direct naar inhoud van Regels

Wijzigingsplan Schinkelpolder - Oosteinderweg 397

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.01H-VG01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

2.1 Uitgangspunten

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

3.1 Algemeen

3.2 De bestemmingen

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Actuele regionale behoefte

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.4 Handhaving

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

5.2 Functioneel gebruik

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

6.1 INLEIDING

6.2 Rijksbeleid

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

6.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

7.1 Bodem

7.2 Water

7.3 Archeologie

7.4 Geluid

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Externe veiligheid

7.7 Flora en fauna

7.8 Besluit Mer

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

Bij de gemeente Aalsmeer is een aanvraag voor wijziging van het bestemmingsplan Schinkelpolder (vastgesteld op 26 maart 2015) binnengekomen voor het perceel gelegen Oosteinderweg nummer 397. Dit perceel is bij de gemeente Aalsmeer bekend als sectie A, nummer 3706 en sectie B, nummers 10070 en 10071 (zie afbeelding 1). Momenteel is het perceel onbebouwd, maar heeft wel een woonbestemming. De aanvrager wil op dit perceel één vrijstaande woning bouwen. De gemeente is voornemens hier aan mee te werken

 

 [image]

Afbeelding 1: Kadastrale kaart perceel

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied, met een oppervlakte van circa 712 m2, ligt in het noordoosten van de gemeente Aalsmeer, in de Schinkelpolder. Het is onderdeel van het lint van de Oosteinderweg. Het perceel ligt tussen het woonperceel Oosteinderweg 399 aan de oostzijde en aan de westzijde loopt de Mr. Jac. Takkade. Aan de voorzijde loopt de Oosteinderweg, wat tevens de ontsluitingsweg van het perceel is (zie afbeelding 2)

 

 [image]

Afbeelding 2: luchtfoto van de projectlocatie

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

 

Voor het perceel is het bestemmingsplan “Schinkelpolder” van kracht (zie afbeelding 3 en 4). Dit plan is op 4 juli 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Aalsmeer. In het kader van de bestuurlijke lus heeft de raad een vervangend besluit genomen en het plan op 26 maart 2015 opnieuw vastgesteld. Het plan is op 22 juli 2015 onherroepelijk geworden. Op het perceel rust de bestemming 'Wonen'. Daarnaast geldt er 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering'. Het paraplubestemmingsplan parkeernormen is ook geldig in het plangebied.

 

Binnen de bestemming 'Wonen' mag het aantal woningen niet worden vermeerderd tenzij toepassing gegeven wordt aan de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 11.7.1 van de regels (zie paragraaf 2.3).

 

Met voorliggend wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om ondanks het verbod woningen toe te voegen, een woning toe te staan op het perceel Oosteinderweg nummer 397.

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling deel uit van het bestemmingsplan "Schinkelpolder".

 

Het (door middel van een aanvraag om omgevingsvergunning) in te dienen bouwplan dient te voldoen aan de regels van dit wijzigingsplan. De regels van dit wijzigingsplan zijn een doorvertaling van de regels behorende bij de wijzigingsbevoegdheid genoemd in artikel 11.7.1 ‘nieuwe woning’ uit het bestemmingsplan ‘Schinkelpolder’. Deze laatstgenoemde regels sluiten op hun beurt weer aan op de tweede herziening van de beleidsnotitie ‘Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten’ (het Lintenbeleid, zie paragraaf 6.4.4. ‘Nota Lintenbeleid’).

 

 [image]

Afbeelding 3: bestemmingsplan Schinkelpolder

 

 [image]

Afbeelding 4: Legenda bestemmingsplan Schinkelpolder

 

1.4 Leeswijzer

 

In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.

 

Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

 

 

2.1 Uitgangspunten

 

Het plangebied ligt in het lint van de Oosteinderweg. Het is van belang om het bestaande karakter van de lintstructuren met kleinschalige bebouwingspatronen te waarborgen. In de linten is een grote mate van diversiteit in bebouwings- en begroeiingdichtheid. Daarnaast is er sprake van een veelzijdigheid aan straatbeelden. Dit beeld wordt verkregen door:

 

  1. verschillende soorten van overwegend kleinschalige woonbebouwing met gevarieerde gevelbeelden;

  2. een verscheidenheid aan bebouwingsrichtingen;

  3. veelvuldig verspringingen in de rooilijn;

  4. door veel verschillende soorten erfbeplantingen en afscheidingen.

 

Dit alles levert een karakteristiek en gedifferentieerd beeld op dat bij nieuwe ontwikkelingen als uitgangspunt gehanteerd moet worden. Zogenaamde ‘cataloguswoningen’ worden als minder passend ervaren.

 

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

 

Tussen het woonperceel Oosteinderweg 399 en de Mr. Jac. Takkade ligt een onbebouwd perceel in het daar tot verder ononderbroken lint. Momenteel ligt er gras. De realisatie van een woning op dit perceel zorgt ervoor dat het lint tot hier compleet is.

De andere percelen in het lint van de Oosteinderweg hebben ook de bestemming ‘Wonen’. Planologisch bestaat er geen bezwaar om de wijzigingsbevoegdheid uit de regels van het bestemmingsplan “Schinkelpolder” toe te passen en op deze locatie een woonhuis te realiseren.

 

2.3 Motivatie gemaakte keuzes

 

In artikel 11.7.1 van het bestemmingsplan "Schinkelpolder" staat een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een extra woning toe te kunnen voegen, mits er aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan:

  1. bij een vrijstaande woning de perceelsbreedte minimaal 18 meter dient te bedragen;

  2. bij een blok tweekappers de perceelsbreedte in totaal minimaal 26 meter dient te bedragen;

  3. van de perceelsbreedte zoals zijn genoemd onder a en b van dit onderdeel mag worden afgeweken indien de stedenbouwkundige situatie daartoe aanleiding geeft, mits:

1. de frontbreedte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen niet

meer bedraagt dan 50% van de perceelsbreedte; en

2. het perceel zich voegt in de ritmiek van het bestaande lint.

