Wijzigingsplan Landelijk Gebied Oost - Machineweg 302b
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.02M-VG01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
4.1 Actuele regionale behoefte
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
BIJLAGEN:
Bijlage 1: Gevelgeluidweringsonderzoek
Bijlage 2: Akoestisch onderzoek
Bijlage 3: Verkennend bodem- en asbest in puinonderzoek
Bijlage 4: Natuurtoets
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Op 9 januari 2018 is door initiatiefnemer een verzoek gedaan voor het realiseren van één vrijstaande, particuliere woning op het perceel Machineweg 302B in Aalsmeer.
De Machineweg zorgt voor een doorsteek van de Legmeerdijk naar de Aalsmeerderweg en Oosteinderweg, gelegen tussen de gebiedsdelen Oosteinde aan de oostzijde en Greenpark aan de westzijde. De woonbebouwing van de Machineweg vormt een van de linten in de polder. De linten vormen een duidelijk en herkenbaar en verbindend element in de ruimtelijke structuur. Het initiatief sluit onder andere aan bij de doelstelling van het Lintenbeleid van Aalsmeer, te weten 'het behouden en versterken van de bestaande lintenstructuur'. Het toevoegen van een woning op de onderhavige locatie houdt een dergelijke versterking in.
In het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, welke de mogelijkheid biedt onderbouwd en onder een aantal voorwaarden woningen toe te voegen aan het bestaande lint. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het betreffende perceel ligt ten westen van de nieuwbouwwijk Nieuw Oosteinde en ten oosten van Greenpark en ten noorden van de Legmeerdijk.
Locatie woningbouw Machineweg 302b.
Het perceel Machineweg 302b.
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Voor het projectgebied is het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 december 2014 van toepassing. Op 9 december 2015 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost, Machineweg 302b
Planregels
De van toepassing zijnde bestemming voor de locatie is "Agrarisch-Tuinbouw", zoals bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan. Verder geldt voor dit perceel de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2".
De voor "Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor kassen en andere bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming.
Ingevolge lid 4.6.3 van de regels zijn burgemeester en wethouders bevoegd op de gronden binnen de eerste 50 meter vanaf de wegen Legmeerdijk, Aalsmeerderweg, Hornweg, Oosteinderweg en de Machineweg de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Wonen-Lintbebouwing met bouwvlak om woningen toe te staan, met dien verstande dat:
het bepaalde in artikel 15 van de planregels van toepassing is;
aangetoond wordt dat de nieuwe woning ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie, waaronder een akoestisch onderzoek;
aangetoond wordt dat de nieuwe woning geen nadelige effecten heeft op de waterhuishouding;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
De voor Wonen-Lintbebouwing (W-Li; artikel 15) aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woongebouwen. Binnen deze bestemming zijn woningen, tuinen en erven, bijbehorende bouwwerken, overkappingen, parkeervoorzieningen en ontsluitingen ten behoeve van het wonen toegestaan. Het aantal woningen, zoals aanwezig op het moment van terinzageligging van het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost, mag niet worden vermeerderd.
Strijdigheid
In artikel 15.2.2. 'Woningen met bijbehorende bouwwerken' wordt onder a. bepaald dat het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost niet mag worden vermeerderd. De gewenste ontwikkeling is met het oog hierop in strijd met deze bepaling.
Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 15.7 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen - 'Wijzigingsbevoegdheid (15.7.1 nieuwe woning)' - welke een bevoegdheid van burgemeester en wethouders bevat om extra woningen toe te staan ten opzichte van het bepaalde in artikel 15.2.2. sub a, om daarmee de bestaande woonlinten verder op te vullen en door te trekken. Het toepassing geven aan deze wijzigingsbevoegdheid is gebonden aan een aantal voorwaarden, welke zijn gebasseerd op de eerste herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten", zie paragraaf 6.4.3 ('Nota Lintenbeleid') van deze toelichting:
bij een vrijstaande woning dient de perceelsbreedte minimaal 25 meter te bedragen;
van de perceelsbreedten zoals zijn genoemd onder a. van dit onderdeel mag worden afgeweken tot een perceelsbreedte van minimaal 18 meter indien de stedenbouwkundige situatie daartoe aanleiding geeft, mits:
de frontbreedte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedraagt dan 50% van de perceelsbreedte; en
het perceel zich voegt in de ritmiek van het bestaande lint.
andere type woningen niet zijn toegestaan;
Aanvullend zijn de bouwregels zoals opgenomen in het artikel 'Wonen - Lintbebouwing', zoals in artikel 3 van de regels van dit wijzigingsplan beschreven, van toepassing.
Aangetoond moet worden dat de nieuwe woning ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie, door ondermeer een akoestisch onderzoek. Ook moet er worden aangetoond dat de nieuwe woning geen nadelige effecten heeft op de waterhuishouding en mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost' wordt met de inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan gedeeltelijk gewijzigd. Op basis van het bestemmingsplan rust op het plangebied een agrarische tuinbouwbestemming en een verbod woningen toe te voegen. Met voorliggend wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegheid van het college van burgmeester en wethouders om ondanks het verbod woningen toe te voegen, een woning toe te staan op het perceel Machineweg 302b.
Afweging
Het (door middel van een aanvraag om omgevingsvergunning) ingediende bouwplan dient te voldoen aan de regels van dit wijzigingsplan. De regels van dit wijzigingsplan zijn een doorvertaling van de regels behorende bij de wijzigingsbevoegdheid genoemd in artikel 15.7.1 'nieuwe woning' uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. Deze laatstgenoemde regels sluiten op hun beurt weer aan op de 'Eerste herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten" ' (het Lintenbeleid, zie paragraaf 6.4.3 'Nota Lintenbeleid'). De genoemde regels zijn reeds beschreven onder paragraaf 1.3 'wijzigingsbevoegdheid' en het 'Lintenbeleid komt nader aan bod in hoofdstuk 6 'Beleidskader' van deze toelichting.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED
2.1 Uitgangspunten
Het wijzigingsplan 'Landelijk Gebied Oost - Machineweg 302b' komt overeen met de Gebiedsvisie Aalsmeer/uitvoeringsparagraaf en met het overige relevante beleid. In hoofdstuk zes wordt nader ingegaan op de relatie tussen het wijzigingsplan en de Gebiedvisie en met het overige relevante beleid.
Het wijzigingsplan heeft een overwegend ontwikkelingsgericht karakter en voorziet in de nieuwbouw van één vrijstaande, particuliere woning in het lint van de Machineweg.
2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking
Tot het moment van inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan is het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost voor voorliggend perceel het geldende, ruimtelijke regime. Dit bestemmingsplan voorziet op deze locatie in een agrarische tuinbouwbestemming. Op basis van de geldende bestemming is een vermeerdering van woningen niet toegestaan. Met toepassing van de wijzigingsbevoedheid uit het bestemmingsplan staat het college van burgemeester en wethouders - door het doorlopen van de wijzigingsprocedure - de toevoeging van één vrijstaande, particuliere woning in het lint van de Machineweg, toe.
