3.6.1 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan.
9.1 Uitvoerbaarheid op milieuaspecten
9.1.1 Bodem
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik in verband met milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier, is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.
Ook al zijn woonarken drijvende objecten dient er, vanwege het voorgenomen gebruik voor wonen en de noodzaak om voor de ligplaatsen water te graven, voldoende zekerheid te bestaan over de bodemkwaliteit.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is door adviesburo Adverbo een verkennend bodemonderzoek verricht (zie bijlage 1, Verkennend bodemonderzoek Oosteinderweg achter 319, rapportnummer 15.10.0497.0417_v2).
Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
In de grond zijn geen bodemvreemde bijmengingen, waaronder asbestverdachte materialen, aangetroffen.
De bovengrond (zwak zandige klei) is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en bestrijdingsmiddelen (som DDE, som DDT, som OCB).
De ondergrond (veen) is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK’s.
De ondergrond (kleiig zand) is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, lood, nikkel en zink. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Door het bodemonderzoek is de gemiddelde milieukundige bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie vastgelegd. De bodem (grond en grondwater) is hooguit licht verontreinigd. Deze lichte verontreinigingen vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging van het terrein. Tegen de voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het oogpunt van bodemkwaliteit dan ook geen bezwaar.
Wel verdient het aanbeveling tijdens eventuele werkzaamheden in de grond alert te blijven op mogelijk verdachte bijmengingen in de bodem.
9.1.2 Lucht
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan de wettelijke eisen die gelden op het gebied van de luchtkwaliteit. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL heeft tot doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
er is geen sprake van een normoverschrijding;
er is per saldo sprake van een verbetering;
het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;
het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Alleen projecten die "niet in betekende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof of stikstofdioxide. Dit criterium is een "of-benadering". Indien de grens van 3% voor één van beide stoffen wordt overschreden, verslechtert het project de luchtkwaliteit in betekenende mate.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Voor woningbouw geldt op grond van deze regeling NIBM een grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen. Voor de beoogde ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, aangezien het om een verplaatsing en geen uitbreiding van bestaande functies gaat. Nader onderzoek naar de gevolgen voor luchtkwaliteit is niet nodig.
9.1.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening en de verplichting te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening veronderstelt eveneens dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Ligplaatsen voor woonarken worden op grond van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidgevoelige terreinen.
Het bestemmingsplan ziet op de oprichting van 2 ligplaatsen voor woonschepen op het perceel Oosteinderweg achter 319.
De twee nieuwe ligplaatsen voor woonarken zijn gesitueerd binnen de bebouwde kom van Aalsmeer Zij ondervinden een relevante geluidbelasting die wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Oosteinderweg, het industrielawaai vanwege industrieterrein Schiphol-oost en het vliegtuiglawaai vanwege luchthaven Schiphol.
Ten behoeve van de ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd door NIPA, milieutechniek B.V, bijlage 2, Akoestisch Onderzoek Oosteinderweg, projectnummer 15010.
Uit dit onderzoek blijkt dat:
De geluidbelasting Lden tengevolge van het wegverkeer inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder, ten hoogste 36 dB bedraagt. Bij deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende gevel van 48 dB niet overschreden;
De geluidbelasting Laeq van industrielawaai is 53 dB(A). De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai van 50 dB(A) wordt overschreden. De maximale toelaatbare hogere grenswaarde bedraagt 55 dB(A). Een hogere waarde moet worden vastgesteld;
De geluidbelasting Lden vanwege vliegtuiglawaai is ter plaatse 56,6 dB. Voor luchtvaartlawaai is de gemeente geen bevoegd gezag. Voor deze geluidbron worden geen hogere grenswaarden vastgesteld.
De gecumuleerde geluidbelasting Lcum van industrielawaai, wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai is bepaald met de Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting en bedraagt ten hoogste 63 dB. Het berekende geluidniveau voldoet niet aan de richtwaarde voor een goede ruimtelijke ordening van 48 dB in een binnenstedelijke omgeving. Er moet worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Met gevelmaatregelen dient het woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd.