  1. andere type woningen niet zijn toegestaan;

  2. verder de bouwregels als opgenomen in 11.2.2 van dit artikel in acht moet worden genomen;

  3. aangetoond wordt dat de nieuwe woning ruimtelijk en milieutechnisch past binnen de locatie, waaronder een akoestisch onderzoek;

  4. aangetoond wordt dat de nieuwe woning geen nadelige effecten heeft op de waterhuishouding;

  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Hieronder volgt de uitwerking van de bovengenoemde voorwaarden.

 

  1. Aan de voorzijde waar de woning wordt gerealiseerd heeft het perceel een breedte van circa 18,75 meter;

  2. Niet van toepassing.

  3. Niet van toepassing.

  4. Het onderhavige wijzigingsplan maakt één vrijstaande woning mogelijk.

  5. Het nader te ontwikkelen ontwerp van de woning moet voldoen aan de bouwregels.

  6. Dit wordt aangetoond in hoofdstuk 7.

  7. Dit wordt aangetoond in hoofdstuk 7.

  8. De regels van de wijzigingsbevoegdheid volgen de uitgangspunten van het lintenbeleid. Het bouwplan voldoet aan de wijzigingsregels. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen

 

In het plangebied geldt ook ‘waarde – archeologie 1’. Op deze gronden mag alleen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, met in achtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 50 vierkante meter, waarbij geen graaf- of heiwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld plaatsvinden. Dit bouwplan voldoet niet aan deze voorwaarden.

 

Het is mogelijk hiervan af te wijken als de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond dat;

  1. Op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. Dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.

 

Er is archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. De conclusie is dat het onwaarschijnlijk is dat in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan. Zie paragraaf 7.3 voor een verdere uitwerking van het archeologische onderzoek.

 

 

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

 

 

3.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

3.2 De bestemmingen

 

artikelsgewijze beschrijving regels en bestemmingen

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Begrippen (artikel 1)

hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

 

Wijze van meten (artikel 2)

hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Wonen (artikel 3)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis- verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, bijbehorende bouwwerken met de daarbij behorende erven. Ook dient er binnen deze bestemming te worden geparkeerd.

 

Waarde - Archeologie 1 (artikel 4)

De voor Waarde - Archeologie 1 (WR-A2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming prevaleert boven de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.

 

 

Waterstaat - Waterkering (artikel 5)

Als dubbelbestemming is opgenomen Waterstaat-Waterkering. De primaire bestemmingen mogen de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.

 

Algemene bouwregels (artikel 7)

In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

 

Geluidszone - Industrie 50 dB (artikel 9)

In dit artikel staan regels met betrekking tot geluid industriegebied Schiphol-Oost.

 

Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 10)

Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.

 

Algemene wijzigingsregels (artikel 11)

In dit artikel staan de algemene wijzigingsregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht (artikel 12)

Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.

 

Slotregel (artikel 13)

Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.

 

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

 

4.1 Actuele regionale behoefte

 

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen, met een onderlinge ruimtelijke en functionele samenhang, sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. In dit geval wordt 1 woning mogelijk binnen een bestaand lint.

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

 

De gemeente Aalsmeer maakt onderdeel uit van het marktgebied Stadsregio Amsterdam-Zuid. Het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) toont aan dat er binnen dit marktgebied een kwantitatieve én kwalitatieve behoefte is aan woningen in alle segmenten.

 

4.2 Economische uitvoerbaarheid

 

De realisatie van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkelingen is in handen van één ontwikkelende partij. De kosten van het voorgenomen initiatief zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Het gemeentelijk kostenverhaal is verzekerd door middel van leges. Op basis daarvan kan gesteld worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

 

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.3.1 Inspraak

 

Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van 27 april 2023 tot en met 7 juni 2023.

 

Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om het plan te wijzigen. Voor de zienswijze wordt verwezen naar de Nota van Beantwoording zienswijze, dat als bijlage 10 is opgenomen bij de Toelichting van dit bestemmingsplan.

 

4.3.2 Bro-partners

 

Bij brief van 30 mei 2022 is het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland verzocht om ontheffing van de Omgevingsverordening NH2020 voor de bouw van de onderhavige woning. Op 20 september 2022 (kenmerk 1847973/1897344) is de benodigde ontheffing verleend.

 

Tevens is op 8 februari 2023 een watervergunning verleend voor het bouwen en hebben van een nieuwbouwwoning in de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering door het Hoogheemraadschap van Rijnland.

 

 

4.4 Handhaving

 

4.4.1 Uitvoerings- en handhavingsbeleid

 

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.

 

Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.

 

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.

 

De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.

 

De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.

 

Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:

 

In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.

 

4.4.2 Handhavingsopgave

 

Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. Het plangebied is momenteel vrij van bebouwing. Het wordt ook niet in strijd met het bestemmingsplan gebruikt.

 

 

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

 

 

Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2

 

5.1 Ruimtelijke karakteristiek

 

5.1.1 Het plangebied in groter verband

 

Het plangebied ligt in de Schinkelpolder. In de 1857 werd dit verveende gebied drooggemalen met onder andere de in 1778 gebouwde molen 'De Zwarte Ruiter', welke nog steeds aan de zuidgrens van de polder te bezichtigen is. De polder wordt tegenwoordig voornamelijk gebruikt voor agrarische doeleinden, met name in kassen. In 1999 werd het Schinkelbos aangelegd, als uitbreiding op het bestaand Amsterdamse Bos. Dat deel van het bos behield dus zijn oorspronkelijk naam.

 

De glastuinbouwbedrijven die gevestigd zijn in de Schinkelpolder zijn voornamelijk moderne, jonge bedrijven. Deze zijn veelal gevestigd achter een lint van woonbebouwing, waar al vanouds wordt gewoond. Het lint van de Oosteinderweg vormt een van de assen waaraan Aalsmeer is ontstaan. In het lint komt kleinschalige verspreide bedrijfsfuncties en detailhandel voor. Door de samenstelling van het gebied valt het aan te merken als 'gemengd gebied'.