Op ruimtelijk niveau wordt - door middel van een omgevingsvergunning die passend is binnen de regels van dit wijzigingsplan - een directe titel toegekend voor de bouw en het gebruik van de gronden voor één woning met bijbehorende tuin/bijbehorend erf. Het functioneel gebruik van de gronden is bestemd voor woningbouw/-gebruik.
2.3 Motivatie gemaakte keuzes
In voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost voor de nieuwbouw van een vrijstaande burgerwoning in het lint van de Machineweg. Hiermee wordt, ondanks het verbod om woningen toe te voegen, toestemming gegeven het woonlint op te vullen door het toestaan van een extra woning.
De directe bouwtitel voor de nieuwbouw van de woning wordt verkregen door een nader in te dienen verzoek om omgevingsvergunning. Deze vergunning zal moeten voldoen aan de regels van dit wijzigingsplan. Deze regels zijn gebasseerd op 'de notitie ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van de gemeente Aalsmeer', ook wel het 'Lintenbeleid'. Het doel van het Lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in de woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken.
Omdat door het toevoegen van een vrijstaande burgerwoning aan het lint van de Machineweg bijdraagt aan de versterking van de lintenstructuur ter plaatse, is een dergelijke ontwikkeling in lijn met dit genoemde beleid en is de ontwikkeling, ondanks het - in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost genoemde - verbod tot het toevoegen van woningen een verantwoorde ruimtelijke ontwikkeling.
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het van toepassing zijnde juridisch-planologisch instrument betreft een wijzigingsplan.
3.2 De bestemmingen
artikelsgewijze beschrijving regels en bestemmingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
Hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Wonen - Lintbebouwing (artikel 3)
Deze gronden zijn bestemd voor één hoofdgebouw (uitsluitend in de vorm van een woongebouw met ten hoogste 1 woning), tuinen en erven, bijbehorende bouwwerken en overkappingen, parkeervoorzieningen en ontsluiting en ten behoeve van het wonen. Tevens is het gebruik toegestaan voor het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of - bedrijf in samenhang met het wonen.
Deze bestemmingsregels sluiten aan bij de wijzigingsregels zoals opgenomen in artkel 15.7 Wijzigingsbevoegdheid (15.7.1 Nieuwe woning) uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 5)
In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 6, 7, 8 en 9)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 10)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 11)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Actuele regionale behoefte
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande, particuliere woning in het lint van de Machineweg.
De ladder per 1 oktober 2012
Met ingang van 1 oktober 2012, is in artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: de Ladder) opgenomen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet vanaf genoemde datum beschreven worden dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Naast voor bestemmingsplannen is deze onderbouwingsplicht van overeenkomstige toepassing voor andere planologische besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken, het uitwerkings- en wijzigingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening.
Het doel van de ladderplicht is dat een bevoegd gezag bij het nemen van een planologisch besluit aandacht besteed aan zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. In het kort dient het bevoegd gezag drie treden te doorlopen op grond van artikel 3.1.6 tweede lid van het Bro., in het geval er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In de eerste plaats dient het bevoegd gezag te beoordelen in hoeverre er sprake is van een actuele regionale behoefte aan de geplande ontwikkeling. Ten tweede dient het bevoegd gezag aandacht te besteden aan de vraag of de geplande ontwikkeling, als deze buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, in hoeverre de locatie passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
De ladder per 1 juli 2017
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte (en niet actuele regionale behoefte) aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit komt nagenoeg overeen met de voormalige eerste twee treden. De derde trede komt te vervallen.
Het bevoegd gezag (de gemeenteraad) kan bovendien in een bestemmingsplan met wijzigings- en/of uitwerkingsmogelijkheden bepalen dat de ladder pas bij het vaststellen van het wijzigingsplan dan wel het uitwerkingsplan dient te worden toegepast.
De treden van de ladder schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1. lid 1 Bro) luidt als volgt:
"Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen, zoals in het onderhavige geval, niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (zie ondermeer ABRvS 18 december 2013, zaaknummer 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf). Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd.
Relevantie projectgebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het voorliggende wijzigingsplan - na afgifte van een omgevingsvergunning - mogelijk maakt (één vrijstaande burgerwoning in het lint van de Machineweg), voorziet dit initiatief niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1. Bro. Met het oog hierop is een nadere onderbouwing aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.2.1 De financiele uitvoerbaarheid
Ter bepaling van de economische uitvoerbaarheid is een (gemeentelijke) grondexploitatieopzet vervaardigd. De grondexploitatieopzet bevat naast alle kosten van grondexploitatie die nodig zijn om de voorgenomen plannen te verwezenlijken ook de opbrengsten van te ontvangen exploitatiebijdrage en eventuele opbrengsten van gronduitgifte van gemeentegrond. De fasering van de grondexploitatieopzet weerspiegelt de verwachting dat de voorgekomen ontwikkeling binnen tien jaar na het nemenvan het ruimtelijk besluit en het vaststellen van het financieel kaderstellend besluit (de grondexploitatieopzet) zijn beslag krijgt. Het berekende financiële saldo van de grondontwikkeling is positief.
De gemeente heeft met aanvrager een overeenkomst gesloten als beschreven in paragraaf 4.2.2. Niet is gebleken dat de aanvrager over onvoldoende middelen beschikt om de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen.
4.2.2 Verhaal van kosten
De gemeente is op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijkeordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhale van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit kostenverhaal is verzekerd. Voorliggend project voorziet in de bouw van een hoofdgebouw (vrijstaande particuliere woning in het lint). Op grond van artikel 6.2.1 sub b van het Bro betreft het derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld. De gemeente heeft met aanvrager, ten behoeve van onderhavige grondexploitatie, een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op aanvrager. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels danwel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te legen. Hiermee is het verhaal vankosten anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.3.1 Inspraak
Het ontwerp van het wijzigingsplan Landelijk Gebied Oost - Machineweg 302b is gedurende zes weken ter inzage gelegd van 13 juli 2018 tot en met 23 augustus 2018. Hiervan is vooraf digitaal kennisgegeven in de Staatscourant en het Gemeenteblad en de Nieuwe Meerbode op 12 juli 2018.
Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft een ieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
4.3.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het wijzigingsplan toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 7 mei 2018.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 2 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
Waternet
Gasunie
Luchthaven Schiphol Group
Brandweer Amstelland
De instanties welke staan vermeld onder de 2, 4 en 5 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
De instanties welke staan vermeld onder de 1 en 3 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.
4.4 Handhaving
Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de verbeelding en/of de planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaven. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken zijn bestemmingsplannen digitaal toegankelijk via het internet. In de opzet van voorliggend bestemmingsplan is al rekening gehouden met deze nieuwe ontwikkeling.
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan is reeds behandeld in hoofdstuk 2
5.1 Ruimtelijke karakteristiek
5.1.1 Het plangebied in groter verband
Het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost omvat globaal de volgende drie gebiedsdelen:
het gebied tussen de linten (noordrand);
het achterland van Nieuw-Oosteinde (zuidrand);
de polderlinten.