Op basis van voorgaande blijkt dat het project voor wat betreft het aspect akoestiek uitvoerbaar is. Wel dient er een hogere waardenprocedure te worden gevolgd. Tevens dient bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Het perceel bevindt zich tevens in zone 4 van het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol waarvoor geldt dat geen nieuwe gevoelige gebouwen mogelijk zijn. Woonarken zijn hierbij gelijkgesteld aan woningen. Voor de verplaatsing van de ligplaatsen is daarom een verklaring van geen bezwaar ex artikel 8.9 Wet luchtvaart noodzakelijk. Deze is op 7 oktober 2015 verleend. Er zijn met het oog op het akoestische leefklimaat geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2 Uitvoerbaarheid op andere (omgevings)aspecten
9.2.1 Water
Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Uitgangspunt is dat geen conflict ontstaat tussen ruimtelijk planologische regels en waterhuishoudkundige regelingen. De keur van het hoogheemraadschap blijft onverkort van toepassing op alle handelingen in het watersysteem. De keur heeft immers een breder bereik dan een ruimtelijk plan. Een bestemmingsplan borgt de ruimtelijke kwaliteit. De Keur ziet op het functioneren van het watersysteem. Dit kent ruimtelijke, maar ook technische aspecten.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen wijzigingen van de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied tot gevolg. De voorgenomen aanleg van twee nieuwe ligplaatsen leidt niet tot een toename van verharding van een dusdanige omvang (meer dan 500m2) tot gevolg waarvoor op grond van de Keur van de waterbeheerder watercompensatie noodzakelijk is. Met het oog op het waterbelang zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling
9.2.2 Ecologie
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).
De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EZ. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.
Vanwege het feit dat er zich binnen het plangebied geen opgaande beplanting bevindt, er geen bebouwing aanwezig is en het plangebied een zeer beperkte omvang heeft, is de trefkans op beschermde soorten niet heel groot. Er is geen aanleiding voor een onderzoek naar flora en fauna in het kader van dit bestemmingsplan. Dit laat onverlet dat bij de uitvoering van het project aan de zorgplicht van de Flora- en faunawet moet worden voldaan.
9.2.3 Archeologie
De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief.
De gemeente is ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie. Voor het plangebied geldt op grond van de Beleidsnota, dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Bij een bodemroering over een oppervlakte van meer dan 50m2 en met een diepte van 40 centimeter is archeologisch onderzoek vereist.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk waarbij een bodemroering van deze omvang aan de orde is. Ten behoeve het initiatief is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3,
Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de landschappelijke ligging van het plangebied aan een historisch boerderijlint (ontginningsas) uit de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.
In het plangebied bestaat op basis van de onderzoeksresultaten een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Deze bevinden zich enkele decimeters onder het huidige maaiveld. Het betreft dan een verwachting op nederzettingsresten en resten van landindeling uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.
Op basis van deze gegevens wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend booronderzoek. Hiermee wordt een indruk verkregen van de bodemopbouw en of deze intact is of deels verstoord. Verder wordt een beeld verkregen van eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond. Het nadere archeologische onderzoek kan worden uitgevoerd bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Er zijn met het oog op archeologische waarden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2.4 Cultuurhistorie
Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigencultuurhistorische karakter en waarde.
Het projectgebied maakt deel uit van wat in de Nota de ‘echte Bovenlanden’ worden genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, et cetera, en ook aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.
De planlocatie is gelegen achter het bebouwingslint. Vanuit cultuurhistorisch perspectief is vooral van belang dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan het verkavelingspatroon. Door de situering van de ligplaatsen aan de lange zijde van het perceel grenzend evenwijdig aan de verkavelingsrichting, is gewaarborgd dat het verkavelingspatroon wordt behouden. Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
9.2.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes en buisleidingen. Vanuit de overheid worden normen gesteld met betrekking tot het plaatsgebonden risico, dat aanvaardbaar wordt geacht, en wordt een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voorgeschreven voor het groepsrisico.
Er bestaat aanleiding voor een nadere beoordeling met het oog op externe veiligheid, indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen die invloed kunnen hebben op de situatie voor externe veiligheid. Nader onderzoek met het oog op de veiligheidssituatie is derhalve niet noodzakelijk.
Met het oog op externe veiligheid is ook de ligging van het plangebied in het beperkingengebied rondom de luchthaven Schiphol van belang. Vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol gelden in het plangebied met het oog op de vliegveiligheid beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte en vogelaantrekkende functies. Aangezien ruimschoots onder de maximaal toegestane bouwhoogte wordt gebleven en het bestemmingsplan geen vogelaantrekkende functies mogelijk maakt, zijn er vanwege het Luchthavenindelingbesluit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Met het oog op externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het plan.
9.2.6 Verkeer en parkeren
Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.