 

De hoofdstructuur van het groen-blauwe raamwerk van Aalsmeer is grotendeels ontleend aan het onderscheid tussen de Bovenlanden en de droogmakerijen.

Het groen-blauwe raamwerk wordt verder verfijnd door de groen-blauwe structuren langs de linten, zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg. Kenmerkend voor deze linten zijn de aanwezige afwateringssloten langs en haaks op de lintstructuur en de begroeide achterterreinen. De verweving van water en groen in deze linten vormt een bijzondere ruimtelijke kwaliteit.

 

5.1.2 Cultuurhistorie/archeologie

 

Zoals in paragraaf 5.1.1 al beschreven ligt het plangebied aan het lint van de Oosteinderweg. Langs het lint geldt de 'waarde - archeologie 1'. Hier is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.

 

Het plangebied is ontgonnen in de Late Middeleeuwen. Het oorspronkelijke veenontginningslint heeft waarschijnlijk langs de zuidoost-oever van de Haarlemmermeer gelegen en is in de loop van de eeuwen naar de Oosteinderdijk verplaatst. Op historisch kaartmateriaal uit de 17e en 18e eeuw ligt langs deze kade een bewoningslint. Ter hoogte van het plangebied liggen de boerderijerven niet aan de dijk, maar verder naar het noorden in de polder. De Schinkelpolder waarin het plangebied ligt is in de Nieuwe Tijd volledig verveend en in 1858 drooggemaakt. Langs en onder de Oosteinderdijk kunnen veenresten aanwezig zijn, waarin resten van de oorspronkelijke kade en eventuele boerderijen aanwezig kunnen zijn. Daarom geldt hier de archeologische verwachtingswaarde 1. In paragraaf 7.3 zijn de resultaten van het archeologisch onderzoek te vinden.

 

Het gebied ligt verder niet in een aardkundig waardevol gebied. 

 

5.2 Functioneel gebruik

 

5.2.1 Wonen

 

Het bestemmingsplan handhaaft de huidige bestemming ‘Wonen’.

Naast de dubbelbestemmingen of eventuele aanduidingen is er geen andere bestemming dan ‘Wonen’ in het plangebied.

 

 

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

 

6.1 INLEIDING

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.

 

6.2 Rijksbeleid

 

Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied met dit rijksbeleid rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.

 

6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De NOVI richt zich op vier prioriteiten:

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;

  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;

  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

 

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

 

Voor het plangebied geldt de prioriteit "Sterke en gezonde steden en regio's". Binnen deze prioriteit zijn een aantal beleidskeuzes gesteld waaronder de beleidskeuze "het hanteren van een integrale verstedelijkingsstrategie". Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. In lijn met de drie afwegingsprincipes moet integrale leefomgevingskwaliteit voorop staan als basis voor de te maken keuzes. Op basis daarvan kan een afweging plaatsvinden waarbij aan alle relevante ruimtelijk-fysieke opgaven zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Er moet daarbij voor worden gezorgd dat er flexibel en snel kan worden ingespeeld op nieuwe wensen en ontwikkelingen in de samenleving.

 

Vanwege de relatie met verschillende nationale belangen (waaronder die op het gebied van klimaat, milieu, duurzaamheid, leefomgevingskwaliteit, bereikbaarheid) doet het Rijk ook actief mee bij de integrale uitwerking van deze verstedelijkingsstrategie. In samenwerking met gemeenten, provincies, metropoolregio’s en andere relevante stakeholders worden, bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s van de metropoolregio’s Amsterdam (MRA), Rotterdam Den Haag (MRDH) en Utrecht (MRU), nadere keuzes over de mogelijke gebiedsontwikkelingen gemaakt.

 

Woondeal MRA

De regio Amsterdam moet de komende zes jaar 100.000 woningen bouwen. Tot 2040 betreffen dit 230.000 woningen (huidige prognose). Deze woningen moeten structureel voldoende betaalbaar blijven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft deze afspraken met de MRA op 5 juli 2019 ondertekend in een woondeal. De Minister en Regio spannen zich in om voldoende woningproductie te realiseren om te voldoen aan de groeiende woningbehoefte en de tekorten in alle segmenten terug te dringen.

 

6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

 

Door middel van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de

geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

 

Voor het project zijn de regels ten aanzien van vogels relevant:

 

In artikel 2.2.3 van het LIB is bepaald dat er op gronden gelegen binnen de invloedssfeer van dat artikel geen vogelaantrekkende functies mogen rusten. Het plangebied ligt binnen deze invloedssfeer, maar onderhavig plan voorziet niet in een vogelaantrekkende functie.

 

 [image]

Ligging plangebied (rood)

 

Conclusie

Het Lib vormt geen belemmering voor het onderhavige plan. Het plangebied ligt buiten de 20 ke-contour en maakt ook geen vogelaantrekkende functies mogelijk.

 

 [image]

Ligging plangebied (bolletjes) t.o.v. 20 ke-contour

 

 

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

6.3.1 Omgevingsvisie NH2050

 

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

 

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.

 

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

 

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Conclusie

Het onderhavige plan maakt verbetering van de stedelijke structuur mogelijk. Het lint van de Oosteinderweg wordt versterkt. Er wordt een woning gebouwd op een plek die al een woonbestemming heeft. De woning wordt duurzaam en energiezuinig aangelegd. Het is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

 

6.3.2 Omgevingsverordening NH 2020

 

Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om in de geest van de komende Omgevingswet naar nieuwe regels te streven die zien op het 'hoe': 'hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving'. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie (NH2050) worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. Een (groot) aantal van de regels van de PRV zijn ook in de Omgevingsverordening NH2020 terecht gekomen.

 

Nu de Omgevingsverordening NH2020 per 16 november 2020 in werking is getreden én daarna het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, is de overgangregeling niet van toepassing.

