Wijzigingsplan Landelijk Gebied Oost - Aalsmeerderweg 497
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.02Z-VG01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
2.2 Ruimtelijke karakteristiek
3.2 Planregels en bestemmingen
3.3 Systematiek van de planverbeelding
4.1 Economische uitvoerbaarheid
4.2 Juridische uitvoerbaarheid
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.1.1 Nationale Omgevingsvisie
5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
5.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
5.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
5.2.2 Omgevingsverordening NH 2020
5.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
5.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
5.3.2 Structuurvisie Landelijk gebied Oost
HOOFDSTUK 6 Omgevingskwaliteit
6.1.2 Relatie tot ontwikkeling
6.2.2 Relatie tot ontwikkeling
6.3.2 Relatie tot ontwikkeling
6.4 Bedrijven en milieuzonering
6.4.2 Relatie tot ontwikkeling
6.5.2 Relatie tot ontwikkeling
6.6.2 Relatie tot ontwikkeling
6.7.2 Relatie tot ontwikkeling
6.8.2 Relatie tot ontwikkeling
6.9.2 Relatie tot ontwikkeling
6.10 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB)
6.10.2 Relatie tot ontwikkeling
6.11.2 Relatie tot ontwikkeling
6.12.2 Relatie tot ontwikkeling
6.13.2 Relatie tot ontwikkeling
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doelstelling
Loogman Vastgoed heeft de wens als onderdeel van Loogman Tanken & Wassen een nieuwe was- en stofzuigerhal te realiseren aan de Aalsmeerderweg 497 te Aalsmeer. Het huurcontract van de huidige stofzuigerhal is door de eigenaar ervan opgezegd. Loogman wil nu zelf voorzien in een nieuwe stofzuigerhal. Daarbij is het de wens om een geheel nieuwe wasstraat te combineren met een stofzuigerhal. De bestaande opstallen van de wasstraat zullen hiervoor verwijderd worden. Het perceel waar de wasstraat en stofzuigerhal komen is bij de gemeente Aalsmeer kadastraal bekend als kavel B8524, een gedeelte van kavel B8525 en een gedeelte van kavel B9468 en kavel B9469 Momenteel zijn de percelen gedeeltelijk bebouwd met bedrijfsgebouwen en kassen. Het overige deel is gras/tuin.
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van een nieuwe wasstraat en stofzuigerhal voor Loogman Tanken & Wassen mogelijk. Het perceel heeft in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw' in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost' met een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Hiermee kan de bestemming gewijzigd worden naar "Bedrijf - Verzamelterrein".
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen in Aalsmeer. Ten noorden, zuiden en westen van de locaties zijn diverse bedrijven gelegen, waaronder Loogman Tanken & Wassen. Ten oosten van de projectlocatie zijn woningen gelegen. De planlocatie zelf heeft een oppervlakte van circa 9.500 m2.
Figuur 1. Luchtfoto projectlocatie (bron; ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
De projectlocatie is onderdeel van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', vastgesteld door de gemeenteraad van Aalsmeer op 9 december 2015, en heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Tuinbouw'. Daarnaast zijn op de projectlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'geluidszone - industrie 50dB', 'luchtvaartverkeerzone - beperking aantrekken vogels', 'luchtvaartverkeerzone - LIB - hoogtebeperkingen horizontaal vlak 45 meter' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' van kracht.
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan
De realisatie van een nieuwe wasstraat en stofzuigerhal is strijdig met de regels van het geldende bestemmingsplan: zowel qua functie als qua bouwwerk past een bedrijfshal niet binnen de bestemming Agrarisch-Tuinbouw. Het perceel kent echter wel een gebiedsaanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" waarmee het mogelijk is voor burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Bedrijf - Verzamelterrein".
Met voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar de gewenste bedrijfsbestemming waarbinnen de stofzuigerhal en wasstraat mogelijk gemaakt kunnen worden. In paragraaf 2.4 van deze toelichting wordt nader gemotiveerd dat gebruik gemaakt kan worden van deze wijzigingsbevoegdheid.
Overige bestemmingsplannen
Naast het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', zijn ook de volgende bestemmingpslannen geldend op deze locatie:
Paraplubestemmingsplan Kamerverhuurbedrijf Aalsmeer, d.d. 2 december 2021;
Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, d.d. 28 september 2017;
Paraplubestemmingsplan Datacenter Aalsmeer (ontwerp), d.d. 15 juni 2023;
Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters, 12 juli 2023.
Er is geen sprake van een functie die kamerverhuur mogelijk maakt en het paraplubestemmingsplan Kamerverhuurbedrijf Aalsmeer is derhalve niet van toepassing. Dat geldt ook voor het ontwerp paraplubestemmingsplan Datacenter Aalsmeer en voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters: met voorliggende ontwikkeling wordt geen datacenter ontwikkeld.
In paragraaf 6.12 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren, waarmee ingegaan wordt op de bepaling uit het paraplubestemmingsplan Parkeernormen.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de bestaande situatie en het gewenste ruimtegebruik. Hoofdstuk 3 bevat een toelichting op de plantechnische vormgeving van de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de economische, maatschappelijke en juridische uitvoerbaarheid. Hierin wordt onder meer verslag gedaan van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. Hoofdstuk 5 beschrijft het toepasselijke beleid van de verschillende overheden en licht toe hoe het plan daaraan voldoet. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting van de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft de verschillende omgevingsaspecten.
HOOFDSTUK 2 Visie plangebied
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt tussen de Aalsmeerderweg, de Bosrandweg en de Hoge Dijk en is via de Aalsmeerderweg ontsloten. In de huidige situatie is de locatie deels in gebruik voor parkeren. Het andere deel is grasland met daarop een kas. Ten noorden van het plangebied zijn diverse bedrijven waaronder een skischool gelegen. Ten oosten van de locatie zijn een tweetal woningen gelegen. Aan de zuidzijde bevinden zich een aantal panden van Huureenbox en aan de westzijde bevindt zich Loogman Tanken & Wassen.
2.2 Ruimtelijke karakteristiek
De Aalsmeerderweg is één van de historische linten in Aalsmeer. Hier in dit meest noordelijk gelegen deel van de Aalsmeerderweg loopt de Aalsmeerderweg na de bocht bij de aansluiting op de Legmeerdijk door als een paralelweg van de Legmeerdijk om vervolgens over te gaan in het parallel aan de Bosrandweg lopende Schinkeldijkje. Het gebied kenmerkt zich door individuele woningen direct aan de weg met daarachter in het grootschalige bedrijfsgebouwen. Het bezinestation van Loogman ligt als uitzondering daarop in de eerste lijnsbebouwing. Het gebied is bekend als bedrijventerrein Schinkeldijkje.
2.3 Toekomstige ontwikkeling
De nieuwe was- en stofzuigerhal is geprojecteerd op de gronden die nu in gebruik zijn als parkeergelegenheid en het naastgelegen grasland met kas.
In de nieuwe situatie worden enkele bedrijfsgebouwen gesloopt. Er komt één nieuw gebouw waarin de carwash en de stofzuigvoorzieningen worden samengebracht. Het nieuwe gebouw heeft een footprint van ruim 3.300 m2 en een inpandige verdieping van circa 165 m2 ten behoeve van de technische ruimte.
Het gebouw wordt 8 meter hoog. Het erf blijft bestemd voor onder andere parkeren, wateropslag en een laadplein voor elektrische auto's en er komt meer ruimte voor groen. Het nieuwe gebouw ligt in de tweede lijn en heeft een eenvoudige hoofdvorm.
Als knipoog naar het tuinbouwverleden van het gebied wordt voor de architectonische vormgeving van het gebouw gekozen voor een verschijningsvorm die refereert aan een kassencomplex.
Figuur 3. Locatie huidige stofzuigerhal en nieuwe stofzuigerhal
figuur 4 tekeningen toekomstige situatie
figuur 5 en 6 Visualisatie nieuwbouw
2.4 Uitgangspunten
In de planvisie van het bestemingsplan 'Landelijk Gebied Oost' is de aanwezigheid van een cluster van bedrijfsbebouwing in het gebied tussen de Aalsmeerderweg, Hoge Dijk/Oosteinderweg en Schinkeldijkje reden geweest het gebied als Bedrijf-Verzamelterein te bestemmen. Voor de toekomst is voor dit gebied een verdere doorontwikkeling als bedrijfsverzamelterrein voorzien. Daartoe is voor de hier gelegen gronden die nog de agrarisch tuinbouwbestemming hebben een bevoegdheid opgenomen de bestemming te wijzigen in "Bedrijf-Verzamelterrein". De voorliggende ontwikkeling past hierbinnen. Dat betekent dat voor het toekomstige juridisch-planologisch kader wordt aangesloten bij de planregeling van het bestemmignsplan 'Landelijk Gebied Oost' en specifiek de bestemming "Bedrijf-Verzamelterrein".