De genoemde gebiedsdelen zijn zowel qua ruimtelijke functie als uitstraling duidelijk van elkaar te onderscheiden.
Het plangebied verbind enkele doorgaande wegen die lopen tussen de woonkernen van Aalsmeer en Nieuw-Oosteinde, te weten de Aalsmeerderweg en de Hornweg. Het plangebied verbindt ook enkele doorgaande wegen die lopen tussen Aalsmeer en Amstelveen/A9, te weten de Aalsmeerderweg en de Oosteinderweg. En de aanwezigheid van een grootschalig tuincentrum (Het Oosten) voorziet in een regionale behoefte.
5.1.2 Beschrijving deelgebieden
Het gebied tussen de linten (noordrand)
De noordrand van het plangebied bestrijkt het gebied dat is gelegen tussen de woonlinten van de Aalsmeerderweg en de Hoge Dijk. Dit gebied kenmerkt zich voornamelijk door de aanwezigheid van verouderde glastuinbow, vermengd met diverse vormen van niet-agrarische bedrijvigheid.
De verkavelingstructuur heeft geleid tot smalle, diepe kavels. De vormgeving en de geringe omvang van de agrarische kavels maken deze in toenemende mate ongeschikt voor de uitoefening van levensvatbare glastuinbouw. Dit heeft geleid tot de vestiging van - overwegend niet agrarische - bedrijvigheid, hetgeen ten koste is gegaan van de areaal aan glastuinbouw.
De functieverandering naar niet-agrarische bedrijvigheid heeft plaatsgevonden op grond van verschillende planologische besluiten. De onderbouwing werd in veel gevallen gebaseerd op het ruimtelijke beleid van de Aalsmeerse Gebiedsvisie (de voorloper van de huidige gemeentelijke structuurvisie). In die gebiedvisie was het gebied tussen de linten grotendeels aangeduid als 'gemengd bedrijfsterrein'.
Het cluster bedrijven dat is gelegen aan de Bosrandweg, ook wel bekend als het 'Schinkeldijkje', had in de Aalsmeerse Gebiedsvisie eveneens de aanduiding van 'gemengd bedrijfsterrein' en is in die zin niet uitgedacht als een aparte bedrijfslocatie. De locatie is historisch gegroeid, min of meer als een logisch gevolg van de goede ontsluitingsmogelijkheden op de Bosrandweg en de Legmeerdijk. De bedrijfslocatie bestaat voornamelijk uit bedrijfsverzamelgebouwen en een autogaragebedrijf.
Het achtergebied van Nieuw-Oosteinde (zuidrand)
De zuidrand van het plangebied betreft het buitengebied dat is gelegen tussen de kern van Nieuw-Oosteinde en de gemeentegrens met Amstelveen. De zuidrand wordt gevomd door twee driehoeken die beide grenzen aan de Legmeerdijk.
Het achtergebied van Nieuw-Oosteinde kenmerkt zich voornamelijk door de aanwezigheid van verouderde glastuinbouw. In vergelijking met de noordrand van het plangebied is er minder niet-agrarische bedrijvigheid aanwezig. De reden hiervoor is gelegen in een andere verkavelingstructuur met meestal bredere en grotere kavels. Dit maakt de kavels beter gechikt voor een rendabele uitoefening van glastuinbouw. In de Aalsmeerse Gebiedsvisie hadden de gronden in dit plandeel de aanduiding 'gemengde agrarische functies'.
De polderlinten
De linten door de polders worden gevormd door de woonbebouwing van de Hornweg en de Aalsmeerderweg. Dit plandeel onderscheidt zich in termen van functie en uitstraling duidelijk van de andere twee (landelijke) gebiedsdelen. De linten vormen een duidelijk herkenbaar en verbindend element in de ruimtelijke structuur. De identiteit van de linsten is echter behoorlijk verschillend en op een aantal plekken nogal onsamenhangend.
5.1.3 Cultuurhistorie/archeologie
Cultuurhistorie
Kaart met indeling cultuurhistorische gebieden
De onderhavige locatie is gelegen in het deelgebied Jonge droogmakerijen. Dit betreft de Oosteinderpoelpolder, de Zuider-Legmeerpolder en de Schinkelpolder. Alle drie zijn in meerdere of mindere mate grootschalige droogmakerijen uit de tweede helft van de 19e eeuw, met een rationele en blokvormige verkaveling. Ook zij behorend tot de 'geheelde gronden'.
Qua grootte vallen ze uiteen in de kleinere Schinkelpolder en de grote Oosteinderpoelpolder en Zuider-Legmeerpolder. Mede dankzij de grootte zijn de blokken veel groter dan in de kleine oude droogmakerijen. Het onderliggende verkavelingspatroon met sloten was qua schaal wel vergelijkbaar met die in de oude droogmakerijen. De bovenliggende blokken waren overigens niet zozeer vierkant als wel rechthoekig. Voor de Oosteinderpoelpolder betekent dat een soort voortzetting van de oude ontginningsoriëntatie in het gebied, namelijk in zuidwest-noordoost richting. In de Zuiderlegmeerpolder wijkt deze af van de vroegere oriëntaties.
In de Oosteinderpoelpolder en Zuider-Legmeerpolder zijn op veel plekken de sloten verdwenen. In de meer waterrijke en deels voor natuur ingerichte Schinkelpolder is daar mee van bewaard gebleven.
In alle drie de blokken is met het latere grondgebruik de ordening grootschaliger geworden. In de Oosteinderpoelpolder is deze nog het meest bewaard gebleven, niet in de laatste plaats doordat de nieuwe bebouwingslinten vervolgens vergelijkbare bebouwingskarakteristieken zijn opgezet als de oudere. Deze linten vormen tevens de grenzen van de blokken. Voor de Schinkelpolder geldt in principe hetzelfde als voor de Oosteinderpoelpolder, met uitzondering van het Schinkelbos e.d.
De tijdiepte komt met name in de Schinkelpolder en Oosteinderpolder naar voren. Bij de Schinkelpolder komt dat mede door de molen De Zwarte Ruiter (uit 1778, ombouw tot korenmolen in 1866), die nog aan de polder van vóór de droogmaking herinnert. De nabijgelegen vroegere vijzelmolen versterkt het polderbeeld. In de Oosteinderpoelpolder komt de tijddiepte en de geschiedenis naar voren in onder meer de herinneringen aan de spoorlijn (met de resterend spoorwegbaan (fietspad) en het stationsgebouw), en de droogmaking zelf (met poldergemaal en polderhuis). Bovendien staan er nog hier en daar ketelhuizen en/of schoorstenen van kassen. Verder is de noordelijke ringdijk, de Hoge dijk, een (letterlijk) opvallend en afwijkend historisch element gezien de 'scheve' loop in dit verder sterk rechthoekig geordende gebied.
In de Zuiderlegmeerpolder was in eerste instantie het Robeind bij de droogmaking behouden, maar dit is bij de latere bebouwing van het middendeel verdwenen. Afgezien van de hoofdstructuur staat de ruimtelijk inrichting hier verder min of meer los van de vroegere verkaveling en ordening.