 

Hoofdstuk 6 bevat de instructieregels die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten. Dit betreft voornamelijk instructies aan gemeenten en waterschappen. In de eerste drie afdelingen van hoofdstuk 6 worden regels gesteld over stedelijke, agrarische en andere ruimtelijke ontwikkelingen. In afdeling 6.4 worden regels gesteld over het beschermd landelijk gebied en wordt een passend beschermingsniveau geborgd. Het gaat dan om het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), Erfgoederen van universele waarde (UNESCO), stiltegebieden en het strand. De afdelingen 6.1 tot en met 6.4 gaan kort samengevat over waar welke ontwikkelingen zijn toegestaan (wat). Afdeling 6.5 ziet vervolgens op een goede ruimtelijke inpassing (hoe) en dat geldt ook voor afdeling 6.6 (klimaatadaptatie). De verschillende instructieregels zijn vervolgens gekoppeld aan verschillende 'werkingsgebieden'.

 

Relevantie onderhavige plan

In combinatie met de beoogde functie wonen in dit bestemmingsplan zijn ter plaatse van de planlocatie de werkingsgebieden ‘Bodemsanering’, Glastuinbouwconcentratiegebied’, ‘MRA – Landelijk gebied’, ‘Peilbesluit’, Beschermingszone regionale waterkering’ en ‘Regionale Waterkering cat.3’ van toepassing.

 

Bodemsanering (artikel 4.30)

Het doel is om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Dat betreft onder meer ontwikkelingen in de ondergrond. Zie paragraaf 7.1 (Bodem). Voor het onderhavige project is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uitkomst is dat er sprake is van niet noemenswaardige verontreiniging. Sanering is niet nodig, de bodem is geschikt voor de bestemming wonen.

 

Glastuinbouwconcentratiegebied (artikel 6.37)

De provincie Noord-Holland wil haar glastuinbouwbedrijvigheid zoveel mogelijk

concentreren in de glastuinbouwconcentratiegebieden vanwege de ruimtelijke kwaliteit en verduurzaming van de glastuinbouw. Glastuinbouwbedrijven hebben vanwege hun verschijningsvorm een grote ruimtelijke impact. Solitaire vestiging van glastuinbouw wordt daarom zoveel mogelijk tegengegaan Daarnaast is de clustering een belangrijke voorwaarde voor verduurzaming van de glastuinbouw. Door samenwerking en concentratie worden grote systeemveranderingen in de CO2- en warmtevoorziening mogelijk en rendabel. De glastuinbouw is een belangrijke economische sector voor Noord-Holland. Om de economische ontwikkelingen van de glastuinbouw zoveel mogelijk te faciliteren, zijn er regels opgesteld voor het glastuinbouwconcentratiegebied.

 

Glastuinbouwbedrijven mogen onbeperkt groeien. Voor andere functies gelden een aantal beperkingen. Zo is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan. Onderliggende reden hiervoor is dat het gebied bestemd is voor grootschalige glastuinbouw en het aantal bedrijfswoningen beperkt moet blijven, omdat deze toekomstige ontwikkelingen kunnen belemmeren. Een agrarisch bedrijf met schuurkassen wordt niet als een glastuinbouwbedrijf gezien omdat schuurkassen geen kas zijn, zoals bedoeld in deze verordening.

Ketenactiviteiten direct gelieerd aan de primaire activiteiten van een glastuinbouwbedrijf, als bijvoorbeeld opschonen, verpakken en opslaan, mogen op een

bedrijf plaatsvinden mits deze niet meer dan 15% van de bebouwing bedragen ten opzichte van de glasopstanden. Het huisvesten van werknemers wordt ook mogelijk gemaakt als vorm van niet-agrarische activiteiten (lid 6). Daarnaast mogen glasgelieerde activiteiten als zaad/-plantenveredeling, scholing en onderzoeksfaciliteiten in een glastuinbouwconcentratiegebied plaatsvinden.

Onder de teelt van assimilerende organismen wordt ook het telen van algen verstaan.

Glastuinbouwgelieerde bedrijven dienen zich te vestigen op de daartoe regionaal

afgestemde bedrijventerreinen. Noodzakelijke duurzame infrastructuur voor CO2 en warmte mag worden geplaatst bij het primaire glastuinbouwbedrijf dan wel als collectieve voorziening in een glasconcentratiegebied. In het laatste geval dient dit onderdeel van een gebiedsproces en dient de voorziening primair voor de duurzame warmte en CO2 voorziening van de glastuinbouwbedrijven en mag deze de toekomstige ontwikkeling van de glastuinbouw niet in de weg zitten.

Voorts moet het beoogde duurzaamheidsdoel niet in dezelfde mate kunnen worden gerealiseerd als de betrokken verduurzaming buiten glastuinbouwconcentratiegebied wordt gerealiseerd. Andere agrarische bedrijven dan glastuinbouw zijn ook toegestaan binnen glastuinbouwconcentratiegebied. Hiervoor is de inhoud van het artikel 6.33, eerste lid, over agrarische bedrijven in landelijk gebied van overeenkomstige toepassing verklaard. Uitzondering daarbij is de tweede bedrijfswoning, die binnen glastuinbouwconcentratiegebied niet is toegestaan.

 

Het plangebied valt onder het glastuinbouwconcentratiegebied. In de Omgevingsverordening zijn de volgende regels opgenomen ten aanzien van

glastuinbouwbedrijven:

  1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied glastuinbouwconcentratiegebied voorzien in nieuwe glastuinbouwbedrijven waarvan de omvang van het bouwperceel meer dan 2 hectare bedraagt.