In artikel 4.6.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost" is het volgende opgenomen:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Bedrijf - Verzamelterrein", met dien verstande dat artikel 7 van toepassing is."
Om de wijzigingsbevoegdheid toe te kunnen passen dient aan artikel 7 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost' te worden voldaan. Artikel 7 geeft de bestemmingsomschrijving van de enkelbestemming 'Bedrijf - Vezamelterrein' en luidt als volgt:
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bedrijfsmatig gebruik algemeen
De voor Bedrijf - Verzamelterrein (B-VZ) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de bedrijfsuitoefening overeenkomstig de bedrijfscategorieën 1 en 2 als aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van deze planregels, waaronder begrepen de uitoefening van bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen maar waarvan uitgezonderd het gebruik van de gronden voor zelfstandige kantoren;
gebouwen en andere bouwwerken die voor de bedrijfsuitoefening nodig zijn;
de bedrijfsterreinen en opslag ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
de daarbij behorende voorzieningen zoals verkeerswegen en bermen, toegangswegen voor de ontsluiting van de bedrijfspercelen, parkeervoorzieningen, andere verhardingen ten behoeve van de bedrijven, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Op de gronden als bedoeld in 7.1 van dit artikel mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen en -bouwwerken;
b. bestaande bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
c. bouwwerken die geen gebouwen zijn;
d. in afwijking van het bepaalde in dit lid en onder 7.2.2 en 7.2.3 is terplaatse van de bouwaanduiding "(sba-z)" geen bebouwing toegestaan, behoudens het plaatsen van erf- en terreinafscheidingen en overige hekwerken als bedoeld in artikel 7.2.3 onder a.;
in afwijking van het bepaalde onder 7.2.2 en 7.2.3 is ter plaatse van de aanduiding "(sb-bsb)" slechts de bestaande bedrijfsbebouwing toegestaan.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
a. ieder bouwperceel mag voor maximaal 60% worden bebouwd, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, mits kan worden voorzien in afdoende waterberging en parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak.
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter, tenzij ter plaatse een andere bouwhoogte is aangegeven;
c. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
d. de regels onder a. tot en met c. vinden toepassing met in achtneming van het bepaalde in artikel 22.1 van deze planregels.
Het wijzigingsplan voldoet op de volgende wijze aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid;
gebruik
De beoogde was- en stofzuigerhal valt onder milieucategorie 2 (sbi code 45205) zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten uit bijlage 1 en kan worden gecategoriseerd onder artikel 7.1.1 onder b. Het gaat in onderhavig geval om een gebouw ten behoeve van de bedrijfsuitoefening. De was- en stofzuigerhal is onderdeel van het aanbod van Loogman Tanken & Wassen dat op de omliggende gronden aanwezig is. De overige voorzieningen (waterpartijen, wateropslag, parkeren) passen ook binnen de bestemmingsomschrijving zoals aangegeven in artikel 7.1.1.
bouwen
Het bouwperceel wordt voor maximaal 60% bebouwd: in voorliggend plan is de bouw van de nieuwe stofzuigerhal en wasstraat maximaal 45% van het totale bouwperceel binnen de grenzen van dit wijzigingsplan. Ook voldoet de te realiseren hal aan de maximale bouwhoogte van 8 meter, aangezien er maximaal 8 meter hoog gebouwd wordt. De afstand tot de as van de weg moet minimaal 15 meter bedragen. Hieraan wordt voldaan, aangezien de hal zich bevindt op ruim 100 meter van de as van de weg.
In artikel 7.5.7 is daarnaast nog een voorwaardelijke bepaling opgenomen met betrekking tot watercompensatie. Hier staat:
In het geval door de bouw van gebouwen en bouwwerken danwel het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden op een bouwperceel meer dan 500 m² extra verhard oppervlak zal ontstaan ten opzichte van de situatie bij vaststelling van dit plan, dan dient - voordat de overschrijding plaatsvindt - 15% van het totaal aan toename van verharding te worden gecompenseerd met open water dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilvak.
In paragraaf 6.11 Water wordt nader ingegaan op het aspect water en in hoeverre watercompensatie aan de orde is.
HOOFDSTUK 3 Planopzet
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een wijzigingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het wijzigingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding. Deze onderdelen zijn samen met de toelichting de onderdelen waaruit dit wijzigingsplan bestaat. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de gebouwen en de bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader voor het wijzigingsplan gebruikt.
Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVBP 2012 tot stand gebracht. Voor zover (geoorloofd) van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatie laten bij de toepassing daarvan, wordt hieronder de plansystematiek toegelicht.
3.2 Planregels en bestemmingen
De bestemmingen en aanduidingen zoals weergegeven op de verbeelding dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. In overeenstemming met de SVBP zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels en
Hoofdstuk 4: Overgangs en slotgregels.
De regels is hoofdstuk 1 en de algemene regels in 3 gelden voor het gehele wijzigingsplan. In deze paragraf wordt voor elk va deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVBP 2012 zijn toegepast.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels gebruikt worden.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de verschillende in de planregels gebruikte maten van oppervlakte, hoogte en inhoudt worden gemeten om een eenduidige toepassing van de planregels te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Het gaat in het onderhavige bestemingsplan om de enkelbestemming "Bedrijf - Verzamelterrein" (artikel 3)
De voor Bedrijf - Verzamelterrein (B-VZ) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de bedrijfsuitoefening overeenkomstig de bedrijfscategorieën 1 en 2 als aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van deze planregels, waaronder begrepen de uitoefening van bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen maar waarvan uitgezonderd het gebruik van de gronden voor zelfstandige kantoren;
gebouwen en andere bouwwerken die voor de bedrijfsuitoefening nodig zijn;
de bedrijfsterreinen en opslag ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
de daarbij behorende voorzieningen zoals verkeerswegen en bermen, toegangswegen voor de ontsluiting van de bedrijfspercelen, parkeervoorzieningen, andere verhardingen ten behoeve van de bedrijven, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en nutsvoorzieningen.
Nast enkelbestemmingen kan een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen bevatten. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.
Op grond van de gemeentelijke beleidsnota Archeologie is een dubelbestemming "Waarde-Archeologie 2" opgenomen (artikel 4).De voor Waarde - Archeologie 2 (WR-A2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming prevaleert boven de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels worden ondergebracht in hoofstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel. Hoewel de SVBP de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen of om deze geordend per onderwerp in de verschillende artikelen neer te leggen. Vawege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemenre regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een apart artikel wordt gewijd.
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik wel en niet toegestaan is.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel worden afwijkingsmogelijkheden voor afmetingen en maten en kleine bouwwerken opgenomen.
Luchtvaartverkeerzone-LIB (artikel 9, 10 en 11)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.
Luchtvaartverkeerzone - beperking aantrekken vogels (artikel 12, 13 en 14)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduiding voor bedoeld zijn.
Geluidszone - industrie 50 dB (artikel 15, 16 en 17)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduiding voor bedoeld zijn.
Overige regels (artikel 18)
In dit artikel wordt bepaald dat de wettelijke regeling geldt, waar naar verwezen wordt in de regels, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs en slotregels
Volgens de SVBP worden de overgangs- en slotregels ondergebracht in hoofdstuk 4.
Overgangsrecht (artikel 19)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 20)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
3.3 Systematiek van de planverbeelding
Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 20212.
De systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan vormt geen aanvulling op of geoorloofde afwijking van de SVBP en behoeft in die zin dus geen nadere toelichting. De regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld. De digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.02Z-OW01.
De SVBP bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van de bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden.
De planregels worden aangehaald als "regels van het wijzigingsplan 'Landelijk Gebied Oost - Aalsmeerderweg 497'. De analoge verbeelding leidt tot de analoge plankaart op papier. Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor de analoge verbeelding dat deze alle te verbeelden informatie moet bevatten. Tevens dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven welke ondergrond voor de analoge planverbeelding is gebruikt. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1:1.000.