De ontsluiting van de woonarken zal plaatsvinden via het pad behorend bij de woning aan de Oosteinderweg 319. Dit pad is – evenals de woning op de Oosteinderweg 319 - (grotendeels) in bezit van initiatiefnemers. Voor de bewoner van het woonhuis zal achter het woonhuis parkeergelegenheid gerealiseerd worden zodat er op het pad niet meer geparkeerd wordt en dit vrij is om de arken te bereiken. Voor de beide arken zal parkeergelegenheid gerealiseerd worden op de kavel, in de nabijheid van de woonarken. Er zal dus niet worden geparkeerd op de ontsluitingsweg en deze zal dan ook voor hulpdiensten bereikbaar zijn. Gelet op de Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016 zijn er voor de 2 woonarken in totaal 4 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze plaatsen kunnen probleemloos worden ingericht op eigen terrein. De parkeernormen uit de Nota Parkeernormen worden overigens juridisch geborgd middels het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen’.
Voor de berekening van verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW-publicatie 317. De publicatie gaat in op parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor ongeveer honderd bestemmingen. Conform de CROW publicatie 317 is het gebied aan te merken als een niet stedelijk gebied/rest bebouwde kom. Op basis van deze typebepaling kan voor een woning – en daarmee voor een woonark – worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van ongeveer 7 motorvoertuigen per etmaal. Nu ingevolge het bestemmingsplan maximaal twee woonarken zijn toegestaan , bedraagt de extra verkeersgeneratie ten behoeve van de twee voorziene woonarken ongeveer 14 mvt/etmaal. Tussen de ontsluitingsweg en de woning van indieners zienswijze is een erfafscheiding aangebracht. Bovendien zijn de woonarken met de daarbij behorende parkeervoorzieningen op meer dan 60 m van de achterzijde van de nabijgelegen woning gelegen. Gelet op de afstand van de woonarken tot de woning, de relatief geringe toename van het aantal extra verkeersbewegingen, de afschermende werking van de bestaande erfafscheiding en het feit dat deze extra verkeersgeneratie zal opgaan in het bestaande verkeersbeeld ter plaatse zullen deze extra verkeersbewegingen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Gelet op voorgaande bestaan er t.a.v. van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen in de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
9.2.7 Bedrijven en milieuzonering
In geval van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven en andere milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) waarin onder meer richtafstanden zijn opgenomen ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Ten behoeve van de ontwikkeling is onderzoek naar dit aspect verricht (zie bijlage 4 Notitie Bedrijfszonering Woonarken Oosteinderweg 319, Pasmaat Advies, februari 2016). In de nabijheid van de nieuwe ligplaatsen aan de Oosteinderweg 303 bevindt zich een groothandel. Het betreffende perceel wordt gebruikt voor opslag van veen, kokos en kleikorrels.
Uit het onderzoek volgt dat de betreffende activiteiten kunnen worden gecategoriseerd als 'Groothandel in bloemen en planten' (4622, categorie 2), met een daarbij behorende richtafstand – gelet op het gemengde karakter van het gebied, waar een menging van wonen en bedrijfsmatige functies plaatsvindt - van 10 m. In het voorliggende geval zou overigens ook de categorie 'Groothandel in kunstmeststoffen (SBI- code 46752, categorie 2) van toepassing kunnen zijn. Ook daarvoor geldt een richtafstand van 10 m. Aangezien de afstand tussen de meest dichtbijzijnde woonark en de perceelgrens van het bedrijf ongeveer 15 m betreft kan er worden gesteld dat er wordt voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden. Overigens bevinden zich er aan de andere kant van het terrein kassen. Voor kassen (SBI-code 011, 012, 013) gelden in dit verband, mede gelet op de karakterisering als gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Met het oog op het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
9.3 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12, eerste lid, Wro biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van twee, bestaande ligplaatsen. Er is derhalve geen sprake van een bouwplan in de zin van de wet, zodat geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er een noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake. Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges. Het risico op planschade wordt nihil geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Ter zekerheidstelling is hiervoor met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.
9.4 Juridische uitvoerbaarheid
Initiatiefnemer heeft de betreffende gronden in eigendom. Er hoeft daarom niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van eigendomsverwerving of het toepassen van het instrument van onteigening van onroerende zaken als bedoeld in de Onteigeningswet.
Het bestemmingsplan is voorts in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan vormt tevens de basis voor het kunnen verlenen van een ligplaatsenvergunning als bedoeld in de Woonarkenverordening Aalsmeer 2013.
9.5 Handhaving
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Overeenkomstig aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan een handhavingsparagraaf te bevatten. Hierin dient een toelichting te worden gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan zal handhaven, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van bestemmingsplannen ter hand te nemen en te blijven nemen.
Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. In het gemeentelijke beleid voor de aanpak van de handhaving wordt prioriteit gelegd bij een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. Binnen de reguliere werkzaamheden wordt primair handhavend opgetreden naar aanleiding van handhavingverzoeken. In andere gevallen wordt in beginsel niet actief handhavend opgetreden.
HOOFDSTUK 10 Plantechnische vormgeving
In hoofdstuk 7 van deze plantoelichting heeft de waardering van de in het gebied aangetroffen functies en waarden plaatsgevonden. Daarbij is verantwoord hoe deze waardering is vertaald in de keuze van bestemmingen en het bijbehorende normenkader. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de planverbeelding en de planregels nader toegelicht voor zover dat noodzakelijk is voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.
10.1 Voorgeschreven standaarden
Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld over vormgeving, inrichting, authenticiteit, methodes en technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij de regeling behorende Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen. De regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 en de bijbehorende SVBP 2008 zijn in 2013 vervangen door de nieuwe Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 en moeten verplicht met ingang van 1 juli 2013 worden toegepast. Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVBP 2012 tot stand gebracht. Voor zover (geoorloofd) van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatieruimte laten bij de toepassing daarvan, wordt hieronder de plansystematiek toegelicht.
10.2 Systematiek van de planregels
De bestemmingen en aanduidingen zoals weergegeven in de verbeelding van het GML-bestand dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. In opvolging van de voorschriften van artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen. De SVBP 2012 schrijft voor op welke wijze de regels dienen te zijn ingedeeld en hoe elke planregel moet worden opgebouwd. Daarnaast heeft de gemeente een bepaalde vaste werkwijze voor het toepassen van de SVBP 2012 die bij de vormgeving van het bestemmingsplan is gevolgd. In overeenstemming met de SVBP 2012 zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgang- en slotregels zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt voor elk van deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVPB 2012 zijn toegepast.
10.2.1 Inleidende regels
In overeenstemming met de SVBP bevat het eerste hoofdstuk van de planregels de inleidende regels van het bestemmingsplan. Deze regels hebben tot doel duidelijkheid te bieden over de interpretatie van de in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen en termen. Dit zijn de in artikel 1 neergelegde begripsbepalingen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. Voor zover noodzakelijk zijn met het oog op een eenduidige uitleg van onderhavige planregeling aanvullende planregels opgenomen.
Voor zover de regels bepalingen bevatten over aan te houden maatvoeringen, wordt in de inleidende regels aangegeven hoe deze maten moeten worden bepaald. Dit zijn de meetvoorschriften. De SVBP schrijft voor een aantal maatvoeringen de wijze van meten dwingend voor. Ten behoeve van een goede interpretatie van de planregels zijn in aanvulling hierop nog een aantal andere meetregels opgenomen. Het betreft de meetvoorschriften om de lengte, breedte en hoogte van een woonark te bepalen.
10.2.2 Bestemmingsregels
Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn in overeenstemming met de SVBP achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende bestemmingen. De bestemmingen zijn gekozen in overeenstemming met de richtlijnen van de SVBP voor wat betreft de hoofdgroepen van bestemmingen en de daarbinnen vallende functies. Het gaat in dit bestemmingsplan om de volgende enkelbestemmingen:
Water- Permanent Wonen
Naast enkelbestemmingen kunnen in een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen voorkomen. Dubbelbestemmingen zijn van toepassing op gronden waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen aan de orde zijn. In dit bestemmingsplan komt de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' voor.
De regels van een bestemming hebben een in de SVPB dwingend voorgeschreven opbouw met een vaste volgorde van daarin voorkomende elementen. Gebruik is gemaakt van de mogelijkheid specificaties aan te geven voor wat betreft het gebruik. Het betreft de volgende aanduidingen:
Ligplaats
Oever
10.2.3 Algemene regels
Volgens de SVBP worden de algemene regels ondergebracht in hoofdstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel. Hoewel de SVBP wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd.
Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelbepaling die verplicht onder de algemene regels moet worden geplaatst zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, en algemene aanduidingsregels opgenomen. De antidubbeltelbepaling betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. De antidubbeltelregel heeft tot doel dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen niet nogmaals worden meegeteld.