  2. Per volwaardig glastuinbouwbedrijf kan ten hoogste één bedrijfswoning worden toegestaan.

  3. Nieuwe burgerwoningen, waaronder de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, zijn niet toegestaan.

  4. In afwijking van het derde lid en in aanvulling op artikel 6.9, eerste lid en op artikel 6.10, eerste lid, kan een nieuwe burgerwoning worden toegestaan, indien deze woning wordt gesitueerd in een dorpslint buiten glastuinbouwconcentratiegebied en hierbij een aanwezige bedrijfswoning binnen het glastuinbouwconcentratiegebied wordt wegbestemd en gesloopt.

  5. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied glastuinbouwconcentratiegebied voorzien in andere agrarische bedrijven, waarbij artikel 6.33, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat de extra bedrijfswoning zoals bedoeld in onderdeel f niet is toegestaan.

  6. Niet-agrarische bedrijfsfuncties zijn als onderdeel van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, toegestaan, waarbij artikel 6.33, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is en aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwconcentatiegebied voor glastuinbouw.

  7. In aanvulling op het zesde lid zijn niet-agrarische bedrijfsfuncties, waaronder de huisvesting van tijdelijke werknemers, als onderdeel van glastuinbouwbedrijven bovendien toegestaan indien:

  1. Niet-agrarische-bedrijfsfuncties zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, indien:

 

Conclusie

Artikel 6.37 lid 4 biedt mogelijkheden voor het toestaan van een nieuwe burgerwoning, indien deze wordt gesitueerd in een dorpslint buiten glastuinbouwconcentratiegebied en hierbij een aanwezige bedrijfswoning binnen het glastuinbouwconcentratiegebied wordt wegbestemd en gesloopt. In het onderhavige geval is geen sprake van sloop van een aanwezige bedrijfswoning. Het betreft een onbebouwde kavel in het woonlint van de Oosteinderweg.

 

Ondanks het feit dat het perceel waarop het plan ziet alweer sinds 2015 een woonbestemming heeft is het niet zelfstandig bruikbaar. Medewerking aan het plan kan alleen gegeven worden als daarvoor een ontheffing is verkregen van Gedeputeerden van Noord Holland als bedoeld in artikel 13.4 gelezen in samenhang met de artikelen 6.9 en 6.37 Omgevingsverordening NH2020 en artikel 4.1a Wet ruimtelijke ordening.

De hierboven genoemde ontheffing is op 20 september 2022 (kenmerk 1847971/1897344) verleend en hiermee is het plan uitvoerbaar.

 

MRA – Landelijk gebied (artikel 6.9)

Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling.

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in functiewijziging van een stedelijke functie of van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de bestaande stedelijke functie of het agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;

  2. De functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;

  3. De bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en

  4. Een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m2 grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

 

In afwijking van het eerste lid kan een nieuwe burgerwoning worden toegestaan, indien deze woning wordt gesitueerd in een dorpslint en hierbij een aanwezige bedrijfswoning binnen het werkingsgebied glastuinbouwconcentratiegebied wordt wegbestemd en gesloopt.

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar een woonfunctie waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

 

Het initiatief betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling van één vrijstaande woning. Er kan in dit geval niet worden voldaan aan de voorwaarden in het derde lid van artikel 6.9. De geplande woning is weliswaar gelegen in een dorpslint, maar er is echter geen sprake van een aanwezige bedrijfswoning en er kan derhalve niet worden voorzien in sloop van een bestaande bedrijfswoning.

 

De verordening staat gezien artikel 6.9 in de weg aan de gewenste ontwikkeling voor woningbouw, zodat een ontheffing vereist is.

Op 22 september 2022 heeft de provincie de benodigde ontheffing verleend en is het plan uitvoerbaar.

 

Bescherming regionale waterkering (artikel 6.82)

Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels. In een ruimtelijk plan dient in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering worden opgenomen. Hier zijn alleen nieuwe ontwikkelingen toegestaan bij overeenstemming tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Bij besluit van 8 februari 2023, kenmerk 2023-001359 (bijlage 1) is de benodigde watervergunning voor het bouwen en hebben van een woning in de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering verleend.

 

Eind Conclusie

Uit het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte realisatie van één burgerwoning past binnen het beleid van de provincie.

 

6.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

 

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen. De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Via artikel 15 van de PRV is de ruimtelijke kwaliteitseis geborgd in de provinciale regelgeving. Nieuw stedelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in deze Leidraad.

 

Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Aalsmeer de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Verschillende ruimtelijke analyses en beleidsnota's van de gemeente Aalsmeer (bijv. Lintenbeleid, cultuurhistorische analyse 'Gebroken landen, geheelde gronden', Masterplan Herenweg en de structuurvisie Uiterweg) biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.

 

Conclusie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Er bevinden zich een tweetal monumenten in de nabijheid van de ontwikkellocatie. Op het adres Oosteinderweg 394 de Oud-Katholieke Kerk Aalsmeer en op circa 600 meter afstand molen 'De Zwarte Ruiter'. Het plangebied ligt ruim buiten de vrijwaringszone van de molen. Wel ligt het plangebied in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde (waarde 2). Ook ligt het plangebied in een historisch lint, maar de ontwikkeling zorgt juist voor een versterking hiervan.

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

 

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen en houden van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Ruimtelijk karakter

Voor Aalsmeer zijn er goede mogelijkheden in een ontwikkelingsrichting die uitgaat van het besef dat de gemeente Aalsmeer over unieke cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten beschikt. De ruimtelijke structuren zoals de Westeinderplassen, de Bovenlanden, de historische dorpskernen en de lintstructuren, vertellen gezamenlijk het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente. Ten aanzien van het ruimtelijk karakter wordt er voor gekozen het accent te leggen op het behoud en versterken van het dorpse karakter.

 

Groen en water

De gebiedsvisie richt zich op het creëren van een duidelijke hoofdstructuur en het verkrijgen van meer kwaliteit op het gebied van groen en water op wijkniveau. Door de schaarse ruimte zijn de mogelijkheden daarvoor echter beperkt en is daarom maatwerk gewenst.