HOOFDSTUK 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische uitvoerbaarheid
De realisatie van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkelingen is in handen van één ontwikkelende partij. Het is niet gebleken dat deze partij over onvoldoende middelen beschikt om de voogenomen ontwikkeling daadwerkelijk te realiseren.
Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen, zodat sprake is van een ontwikkeling waarvoor op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1 van het besluit Ruimtelijke ordening kostenverhaal verplicht is. Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening mag de raad van een gemeente in bepaalde gevallen afzien van het vaststellen van een exploitatieplan. Voor het onderhavige plan geldt dat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, zodat op grond van artikel 6.2.4. tweede lid Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1a, onder b, Besluit ruimtelijke ordening kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. De kosten van de gemeente voor onder andere het opstellen van het ruimtelijke plan zijn verzekerd via de leges.
4.2 Juridische uitvoerbaarheid
Een deel van de gronden waarop de nieuwe ontwikkeling is geprojecteerd is reeds in bezit van initiatiefnemer. Het overige deel van de gronden zal door hem nieuw worden verworven. Niet gebleken is dat de huidige eigenar niet bereid is tot verkoop van zijn gronden over te gaan. Er behoeft daarom niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van eigendomsverwerving of het toepassen van het instrument van onroerende zaken als bedoeld in de Onteigeningswet. Het bestemmingsplan is voorts in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.3.1 Inspraak
De mogelijkheden die het onderhavige plan biedt zijn in lijn met het ontwikkelperspectief dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost is neergelegd door de hierin opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw" te wijzigen in Bedrijfsverzamelterrein. Daarom wordt op grond van artikel 2, eerste lid van de Algemene Inspraak- en Participatieverordening Aalsmeer afgezien van inspraak over een voorontwerp van dit plan.
4.3.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan toegezonden aan:
provincie Noord-Holland
Hoogheemraadschap Rijnland
Van beide partners is een reactie ontvangen.
Het Hoogheemraadschap Rijnland bevestigt in haar reactie van 5 december 2023 dat de afspraken met Rijnland met betrekking tot het graven en dempen van oppervlaktewater en de toe- en afname van verharding duidelijk staan beschreven. Zij wijzen op de vaststelling van het waterbeheerprogramma WBP6 2022-2028 en het onderzoeksrapport Blauwe Lens en vragen deze in de waterparagraaf nader te beschrijven. Hieraan is gevolg gegeven. Zie paragraaf 6.11.
Van Provincie Noord-Holland is op 22 december 2023 per mail een reactie op het plan ontvangen. De provincie constateert dat het meest relevante werkingsgebied het werkingsgebied "MRA Landelijk Gebied" is. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat deze zijn toegelaten als ze in overeenstemming zijn met binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De provincie vraagt in de toelichting nader in te gaan op de wijze waarop regionale afstemming heeft plaatsgevonden. De gevraagde toelichting is terug te vinden in paragraaf 5.2.2.
Daarnaast vraagt de provincie of in de toelichting een relatie kan worden gelegd met de Westeinderscheg en de inpassing van het plan. De provincie doelt hiermee op het convenant dat provincie, gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer en Uithoorn en Hoogheemraadschap Rijnland hebben gesloten om in het gebied dat loopt van het Amsterdamse Bos via de Ringvaart en de Bovenlanden naar de Westeinderplas en het Groene Hart in te zetten op de versterking van landschap en natuur en het onderliggende netwerk van ecologische en recreatieve verbindingen. De ambitie is het gebied te ontwikkelen als nieuwe groene long in de metropoolregio. Bij het convenant hoort een uitvoeringsprogramma waarin per deelgebied mogelijke projecten zijn opgenomen. Het plangebied maakt deel uit van bedrijventerrein Schinkeldijkje. Voor het gebied van het bedrijventerrein zijn volgens het uitvoeringsprogramma geen projecten voorzien. Gelet op de ligging van de locatie van de beoogde ontwikkeling midden in het bedrijventerrein liggen hier ook geen realistische kansen voor het verder invullen van de ambitie van de Westeinderscheg.
4.3.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om te reageren. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
4.4 Handhaving
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de
gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en
werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg
worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels
te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar
draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het
bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die
worden gewaarborgd.
Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een
toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het
bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de
planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van
de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid.
Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de
burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers
verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het
bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven
van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen
aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te
blijven handhaven.
De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid
vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke
doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we
daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting was opgenomen in het Besluit
omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.
De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH
beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen.
Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën
op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een
analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van
de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk
uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders
en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden
voor de uitvoering.
Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:
De prioriteiten bij de uitvoering van voorgenomen activiteiten.
De methodiek die de gemeente gebruikt om te bepalen of gestelde doelen worden
bereikt.
De objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen voor en beslissingen over
een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen.
De werkwijze bij vergunningverlening en het afhandelen van meldingen.
De afspraken die door de gemeente met de Omgevingsdienst en met de organen die
belast zijn met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt.
De wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken
wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de gestelde doelen te bereiken.
De wijze waarop bestuurlijke sancties en de termijnen die bij het geven en uitvoeren
daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden
afgestemd, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de
geconstateerde overtredingen.
De wijze waarop de gemeente handelt na overtredingen die zijn begaan door of in
naam van de eigen gemeente of van andere organen behorende tot de overheid.
In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in
daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en
toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de
juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke)
beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden
toegestuurd aan de gemeenteraad.
Uit voorliggend bestemmingsplan volgt geen handhavingsopgave.
HOOFDSTUK 5 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan bod. het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 6.
5.1 Rijksbeleid
5.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
1. Combineren boven enkelvoudig
2. Kenmerken & identiteit
3. Afwentelen voorkomen
Relatie tot ontwikkeling
Geen van de 21 nationale belangen worden geraakt met voorliggend project. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.
Conclusie
De NOVI vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
Relatie tot ontwikkeling
Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.
Conclusie
Het Barro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.
Relatie tot ontwikkeling
De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 6 waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld. Op de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
Conclusie
Het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Relatie tot ontwikkeling
De locatie voor de nieuwe was- en stofzuigerhal maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van een wasstraat en stofzuigerhal met een oppervlakte van ruim 3.300 m2, en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, in eerste instantie worden getypeerd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Echter rust er op de projectlocatie een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt de bestemming van de huidige gronden (‘Agrarisch – Tuinbouw’) te wijzigen in ‘Bedrijf – Verzamelterrein’. Conform vaste rechtspraak van de Afdeling geldt dat het opnemen van onder meer een wijzigingsbevoegdheid inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het hier een een verplaatsing en herindeling van het bestaande bedrijf betreft, waar nu een losse stofzuigerhal en losse wasstraat aanwezig is. De gronden rondom het plangebied zijn bebouwd en hebben de bestemming Bedrijf - Verzamelterrein en Wonen. Het gebied heeft in de huidige situatie reeds het karakter van een bedrijventerrein en kent niet de kenmerkende ruimtelijke kwaliteiten van het landelijk gebied (openheid, kassen etc). De locatie heeft de kenmerken en morfologie van een binnenstedelijk gebied. Het feit dat de planlocatie nu ingeklemd ligt tussen bedrijven en woningen laat dit duidelijk zien. Daarnaast heeft op grond van de provinciale verordening regionale afstemming plaatsgevonden over het programma (zie paragraaf 5.2.2).
Conclusie
Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
5.2 Provinciaal beleid
5.2.1 Omgevingsvisie NH 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.
De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.
De doorwerking van het beleid van de provincie is verzekerd via de regels in de omgevingsverordening van de provincie. Van toepassing op het onderhavige plan is de Omgevingsverordening NH2020, zoals vastgesteld op 22 oktober 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland en in werking getreden op 17 november 2020.
5.2.2 Omgevingsverordening NH 2020
Volgens de kaarten behorende bij de omgevingsverordening NH2020 is de projectlocatie gelegen in de volgende werkingsgebieden:
Agrarische bedrijven
Bodemsanering
Datacenters uitgesloten
Landelijk gebied
MRA – Landelijk gebied
Ontgrondingen
Peilbesluit
Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling is het relevante werkingsgebied het werkingsgebied 'Landelijk gebied - artikel 6.4'. Binnen dit gebied mag een ruimtelijk plan niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling of een kleinschalige ontwikkeling. Conform de begripsbepaling van een kleinschalige ontwikkeling in relatie tot de artikelsgewijze toelichting is van een kleinschalige ontwikkeling sprake wanneer de omvang van een ontwikkeling beperkt is tot 500 m2 bouwoppervlak. De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt dit aantal vierkante meters ruimschoots, waardoor van een kleinschalige ontwikkeling geen sprake is.
