direct naar inhoud van Regels

Nieuw Oosteinde - Machineweg

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.03E-VG01
Plantype: bestemmingsplan

PLANTEKST

 

 
Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Tuin

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 6 Water

Artikel 7 Wonen

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Artikel 9 Algemene bouwregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 13 Overgangsrecht

Artikel 14 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Nieuw Oosteinde - Machineweg" van de gemeente Aalsmeer;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0358.03E-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

 

1.3 aan- en uitbouw:

bijbehorend bouwwerk, zijnde een direct aan de gevel van het hoofdgebouw bestemde uitbreiding van de eerste bouwlaag;

 

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het door (één van) de hoofdbewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde een beroep aan huis, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, niet vallend onder vergunningsplicht van de Wet milieubeheer en geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door de beperkte omvang ervan in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op het terrein van de administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerp-technische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening door (één van) de hoofdbewoners, dat door de beperkte omvang ervan in diens woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.7 aanduidingsvlak:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.8 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

 

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden(dienstverlenend) bedrijf inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

 

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.14 boeiboord:

de opstaande kant van een dakgoot, of opstaande kant bij platte daken;

 

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.17 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, niet zijnde een kelder, souterrain en kap;

 

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

 

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging, vlak of hellend, van een gebouw;

 

1.23 dakkapel:

een toevoeging van ondergeschikte omvang binnen een hellend dakvlak, waarbij het karakter van het dak in stand blijft;

 

1.24 druiplijn:

de lijn die van onderen het dak begrenst;

 

1.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

 

1.26 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

 

1.27 erfafscheiding:

een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk, dan wel beplanting;

 

1.28 erker:

een aan de voor- of zijgevel van een woning of een ander gebouw geplaatste uitbouw in één bouwlaag, waarvan de buitenzijde is begrensd door kozijnen, welke onlosmakelijk verbonden is met en deel uitmaakt van de hoofdmassa van die woning of dat gebouw. De uitbouw dient uit functioneel oogpunt ondergeschikt en uit architectonisch oogpunt een aanvulling op de hoofdvorm te zijn;

 

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.30 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

1.31 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

1.32 goot:

opvangbak voor hemelwater;

 

1.33 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

1.34 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is, exclusief eventuele aan- en uitbouwen;

 

1.35 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

 

1.36 kruin:

het wegbaangedeelte dat is ingenomen door rijbanen, veiligheidsstroken en bermen;

 

1.37 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

1.38 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

 

1.39 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een bouwwerk zal worden opgericht;

 

1.40 nutsvoorzieningen:

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden;

 

1.41 ondergronds bouwen:

het bebouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld (zoals kelders en parkeergarages);

 

1.42 openbare ruimte

voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

 

1.43 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming en/of gebruik onttrokken – voertuigen, vaartuigen, woonschepen, toercaravans, stacaravans, tenten of gedeelten daarvan, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

 

1.44 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

 

1.45 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;

 

1.46 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

1.47 platte afdekking:

een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw;

 

1.48 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn inrichting en indeling geschikt is om te worden gebruikt door beoefenaren van vrije beroepen; onder vrije beroepen worden in dit plan verstaan (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen;

 

1.49 scheidingslijn:

een aangegeven lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken, waardoor verschillende, in de regels nader aangegeven, regelingen van toepassing zijn;

 

1.50 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;

 

1.51 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 2,0 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

 

1.52 straatmeubilair:

de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen: abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, vitrines, voorwerpen van beeldende kunst, bewegwijzering en zitbanken; onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen;

 

1.53 talud:

het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk;

 

1.54 verdieping:

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

 

1.55 voorgevel:

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een hoofdgebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

 

1.56 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

1.57 vrij beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;

 

1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen (sloten), kunstwerken, bruggen, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

 

1.59 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

 

1.60 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

 

1.61 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

 

1.62 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding en daardoor is aan te merken als wooneenheid, niet zijnde een bijzondere woonvorm, dan wel voor de huisvesting van niet meer dan drie personen naast de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

 

1.63 zone:

een op de verbeelding aangegeven gebied, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

 

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

 

2.3 bouwdiepte van een gebouw

vanaf de buitenwerkse voorgevelvlak tot de buitenwerkse achtergevelvlak van het desbetreffende hoofdgebouw;

 

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren van het hoofdgebouw, gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;

 

2.6 bruto vloeroppervlak

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.7 dakhelling:

de hoek, gemeten in graden, van een hellend dakvlak ten opzichte van een horizontaal vlak;

 

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil (maaiveld) tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.11 vloeroppervlakte woning:

de som van de oppervlakten van alle bouwlagen, deel uitmakende van het hoofdgebouw, daar onder begrepen kelderruimten en zolderruimten voorzover de vrije hoogte ten minste 1.50 meter bedraagt, en met uitzondering van: ruimten waar kleinere vrije hoogte dan 1.50 meter aanwezig is, alsmede balkons, bijgebouwen, gemeenschappelijke berg-, verkeers- en wasruimten en loggia's;

 

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen in de vorm van plantsoenen, park en solitaire beplanting;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. fiets- en voetpaden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. water, waterlopen en waterpartijen met inbegrip van bijbehorende oevers en beschoeiingen;

  5. nutsvoorzieningen.