In de nieuwbouwwijken zijn op veel plekken de huizen aangepast aan de oudere karakteristieke bouwstijlen langs de bewoningslinten.
De ruimtelijke ordening in de Zuiderlegmeerpolder heeft zijn oorspronkelijke (en destijds toevallige) vrij symmetrische vorm en opzet van na de doormaking behouden, met middenin een nieuwbouwwijk, agrarische, sport- en recreatie-functies en aan de oostzijde veel kassen.
De cultuurhistorische onderverdeling is gelijk aan die van de drie polders, gezien de onderlinge verschillen:
Oosteinderpoelpolder: de jonge droogmakerij waarin - ook dankzij zijn grootte - vanhet verleden het meest zichtbaar is in zowel de ruimtelijke inrichting als in cultuurhistorische objecten;
Schinkelpolder: een kleine droogmakerij met deels een natuurfunctie die aan de westkant een verleden van eeuwen her vertoont;
het Aalsmeerse deel van de Zuiderlegmeerpolder: binnen de (toevallig) half-vlindervorm van het gebied is de hoofdstructuur min of meer overeind gebleven, met uitzondering van de wegen/van bi de Einsteinstraat in het centrum.
Beleidsaanbevelingen
Vanuit cultuurhistorisch perspectief gaat het hier met name om:
behoud- en eventueel versterking - van de ruimtelijke hoofdindeling behorend bij jonge droogmakerijen;
behoud van de bebouwingslinten met hun bebouwingskarakteristieken en variatie zoals die met name in de Oosteinderpoelpolder zichtbaar zijn;
behoud van de aanwezige cultuurhistorische objecten, structuren en samenhangen;
het beleid voortzetten van aan de oude huizentypen- en stijl aangepaste nieuwbouw;
handhaven - en eventueel versterken - van de historisch bepalende spoorwegtracés, wegen, dijken en kaden, zonodig met inbegrip van hoogte, profiel en groene uistraling;
behoud van historisch waardevolle molens en gemalen, inclusief hun ruimtelijke context (waterlopen, etc.);
behoud van nog bestaande schoorstenen (en bijbehorende ketelhuizen).
Archeologie
Voor het grondgebied wordt een beleid gevoerd waarbij de omvang van de bodemverstorende activiteit bepalend is. Dit betekent dat slechts bij werkzaamheden die een bepaalde maat te boven gaan rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden. Daarbij wordt een indelng gehanteerd in verschillende categorieën "Archeologisch waardevol gebied", elk met eigen criteria van vrijstelling. Beneden de in de criteria genoemde omvang hoeft met archeologische waarden geen rekening te worden gehouden. Het onderhavige plangebied is gelegen in een gebied waar een regime van de vierde categorie geldt. Hier is sprake van een geringe archeologische verwachting. Voor de onderhavig ontwikkeling behoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
5.2 Functioneel gebruik
5.2.1 Het plangebied en de Machineweg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost komen diverse functies voor, namelijk: bedrijven (waaronder glastuinbouw),detailhandel, horeca, maatschappelijk, wonen (voornamelijk grondgebonden eengezinswoingen wel of niet bij een bedrijf), groenvoorzieningen (taluds en bermen), verkeersverbindingen en parkeerplaatsen, verbindingen en leidingen en waterverbindingen en water bergingen.
Aan dit gedeelte van de Machineweg, gelegen tussen de Legmeerdijk en de Hornweg komen met name de functies bedrijven (glastuinbouw), en wonen voor.
5.2.2 Verkeer en vervoer
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost zijn de volgende wegen bestemd voor gemotoriseerd verkeer:
de Aalsmeerderweg;
de Machineweg;
het Schinkeldijkje;
de Kerkweg;
de Hornweg;
de Hogedijk.
Deze wegen en ook de wegen en pade voorhet langzaamverkeer zijn bestemd als bestemming Verkeer. De doorgaande wegen in het gebied zijn de Aalsmeerderweg en de Hornweg (verbinden de woonkernen van Aalsmeer en Nieuw-Oosteinde) en de Oosteinderweg (die samen met de Aalsmeerderweg lopen tussen Aalsmeer en Amstelveen/A9. Het perceel aan de Machineweg 302b wordt ontsloten op de Machineweg gelegen tussen de Legmeerdijk en Hornweg.
Volgens de 'Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016' (Afdeling Realisatie en Beheer - Verkeer en Vervoer, vastgesteld in de raadsvergadering van 22 september 2016) gelden per functie verschillende parkeernormen. zie hiervoor verder paragraag 6.4.4 'Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016' van deze Toelichting. In de parkeerbehoefte wordt in dit geval volledig op eigen terrein voorzien. De genoemde parkeernormen zijn tevens opgenomen in de regels van artikel 3 Wonen - Lintbebouwing van dit wijzigingsplan.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 INLEIDING
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
6.2 Rijksbeleid
Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied met dit rijksbeleid rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.
6.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.
De SVIR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen;
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland dor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Conclusie
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plangebied. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit wijzigingsplan.
6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. het LIB is een Agemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruikvan gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit in werking getreden (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures - in het kader van een wijzigingsplan - voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.
De genoemde beperkingen betreffen:
de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwegen het luchthavenverkeer;
de bestemming en het gebruik in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd en maximaal 3 woningen in het lint. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke-contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe Lib geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied zal een verbod worden verankers in het LIB op nieuwe woningbouwlocaties.l
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen zone 4 van het LIB. Ingevolge artikel 2.2.1 c zijn binnen deze zone geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan met uitzondering van de toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 3 woningen per bouwplan binnen lintbebouwing. In dit geval betreft de ontwikkeling de realisatie van 1 woning binnen het lint van de Machineweg. Deze ontwikkeling is daarmee passend binnen de utzonderingscategorieën van het LIB. Daarnaast ligt het plangebied binnen de 20 Ke-zone. In paragraaf 7.6 wordt nader ingegaan op de realisatie van woningen binnen deze zone en de wijze waarop rekenschap wordt gegeven met betrekking tot geluid en externe veiligheid.
Daarnaast valt het voorliggende plan binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste id, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geenobjecten toegestaan die hoger zijn dan op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. In het kader van het LIB geldt hier een toets bouwhoogte van 35 meter. Voor de toetshoogte rader geldt een hoogte van 41 meter. De maximale hoogte van het bouwplan is 9.384 meter en is passend binnen de toetshoogtes van het LIB.
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
6.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, ondermeer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
6.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening
De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de nieuw Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.
Bij het stellen van deze regels moeten provinciale belangen in het geding zijn. In een verordening kunnen regels worden opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels veehouderij of detailhandelsvoorzieningen).
De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen en afwijkingsbesluiten vast te stellen in overeenstemming met de PRV. Op 1 maart 2017 is de meest recente wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden.
Relevantie plangebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG), zoals aangeduid in de PRV. Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen, zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe)veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn.