Er is derhalve sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor geldt waarvoor ingevolge artikel 6.3, eerste lid geldt dat deze alleen is toegelaten als de betreffende ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Over bedrijventerreinen en kantorenlocaties wordt binnen de Metropoolregio Amsterdam afgestemd in het programmateam Plabeka. In de Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.1./ bestuurlijke afspraken worden drie categorieën plannen onderscheiden:
Tot 10 netto ha (bedrijventerreinen) of 10.000 m2 BVO (kantoren) is er alleen meldplicht in het Programmateam; deze plannen mogen altijd doorgang vinden.
Tussen 10 en 15 netto ha (bedrijventerreinen) en 10.000 en 15.000 m2 BVO (kantoren): het Programmateam adviseert aan het Directeurenoverleg (DO) Economie, dat het verzoek zelf behandelt en het BO van de uitkomst informeert.
Plannen groter dan 15 netto ha (bedrijventerreinen en 15.000 m2 BVO (kantoren): het Programmateam adviseert het DO, dat na bespreking het BO adviseert.
De onderhavige ontwikkeling valt onder categorie I, zodat er is voldaan aan de voorwaarde van regionale afstemming als het plan is gemeld in het programmateam Plabeka. Het plan is gemeld in de vergadering van het programmateam van 1 september 2022. Met de vaststelling van het verslag heeft de benodigde regionale afstemming formeel plaatsgevonden.
Wel dient gelet op de ligging in het werkingsgebied 'Landelijk gebied' op grond van artikel 6.59 van de Omgevingsverordening NH2020 rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteitseis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied. De volgende paragraaf gaat hier nader op in.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is regionaal afgestemd en daarom in overeenstemming met de Omgevingsverordening NH2020.
5.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De ruimtelijke kwaliteitseis uit artikel 6.59 van de Omgevingsverordening NH2020 regelt de juridische doorwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie. In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden de provinciale belangen beschreven ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied dient rekening gehouden te worden met de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en de toepasselijke provinciale structuren.
Voor het plangebied is het ensemble Aalsmeer-Uithoorn en de provinciale structuren (Bebouwings)linten en Stelling van Amsterdam van toepassing. Het ensemble Aalsmeer-Uithoorn bevat een complex samenstel van droogmakerijenlandschap en veenpolderlandschap met plassen, ontginningslinten en restanten van veenontginingslandschap (veenbovenlanden). Als gevolg van de nabijheid van Schiphol ontwikkelde zich rondom de bloemenveiling van Aalsmeer een 'landschap" van kassen en logistieke bedrijvigheid. De as Amsterdamse Bos-Westeinderplassen verbindt Amsterdam met het Groene Hart. De provinciale weg N201 loopt dwars door het ensemble, evenals de Stelling van Amsterdam.
De algemene ambitie volgens de Leidraad voor dit ensemble is om ruimtelijke ontwikkelingen:
bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.
De ambities en bijbehorende ontwikkelprincipes zijn vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit.
relevantie plangebied
De beoogde ontwikkeling ligt midden in het tussengebied tussen de Aalsmeerderweg, het Schinkeldijkje en de Hoge Dijk en Oosteinderweg. Vanuit de Leidraad is voor het plangebied vooral relevant de ambitie om de overgang van bovenland naar droogmakerij te behouden (dijk achter dijk, van hoog naar laag). In dit gebied gaat het dan om het zicht vanaf de Hoge Dijk naar de Aalsmeerderweg. De nieuwe stofzuigerhal is geprojecteerd op een perceel in het midden van dit tussengebied. Rondom is reeds (grootschalige) bedrijfsbebouwing opgericht. De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen wezenlijke invloed op de beleefbaarheid van de overgang van dijk naar droogmakerij. De nieuw te bouwen hal is haaks op de Aalsmeerderweg geprojecteerd en voegt zich daarmee in de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Om te verwijzen naar het verleden van glastuinbouw wordt in de architectuur gekozen voor een verschijningsvorm die aan een kassencomplex doet denken.
conclusie
Het onderhavige plan is in overeenstemming met de ambities en ontwikkelprincipes van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie.
5.3 Gemeentelijk beleid
5.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Op 26 november 2009 is door de gemeenteraad van Aalsmeer de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 vastgesteld. De koers die voor Aalsmeer de laatste decennia is ingezet, heeft geresulteerd in een breed scala aan noemenswaardige ontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van de oude glastuinbouwgebieden, de bouw van enkele grotere woonwijken, de plannen rondom Green Park Aalsmeer, de verlegging van de N201 en de herontwikkeling van het oude tracé van deze weg. Nu een groot deel van deze ontwikkelingen inmiddels beleidsmatig is geformaliseerd en deels ook tot uitvoering is gebracht, is het moment aangebroken om een ‘pas op de plaats’ te maken en gezamenlijk na te gaan wat deze ontwikkelingen hebben opgeleverd. Het antwoord op deze vraag vormt vervolgens het vertrekpunt voor een nieuwe verkenning van de toekomst: een nieuwe periode van plannen maken én uitvoeren. Het succesvol en gezamenlijk verder ontwikkelen van Aalsmeer vraagt echter om een zorgvuldige voorbereiding en een duidelijke koers. De gemeenteraad en het college van Aalsmeer hebben daarom besloten om samen met de inwoners en andere betrokkenen een gezamenlijke koers voor de toekomst uit te zetten. Deze koers is uitgewerkt in de gebiedsvisie.
Voor de toekomst wordt ingezet op een selectieve economische groei, waarbij het behouden en versterken van de bestaande, lokale bedrijvigheid centraal staan. Het doel is om een gezonde en evenwichtige economische toekomst te bieden die in balans is met de ruimtelijke karakteristiek en die een toegevoegde waarde heeft voor het bestaande bedrijfsleven.
In de linten met diepe achtererven is in de loop der tijd bedrijfsbebouwing in diverse maatvoeringen en vormgeving gerealiseerd. Dit heeft niet in alle gevallen bijgedragen aan een hoge beeldkwaliteit. Grootschalige (bedrijfs)bebouwing doet afbreuk aan het rechtlijnige karakter van de landschapslijnen en aan de oorspronkelijke lintstructuur. Uitgangspunt is dat verdergaande grootschalige ontwikkelingen zoveel mogelijk moeten worden beperkt en nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven (sloop-herbouw of kleinschalige uitbreiding) vormen de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormig karakter van de linten en de haakse landschappelijke structuren en eventuele doorzichten naar het achterliggende polderlandschap belangrijke elementen in het afwegingskader. Er zal moeten worden gezorgd voor afscherming van de woonlinten door een groenzone tussen het woonlint en de bedrijvigheid te plaatsen.
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een toevoeging maar in een vervanging. Het perceel wordt efficiënter ingericht door een nieuwe gecombineerde was- en stofzuigerhal te realiseren waardoor er ook een betere verkeersstroom op het perceel plaats zal vinden. Loogman Tanken & Wassen is en lokaal, bestaand bedrijf, dat door de herindeling in een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering wordt versterkt. De ruimtelijke inpassing is met zorg gedaan en de nieuwe hal wordt ruim achter het lint geplaatst zodat het karakter van het lint behouden blijft. De omliggende woningen worden afgezoomd van de bedrijvigheid door een waterpartij en groen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020.
5.3.2 Structuurvisie Landelijk gebied Oost
Eind 2015 is de door de gemeenteraad de Nota van uitgangspunten Landelijk Gebied Oost opgesteld. Daarmee wordt het gebied bedoeld dat globaal wordt begrensd door een deel van de Hogedijk in het noorden, de Bosrandweg in het oosten, de Legmeerdijk in het zuiden en de Machineweg in het westen. Deze Nota is de start om te komen tot een gedragen structuurvisie voor de Oosteindedriehoek, Hornwegdriehoek en het Schinkeldijkje. Voor dit gebied is als enige tijd geconstateerd dat het verrommelt en dat de economische toekomst voor een groot deel van de bedrijven ontbreekt. In het kader van de ontwerpstructuurvisie Landelijk Gebied Oost is met de eigenaren van de grotere percelen op individuele basis gesproken. Verder zijn er in maart en juli 2016 twee grote bijeenkomsten geweest met bijna alle eigenaren en omwonenden. De visie is op 6 juli 2017 vastgesteld. De visie beschrijft waar de participanten met het gebied naar toe willen en geeft daarvoor spelregels en kaders mee. Met het vaststellen van de structuurvisie en de bestuurlijke opleggers is een belangrijke stap gezet in het transformeren van afgeschreven kassengebieden in Aalsmeer Oost naar woningbouw. Hiermee wordt een transformatie gefaciliteerd die verrommeling tegengaat.
relevantie plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied Schinkeldijkje.