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

Artikel 4 Tuin

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

  2. entreeportalen;

  3. erkers;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;

  2. voor erf- en perceelsafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied, dat grenst aan een openbaar toegankelijk gebied gelden de volgende voorwaarden:

  1. de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag, vanaf het aansluitende terrein, niet meer dan 1,00 meter bedragen;

  2. de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 meter bedragen, mits het voorerfgebied minimaal 2,50 meter diep is ten opzichte van de voorgevelrooilijn van de woning ;

  3. een afscheiding van 2,00 meter hoog in het voorerfgebied mag slechts bestaan uit een transparant rasterwerk dat minimaal 90% open van structuur is, en zich leent voor begroeiing;

  4. de bouwhoogte van gemetselde penanten in een voorerfgebied mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;

  5. een toegangspoort, die onderdeel uitmaakt van de totale erf- of perceelsafscheiding of die geplaatst wordt tussen groenvoorzieningen, mag niet breder zijn dan 4 meter en niet hoger dan 2 meter ten opzichte van het aansluitende terrein;

 

4.2.2 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  1. een erker mag alleen worden gebouwd aan een hoofdgebouw;

  2. de diepte van een erker mag maximaal 1 meter bedragen;

  3. de breedte van een erker mag maximaal 4/10 deel bedragen van de oorspronkelijke gevelbreedte waar tegenaan wordt gebouwd;

  4. de hoogte van een erker mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de aansluitende eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  5. er dient een niet te bebouwen strook in acht te worden genomen van ten minste 1 meter ten opzichte van gronden bestemd voor verkeer en groen en ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 2 meter;

  6. het dak van een erker grenzend aan, of uitziend op, de openbare weg mag als balkon/dakterras worden ingericht;

 

4.2.3 Entreeportalen

Voor het bouwen van entreeportalen gelden de volgende regels:

  1. een entreeportaal mag worden opgericht ter plaatse van en aansluitend op de toegang van hoofdgebouwen;

  2. de maximum oppervlakte van een entreeportaal bedraagt 5 m²;

  3. de hoogte van een entreeportaal mag ten hoogste gelijk zijn aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  4. er dient een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht te worden genomen ten opzichte van de gronden bestemd voor verkeer en groen;

  5. een entreeportaal wordt niet toegestaan indien er door het realiseren van een bouwwerk als bedoeld in lid 4.2.2 al een overschrijding van de bouwgrens heeft plaatsgevonden of is vergund.

 

4.3 specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van deze gronden ten behoeve van het parkeren.

 

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer- Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en pleinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

  3. ongebouwde parkeervoorzieningen;

  4. voet- en rijwielpaden;

  5. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. fietsenstallingen en straatmeubilair;

  8. (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 7 meter bedragen.

 

Artikel 6 Water

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterhuishouding, waterlopen, recreatiewater;

met de daarbij behorende:

  1. bruggen en nutsvoorzieningen

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen, (licht-)masten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

Artikel 7 Wonen

 

7.1 bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in woningen, zoals bedoeld in artikel 1.62 al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.4

  2. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. water, in de vorm van vijvers, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, met inbegrip van bijbehorende oevers en beschoeiingen;

  3. de daarbij behorende verkeers- en groenvoorzieningen, wegen en (fiets)paden, kunstwerken, nutsvoorzieningen, onderdoorgangen, straatmeubilair, openbare ruimte, en terreinen en dergelijke.

 

7.2 bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, in de vorm van vrijstaande woningen, twee- onder één kapwoningen, aaneengebouwde woningen of gestapelde woningen;

  3. het aantal woningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  4. de voorgevel van een hoofdgebouw dient ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' in de gevellijn te worden gebouwd;

  5. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;

  6. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;

  7. de dakhelling mag niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden bedragen;

  8. bij woningen met een kap mag een dakkapel worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  1. voor zover gelegen op het dakvlak aan de straatzijde of op het dakvlak aan de zijde van de zijtuin, de dakkapel niet breder mag zijn dan de helft van de breedte van het dakvlak van het hoofdgebouw;

  2. voor zover gelegen op het dakvlak aan de achtertuinzijde, de zijkanten van de dakkapel op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak van het hoofdgebouw worden gerealiseerd;

  3. de bovenzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter onder de noklijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;

  1. de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter en maximaal 1 meter boven de gootlijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;

  2. per dakvlak meerdere dakkapellen zijn toegestaan indien de dakkapellen op dezelfde bouwlaag worden gerealiseerd en deze dakkapellen tezamen voldoen aan de hiervoor opgenomen breedte- of afstandsmaten.

 

7.2.2 Aan- en uitbouwen

Voor aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van het vergroten van de

woning gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw;

  2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw;

  3. de dakhelling van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 60° bedragen;

  4. de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 2 meter van de buiten het bouwvlak gelegen gronden behorende bij de bestemming Wonen (gemeten vanaf de grens van het bouwvlak).

 

7.2.3 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. bij gronden met een oppervlakte tot 250 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 40% van de gronden bedragen met een maximum gezamenlijke oppervlakte van 45 m2;

  2. bij gronden met een oppervlakte van 250 m² of meer mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 75 m² bedragen;

  3. de goot- en de bouwhoogte van bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 4,5 meter;

  4. de dakhelling van een bijgebouw mag niet meer dan 60° bedragen.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 6 meter voor palen en (licht-)masten;
    2. 3 meter voor het overige.

  2. voor erf- en perceelsafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied, dat grenst aan een openbaar toegankelijk gebied gelden de volgende voorwaarden:

  1. de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag, vanaf het aansluitende terrein, niet meer dan 1,00 meter bedragen;

  2. de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 meter bedragen, mits het voorerfgebied minimaal 2,50 meter diep is ten opzichte van de voorgevelrooilijn van de woning ;

  3. voor erf- en perceelsafscheidingen in achtererfgebied geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter;

  1. een toegangspoort, die onderdeel uitmaakt van de totale erf- of perceelsafscheiding of die geplaatst wordt tussen groenvoorzieningen, mag niet breder zijn dan 4 meter en niet hoger dan 2 meter ten opzichte van het aansluitende terrein.

 

7.2.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter onder peil;

  3. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager vooraf advies te hebben ontvangen van de waterbeheerder.

 

7.3 voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen

 

7.3.1 Parkeernorm

Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien

wordt in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen

in de vigerende Nota Parkeernormen Aalsmeer.

 

7.3.2 Afwijken van de regels

Indien uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning te overleggen

parkeerbalans blijkt dat niet (geheel) kan worden voldaan aan voldoende

parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik

en de benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden

gerealiseerd, kunnen Burgemeester en Wethouders in afwijking van het bepaalde in

7.3.1 omgevingsvergunning verlenen indien:

  1. de (resterende) parkeerbehoefte meer dan 2 parkeerplaatsen betreft, of:

  2. met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.

 

7.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de omgevingvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de aard, plaats en inrichting van de parkeer- of stallingsgelegenheid;

  2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- en/of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.

 

7.4 specifieke gebruiksregels

  1. De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven in het hoofdgebouw en/of bijgebouwen is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;

  2. het bruto vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep en/of -bedrijf niet groter is dan 30% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen;

  3. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;

  4. geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;

  5. het beroep of bedrijf alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;

  6. er geen vergunningplichtige activiteiten plaatsvinden als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  7. er geen horeca-activiteiten of detailhandel plaatsvinden;

  8. het gebruik als prostitutiebedrijf of seksinrichting niet is toegestaan.

 

  1. de geluidsbelasting op de gevels van woningen mag:

  1. maximaal 57 dB bedragen wegens wegverkeer op de Machineweg;

  2. maximaal 50 dB bedragen wegens wegverkeer op de Aalsmeerderweg;

  3. maximaal 49 dB bedragen wegens wegverkeer op de Middenweg;

  4. de geluidsbelasting op de gevels van woningen mag maximaal 52 dB bedragen wegens het industrieterrein Schiphol.

  5. de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels van woningen mag maximaal 66 dB bedragen.

 

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Algemene regels ten aanzien van toegestane overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen zoals balkons, erkers en entreeportlaen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;

  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;

  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving;

  2. Onder verboden gebruik als bedoeld onder a wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

  2. inrichtingen en bedrijven als bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  3. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

  5. het opslaan en verwerken van extramurale afvalstoffen met opslag of verwerking;

  6. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- respectievelijk straatprostitutie en prostitutiebedrijven;

  7. het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  8. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

  9. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  10. voor de functie wonen geldt een maximaal aantal woningen van 63.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

 

11.1 Geluidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - Industrie 50Db' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het Industrieterrein "Schiphol" op geluidsgevoelige bestemmingen.

  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie Schiphol', dat een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het Industrieterrein “Schiphol” op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

 

11.2 Luchtvaartverkeerzone artikel 2.2.1

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1' gelden beperkingen voor bebouwing en gebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot bebouwing zoals gesteld in artikel 2.2.1c van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

  3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot gebruik zoals gesteld in artikel 2.2.1c  van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

  5. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.4 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

 

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd om in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor:

  1. de in de bestemmingsregels opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan. Dit is niet van toepassing bij toegelaten binnenplanse afwijkingen;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;

  6. de bestemmingsregels ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

 

Geen omgevingsvergunning wordt verleend indien:

  1. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  2. dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 13 Overgangsrecht

 

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.2 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan eenmalig afgeweken worden van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

 

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

Artikel 14 Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Nieuw Oosteinde - Machineweg