Het begrip BSG is opgenomen in artikel 1.1.1 onder h van het Bro. Hier is BSG alsvolgt omschreven:'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De gevraagde bouw van een woning in het bestaande woonlint past binnen de provinciale structuurvisie en verordening.
6.3.3 Wonen en vliegen 20 Ke-contour
De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke-contour. Binnen deze contour moet een afweging gemaakt worden voor de gewenste ontwikkeling in relatie tot geluid en externe veiligheid.
Rekenschap geven van vliegtuiggeluid
In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het onderdeel "wonen en vliegen" van het SMASH-traject. Met dit akkoord is met het oog op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthavenindelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke-contour in het Lib verankerd.
In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige) bewoners.
In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:
een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
een beschrijving van de huidige geluidsituatie op die woningbouwlocatie;
een beschrijving van de verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie;
een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/of de regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;
een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.
Ad. a De ligging in het beperkingengebied
De planlocatie is gelegen binnen het beperkingengebied van de 57 dB(Lden) contour en binnen de 20 Ke contour.
Ligging plangebied 20 Ke-contour
Ad b. De huidige geluidsituatie
Aalsmeer ligt tussen de landingsroutes van de Zwanenburgbaan en de Aalsmeerbaan. Voor de Aalsmeerbaan geldt een nachtregime. Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol.
In het kader van de Europese richtlijn omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. De huidige geluidbelastingkaarten dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een geluidbelasting die ligt tussen 55 en 59 dB en minder dan 50 db Lnight.
Via het Bewonersaanspreekpunt Schiphol is eveneens informatie beschikbaar over de geluidsbelasting vanwege het vliegverkeer op een specifieke locatie. Het gaat hierbij om het jaargemiddelde geluidsbelasting gedurende de dag en gedurende nacht die hoort bij de in het voorgaande gebruiksjaar gerealiseerde vliegoperatie. Volgens de gegevens van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol lag de jaargemiddelde belasting in 2016 58dB Lden en 39 dB Lnight.
Daarmee ligt de geluidbelasting overdag op de grens van 58 dB waarop het LIB 4 gebied is gebaseerd waarbinnen vanwege de geluidbelasting bouwbeperkingen zijn opgelegd. Voor de berekening van het aantal ernstig slaapgestoorden rond Schiphol wordt uitgegaan van de 40 dB(A) Lnight contour. Het geluidniveau op de planlocatie betreft 39 dB Lnight en ligt daarmee onder de gehanteerde 40 dB(A) Lnight contour. Vanuit het Bouwbesluit zijn voorzieningen nodig om een binnenniveau van 33 dB te waarborgen
Uit het akoestisch onderzoek dat voor deze locatie is uitgevoerd blijkt dat alleen ten gevolge van de Legmeerdijk (N231) en Machineweg een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreedt.
Bij de berekening van de karakteristieke geluidwering voor de woning is uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer en luchtvaartlawaai. (Zie bijlage 1 "Gevelgeluidweringsonderzoek Machineweg 302b te Aalsmeer, projectnummer 0420515.00 d.d. 23 januari 2018 van Anteagroup). Op de geluidbelastingen, ter bepaling van de geluidwering, is de correctie volgens artikel 110 g van de Wet geluidhinder niet toegepast. Op basis van deze waarde is bepaald of het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit uitgaande van basismaterialen. Daar waar niet aan deze eisen wordt voldaan is voor de maatgevende bouwnummers aangegeven welke geluiderende voorzieningen minimaal benodigd zijn om aan de eisen te kunnen voldoen. Met de in paragraaf 7.4 genoemde toepassingen aan de gevelopbouw wordt voldaan aan de vereiste geluidwering.
Ad. c. Toekomstige ontwikkelingen
In het zogenaamde Aldersakkoord van 2008 zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van Schiphol tot 2020. In het akkoord is vastgelegd dat Schiphol mag groeien tot maximaal 500.000 vluchten per jaar. Na 2020 mag de luchthaven verder groeien op basis van een evenredige verdeling van de gerealiseerde milieuwinst tussen de sector en de omgeving. volgens deze afspraak mag 50% van de milieuwinst worden ingezet voor verdere groei. De andere 50% komt ten goede aan de kwaliteit van de leefomgeving. Conform de afspraken uit het Aldersakkoord wordt strikt geluidpreferentieel gevlogen. Dit betekent dat die banen worden ingezet die het minst geluidoverlast veroorzaken. Op dit moment wordt in het kader van de Omgevingsraad Schiphol gewerkt aan advisering van de verantwoordelijke minister over de verankering van het geluidpreferentiële stelsel in de wet- en regelgeving en over de verdere ontwikkeling van Schiphol na 2020 in balans met de omgeving.
De huidige operatie op Schiphol benadert het maximale scenario van 500.000 vluchten. De beschreven actuele geludbelasting benadert daarmee de geluidbelasting die op basis van het maximale aantal van 500.000 vluchten gerealiseerd zal worden. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal de geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen.
Ten aanzien van de Aalsmeerbaan zijn enkele hinderbeperkende maatregelen uitgevoerd en worden er enkele ontwikkelingen verwacht. Dit betreffen: vervroegde nachtprocedures en de introductie van vaste naderingsroutes met continue daalvluchten. Voor de Zwanenburgbaan betreffen deze maatregelen: vervroegde nachtprocedures, strikt geluidpreferent baangebruik en de ontwikkeling parallel starten.
Ad. d. Het belang van woningbouw
In het onderhavige geval gaat het om de realisatie van een woning binnen het lint van de Machineweg. Het opvullen van een gat in het lint is van oudsher een van de uitzonderingen van het LIB om woningbouw mogelijk te maken.
Ad. e. Slotconclusie
Ten aanzien van de realisatie van woningen in de lintbebouwing van de Machineweg, zijn een aantal randvoorwaarden in het bestemmingsplan opgenomen. De strijdigheid met het bestemmingsplan betreft dat het bestemmingsplan op het voorliggende perceel voorziet in een agrarische tuinbouwbestemming. Op basis van de geldende bestemming is een vermeerdering van woningen niet toegestaan. Met toepassing van de wijzigingsbevoedheid uit het bestemmingsplan staat het college van burgemeester en wethouders - door het doorlopen van de wijzigingsprocedure - de toevoeging van één vrijstaande, particuliere woning in het lint van de Machineweg, toe. Tegen de realisatie van een woning in het lint van de Machineweg bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege het vliegtuiggeluid geen zwaarwegende bezwaren. Het akoestisch klimaat ter plaatse wordt vooral bepaald door het wegverkeerslawaai. In het geluidonderzoek is het luchtverkeerslawaai meegenomen. Aanvullende gevelweringsmaatregelen zijn voorgeschreven binnenniveau te waarborgen.
Afhankelijk van persoonlijke omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai. Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. In het kader van het bouwproject wordt op een deugdelijke informatievoorziening van de toekomstige bewoners ingezet.
Rekenschap geven aan externe veiligheid
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt externe veiligheidsrisico's met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten, maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het LIB zijn daarom regels opgenomen onder meer ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid.