Voor het gebied van het Schinkeldijkje is in de visie woningbouw benoemd als een toekomstige ontwikkelstrategie, echter pas op de langere termijn. Voor het gebied van het Schinkeldijkje wordt in de komende jaren ruimte ruimte gegeven voor vernieuwing dan wel uitbreiden van bedrijven. Daarmee wordt geaccepteerd dat indit deel van het gebied de verrommeling niet wordt aangepakt.
conclusie
De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een verieuwing en uitbreiding van de bestaande bedrijvigheid. Dit is in lijn met de ontwikkelstratie van de structuurvisie voor de korte tot middellange termijn.
HOOFDSTUK 6 Omgevingskwaliteit
6.1 Archeologie
6.1.1 Algemeen
De geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland is energelegd in de Erfgoedwet. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, die in 2024 in werking treedt.
Beleidsnota Archeologie Aalsmeer
De Beleidsnota Archeologie 2016 zet uiteen op welke wijde de gemeente verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Door bij het ontwikkelen of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijke archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief. In het bestemmignsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunningaanvrager heeft op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Op de bijde Beleidsnota horende kaart is voor alle gebieden met archeologische waarden te zien bij welke werkzaamheden onderzoek moet worden gedaan naar archeologische waarden.
Erfgoedverordening Aalsmeer
De gemeenteraad heeft op 9 februari 2017 de Erfgoedverordening Aalsmeer vastgesteld. De verordening ziet toe op het beheer en behoud van het cultureel erfgoed gelegen binnen Aalsmeer, dat van bijzonder belang is vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Op grond van deze verordening is het, voor zover dat nog niet in een bestemmignsplan is geregeld, verboden binnen een archeologisch verwachtingsgebied zonder omgevingsverordening de bodem dieper dan 40 centimeter te verstoren.
6.1.2 Relatie tot ontwikkeling
Op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Aalsmeer en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' uit het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', is op de projectlocatie archeologisch onderzoek vereist bij plannen die groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm zijn. De beoogde ontwikkeling behelst een stofzuigerhal die niet groter is dan 10.000 m2 en niet dieper dan 40 centimeter waardoor er in beginsel geen belemmering ontstaat. omdat de oppervlakte van het plangebied als geheel ongeveer 10.000 m2 bedraagt, is desalniettemin een archeologisch onderzoek iuitgevoerd door ADC ArcheoProjecten. De bureaustudie van september 2023 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de resultaten kort samengevat.
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. De natuurlijke ondergrond van het plangebied bestaat uit wad- of kwelderafzettingen (Laagpakket van Wormer van de Formatie van Naaldwijk). Indien sprake is van kreekgeul- en kreekoeverafzettingen dient rekening te worden gehouden met archeologische sporen en vondsten uit het Neolithicum. Omdat tot op heden in het onderzoeksgebied geen vondsten en/of sporen uit deze periode bekend zijn, is het de vraag in hoeverre het toenmalige getijdenlandschap geschikt was voor bewoning of andere vormen van gebruik. Een booronderzoek gericht op de geomorfologische opbouw van het getijdenlandschap, dat op circa 600 tot 1400 m ten zuidwesten van het plangebied is uitgevoerd, heeft ook geen aanwijzingen opgeleverd voor archeologisch interessante locaties.
In de periode Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen bevond zich ter plaatse van het onderzoeksgebied een uitgestrekt veenmoeras. Vanaf de Late Middeleeuwen werd het gebied op grote schaal ontgonnen en in gebruik genomen voor de landbouw. De intensieve ontginningen leidden tot oxidatie en inklinking van het veen, waardoor het gebied steeds lager kwam te liggen. Dit proces werd versterkt door verveningen, met name vanaf de eerste helft van de 16e eeuw door het slagturven, waarbij het veen 3 à 4 m onder het grondwaterniveau werd gewonnen. In uitgeveende gebieden ontstonden grote meren, zoals de Oosteinderpoel, die in 1868 weer werd drooggemalen en voor de landbouw in gebruik werd genomen. Omdat het oorspronkelijk aanwezige veen geheel of vrijwel geheel is afgegraven, zijn geen resten uit de periode Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen (meer) aanwezig.
Eventuele resten uit de Nieuwe tijd zullen uit de periode vanaf de drooglegging van de Oosteinderpoel dateren (na 1868) en uit ontginningssporen zoals greppels en sloten bestaan. Op basis van oude kaarten zijn geen resten van historische bebouwing te verwachten. Door agrarische grondbewerking, de bouw van kassen en bedrijfspanden en de aanleg van ondergrondse infrastructuur zal naar verwachting het bovenste deel van de aanwezige wadafzettingen van het Laagpakket van Wormer zijn verstoord of opgenomen in de bouwvoor. Uit profielen van in het plangebied uitgevoerde milieukundige boringen blijkt dat een afdekkend veenpakket niet meer aanwezig is. De kans op intacte resten uit de periode Mesolithicum tot en met Neolithicum wordt daarom als laag ingeschat.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.
6.1.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.2 Cultuurhistorie
6.2.1 Algemeen
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. In de Erfgoedwet is onder andere opgenomen hoe de rijksbeschermde collecties worden beheerd, hoe rijksbeschermd erfgoed wordt aangewezen en hoe het wordt beschermd.
Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
6.2.2 Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is geen rijks-, pronciaal-, of gemeentelijk monument en is ook niet gelegen binnen een gemeentelijk dorpsgezicht.
6.2.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.3 Bodem
6.3.1 Algemeen
Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dat wel het geval, dan spreken wij van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn worden gesaneerd of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd zodat de verontreiniging geen risico vormt. De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. We spreken dan van een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is. Het loont wel te saneren wanneer er toch al grondwerk plaatsvindt. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (de Provincie Noord-Holland).
Procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2012. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium.
Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht als er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat. Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken. Verhoogde achtergrondconcentraties worden in Amstelveen aangetroffen in het "bovenland", het niet verveende landschap. De ontgravingskaart (zie hierna) wordt bij ruimtelijke onderbouwingen voor bestemmingsplannen en bij aanvragen voor omgevingsvergunningen geaccepteerd als bewijsmiddel ten aanzien van achtergrondconcentraties. Is de locatie verdacht, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en zonodig een nader onderzoek conform NTA 5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico's vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties, die zijn gerelateerd aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddel hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer.
De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn "Industrie", "Wonen" en "Overig". De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse. De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen "Industrie", "Wonen" en "Overig". Amstelveen hanteert gebiedsspecifiek beleid, waarin naast de maximale waarden uit het generieke beleid de lokale maximale waarden "Wonen (gebiedsspecifiek)" en "Landbouw/natuur (gebiedsspecifiek)" gedefinieerd zijn. De toepassingskaart geeft aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven de (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.
Provinciale milieuverordening
Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet.
6.3.2 Relatie tot ontwikkeling
Ten behoeve van de planrealisatie is een bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Prommenz. De rapportage d.d. 21 augustus 2023 is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting (bijlage 2). De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.
Uit het onderzoek ter plaatse van het perceel Aalsmeerderweg 497 en Schinkeldijkje 22 volgt dat zowel de bovengrond als de zandige bodemlaag ter plaatse van de gedempte watergang licht verontreinigd is met één dan wel meerdere parameters (met name PFAS). De ondergrond (zandige klei) is daarentegen niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters maar in het grondwater is sprake van een (zeer) lichte verontreiniging met barium, molybdeen en nikkel. Gezien de aangetroffen lichte verontreinigingen wordt de opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor beide deellocaties bevestigd. Er is geen aanleiding voor aanvullend onderzoek, mede omdat er ten hoogste lichte verontreinigingen zijn aangetroffen.