 

Behoud en herstel van bestaande structurele water- en groenelementen zijn daarom belangrijke doelen in de gebiedsvisie. Deze doelen kunnen op hoofdlijn worden bereikt door op gemeenteniveau:

 

En op wijkniveau:

 

Wonen

Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer.

De volgende aspecten zijn daarbij van belang: meer differentiatie in het woningbouwprogramma, aandacht voor de woonomgeving, duurzaam bouwen en duurzame energie, herstructurering en het op peil houden van het woningaanbod.

 

Uitvoeringsparagraaf Gebiedsvisie

Op 18 december 2014 heeft de gemeenteraad de uitvoeringsparagraaf met uitvoeringsagenda van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 vastgesteld. Hierin worden verschillende strategische beleidsvoornemens uitgewerkt in concrete acties. Aangegeven wordt hoe deze activiteiten financieel gedekt worden en op welke termijn deze worden gerealiseerd. De activiteiten en maatregelen worden uitgesplitst in doe-, denk- en droomplannen. Doeplannen kenmerken zich door een hoogste prioriteit waarmee met beperkte middelen snel resultaat kan worden geboekt. Hiermee kan direct aan de slag worden gegaan. Denkplannen hebben ook een hoge prioriteit maar vragen meer onderzoek. Hier dienen vooral kansen benut te worden zodra ze zich voordoen. Tot slot dragen de droomplannen bij aan de ontwikkeling van Aalsmeer maar zijn deze niet op korte termijn realiseerbaar. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plan frustreert de realisatie van de ambities niet.

 

Conclusie:

De Oosteinderweg is onderdeel van de groen-blauwstructuur van de gemeente. Het onderhavige plan brengt deze structuur niet in gevaar. Daarnaast is dit plan, door de opvulling van het gat in het lint, een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het voldoet daarmee aan de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020.

 

6.4.2 Nota Parkeernormen Aalsmeer

 

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.

 

De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.

 

Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

 

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.

 

Conclusie:

In Aalsmeer geldt een parkeernorm van 2,2 voor een woning met een bruto vloeroppervlak groter dan 140m2, afgerond 3. Op eigen terrein moet en kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, in overeenstemming met de Nota Parkeernormen Aalsmeer.

 

6.4.3 Woonagenda 2020

 

Komende jaren richt het college zich op uitbreiding van het aantal koopwoningen in het goedkope middensegment, starterswoningen én meer levensloopbestendige woningen voor ouderen. Het aantal sociale huurwoningen zal minimaal gelijk blijven. Ook is er ruimte voor creatieve, nieuwe woonvormen op nieuwe locaties en in bestaande panden. Daarnaast worden de komende jaren statushouders gehuisvest wordt er gewerkt aan veilige en betaalbare huisvesting voor arbeidsmigranten

 

Passende woningvoorraad

Het moet voor huishoudens met een laag- of middeninkomen, jongeren en starters, senioren, spoedzoekers, en kwetsbare inwoners mogelijk zijn een passende woning te vinden

 

Toekomstbestendige woningen

Woningen, winkels en ander vastgoed in moeten in 2040 CO2-neutraal, aardgasvrij en circulair zijn.

 

Leefbare wijken

Hierbij gaat het om de vraag hoe ene buurt sociaal en fysiek moet worden ingericht om prettig te wonen.

 

Conclusie

De woning die wordt gerealiseerd zal een toekomstbestendige woning zijn.

 

6.4.4 Het lintenbeleid

 

Het doel van de op 22 december 2011 vastgestelde beleidsnota "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer" is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelen in woonlinten. Inzet van het beleid is om bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit.

 

Op grond van de beleidsnota worden de Kudelstaartseweg en de Herenweg gerekend tot de historische linten en de Mijnsherenweg en Hoofdweg tot de planmatig aangelegde linten. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd, waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnen worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het betreffende lint.

 

Op 18 juni 2020 heeft de gemeenteraad het Lintenbeleid 2e herziening vastgesteld. In dit beleidsdocument zijn de linten van Aalsmeer beschreven en is aangegeven onder welke ruimtelijke randvoorwaarden het toevoegen van een woning is toegestaan. Uitgangspunt is het aanscherpen en actualiseren van het bestaande kader. Bovendien zijn stedenbouwkundige - en architectonische uitgangspunten opgenomen waaraan het bouwen van een woning in de linten van Aalsmeer moet voldoen. Het lintenbeleid is overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

 

In de tweede herziening van het Lintenbeleid zijn de volgende voorwaarden opgenomen voor het bouwen in de linten:

Het perceel heeft ter hoogte van het begin van het bouwvlak een breedte van circa 18.75 meter.

Aan de voorwaarden om te mogen afwijken van de bouwperceelbreedte wordt voldaan.

De te bouwen woning krijgt een voorgevelbreedte van 7.00 meter (exclusief de vergunningvrij te realiseren aanbouw aan de oostgevel). De breedte van de kavels langs dit deel van de Oosteinderweg variëert tussen de 25 en 13.5 meter. De nieuw te bouwen woning voegt zich in de bebouwingsritmiek van het lint.

De nieuw te bouwen woning wordt haaks op de weg gerealiseerd met de voorgevel evenwijdig aan de Oosteinderweg.

De te realiseren woning krijgt een breedte van 7 meter. Inclusief de aanbouw aan de oostgevel wordt de bebouwingsbreedte 10.40 meter.

De bebouwingsdiepte op het diepste punt bedraagt 13.00 meter.

De ontworpen woning krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3.80 meter en 8.95 meter.

Aan deze voorgeschreven afstandsmaten wordt voldaan.

 

Conclusie

Het plan voldoet aan de regels van het wijzigingsbevoegdheid en aan het lintenbeleid.

 

 

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

 

7.1 Bodem

 

Wettelijk- en Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer/Amstelveen bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Amstelveen is wel gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2013), maar er zijn geen regels opgenomen die het bestemmen van gebruiksfuncties beperken. Daar is ook weinig aanleiding voor, omdat de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen knelpunt vormt voor bestaand en toekomstig bodemgebruik.

