Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wierselaan 243
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0356.BPVR2023HER001-VA03
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 aan/ uitbouw:
Een bijbehorend bouwwerk als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daaraan functioneel is verbonden.
 
1.2 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf:
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied.. Hieronder dienen niet te worden begrepen detailhandel, escortbedrijven of seksinrichtingen.
 
1.4 afhankelijke woonruimte:
Een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.5 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dat is gericht op het overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
 
1.6 archeologisch onderzoek:
Onderzoekswerkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.7 archeologisch rapport:
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
 
1.8 archeologische waarde:
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
 
1.9 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de inrichting in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband met de uitgeoefende handelingen; aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf daaronder niet begrepen.
 
1.11 begane grond:
De vloer van op maaiveld of nagenoeg op maaiveld, gesitueerde bouwlaag van een gebouw.
 
1.12 bestaand:
  1. Bij bebouwing: bebouwing zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.13 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.15 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bijgebouw:
Een bijbehorend bouwwerk, als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat functioneel en bouwkundig ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.
 
1.17 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.18 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.20 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.22 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.23 brutovloeroppervlakte:
De vloeroppervlakte van de voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.
 
1.24 carport:
Een overdekte stallingsgelegenheid voor auto's, met maximaal twee wanden.
 
1.25 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik als bedoelt in het Vuurwerkbesluit.
 
1.26 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.27 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
 
1.28 functie:
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
 
1.29 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 hoofdgebouw:
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
 
1.31 industrieterrein:
Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.
 
1.32 Kantoren
Een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in
ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.33 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.34 peil:
  1. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. Indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
  3. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.35 plan:
Het bestemmingsplan ‘Wierselaan 243’ van de gemeente Nieuwegein.
 
1.36 risicovolle inrichting:
Een bedrijf als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.38 Staat van Horeca -activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.39 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.40 voorgevellijn:
De voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.41 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.42 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2 de brutovloeroppervlakte:
Binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.
 
2.3 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de bouwhoogte van de eerste bouwlaag:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Verblijfsgebied met een functie verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en andere kunstwerken voor de waterhuishouding;
3.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
Artikel 4 Gemengd
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Op de begane grond en onder peil:
    1. dienstverlening;
    2. ambachtelijke bedrijven;
    3. wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; kantoren;
  2. Op de verdiepingen:
    1. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. geluidwerende voorzieningen
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, laad- en losvoorziening, reclame-uitingen, toegangswegen, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en andere kunstwerken voor de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’aangegeven goothoogte.
  3. de volgende gevels worden als dove gevel uitgevoerd:
    1. de volledige noordgevel;
    2. de westgevel op de eerste en tweede verdieping;
  4. in afwijking van sub c onder 1 mag de noordgevel op de tweede verdieping geluidsgevoelig zijn mits een gesloten balkonbalustrade van 1,2 meter boven de verdiepingsvloer wordt gerealiseerd;
  5. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van het bouwen van een woning wordt uitsluitend verleend indien vaststaat dat op gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' en geluidwerende voorziening als bedoeld in Bijlage 1 bij deze regels, met een massa van ten minste 10 kg/m2 wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
 
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  1. bij een hoofdgebouw zijn bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, toegestaan die zonder omgevingsvergunning kunnen worden verricht;
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt niet meer dan aangegeven in Bijlage 1 bij deze regels;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden activiteiten
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan.
 
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bebouwing conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als in het plangebied van dit bestemmingsplan minimaal 22 parkeerplaatsen worden aangelegd en in stand gehouden.
 
4.3.3 Voorwaardelijke verplichting geluidsscherm
Voorafgaand aan de ingebruikname van de woningen dient de geluidwerende voorziening als bedoelt in artikel 4.2.1, sub e te zijn gerealiseerd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en waarvoor graaf- en of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:
 
  1. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in sublid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in sublid 5.2.1 en 5.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij:
 
  1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
  2. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en met een oppervlakte van meer dan 500 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;
  2. Het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. Het aanleggen van een bos of boomgaard of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. Het aanleggen van ondergrondse transport- en energiekabels, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.3.2 Uitzondering
Het verbod in sublid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
5.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 5.3.1 kan pas worden verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en /of gedocumenteerd;
  3. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
5.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in sublid 5.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de ‘Nota Parkeernormen 2011-2015’of de opvolger daarvan bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits die geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Geluidzone - industrie
 
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt de rond het industrieterrein De Wiers Zuid deel A respectievelijk De Wiers Zuid deel B (Museumwerf) gelegen zone als bedoeld artikel 40 van de Wet geluidhinder, buiten welke zone de geluidsbelasting vanwege het desbetreffende terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaat.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
  1. De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. Het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  4. Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte op het dakvlak ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftschachten en installaties, mits:
    1. De oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende dakvlak bedraagt;
    2. De bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt.
9.2 Voorwaarden
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.1, wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. Overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. Overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
  3. De overschrijdingen mogen echter maximaal 3 m bedragen en geen van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken mag met meer dan 10% worden vergroot of verkleind.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a, met maximaal 10%.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Wierselaan 243’.