Voor het aangetroffen verhoogde gehalte aan PFAS is, mede gezien de historie van de locatie, geen éénduidige verklaring te geven. Overigens is er, op basis van de 'Beleidsregels PFAS Noord-Holland 2022', geen saneringsnoodzaak en kan bovendien worden opgemerkt dat het door het RIVM opgestelde 'Indicatief Niveau voor Ernstige Verontreiniging' niet wordt overschreden. Hierdoor kan worden gesteld dat er geen onaanvaardbare risico's zijn voor de mens en het milieu. Enkel bij eventuele toekomstige afvoer dient rekening gehouden te worden met verwerking bij een erkende verwerker en de daarmee gepaard gaande verhoogde kosten.
Uit het onderzoek ter plaatse van het perceel Schinkeldijkje 26 volgt dat de bovengrond overwegend licht verontreinigd is met één dan wel meerdere parameters (met name diverse metalen, drins en PFAS). Enkel zeer plaatselijk is in de bovengrond (boring 28), waarin een zwakke bodemvreemde bijmenging is aangetroffen, sprake van een sterke verontreiniging met zink.
De ondergrond (zandige klei) is daarentegen niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. In het grondwater is sprake van een (zeer) lichte verontreiniging met molybdeen, echter ter plaatse van de deellocatie 'aanmaak meststoffen' is (nog) sprake van een matige verontreiniging met nikkel.
Gezien de aangetroffen verontreinigingen wordt de opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor beide deellocaties bevestigd. Het merendeel van de aangetroffen verontreinigingen geeft, gezien de mate, geen aanleiding voor eventueel aanvullend onderzoek.
Enkel de aangetroffen sterke verontreiniging met zink geeft wel aanleiding voor de uitvoering van aanvullend onderzoek. In onderhavig onderzoek heeft er namelijk geen verticale en horizontale afperking plaatsgevonden waarmee geen daadwerkelijke omvang en daarmee eventuele gepaard gaande saneringskosten ingeschat kunnen worden. Een sterke verontreiniging geeft namelijk, zeker bij herontwikkeling, aanleiding voor sanerende vervolgstappen. Wel kan worden opgemerkt dat, aangezien de betreffende sterke verontreiniging zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door de aangetroffen bodemvreemde bijmenging welke in nabij gelegen boringen en diepere bodemlagen niet is aangetroffen, er naar verwachting sprake is van een relatief geringe omvang. Dit onderzoek is inmiddels opgestart en de resultaten worden eind oktober 2023 verwacht.
De aangetroffen matige verontreiniging met nikkel in het grondwater ter plaatse van de deellocatie 'aanmaak meststoffen' geeft geen directe aanleiding voor aanvullend onderzoek. In het voorgaand onderzoek is destijds namelijk een sterke grondwaterverontreiniging aangetroffen en is bovendien vastgesteld dat er geen sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. Aangezien de betreffende bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet meer plaatsvinden wordt verwacht dat de grondwaterverontreiniging zowel in mate als omvang enkel nog verder zal afnemen. Bovendien vormt een matige verontreiniging op zich doorgaans geen aanleiding voor eventuele aanvullende sanerende stappen.
Bij eventuele toekomstige herontwikkeling dient er overigens wel rekening mee gehouden te worden dat de bovengrond, in het kader van het Besluit bodemkwaliteit/ Handelingskader PFAS, integraal geclassificeerd wordt als 'Niet toepasbaar' als gevolg van een verhoogd gehalte aan met name drins en heeft daarmee geen hergebruiksmogelijkheden (op een andere locatie). Enkel de ondergrond (zandige klei) wordt geclassificeerd als 'Altijd toepasbaar (Landbouw-natuur)' en kent daarmee geen potentiële hergebruiksbeperkingen.
6.3.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
6.4 Bedrijven en milieuzonering
6.4.1 Algemeen
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, heeft de VNG de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
6.4.2 Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie kent de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Bedrijf- Verzamelterrein' en 'Wonen'. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van gemengd gebied. In de huidige situatie zijn er op de de enkelbestemmingen 'Bedrijf - Verzamelterrein' en 'Agrarisch - Tuinbouw' maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Met dit wijzigingsplan wordt 'Agrarisch - Tuinbouw' omgezet naar 'Bedrijf - Verzamelterrein'. De maximale milieucategorie 2 is hier toegestaan. Hiervoor geldt n een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter tot woningen.
De woningen aan de oostzijde van het plan (Schinkeldijkje) grenzen nu al aan de bestemmingen 'Bedrijf - Verzamelterrein' en 'Agrarisch - Tuinbouw'. In de planvorming wordt rekening gehouden met de woningen door de nieuwe hal om meer dan 10 meter van de kavelgrens van de woningen te realiseren en op ruim 30 meter afstand van de gevel van de dichtsbij gelegen woning (Schinkeldijkje 22). De woningen worden in beginsel niet gehinderd door de komst van de nieuwe stofzuigerhal en wasstraat.
Aangezien de nieuwe hal en de herindeling van activiteiten op het terrein aan het Activiteitenbesluit moet voldoen, is door M+P in aanvulling op bovenstaande in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3). De geluidsbelasting in de nieuwe situatie is hierbij getoetst aan de vigerende geluidsvoorschriften (milieuvergunning 2015). Alle activiteiten op het perceel van Loogman zijn meegenomen in het onderzoek, dus niet alleen de nieuwe stofzuigerhal en wasstraat uit voorliggend wijzigingsplan. De resultaten zijn hieronder weergegeven.
Rekenresultaten
Uit de rekenresultaten blijkt dat er ter plaatse van het Schinkeldijkje 22 en 24 sprake is van een overschrijding van de vergunde geluidsbelasting. De overschrijding bedraagt maximaal 5 dB in de dagperiode. In de avondperiode wordt overal voldaan aan de vergunningsvoorschriften. De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door de in- en uitgang van de was- en stofzuigerhal.
Vanwege het rijden van auto's en het dichtslaan van portieren van de auto's en vrachtwagens kunnen pieken in geluidsemissie optreden. Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden voor het maximaal optredende geluidsniveau worden overschreden ter plaatse van het Schinkeldijkje 22 in de dag- en nachtperiode met 2 en 1 dB respectievelijk. Deze overschrijdingen worden veroorzaakt door:
Schinkeldijkje 22 dag: personenwagens die de stofzuighal uit rijden
Schinkeldijkje 22 nacht: vrachtwagens die komen tanken
Maatregelen
Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als voor de geluidspieken sprake is van een overschrijding van de vergunningsvoorschriften. De overschrijdingen worden veroorzaakt door de openstaande deur van de was- en stofzuighal en door vrachtwagens die over het terrein rijden. Omdat het om voertuigen van derden gaat en de deur van de was- en stofzuighal niet gesloten kan blijven is het toepassen van bronmaatregelen niet mogelijk. Daarom is bepaald welke afschermende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de vergunningsvoorschriften.
In onderstaand figuur zijn de schermen opgenomen die nodig zijn om de overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weg te nemen. Het betreft twee schermen voor de in- en uitgang van de was- en stofzuighal. De hoogte van de schermen bedraagt 4 meter en de lengte circa 7 meter. Het is niet nodig om de schermen absorberend uit te voeren.
Figuur 7: geluidsschermen om te kunnen voldoen aan de grenswaarden voor het LAr, LT (oranje)
Met deze schermen wordt overal voldaan aan de vigerende vergunningsvoorschriften, met uitzondering van het LA, max op Schikeldijkje 22 in de nachtperiode. Hier is nog steeds sprake van een overschrijding van 1 dB. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door tankende vrachtwagens. Het tanken vindt echter plaats onder een overkapping. Een overkapping kan niet worden gemodelleerd in Geomilieu, maar hierdoor kan zeker een geluidsreductie van 1 dB worden verwacht. In werkelijkheid zal er dan ook geen sprake zijn van een overschrijding van 1 dB.
6.4.3 Conclusie
De geluidsbelasting vanwege de beoogde situatie is berekend. Uit de resultaten blijkt dat er voldaan kan worden aan de vigerende vergunningsvoorschriften indien er afschermende maatregelen worden toegepast in de vorm van geluidschermen naast de was- en stofzuigerhal. In de regels is de mogelijkheid om de geluidschermen te realiseren opgenomen. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen worden gegarandeerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.5 Natuur
6.5.1 Algemeen
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
6.5.2 Relatie tot ontwikkeling
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Smit Groenadvies een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden. De rapportage van 4 september 2023 is bijgevoegd als bijlage 5 bij deze toelichting. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.