 

De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.

 

Relevantie plangebied

Door Adviesbureau Dumea Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de ontwikkel locatie (Projectnummer 2022-356 d.d. 7 november 2022 Bijlage 9 bij deze toelichting). Op basis van dit onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

 

7.2 Water

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021. Het NWP werkt in de geest van de omgevingswet.

Het doel van het NWP is een toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022 – 2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. 

 

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.

 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het Hoogheemraadschap van

Rijnland.

 

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het ‘Waterbeheerplan 5 2016–2021’ staat samen werken aan water staat centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten.

 

Dit wordt bereikt door:

 

De Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sedert 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan werken of handelingen in of nabij:

 

Maar ook aan:

 

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). Daarnaast is het zonder watervergunning verboden de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden. Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen. Ook moet een toename van verharding gecompenseerd worden door het op voorhand graven van extra oppervlaktewater. Rijnland hanteert de eis dat bij een toename van verharding van meer dan 500m², ter compensatie 15% van het extra verharde oppervlak als waterberging in de vorm van oppervlaktewater dient te worden gecompenseerd. Ook hiervoor is een watervergunning vereist.

 

Strategische samenwerkingsagenda Aalsmeer

De gemeente Aalsmeer en het hoogheemraadschap van Rijnland werken al jaren constructief met elkaar samen. De afgelopen jaren kreeg de samenwerking onder meer vorm via het stedelijk Waterplan Aalsmeer. De gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap van Rijnland willen de samenwerking de komende jaren voortzetten in de vorm van een bestuurlijke strategische samenwerkingsagenda. Hiermee wordt een kader geboden voor de inspanningen die gericht zijn op een robuust watersysteem dat toegerust is op klimaatverandering. En dat goed beleefd wordt door diverse gebruikers.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

Relevantie plangebied

Op 8 februari 2023 heeft het Hoogheemraadschap Rijnland een watervergunning afgegeven voor onderhavig plan (zie bijlage 1). Gelet op de bepaling van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Waterverordening Rijnland, de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland met de daarbij behorende uitvoeringsregels, de Algemene wet bestuursrecht en de bij onderdeel 4 genoemde overwegingen besluiten dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland dat de gevraagde vergunning verleend kan worden voor het binnen de kern- en beschermingszone van de regionale kering bouwen en hebben van een woning.

 

7.3 Archeologie

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

 

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om

archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

 

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Erfgoedverordening Aalsmeer

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2017 de Erfgoedverordening Aalsmeer vastgesteld. De verordening ziet toe op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen Aalsmeer, dat van bijzonder belang is vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Op grond van deze verordening is het, voor zover dat nog niet in een bestemmingsplan is geregeld, verboden binnen een archeologisch verwachtingsgebied zonder omgevingsvergunning de bodem dieper dan 40 cm te verstoren.

 

Relevantie plangebied

Paragraaf 5.1.3 geef inzicht in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Onderzoeksbureau ‘Bureau voor Archeologie’ Rapport 1263, versie 1, 7 december 2022 heeft bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd.

 

Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

Het onderzoek en de rapportage zijn goed uitgevoerd en voldoen aan de geldende normen. Met het onderzoek kon de aan- of afwezigheid van een behoudenswaardige vindplaats niet worden vastgesteld. Het terrein behoud daarom een hoge verwachtingswaarde. Als er sprake is van bodemverstorende werkzaamheden is vervolgonderzoek nodig om de waarde van het terrein vast te stellen.

 

Omdat het terrein voorafgaand aan de bouw wordt opgehoogd worden de mogelijk aanwezige archeologische resten alleen bedreigd door het gebruik van heipalen. De verstoring van een vindplaats door heipalen bestaat uit de schade die ontstaat door de paal zelf en een verstoring daar direct om heen en uit de vervolgschade. De vervolgschade is dat de vindplaats ook na de sloop van het gebouw niet meer onderzocht kan worden omdat er tussen de palen door geen ruimte is om het onderzoek uit te voeren of door de bodemschade die ontstaat door het verwijderen van de palen.

In het rapport wordt daarom het advies gegeven om de heipalen zo te plaatsen dat de schade zo klein mogelijk is en het terrein beschikbaar blijft voor verder onderzoek in de toekomst. De Rijksdienst voor het cultureel erfgoed heeft hiervoor een handreiking uitgegeven.

 

Geconcludeerd kan worden dat vervolgonderzoek niet nodig is als het palenplan voldoet aan de uitgangspunten van een archeologievriendelijk bouwplan volgens de in het rapport genoemde handreiking.

 

 

7.4 Geluid

 

Beleidskader

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

 

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

 

Adviesburo Van der Boom heeft de geluidbelasting berekend voor de gevels van de woning aan de Oosteinderweg, naast nr. 399 (thans nummer 397), te Aalsmeer (zie bijlage 2, versie 19 december 2022).

 

De geluidbelasting van de woning vanwege het industrieterrein Schiphol-Oost wordt bepaald door het proefdraaien van vliegtuigen. Daarnaast draagt het geluid van Schiphol als bedrijf bij aan de geluidbelasting (overig geluid). De geluidzone van Schiphol is een omhullende contour van de verschillende proefdraailocatie om die reden dient het geluid van de verschillende locaties apart te worden beschouwd.

 

Uit de rekenresultaten (zie Zoneadvies d.d. 13 december 2022 bijlage 2) blijkt de maximale geluidbelasting vanwege het industrieterrein Schiphol-Oost (proefdraaien en overig geluid) op de noord gevel 53 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De geluidbelasting op de gevels van de woning is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting is echter niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Uit de berekeningen blijkt dat voor de woning een hogere grenswaarde voor industrielawaai dient te worden vastgesteld van 54 dB(A). Gezien de ligging van de woning wordt geadviseerd om een hogere grenswaarde van 55 dB(A) vast te stellen.