In bijlage 3 van het LIB is het gebied voor 'beperkingen bebouwing' aangewezen. Voor externe veiligheid zijn de zones 1 en 3 relevant; 2 en 4 hebben betrekking op geluid. Zone 1 is de sloopzone vanwege externe veiligheid. In dit gebied is het doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren. Om die reden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Alleen zeer extensief gebruik van gronden is mogelijk. Zone 3 wordt afgebakend door de zogenaamde PR 10-6 contour. Binnen deze contour is de kans dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een vliegtuigongeval, 1 op de miljoen per jaar. Binnen zone 3 is - gelet op de risico's - tevens het doel om grote concentraties van personen te voorkomen.
Per wijziging van 1 januari 2018 is een niet 'afwegingsgebied' (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20 Ke zone) bestaat er enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
LIB zone 5
Het plangebied valt binnen zone 5. In de huidige situatie is sprake van een tuinbouwbedrijfsfunctie. In de nieuwe situatie is uitsluitend sprake van wonen (één woning). Onderliggend bestemmingsplan heeft niet direct tot gevolg dat het gebied intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Als het gebied al intensiever wordt gebruikt dan in is dit marginaal. Bij een intensiever gebruik kunnen bij een vliegtuigongeval meer slachtoffers vallen, dit wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht.
De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) als zo gering gezien, dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. De kans op het optreden van een dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
De gemeente kan geen maatregelen trefen om een dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten verlopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. In het algemeen geldt dat nieuwbouw (gelet op de eisen van het Bouwbesluit 2012) zeer goed bestand is tegen brand. Aanwezigen in een pand zijn derhalve goed beschermd tegen hittestraling indien een vliegtuig in de directe omgeving van het gebouw neerstort. Daarnaast is er in de nieuwe situatie geen sprake van een intensiever gebruik van het perceel dan in de huidige situatie.
De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokatle rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd.
In het plangebied is de functie wonen gepland. De bewoners kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden.
In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De (rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
Ga niet kijken.
Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
Houdt afstnd vanwege gevarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.
De woning is gelegen aan de Machineweg. Vluchtroutes zijn met name gericht naar aangrenzende Legmeerdijk. Hulpdiensten kunnen de locatie vanuit twee richtingen bereiken en dus vanuit verschillende windrichtingen.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele beleid voor het gebied is neergelegd in de "Gebiedsvisie Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit 2020 (vastgesteld op 26 november 2009)". De gebiedsvisie heeft de status van een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Gebiedsvisie is de Machineweg aangewezen als een lintstructuur.
Volgens de Gebiedsvisie wordt voor de linten voor de toekomst ingezet op een proces van ontvlechting van wonen en bedrijvigheid. De in de loop der tijd gerealiseerde bedrijfsbebouwing in de linten heeft volgens de gebiedsvisie niet bijgedragen aan een hoge beeldkwaliteit. Grootschalige bedrijfsbebouwing doet afbreuk aan het rechtlijnige karakter van de landschapslijnen en de oorspronkelijke lintstructuur.
Verdergaande grootschalige bedrijvigheid in de linten wordt zoveel mogelijk beperkt en dient geclusterd gestalte te krijgen in de daarvoor aangewezen concentratiegebieden. Detailhandel dient te worden geconcentreerd in de bestaande winkelgebieden. Nieuwe ontwikkelingen in de linten moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven zijn de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormige karakter van de linten en de haakse landschappelijke structuren met eventuele doorzichten naar het achterliggende polderlandschap aandachtspunten bij de beoordeling.
Met uitzondering van het westelijke deel kan volgens de Gebiedsvisie het gebied tussen de Oosteinderweg, Machineweg, Aalsmeerderweg en Bosrandweg, op de langere termijn gelden als zoekgebied voor alternatieve functies, zoals maatschappelijke voorzieningen, groen en dagrecreatieve voorzieningen en als zoekgebied voor alternatieve woonvormen, waarbij een nieuwe structuurdrager aan het gebied wordt toegevoegd, bijvoorbeeld wonen in een nieuw lint.
Relevantie plangebied
Het bouwen van een woning in het lint draagt bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
6.4.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost: Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost is flexibiliteit toegevoegd aan de bestaande en opnieuw als zodanig bestemde functies in het plangebied. De voor deze ontwikkeling relevante flexibiliteit is in deze planregels opgenomen als:
Algemene wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming "Wonen-Lintbebouwing"artikel 15.7.1 'wijzigingsbevoegdheid nieuwe woning', bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost': om binnen deze bestemming nieuwe woningen toe te staan en daarmee de bestaande woonlinten verder op te vullen en door te trekken.
Voor de woningen aan de Machineweg is de bestemming "Wonen-Lintbebouwing" opgenomen. Voor elk lint is een bouwvlak opgenomen. Voor de situering en maatvoering van de woningen is aangesloten bij het gemeentelijke lintenbeleid, als beschreven paragraaf 3.1.2.3 van de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost en in paragraaf 6.4.3 van dit wijzigingsplan. Indien de bestaande maatvoering niet overeenkomt met het gemeentelijke lintenbeleid, is in de regels opgenomen dat de bestaande maatvoering is toegestaan.
Binnen de woonbestemming is het uitoefenen van een aan huisgeboden beroep dan wel het uitoefenen van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, conform de gemeentelijke beleidsregels 'Aan huis geboden Beroepen en Bedrijven'.
Relevantie plangebied
De wijzigingsregels (artikel 15.7.1 'wijzigingsbevoegdheid nieuwe woning' bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost' zijn gebaseerd op de 'eerste herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten" (zie 6.4.3) en zijn verwerkt in de regels van de bestemming "Wonen -Lintbeleid"opgenomen (in artikel 3) van voorliggend wijzigingsplan. De aanvraag om omgevingsvergunning dient te passen binnen de regels van voorliggend wijzigingsplan. Hiermee is de aanvraag ook passend binnen de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost en in lijn met de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten".
6.4.3 Nota Lintenbeleid
Op 22 december 2011 heeft de gemeente Aalsmeer de notitie "ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van de gemeente Aalsmeer" vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten" vastgesteld.
Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken.
In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan d collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.
De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door schaalvergroting, die de linten bedreigen. ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.
De Machineweg is een planmatig aangelegd lint. Het grote verschil met de historische linten is dat de wegen van de planmatig aangelegde linten kaarsrecht zijn. Deze linten heben strakke lijnen in hun landschappelijke structuur. De Machineweg is aangelegd na de droogmaking van de Oosteinderpoel en overwegend aan één zijde bebouwd (oostzijde). De woningen staan vrij dicht op elkaar en bestaan voornamelijk uit (half) vrijstaande woonbebouwing. Halverwege de Machineweg ligt het zogenaamde "Rode Dorp", een in 1921 gebouwd woningcomplex bestaande uit aaneengesloten woonbebouwing. Tussen de Hornweg en de Legmeerdijk is het lint nog deels onbebouwd, met uitzondering van een aantal recent gebouwde vrijstaande woningen. De westzijde van de Machineweg grenst, geschieden door een watergang, aan het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Green Park Aalsmeer.
Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de in het plangebied gelegen linten specifieke uitgangspunten opgenomen.
Voor de Machineweg zijn dit de volgende specifieke uitgangspunten:
Ruimtelijk
Vrijstaande erfbebouwing mag tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits gelegen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
Relevantie plangebied
In het lintenbeleid is in het algemeen toetsingskader opgenomen dat een vrijstaande woning gebouwd mag worden op een kavel met een breedte van tenminste 25 meter en een 2^1 kapwoning op een kavel met een breedte van ten minste 40 meter. In het specifiek toetsingskader is opgenomen dat hiervan kan worden afgeweken indien de stedenbouwkundige situaties daarvoor aanleiding geeft. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
De kavelbreedte voor een vrijstaande woning, ter hoogte van de voorgevelrooilijn, dient ten minste 18 meter te bedragen, de kavelbreedte voor eendubbel woonhuis, ter hoogte van de voorgevelrooilijn tenminste 26 meter. De kavel met een afwijkende kavelbreedte dient onderdeel uit te maken van een reeks vankavels met diezelfde afwijkende kavelbreedte, doel is dat de nieuw te bouwen woning(en) zich voegt in de bebouwingsritmiek van het bestaande lint, dan wel een deel van het lint.
De breedte van de kavel Machineweg 302B bedraagt circa 21 meter in plaats van de in het lintenbeleid voorgeschreven 25 meter. Zoals aan gegeven mag hiervan worden afgeweken indien de stedenbouwkundige situatie hiertoe aanleiding geeft met een mimimum van 18 meter. Langs de Machineweg is sprake van wisselende kavelbreedtes, die in sommige gevallen tevens kleiner zijn dan de voorschreven 25 meter. Tegen de voorgestelde kavelbreedte bestaan vanuit stedenbouwkundig oogpunt dan ook geen bezwaren. Hiermee bestaat er geen strijdigheid op dit vlak met de bepaling uit het lintenbeleid. De gewenste ontwikkeling is passend binnen de overige uitgangspunten van het lintenbeleid.
6.4.4 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016
Op 22 september 2016 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de 'Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016' vastgesteld. Hierin zijn voor de bestemming/functie Wonen verschillende parkeernormen opgenomen:
Relevantie plangebied
De parkeerbehoefte hangt af van de oppervlakte en het type wonng dat zal worden aangevraagd middels een aanvraag omgevingsvergunning. In de parkeerbehoefte wordt volledig op eigen terrein voorzien. De genoemde parkeernormen zijn tevens opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.
6.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid en wijzigingsplan
Voorliggend wijzigingsplan maakt onder een aantal regels/voorwaarden een vermeerdering met één vrijstaande burgerwoning mogelijk in het lint van de Machineweg. Hiermee wordt het verbod om woningen toe te voegen binnen de bestemming 'Wonen-Lintbebouwing (artikel 15 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost) opgeheven. De voorwaarden zijn opgenomen in de regels van voorliggend wijzigingsplan. Deze regels corresponderen met de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost' en met de 'eerste herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten"' ('Nota Lintenbeleid'). Indien de aanvraag om omgevingsvergunning past binnen de bovengenoemde regels bestaat er geen strijdigheid met het gemeentelijke beleid.
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.1 Bodem
Een goede ruimtelijke ordening omvat een bodem die duurzaam geschikt is voor de beoogde functie. Bij duurzame geschiktheid worden alle gebruiksfuncties van de bodem adequaat beschermd.
Voor de chemische kwaliteit is het streven dat de gebruiksfunctie aansluit bij de bodemfunctieklassen zoals opgenomen in artikel 4.4 Regeling bodemkwaliteit. Een afwijking hiervan is mogelijk indien de bodem een aanvaardbare geschiktheid heeft; wanneer de aanwezige verontreiningingen geen gezondheidsrisico's voor de gebruiker vormen. Indien echter sprake is van een onaanvaardbare kwaliteit, waarbij gezondheidsrisico's voor gebruikers optreden, is bodemsanering nodig. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen te bebouwen en onbebouwde terreindelen.
Grondgebonden bouwwerken (voor het verblijf van personen) mogen niet op verontreinigde grond worden gebouwd, waardoor een omgevingsvergunning niet zonder bodemsanering in werking treedt. Voor terreindelen zoals tuinen, die niet worden bebouwd, maar waar na functiewijziging wel een onaanvaardbare blootstelling kan optreden, ontbreekt een juridische basis voor bodemsanering. Doorgaans wordt de bodem gesaneerd omdat er wel een privaatrechtelijke basis voor sanering bestaat. De haalbaarheid van een plan is qua bodemkwaliteit primair afhankelijk van de financiële ruimte voor een eventuele sanering ter plaatse van de te bebouwen verblijfsruimte.
Gebruik ondergrond
De ondergrond wordt steeds intensiever benut door de aanleg van bodemenergiesystemen, zowel open (met grondwateronttrekking) als gesloten (rondpompen van koelmiddel). Het verdient aanbeveling in de ontwerpfase van de bodemzijdige installatie rekening te houden met de aanwezigheid van bestaande systemen in de directe omgeving omdat die de ondergrondse gebruiksruimte kunnen inperken.
Relevantie plangebied
Om mensen te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse. In principe moet de bodemkwaliteit geschikt zijn of worden gemaakt voor het beoogde gebruik, in dit geval voor wonen.
Naar aanleiding van de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwbouw op dit perceel heeft PJ Milieu BV een verkennend bodem- en asbest in puinonderzoek uitgevoerd (kenmerk PJ Milieu BV: 1768001A). Uit het rapport (Bijlage 3) kan worden geconcludeerd dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt niet noodzakelijk geacht.
De hypothese 'verdachte locatie' voor het verkennend asbest in grondonderzoek houdt geen stand. Zowel zintuigelijk als analytisch is geen asbest aangetroffen danwel aangetoond.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek bestaat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie als woonperceel. Wat betreft het milieuaspect bodem bestaan geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan.
7.2 Water
Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Relevantie plangebied
In de onderhavige situatie wordt een woning gerealiseerd op het huidige verharde oppervlak. Het totale oppervlak verharding neemt niet toe. Hierdoor blijft de 'extra verharding' onder de 500 m2 en zijn er vanuit het hoogheemraadschap geen compenserende maatregelen nodig. Het oppervlak van de te realiseren woning bedraagt circa 135 m2.
7.3 Archeologie
De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld waarin het gemeentelijk archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Het plangebied Machineweg 302b behoort tot categorie 4. Voor deze gebieden moet rekening gehouden worden met archeologie bij plannen groter dan 10.000 m2 én dieper dan 40 centimeter. In het kader van het voorliggende initiatief is een archeologisch vooronderzoek/veldonderzoek niet noodzakelijk.
7.4 Geluid
Beleidskader
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Relevantie plangebied
In het kader van de nieuwbouw van deze woning is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuw te realiseren woning en naar de geluidbelasting op de gevels. Dit onderzoek is vervat in het Rapport 'Akoestisch onderzoek Wegverkeers-, Luchtvaart-, Industrielawaai d.d. 29 januari 2018 projectnummer 0420515.00 en het 'Gevelgeluidweringonderzoek Machineweg 302b te Aalsmeer d.d. 23 januari 2018 projectnummer 0420515.00 beide van Anteagroup (bijlage 2).
Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning is sprake van wegverkeerlawaai en luchtverkeerlawaai. Ook komt de gecumuleerde geluidbelasting aan de orde.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat alleen ten gevolge van de Legmeerdijk (N231) en Machineweg een overschrijding optreedt van de voorkeursgrenswaarde. Ten gevolge van de Legmeerdijk (N231) bedraagt de geluidbelasting op de gevels van de te realiseren woning ten hoogste 54 dB inclusief ex artikel 110g Wgh. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh overschreden. De maximaal toegestane geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden.
Ten gevolge van de Machineweg bedraagt de geluidbelasting 49 dB inclusief ex artikel 110g Wgh. Ook hier wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh overschreden. De maximaal toegestane geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.
Industrielawaai
Met behulp van het berekeningsmodel is de geluidbelasting vanwege het industrielawaai op de nieuw te realiseren woning berekend.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat binnen de aangegeven percelen de geluidbelasting ten hoogste 37 dB bedraagt. Hierdoor wordt de toetswaarde van 50 dB, zoals vastgelegd in artikel 2.1 van het Besluit Geluidhinder, niet overschreden.
Luchtvaartverkeerlawaai
De nieuwe woning is binnen het beperkingengebied voor bebouwing vanwege vliegverkeer op Schiphol gelegen. Om dat de woning is gelegen binnen gebied aangewezen met nummer 4 is het oprichten van een nieuwe woning alleen mogelijk indien het betreft: "een toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan'. Aan deze voorwaarde wordt in dit geval voldaan.
Gecumuleerde geluidbelasting
Indien een geluidgevoelige bestemming, waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgelegd, in de zone van meerdere geluidbronnen ligt, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Bij de woning is er sprake vanwegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Industrielawaai valt buiten dit cumulatieonderzoek aangezien deze bron niet gezoneerd is.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer en luchtvaartlawaai bedraagt ten hoogste 64 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh).
Het beleid van de gemeente Aalsmeer stelt dat de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan de hoogste vast te stellen geluidsbelasting + 3 dB. In dit geval is dat dus 71 dB (68+3db zonder aftrek art. 100g Wgh). In dit geval wordt voldaan aan het gemeentelijk geleid.
Vanwege overschrijding van de maximale ontheffingswaarde is onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen en het toepassen van bronmaatregelen is in deze situatie financieel akoestisch niet doelmatig. In het rapport 'Gevelgeluidweringonderzoek' is onderzocht of deze woning aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kan voldoen en of er eventueel geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Daar waar niet wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit is in voornoemd rapport aangegeven welke voorzieningen minimaal bendoigd zijn om aan de eisen te kunnen voldoen.
7.5 Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (N02). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als N02. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Relevantie plangebied
De ontwikkeling is ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangewezen als een categorie die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreining. Als NIBM categorie is aangewezen een woningbouwontwikkeling van maximaal 1500- woningen met één ontsluitingsweg. Met dit project wordt maximaal 1 woning mogelijk gemaakt, een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet nodig.
7.6 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hiermet name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten zijn vermeld.
Relevantie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig.
7.7 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.
Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
Relevantie plangebied
Ecoresult B.V. heeft een natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied. De aanleiding is dat binnen het plangebied een woning wordt gerealiseerd, waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig is. Deze werkzaamheden kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten en natuurgebieden. Wet- en regelgeving voor flora, fauna en natuurgebieden kan hierdoor worden overtreden. De natuurtoets zoomt in op de (mogelijke) effecten door de activiteiten en op welke wijze gehandeld dient te worden. (zie bijlage 4: Natuurtoets d.d. 28-12-2017 met kenmerk ER20171219v01).
Natura 2000
Het meest dichtsbijzijnde Natura 2000-gbied is Botshol, gelegen circa 7,6 kilometer ten oosten van het plangebied. Invloeden (ook van buitenaf) mogen de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet in gevaar brengen. Negatief effect (door bijvoorbeeld emissie, verandering hydrologie, geluid, trilling of verlichting) op bovengenoemd gebied valt uit te sluiten op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. Daarmee hoeft geen ontheffing als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb te worden aangevraagd.
Natuurnetwerk Nederland
Het meest dichtsbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn de eilandjes aan de Oosteinde, ca 2 km ten noordwesten van het plangebied. Op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de wezenlijke waarden en kenmerken van bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.
Belangrijk weidevogelgebied
De Diemerpolder circa 2,4 kilometer ten oosten van het plangebied is bestemd als Belangrijk weidevogelgebied. Op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.
Afbeelding: Dichtsbijzijnde NNN (donkergroen) en weidevogelgebied (lichtgroen) in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld).
Soortenbescherming
Soorten Vogelrichtlijn
Het plangebied is potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen (15 maart - 15 augustus) onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn grotendeels te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart - 15 augustus), maar eerdere of latere broedgevallen zijn niet uit te sluiten. Daarnaast mogen voorzorgsmaatregelen worden getroffen die ervoor zorgen dat deze vogels geen nestgelegenheid in het plangebied meer hebben.
Soorten Habitatrichtlijn
Rugstreeppad
Aanwezigheid van de rugstreeppad is tijdens de werkzaamheden niet uitgesloten. Er dienen maatregelen getroffen te worden om vestiging van de rugstreeppad tijdens de werkzaamheden te voorkomen. Indien ondanks het treffen van maatregelen zich onverhoopt toch rugstreeppaden op het terrein vestigen mogen aanwezige rugstreeppadden, door eenecologische deskundige, over kleine afstanden en binnen korte tijd verplaatst worden naar geschikte habitat buiten het werkterrein om ze te beschermen tegen nadelige gevolgen van de werkzaamheden. Voor deze handeling is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig, omdat het niet de bedoeling is de dieren (definitief) aan de natuur te onttrekken.
Platte schijfhoren
De watergang ten westen van het plangebied is potentieel geschikt voor platte schijfhoren. Negatieve effecten zijn te voorkomen door de watergang en de oever bij werkzaamheden te ontzien. Indien er toch werkzaamheden gepland staan in de watergang of aan de slootoever dienen deze ontwikkelingen nader getoetst te worden. Mogelijk is dan aanvullend onderzoek naar platte schijfhoren nodig.
Nationaal beschermde soorten
Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord-Holland een vrijstelling geldt. Geschikt habitat is aanwezig voor de egel, hisspitsmuis, veldmuis, aardmuis, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en bastaardkikker. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten een meldingsplicht. Tevens geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten op alle flora en fauna zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden, of daar direct aan voorafgaand.