Soortenbescherming
De quickscan wijst uit dat de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied niet op voorhand uitgesloten kan worden. Tijdens het veldbezoek zijn potentiële verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen, diverse roofvogels, kool- en pimpelmees, vogels zonder jaarrond beschermde nesten, rugstreeppad en grondgebonden zoogdieren waargenomen. Bomen bieden potentiële verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen, diverse roofvogels, kool- en pimpelmees en vogels met en zonder jaarrond beschermde nesten. Daarnaast bieden de nestkasten potentiële verblijfplaatsen voor kool- en pimpelmezen. Potentiële verblijfplaatsen voor de rugstreeppad kunnen ontstaan wanneer tijdens de werkzaamheden ondiepte poeltjes ontstaan of wanneer vergraafbaar zand aanwezig is voor de rugstreeppad. Takkenhopen en het muizenhol bieden potentiële verblijfplaatsen voor kleine marterachtigen.
Voor boombewonende vleermuizen is het advies om een ecologische inspectie uit te voeren om te kijken of de aangetroffen holtes geschikt zijn voor boombewonende vleermuizen. Daarnaast wordt geadviseerd om gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting of het voorkomen van verstoring door geen bouwlicht te schijnen op de sloten en bomen tussen zonsondergang en zonsopkomst. Voor de roofvogels is het advies om een roofvogelinspectie te doen. Voor kool- en pimpelmezen en vogels zonder jaarrond beschermde nesten is het advies om de werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Wanneer de werkzaamheden toch tijdens de broedperiode worden uitgevoerd, dient door een ecologische deskundige uitgesloten of vastgesteld te worden dat actieve broedgevallen aanwezig zijn. Voor de rugstreeppad is het advies om een ecologisch werkprotocol te volgen om de vestiging van de soort te voorkomen tijdens de werkzaamheden. Voor de eekhoorn en kleine marterachtigen is het advies om aanvullend onderzoek uit te voeren. Het nader onderzoek is inmiddels opgestart.
Ten alle tijden geldt de zorgplicht. Wanneer gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden een in het wild levende soort wordt aangetroffen in het plangebied, dienen de werkzaamheden onderbroken te worden en een ecologisch deskundige te worden ingeschakeld. Vervolgens kan de ecologisch deskundige de situatie beoordelen en gepaste vervolgstappen adviseren.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een NNN-gebied, maar ligt wel binnen honderd meter afstand van een NNN-gebied. Het NNN-gebied wordt gescheiden van het plangebied door de autoweg de N231. Vanwege de aard van de werkzaamheden en doordat het plangebied van het NNN-gebied gescheiden wordt door de aanwezigheid van de autoweg, worden geen negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op NNN-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt op ongeveer 7,2 kilometer afstand van het Natura2000-gebied 'Botshol'. Vanwege de afstand tot dit Natura2000-gebieden is een effect op de instandhoudingsdoelen van doelsoorten en habitattypen die in het kader van de Wnb aangewezen zijn als gevolg van verstoring door geluid, licht en andere verstoringsfactoren uit te sluiten. Gezien de omvang en doorlooptijd van de werkzaamheden is wel een extra stikstofdepositie te verwachten.
Effecten door het toedoen van stikstofdepositie dienen berekend te worden met een AERIUS-berekening.Prommenz heeft op 6 oktober 2023 een stikstofberekening uitgevoerd naar de sloop/bouw- en gebruiksfasae. De rapportage is bij de bijlagen gevoegd. Uit de berekening blijkt dat de beoogde situatie en de aanlegfase geen extra depositie in Natura 2000-gebieden veroorzaken. De berekening in de AERIUS-Calculator heeft geen depositieresultaten opgeleverd boven de 0,00 mol/ha/jr. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet vergunningplichting in het kader van de Wet natuurbescherming, aangezien op voorhand mogelijke significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
6.5.3 Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming (stikstof) vormt geen belemmering voor de realisatie van het project. Voor soortenbescherming is in onderstaande tabel aangegeven voor welke soorten nader onderzoek nodig is. Dit onderzoek is inmiddels opgestart en vormt een randvoorwaarde voor het vaststellen van dit wijzigingsplan.
tabel 1 soorten en gebiedsbescherming
6.6 Geluid
6.6.1 Algemeen
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:
woningen;
onderwijsgebouwen;
ziekenhuizen;
verpleeghuizen;
verzorgingstehuizen;
psychiatrische inrichtingen;
kinderdagverblijven.
Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.
6.6.2 Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in een nieuwe stofzuigerhal. Een stofzuigerhal valt niet onder een van de bovengenoemde geluidsgevoelige gebouwen in het kader van de Wet geluidhinder. Een geluidsonderzoek is niet nodig. In het kader van milieuzonering en een goede ruimtelijke ordening is wel onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de was- en stofzuigerhal op de omgeving. Dit is in paragraaf 6.4 aan de orde gekomen. Geconcludeerd kan worden dat voor de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
6.6.3 Conclusie
Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
6.7 Luchtkwaliteit
6.7.1 Algemeen
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
6.7.2 Relatie tot ontwikkeling
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van een wasstraat en stofzuigerhal van circa 3.325 m2. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Daarnaast betreft het een verplaatsing van de huidige wasstraat en stofzuigerhal die nu aan de westkant van het perceel aanwezig is naar de gewenste locatie aan de oostzijde van de wasstraat.
Volledigheidshalve is een worst-case berekening uitgevoerd met behulp van de NIBM-tool waarbij geen rekening is gehouden met de bestaande situatie. Hiervoor is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 660 motorvoertuigen per etmaal (zie ook paragraaf 6.12). Hieruit blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Figuur 7: NIBM tool
In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
6.7.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.8 Externe veiligheid
6.8.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.
6.8.2 Relatie tot ontwikkeling
In artikel 1 van het Bevi wordt gedefinieerd wat kwetsbare objecten inhouden. Dit zijn onder meer woningen, gebouwen bestemd voor verblijf, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn en kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten bedrijven. De beoogde wasstraat en stofzuigerhal is geen kwetsbaar object in de zin van artikel 1 van het Bevi. Er wordt met de auto (na/voor het tanken) de wasstraat en stofzuigerhal ingereden, hier wordt de auto gewassen, uitgezogen en vervolgens rijdt de automobilist met zijn/haar voertuig weer de hal uit.
Daarnaast gaat het in onderhavig geval om een verplaatsing van de wasstraat en stofzuigerhal. De huidige hal wordt gesloopt en er wordt een nieuwe hal gerealiseerd. Er zullen daarom met de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet meer mensen naar het gebied getrokken worden. Deze automobilisten komen naar Loogman om te tanken en/of de auto (te laten) wassen, waarna ze ook gebruik kunnen maken van de stofzuigerhal. Het aspect externe veiligheid kan daarom verder buiten beschouwing worden gelaten.
6.8.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.9 Explosieven
6.9.1 Algemeen
De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.
Conform de Arbowetgeving dient voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden het terrein onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens werkzaamheden in de bodem ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen die een gevaar voor de werknemers en de openbare orde en veiligheid kunnen vormen.
6.9.2 Relatie tot ontwikkeling
Op de explosievenkaart van de gemeente Aalsmeer is af te lezen dat de locatie van de nieuwe stofzuigerhal niet is gelegen in een risicovol gebed wat betreft explosieven. Daarnaast is op de VEO Bommenkaart ook te zien dat de locatie niet gelegen is in een risicovol gebied.
Figuur 8 Uitsnede explosievenkaart gemeente Aalsmeer, projectlocatie is aangeduid met een kruis.
6.9.3 Conclusie
Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.10 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB)
6.10.1 Algemeen
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) worden beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Het Luchthavenindelingbesluit dient door gemeenten in acht te worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen.
In het LIB zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Het luchthavengebied betreft de gronden behorende tot de luchthaven. Het beperkingengebied omvat een zone daaromheen, waarbinnen verschillende regimes gelden voor de gebieden die hierbinnen liggen. Hoe groter de afstand tot de start- en landingsbanen en de vliegroutes, hoe minder beperkingen er gelden.
Binnen het beperkingengebied dient te worden getoetst aan de maatgevende toetshoogtes. Naast de maatgevende toetshoogtes binnen het beperkingengebied zijn deelgebieden (zones) te onderscheiden met specifieke regels, te weten beperkingen voor bebouwing, beperkingen voor vogelaantrekkende werking en beperkingen voor windturbines en lasers. De beperkingengebieden LIB 1 t/m 5 beogen een toename van het aantal personen dat geluidhinder van de luchtvaart ondervindt, of het aantal slachtoffers op de grond ten gevolge van een luchtvaartverkeersongeluk (externe veiligheid), te voorkomen, door beperkingen te stellen aan de gebruiksfuncties van het gebied rond Schiphol. De beperkingen voor de gronden binnen de zones LIB 1 t/m 5 zijn daarom gericht op de gebruiksfunctie van het plan/object.