 

De geluidbelasting door wegverkeer op de Oosteinderweg bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

 

De geluidbelasting door wegverkeer op de niet gezoneerde Kerkweg (30 km/u) bedraagt ten hoogste 41 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.

 

Een hogere waarde voor wegverkeer op de Oosteinderweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

 

Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stil asfalt ten behoeve van de bouw van één woning is niet realistisch uit financiële overwegingen en het verlagen van de snelheid is niet gewenst gezien het karakter van de weg.

 

Gezien de ligging is het plaatsen van een scherm stedenbouwkundig ongewenst. Bovendien vormt een scherm op deze locatie een ongewenste barrière.

 

Voor de woning dient een hogere waarde van ten hoogste 54 dB voor

wegverkeer op de Oosteinderweg te worden aangevraagd conform tabel III.2.

 

Het college van Burgemeester en Wethouders van Aalsmeer kan ontheffing verlenen van de voorkeursgrenswaarde.

Als gevolg van de hoge geluidsbelasting op de woning dient een besluit hogere grenswaarden genomen te worden. De ontheffing hogere grenswaarde wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Het college heeft besloten de hogere grenswaarde voor dit plan te verlenen. Zie bijlage 3 voor het besluit hogere grenswaarde.

 

7.5 Luchtkwaliteit

 

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

Een woningbouwproject wordt in de Regeling NIBM als niet in betekenende mate aangemerkt, indien het maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg betreft. In het projectgebied wordt één woning gerealiseerd. Dit aantal valt ruimschoots onder de in de Regeling NIBM vastgestelde aantallen. Ook leidt de realisatie van het initiatief niet tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking, dat de beoogde ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt. Het project kan dan ook als niet in betekenende mate beschouwd worden.

 

7.6 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

Relevantie plangebied

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, 2015) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2010) van belang.

 

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Het plangebied ligt niet in externe veiligheid risicogebied. De dichtstbijzijnde gastransportleiding (W-529-09) ligt op 1.100 meter afstand, en de dichtstbijzijnde WRK leiding ligt tevens op grote afstand. Op onderstaande afbeelding is te zien dat andere risicodragende elementen in de directe omgeving van het plangebied zich op geruime afstand bevinden. Als laatste ligt het plangebied buiten de 20 ke-contour van Schiphol: er hoeft geen rekening gehouden te worden met een extra externe veiligheid risico van Schiphol.

 

 [image]

 

 

7.7 Flora en fauna

 

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een  implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.

 

Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.

 

De gemeente Amstelveen adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.

 

Relevantie plangebied

Door Bureau Bleijerveld is een quickscan Wet natuurbeheer uitgevoerd op de planlocatie (zie bijlage 5).

Uit de quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden en de afstand tot deze gebieden is te groot om een externe invloed te ondervinden van het plan.

 

Algemene zoogdieren & amfibieën (nationale soorten Wnb, art. 3.10)

Door werkzaamheden op het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Noord-Holland geldt deze vrijstelling voor alle te verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.

 

Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-Vogelrichtlijn, art. 3.1 )

Bij het bouwrijp maken tijdens het broedseizoen kan ter plaatse van opgaande begroeiing sterfte van vogels en verstoring van broedsels optreden. Dit is verboden volgens de Wnb. Daarom dienen eventuele ingrepen hier buiten het broedseizoen plaats te vinden. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 1 september tot 1 maart is de kans op broedgevallen gering.

 

Natura-2000 en Stikstofdepositie

Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming. Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden of uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden. Deze Natura-2000 gebieden zijn beschermd tegen invloeden van buiten, zoals stikstofdepositie en grondwaterstromen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Botshol nabij Vinkeveen. Dit gebied ligt op een afstand van 8 kilometer. Er is daarom in het kader van het planvoornemen een berekening gemaakt van de stikstofdepositie. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Bij plannen en projecten dient te worden aangetoond (met het rekenprogramma AERIUS Calculator) dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Wanneer de stikstofbijdrage van een plan op een Natura 2000-gebied hoger is dan 0,00 mol/ha/j, dan kan het plan niet zondermeer doorgang krijgen.

  

Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Door een recente uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3159) echter, is die partiële vrijstelling verworpen. Hierdoor wordt feitelijk teruggegaan naar de situatie van vóór 1 juli 2021, waarin zowel een stikstofberekening noodzakelijk is voor de bouwfase, als de gebruiksfase. De AERIUS Calculator is op 26 januari 2023 aangepast naar een nieuwe versie (versie 2022). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en lopende bestemmingsplan- en omgevingsvergunningprocedures is een berekening nodig met deze nieuwe versie. De nieuwe versie kan leiden tot andere (depositie) uitkomsten en kan eventuele consequenties hebben voor een plan of project. Voor dit project is een berekening gedaan van de bouw- en gebruiksfase, waaruit is gebleken dat de ontwikkeling geen depositie veroorzaakt op omliggende Natura 2000-gebieden. De berekening is als bijlage 7 opgenomen

 

7.8 Besluit Mer

 

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een m.e.r. doorlopen.

 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging houdt in dat B&W voortaan ook een besluit moeten nemen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

 

Via een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld.

 

Toetsing

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;

  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;

  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

Het voornemen om 1 woning te realiseren ligt (ver) onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan moet gekeken worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

 

Ligging gebied

Het gebied zelf kent geen bijzondere natuurwaarden of een bijzonder landschap.

Archeologisch gezien heeft het wel waarde. Er worden geen milieunormen overschreden.

 

De locatie ligt op ruim 8 km verwijderd van een Natura 2000-gebied, van externe werking kan geen sprake zijn. Het plangebied grenst niet aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De projectlocatie behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

 

Milieugevolgen

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de vorige paragrafen zijn verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

 

Relevantie plangebied

Gelet op vorenstaande hoeft er voor de realisatie van de nieuwe woning geen milieueffectrapport te worden opgesteld en geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Er is in het kader van de aanvraag een aanmeldnotitie voor de m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage 6).