De algemene bouwregels stellen het bevoegd gezag in staat nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit vanuit bepaalde omstandigheden gewenst is. Er zijn in dit plan algemene bouwregels opgenomen over het maximaal aantal woonarken (2) dat zich in het plangebied mag bevinden. In de algemene gebruiksregels is een verklaring opgenomen van hetgeen in het bestemmingsplan onder verboden gebruik moet worden verstaan. In de algemene aanduidingsregels, tenslotte, zijn door middel van gebiedsaanduidingen de relevante beperkingen vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol en het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost.
10.2.4 Overgangs- en slotregels
Volgens de SVBP dienen in hoofdstuk 4 van de planregels de overgangs- en slotregels te worden ondergebracht. Hier vinden de wettelijk voorgeschreven bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht een plaats. De slotregel bevat de citeertitel van het bestemmingsplan.
10.3 Systematiek van de planverbeelding
Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan vormt geen aanvulling op of geoorloofde afwijking van de SVBP en behoeft in die zin dus geen nadere toelichting. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld.
De digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.04-OW0. De SVBP bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden. De planregels worden aangehaald als "regels van het bestemmingsplan Woonarken – Oosteinderweg 319".
De analoge verbeelding leidt tot de analoge plankaart op papier. Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor de analoge verbeelding dat deze alle te verbeelden informatie moet bevatten. Er zijn regels over de opbouw van de legenda van de analoge verbeelding, over het opnemen van de noordpijl en een schaal op de plankaart en over het materiaal waarvan de plankaart wordt vervaardigd. Tevens dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven welke ondergrond voor de analoge planverbeelding is gebruikt. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1:1.000.
10.4 Artikelgewijze toelichting
De planverbeelding in samenhang met de planregels geeft aan welk gebruik volgens het bestemmingsplan op een bepaalde locatie is toegestaan. Bij geval van twijfel over de uitleg van de regels, biedt de plantoelichting uitkomst om te achterhalen welke bedoeling de wetgever met de planregeling had.
Teneinde aan te geven op welke wijze de planregels dienen te worden geïnterpreteerd, wordt de bestemming “Water-Permanent Wonen” hier nader toegelicht. De regels voor deze bestemming zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan “Woonarken”, met dien verstande dat voor dit plan minder relevante onderdelen, hieruit zijn weggelaten.
Ingevolge de bestemming “Water-Permanent Wonen” zijn de gronden aangewezen voor het wonen op een woonark. In samenhang met het wonen mag tevens een aan-huis-gebonden beroep of aan-huis-gebonden bedrijf worden uitgeoefend. Door middel van de aanduiding “ligplaats’ is aangegeven waar de woonark dient te worden afgemeerd. Per ligplaats is maximaal één woonark toegestaan. De woonark dient volledig binnen de aanduiding ‘ligplaats’ te liggen als deze kleiner is dan het aanduidingsvlak en tenminste het gehele aanduidingsvlak te benutten als de ark groter is dan het aanduidingsvlak. Dit houdt in dat zolang aan deze voorwaarde wordt voldaan de ark binnen het bestemmingsvlak kan worden verlegd.
In de bouwregels zijn de afmetingen opgenomen die de af te meren ark maximaal mag hebben. De maximaal toelaatbare afmetingen mogen niet worden overschreden ten behoeve van uitbreidingen van een woonark in de vorm van aan- uitbouwen of erkers. Deze dienen binnen de maximaal toegestane afmeting te worden gerealiseerd. Er zijn tevens voorwaarden opgenomen met betrekking tot de insteek tot het water. Hierdoor wordt voorkomen dat een woonark relatief ver van de oever wordt afgemeerd.
Bij een ligplaats mogen bepaalde voorzieningen worden opgericht. In elk geval mag een aanlegplaats voor een pleziervaartuig worden gerealiseerd en kunnen loopplanken, steigers, onderhoudsvlotten, vlonders, drijvende tuinen en terrassen worden opgericht, echter met een omvang van maximaal 15 m2. De aanduiding ‘oever’ is opgenomen om aan te geven waar ten behoeve van de ark bebouwing op de oever kan worden aangebracht. Per ark is één zelfstandig bijgebouw mogelijk met een oppervlakte van maximaal 40m2.
In de specifieke gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in elk geval tot strijdig gebruik wordt gerekend. Zo wordt expliciet het wonen in bijgebouwen op de oever onder strijdig gebruik gerekend en is het verboden om andere objecten dan een woonark, bijvoorbeeld een gebouw op palen, te realiseren. Onder de specifieke gebruiksregels zijn behalve deze verbodsbepalingen ook de nadere regels opgenomen voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en aan-huis-gebonden bedrijf.
Tenslotte is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.