6.10.2 Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie is niet gelegen binnen het beperkingengebied betreffende bebouwing. De locatie is wel gelegen binnen het beperkingengebied betreffende de toetshoogtes. Op de projectlocatie geldt een toetshoogte van 15 meter NAP. Met een maximale bouwhoogte van 8 meter blijft de nieuwe stofzuigerhal daar ruim onder.
6.10.3 Conclusie
Vanwege het LIB zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
6.11 Water
6.11.1 Algemeen
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen
overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de
klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en
peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken
en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen
voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend
watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische
oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artiel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro)
dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die
samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling.
De waterbeheerder in dit gebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het beleid van het Hoogheemraadschap Rijnland is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 6 (WBP6). Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn de plannen voor de komende zes jaar? Het Waterbeheerprogramma 6 bevat de plannen voor 2022-2028.
Blauwe Lens
De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het rapport 'Blauwe Lens'. De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moet worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt de Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen
verordening, de keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem
beïnvloeden. In de Keur van Rijnland 2020 zijn regels neergelegd over wat bewoners en bedrijven wel en niet mogen doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo houden we het watersysteem schoon en veilig. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in deKeur van Rijnland 2020 samen met de bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel of vergunningplicht inhouden.
Het uitgangspunt van de Keur is "ja, tenzij". In beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteemtoegestaan, tenzij expliciet in de Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of een voorwaarde waaronder een vergunningsplicht (e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan werken of handelingen nabij:
waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
het onttrekken en lozen van grondwater;
het aanbrengen van verhard oppervlak
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan
algemene regels of aan een zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld een waterkering
wil bouwen moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland. Daarnaast is het zonder
watervergunning verboden de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders
dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal
wordt aangehouden.
Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije
ruimte werken te plaatsen. Een toename van verharding moet gecompenseerd worden
door extra oppervlaktewater te realiseren, vóórdat de verharding wordt gerealiseerd.
Rijnland hanteert hierbij de eis dat bij een toename van meer dan 500m2 verharding
15% van de oppervlakte van de extra verharding dient te worden gecompenseerd in de
vorm van oppervlakte water. Hiervoor is een watervergunning vereist.
6.11.2 Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap Rijnland. De beoogde ontwikkeling heeft geen (significant) negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van de projectlocatie
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, zo veel mogelijk vermeden, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
Vanuit de keur geldt dat bij toename verhard oppervlak er 15% watercompensatie plaats dient te vinden door het graven van functioneel oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied.
Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er een bergings- en afvoerprobleem in dit gebied is. Het gebied kenmerkt zich door veel verharding en lange verbindingsduikers. In de praktijk merk je dat er bij regen een snelle stijging is.
In het verleden heeft Rijnland aangegeven dat er ten opzichte van de huidige aanwezige verharding te weinig oppervlaktewater aanwezig is wat ook nog eens verbonden is met vaak lange te kleine duikers. Daarom is het niet gewenst oppervlaktewater te dempen en zal zo veel mogelijk op de locatie zelf moeten worden gecompenseerd.
In voorliggend plan wordt er toch oppervlaktewater gedempt om een goede inrichting mogelijk te maken. Dit is akkoord bevonden door het hoogheemraadschap onder voorwaarde dat dit voor 100% gecompenseerd gaat worden. De te dempen watergang heeft een oppervlakte van 465 m2. Deze wordt 100% teruggebracht.
Daarnaast is de huidige situatie vergeleken met de nieuwe situatie als het gaat om het aantal vierkante meters verharding. Hier komt het volgende staatje uit:
Ten opzichte van de bestaande situatie is er een afname van verharding. Dit is na de deming van een bestaande watergang van 465 m2 gedempt en de realisering van 489 m2 nieuw water gegraven op hetzelfde perceel. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd bij Rijnland. In de bijlagen is de volledige tekening te vinden met het oppervlaktewater in de bestaande en nieuwe situatie.
Beschermde gebieden
De beoogde nieuwbouw is niet geprojecteerd binnen de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de legger valt het wijzigingsplangebied voor een klein deel (de oostzijde van de te slopen kassen) binnen de buitenbeschermingszone van de regionale kering Schinkeldijk. De nieuwbouw is geprojecteerd buiten alle beschermingszones van de kering.
Figuur 9: uitsnede Legger keringen
Riolering
Het te realiseren pand wordt aangesloten op het aanwezige rioleringstelsel. Het vuilwater (dwa) wordt afgevoerd via dit rioleringstelsel. Het hemelwater (hwa) van het dakoppervlak zal worden afgevoerd naar de rondomgelegen oppervlaktewater (sloten).
6.11.3 Conclusie
Het aspect water staat de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg. Voor de werkzaamheden is te zijner tijd wel een watervergunning nodig. Op dit moment is Rijnland bezig met het klimaatrobuuster maken van haar huidige regels. Op het moment van de vergunningaanvraag wordt getoetst aan de regels die dan gelden.
6.12 Verkeer en parkeren
6.12.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
6.12.2 Relatie tot ontwikkeling
De wasstraat en stofzuigerhal zal zo gerealiseerd worden dat automobilisten naar binnen kunnen rijden, de auto op de automatische wasband plaatsen, daarna het deel inrijden waar de stofzuigers aanwezig zijn, de auto uitzuigen en dan weer in de auto vertrekken. Voor de realisatie van de wasstraat en stofzuigerhal zijn geen parkeerplaatsen benodigd gezien het tijdelijke parkeren in de hal zelf plaatsvind. Daarnaast is de wasstraat en stofzuigerhal onderdeel van Loogman Tanken & Wassen, om het tankstation en de wasstraat heen zijn enkele parkeerplaatsen gerealiseerd indien men de auto wilt parkeren.
Verkeersgeneratie
Aangezien het een verplaatsing van de bestaande wasstraat en stofzuigerhal betreft, en een nieuwe indeling van het terrein, worden er geen extra verkeersstromen ten opzichte van de huidige situatie verricht. In het stikstofonderzoek van Prommenz (zie bijlagen) is de huidige verkeersgeneratie bepaald.
Voor het projectvoornemen is onderzoek gedaan naar de huidige verkeersgeneratie. In de huidige situatie komen er 6 dagen in de week 570 voertuigen per dag naar het terrein, op zaterdagen 1200. Over het hele jaar gezien komen er dus gemiddeld 660 ( (6 x 570 + 1200) / 7) voertuigen naar het terrein per etmaal. Deze voertuigbewegingen zijn dus gelijk in de toekomstige situatie en worden via de Aalsmeerderweg direct ontsloten op de N231 Legmeerdijk.
Parkeren
Het parkeren wijzigt in beginsel niet voor de autowasstraat en stofzuigerhal. Deze functies kennen feitelijk geen parkeerbehoefte, aangezien de auto zelf gewassen en stofgezogen wordt in de nieuw te bouwen hal. In de wasstraat zijn twee wasbanen en in totaal 46 stofzuigplekken opgenomen waar men de auto kan parkeren en kan stofzuigen. Er is dan geen extra parkeerplaats nodig. Daarnaast zijn er meer functies op het gehele perceel aanwezig waar wel parkeerplaatsen voor nodig zijn (o.a. tankstation, kantoor etc). Het gehele terrein wordt heringericht waardoor er ook extra parkeerplaatsen op de pek van de te slopen gebouwen worden gerealiseerd. Deze zijn echter niet nodig voor de nieuw te realiseren wasstraat en stofzuigerhal.
6.12.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
6.13 Besluit m.e.r.
6.13.1 Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.
6.13.2 Relatie tot ontwikkeling
De ontwikkeling omvat de realisatie van een was- en stofzuigerhal van ruim 3.300 m2. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Aanmeldnotitie en m.e.r.-beoordelingsbesluit
Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 3 oktober 2023 is toegevoegd aan de bijlagen bij voorliggend wijzigingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de was- en stofzuigerhal geen significant negatieve effecten met zich meebrengt op basis waarvan een andere m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
6.13.3 Conclusie
Er worden geen negatieve significante milieueffecten verwacht met de realisatie van de was- en stofzuigerhal waardoor dit aspect de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet