Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Overeindseweg nabij 34, Nieuwegein
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0356.BPLA2022HER001-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de planlocatie ten oosten van de Overeindseweg 34A het mogelijk te maken twee woningen te realiseren. Met het initiatief worden twee vrijstaande woningen met bijgebouwen mogelijk gemaakt. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een perceel met agrarische gronden.
 
Op de kavel ten zuiden van de beoogde woningen is enkele jaren terug een fietsbrug gerealiseerd welke aansluit op de Plofsluis. Met de aanleg van deze fietsbrug is de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebied beter bereikbaar gemaakt voor fietsers en voetgangers. Daarmee is uitvoering gegeven aan een belangrijke ambitie. Om dit mogelijk te maken zijn door initiatiefnemer gronden beschikbaar gesteld op voorwaarde dat twee vrijstaande woningen aangelegd mochten worden. Op 10 september 2013 heeft het college van de gemeente Nieuwegein een positieve grondhouding over met de realisatie van 2 woningen op deze locatie aangenomen.
 
In het geldende bestemmingsplan 'Laaghaven', vastgesteld op 27 februari 2013 door de raad van de gemeente Nieuwegein, zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De beoogde ontwikkeling van de twee woningen kon in dit bestemmingsplan niet mee. De ontwikkeling van woningen is daarmee volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.
    
De planontwikkeling is na september 2013 stil komen te liggen. In de loop van 2019 is de planontwikkeling weer opgepakt en zijn potentiële kopers voor de twee percelen gevonden. Hiermee kon verdergegaan worden met de verdere afronding van de planvorming. Om de bouw van de twee vrijstaande woningen met bijgebouwen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ten oosten van het perceel Overeindseweg 34A te Nieuwegein, nabij de fietsbrug over het Amsterdam-Rijn kanaal. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente Jutphaas, sectie D, percelen 3834, 3835 en 3836 met een totale oppervlakte van 3.792 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
De planlocatie ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Laagraven', vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwegein op 27 februari 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch' en 'Water'.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Laagraven', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijke plannen.nl)
 
Het grootste gedeelte van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven. Daarnaast is recreatief medegebruik toegestaan en zijn de gronden bestemd voor waterhuishoudelijke voorzieningen, waterlopen, oeververbindingen en waterpartijen. Ten dienste van deze bestemming zijn tevens gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
 
De meest noordelijke strook van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Water'. Deze bestemming is opgenomen voor onder andere waterberging, waterhuishouding, waterlopen en infiltratievoorzieningen.
 
Daarnaast gelden voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Ter plaatse van de dubbelbestemmig 'Waarde - Cultuurhistorie 1' zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden.
 
De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen met bijgebouwen is niet toegestaan binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. In overleg met de gemeente Nieuwegein is er voor gekozen een partiële herziening van het bestemmingsplan op te stellen. Om sturing te geven op de verdere invulling van het plan is door de gemeente Nieuwegein op basis van vooroverleg inzake het voornemen met de Provincie Utrecht als randvoorwaarde meegegeven dat het bestemmingsplan vergezeld dient te gaan met een inrichtingsplan van de Ervenconsulent.
1.4 Leeswijzer
Dit hoofdstuk is de inleiding op het plan. In hoofdstuk 2 wordt het beoogde plan beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 6 op de maatschappelijke haalbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de juridische planopzet beschreven.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie betreft een onbebouwd perceel aan de zuidzijde van de Overeindseweg. Langs de planlocatie loopt de hellingbaan van de ten zuiden gelegen fietsbrug over het Amsterdam-Rijn kanaal, de Nieuwe Heemstedebrug. Aan de westzijde van de planlocatie grenst een woonperceel met een karakteristieke vrijstaande woning.
 
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, zoals wonen, recreatie (agrarische) bedrijvigheid en sport.
 
De navolgende afbeelding toont het plangebied in de huidige situatie.
 
Huidige situatie plangebied (bron: ruimtelijke plannen.nl)
 
2.2 Historie van de omgeving
In september 2021 is voor het project een advies met een analyse van de planlocatie en de omgeving opgesteld door MooiSticht (MooiSticht, september 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
  
De Overeindseweg is de middeleeuwse ontginningsbasis van de cope-ontginning Overeind. Het transparante boerderijenlint met de laanbeplanting en een wetering aan de noordkant van de weg nog steeds een structurerend historisch element in het landschap. De kavelsloten staan onder een niet-haakse hoek op de weg aan. Aan de zuidkant zijn de kavels ter plekke drastisch ingekort door de aanleg van het kanaal.
 
De planlocatie ligt in de Nieuwe Hollandse waterlinie. De linie van Laagraven is met zijn dubbele fortenring bijzonder in het geheel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze dubbelring kwam voort uit de militair-technische ontwikkelingen en het vanwege de landschappelijke kenmerken gecompliceerde inundatiesysteem. Dit in combinatie met de buitenring van forten en het verschuiven van de hoofd-weerstandslijn. In Laagraven komen beide ringen bij elkaar.
 
In de hoogtijdagen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie blijkt dat beplantingen op en rondom de forten een belangrijke militaire functie hadden. Boom- en struiksoorten werden in verschillende beplantingsvormen (lanen, hakhout, hagen, opgaande bomen, knotwilgen etc.) aangeplant en beheerd. De functies van de beplanting liepen afhankelijk van de plek en de beplantingsvorm uiteen. De beplanting diende vooral als barrière, camouflage, gezichtsdekking en leverancier van gebruikshout.
 
De locatie vormt een cruciaal punt in de landschappelijke en cultuurhistorische beleving van een belangrijke recreatieve fiets route.
 
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende kwaliteiten aanwezig:
  • Langs de Overeindseweg valt het strategisch landschap samen met het oorspronkelijke agrarische landschap, dat vlak en gedeeltelijk open is. De oorspronkelijke landschappelijke context van de linie is langs de Overeindseweg goed bewaard gebleven.
  • Bepalend voor het beeld en de structuur zijn de ligging in het open (maar verstedelijkte) rivierengebied, het historische boerderijenlint langs de Overeindseweg en het rechte tracé van de Overeindse-Langeweg richting Houten.
  • Aan de bebouwde Overeindseweg is er duidelijke relatie met de Batterijen, een van de verdedigingswerken van de buitenring.
  • De schootsvelden van deze batterijen reiken tot halverwege de Langeweg.
  • Het inundatiegebied aan de oostzijde van het kanaal is tot aan de keerkade (Heemstedeweg - Koppeldijk) grotendeels vrij van bebouwing, maar deels verdicht met bossages en boomgaarden.
  • De locatie bevindt zich precies op de overgang van de camouflerende boombeplanting rondom de batterij en het open weide- annex inundatiegebied. De beplanting op en rondom forten had, naast deze maskerende functie ook nog de functie van barrièrevorming en als leverancier van gebruikshout.
2.3 Toekomstige situatie
Op de planlocatie zijn twee nieuwe vrijstaande woningen op ruime kavels beoogd. De twee woningen vormen compact en samenhangend cluster, waarbij de scheiding tussen de individuele percelen ondergeschikt is. De bebouwing op de percelen hebben een landschappelijk karakter door de langgerekte en eenvoudige massavorm. Tevens wordt een eenduidige kapvorm toegepast.
 
De woning aan de wegzijde richt zich op het lint. De bijgebouwen en tweede woning zijn hieraan ondergeschikt. De bebouwing heeft een sterke samenhang, maar enige variatie is gewenst.
 
De woningen worden met een enkele inrit ontsloten aan de Overeindseweg. Het parkeren wordt zorgvuldig op het eigen terrein ingepast en is niet zichtbaar vanuit de omgeving. De planlocatie wordt ingericht met veel groen en natuurvriendelijke oevers.
 
Voor de beoogde ontwikkeling zijn door MooiSticht randvoorwaarden voor de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn als bijlage toegevoegd (MooiSticht, september 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
De navolgende afbeelding toont een situatietekening van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: MooiSticht)
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De planlocatie ligt binnen de grenzen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In toelichting paragraaf 3.2.2 en toelichting paragraaf 4.9 wordt hier nader op ingegaan. Verder is het barro niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt vanaf 12 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen plan, dat bestaat uit het realiseren van twee vrijstaande woningen, wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren. De woningen zullen worden voorzien van een en goede isolatie en duurzame installaties.
 
Kaart 2 van de Omgevingsvisie geeft aan dat de planlocatie in groenblauwe structuur ligt. De provincie Utrecht richt zich op het ontwikkelen van de groenblauwe structuren. Het is dan ook van belang dat de planlocatie voorzien wordt van een groene uitstraling. Er is verder geen water aanwezig binnen het plangebied.
 
De planlocatie ligt in een beschermingszone drinkwaterwinning. Het grondwater dient hier beschermd te worden en de grondwatervoorraden mogen niet worden uitgeput. Het voorliggende plan maakt geen ontwikkeling mogelijk die invloed heeft op het grondwater.
 
Volgens kaart 5 ligt het plangebied in overstroombaar gebied. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan is de ligging in overstroombaar gebied verder niet van groot belang.
   
De kernrandzone, waar de planlocatie in is gelegen, is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Ontwikkelingen dienen ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de kernrandzone gelegen is. Het mogelijk maken van slechts twee woningen kan als wenselijk gezien worden in de kernrandzone. De ontwikkeling past bij de verschillende functies in de omgeving.
 
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De planlocatie ligt in het landschap rivierengebied. De kernkwaliteiten van het rivierengebied mogen niet aangetast worden. De beoogde twee woningen passen qua maat en schaal bij het landschap en de naastgelegen kern.
       
Kaart 12 geeft aan dat het plangebied ligt in de Hollandse Waterlinie. Ook voor de Hollandse Waterlinie gelden er kernkwaliteiten die behouden en/of versterkt moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan het samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, het groene karakter en de openheid. In toelichting paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie en de ligging in de Hollandse Waterlinie en de aanwezige kernkwaliteiten zoals de ligging in en nabij schootsvelden en de openheid.
      
In het landbouwgebied, waar de planlocatie zich in bevindt, is landbouw de hoofdgebruiker. Daarnaast vindt er ook menging met andere functies plaats. Het initiatief heeft geen raakvlakken met de belangen van het landbouwgebied, maar vormt ook geen hinder voor omliggende bedrijven.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van de twee woningen op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
       
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken. De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Onderstaand worden de relevante kaarten en bijbehorende artikelen behandeld.
 
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks en er worden geen kwetsbare en vitale objecten of woonwijken en bedrijventerreinen gerealiseerd, waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
De planlocatie ligt daarnaast binnen de zogenaamde 'boringsvrije zone'. In hoofdstuk 3 van de planregels is hiervoor een aanvullende regeling opgenomen.
  
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan dat het plangebied ligt in UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies. Het is verboden om de uitzonderlijke universele waarde van de 21  Hollandse Waterlinies aan te tasten. Uit de Gebiedsanalyse Laagraven van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied in inundatiegebied ligt en in het schootsveld van de Batterijen aan de Overeindseweg. De openheid van het plangebied is daarmee een waarde die verstoord wordt door de bouw van woningen. In toelichting paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie en hoe daar met dit plan rekening mee is gehouden en op welke wijze de openheid zoveel als mogelijk behouden is.
 
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Rivierengebied. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan is zorgvuldig ingepast en sluit aan op de omgeving. Gezien de aard, omvang en ligging van de beoogde ontwikkeling zullen er geen kernkwaliteiten van het landschap worden aangetast.
   
Kaart 18 'Wonen, werken en recreëren kaart 1' geeft aan dat het plangebied is gelegen binnen de kernrandzone. Volgens artikel 9.8 kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit verstedelijking toegestaan worden, mits er voldaan wordt aan vier voorwaarden: 
  1. De verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten;
  2. De verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt, met uitzondering van windenergie en zonnevelden, in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overigeverstedelijkte structuur;
  3. Tijdige en duurzame realisatie van de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd; en
  4. Omliggende functies worden niet onevenredig geschaad 
Hieronder worden de voorwaarden voor verstedelijking besproken. 
  1. De verstedelijking is klein van aard en zal in de kernrandzone worden gerealiseerd. Er worden twee woningen in een reeds bestaand lint toegevoegd. De gebouwen hebben een landschappelijk karakter en worden uitgevoerd in hout, glas en riet. De opzet is die van een erfcluster, passend in de landelijke omgeving. Tevens zullen er landschappelijke elementen worden toegevoegd, die passen in de omgeving zoals een boomgaard. Hier mee zal de ruimtelijke kwaliteit toenemen en de kwaliteit van het landelijk gebied worden versterkt.
  2. Het voorliggende plan belemmerd niet het open uitzicht van het gebied. Dit is omdat de opgang van de fietsbrug reeds al naast het plangebied is gerealiseerd. Het plangebied bevind zich precies op de overgang van de camouflerende boombeplanting rondom de batterij en het open weide- annex inundatiegebied.
    De beplanting op en rondom forten had, naast deze maskerende functie ook nog de functie van barrièrevorming en als leverancier van gebruikshout. Zoals eerder benoemd worden de woningen in een al reeds bestaand verstedelijkte structuur van het lint aan de Overeindseweg toegevoegd en de buitenkant uit hout opgetrokken.
  3. Het voorliggende bestemmingsplan gaat in op de voorgestelde duurzaamheidseisen in toelichting paragraaf 4.12 en bijlagen bij toelichting, bijlage 8.
  4. Direct naast en tegenover de planlocatie zijn woningen gelegen. De toevoeging van woningen in de nabijheid van woningen verhoudt zich goed tot elkaar en leidt nog tot het schaden van omliggende functie. Aan de overzijde is ook een manege aanwezig. De reeds bestaande woningen zijn maatgevend voor de bedrijfsvoering van deze manege. De toevoeging van woningen leidt niet tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering van de manege.
Met het beoogde plan worden de nieuwe woningen goed ingepast en er wordt aangesloten op de bebouwing in de omgeving. Hierdoor wordt een gat in de bebouwingsstructuur gedicht en wordt de heuvel van de fietsbrug verborgen achter de bebouwing. Dit heeft als gevolg dat een onderdeel dat een landschappelijk verstorend element (deels) verborgen wordt waardoor de landschappelijke aftrek van de brug verbeterd wordt. Geacht wordt dat het beoogde plan voorziet van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie.
 
Artikel 7.8 stelt dat een bestemmingsplan in afwijking op het verstedelijkingsverbod landelijk gebied verstedelijking kan toestaan onder voorwaarde dat de verstedelijking kleinschalig is, gericht is op het behoud, herstel of versterking van de cultuurhistorische waarden en zorgvuldig wordt ingepast. Met het voorliggende plan wordt kleinschalige verstedelijking in de vorm van slechts twee woningen mogelijk gemaakt. De woningen worden ingepast als ensemble waarmee aansluiting wordt gezocht met de omgeving.
 
Artikel 7.9 schrijft voor dat een plan geen onevenredige afbreuk mag doen aan de kernkwaliteiten van het gebied. Deze kernkwaliteiten zijn uitgewerkt in een bijlage bij de Verordening. Het gebied ligt binnen het landschap Rivierengebied. De hiervoor geldende kernkwaliteiten zijn:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
In verschillende kwaliteitsgidsen zijn deze kernkwaliteiten weer verder uitgewerkt. Voor dit specifieke gebied wordt vervolgens doorverwezen naar Gebiedsanalyse kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies. In de navolgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
 
In artikel 10.6f is een algemeen verbod opgenomen dat de Kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals verder uitgewerkt in de Gebiedsanalyse kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies, niet mogen worden aangetast. In de navolgende paragraaf is verder uitgewerkt hoe het plan zich verhoud tot deze kernkwaliteiten.
 
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Rivierengebied. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan is zorgvuldig ingepast en sluit aan op de omgeving. Gezien de aard, omvang en ligging van de beoogde ontwikkeling zullen er geen kernkwaliteiten van het landschap worden aangetast.
 
Ook geeft kaart 18 aan dat de planlocatie in een gebied ligt waar uitbreiding van woningbouw onder voorwaarde mogelijk is. Gelet op de behoefte aan nieuwe woningen past het plan binnen het programma. De woningbouw sluit aan op de bebouwing aan de overeindseweg. Daarnaast leidt het project niet tot extra bodemdaling en worden de groenstructuur, natuur en duurzaamheid niet uit het oog verloren.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de realisatie van twee woningen in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.2.3 Gebiedsanalyse Nieuwe Hollandse Waterlinie Laagraven
Voor het gebied Laagraven in de provincie Utrecht is een gebiedsanalyse Nieuwe Hollandse Waterlinie opgesteld. Doel van deze gebiedsanalyse is om antwoord te geven op drie vragen:
  1. Wat zijn precies de kernkwaliteiten van de linie in Laagraven?
  2. Wat zijn de uitgangspunten bij planvorming vanuit de NHW?
  3. Welke ontwikkelingsrichtingen zijn er voor dit gebied
Het plangebied ligt in de nabijheid van Batterij aan de Overeindseweg en de Plofsluis. De Overeindseweg fungeerde als ontginningsbasis voor de noord - zuid lopende strokenverkaveling op komgronden ten westen van de Heemsteedseweg - Koppeldijk. Iets oostelijker werden de stroomruggronden ontgonnen vanuit de Waijensedijk. Ten zuiden van de Langeweg kwam een meer onregelmatige strokenverkaveling op stroom- ruggronden tot stand.
 
De verbinding via de Overeindseweg tussen Montfoort en Houten werd onderbroken door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal (1933-1952). Het kanaal vormde een groot nieuw acces in de waterlinie. Daarom werd vlak bij de aftakking van het Lekkanaal kort voor Tweede Wereld oorlog begonnen met de bouw van de Plofsluis over het kanaal. De Plofsluis is een van de laatste onderdelen van de NHW en was bedoeld om het kanaal snel te kunnen afdammen.
 
Het zuidelijk deel van de Batterijen aan de Overeindseweg is komen te vervallen als gevolg van de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal in de jaren '80. Daarbij is de Plofsluis als los element in het water te liggen. Het deel van het inundatiekanaal tussen de Waijensedijk en de A12 is verloren gegaan als gevolg van zandwinning. Een recente toevoeging is de voetgangers- en fietsbrug van de Plofsluis over het Amsterdam-Rijnkanaal.
 
Planspecifiek
De voetgangers- en fietsbrug van de Plofsluis kent een directe relatie met de beoogde planontwikkeling. In de gebiedsanalyse is deze toevoeging van de brug benoemt op de 'Kansenkaart'. Deze kans is tot realisatie gekomen door de onderliggende afspraak die gemaakt is met initiatiefnemer. Ter compensatie van het afstand doen van de benodigde gronden voor de voetgangers- en fietsbrug is ingestemd met de realisatie van de beoogde twee woningen. Daarmee is er een directe koppeling tussen de fietbrug, de recreatieve ontsluiting van het gebied en de beoogde twee woningen. De ligging van het plangebied in de concentratiezone brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkeling extra zorgvuldig moeten worden ingepast. Hieraan is invulling gegeven door Mooisticht een inrichtingsplan op te laten stellen. Hierbij is door initiatiefnemers op voorspraak van de gemeente contact gezocht met Mooisticht.
 
De waarden die met name het inundatiegebied heeft, zijn op de planlocatie verloren gegaan met de aanleg van de fietsbrug en de daarbij behorende verhoging. De fietsbrug en het bijbehorende omhooggaande pad springen dermate in het oog dat er een bomenrij aan geplant is langs het fietspad in N-Z richting die zich tussen het kanaal en de Overeindseweg bevindt.
 
Deze aanplant vormt een overgang tussen waar het inundatiegebied verstoord is en dit nog zijn originele karakter heeft. Eveneens past deze scheiding in het halfopen lint waaraan waarde wordt gehecht in dit gebied.
 
In de Integrale gebiedsvisie Laagraven Oost uit 2011 is  ingezet op het acces te verdichten in de nabijheid van het fort (pagina 34 van de gebiedsvisie). Het voorliggende bestemmingsplan zal bijdragen aan het verdichten van het acces. De zichtlijnen die behoudenswaardig geacht worden bevinden zich tussen de Overeindseweg 29 en de golfbanen in zuidoostelijke richting naar Kasteel Heemstede. Deze zichtlijnen blijven behouden.
 
Het voorgestelde plan ontneemt verder het zicht weg op de fietsbrug en zal hierdoor juist leiden tot een verbetering van het landschap. Door het inrichtingsplan, de erfopzet en de kwaliteiten in en rondom het plangebied is ingezet op een plan waarmee de (cultuur)historische gelaagdheid in het landschap behouden blijft. De nieuwbouw wordt op minimaal 15 meter afstand van de acces Overeindseweg gesitueerd hiermee blijft de zichtrelatie tussen Fort de Batterijen en de Overeindseweg onaangetast. Daarna wordt er gebouwd op het hogere deel van het terrein. De omliggende gronden blijven open. Daarmee blijft de suggestie van het inundatie gebied in stand.
 
In de  Gebiedsanalyse Nieuwe Hollandse Waterlinie Laagraven wordt gesteld dat het gebied gelijk is zoals dat beschreven is in het visiedocument uit 2011. Evenals dat het een gebied is dat zich kenmerkt door hoge contrasten.  Door 2 woningen achter de bomenrij toe te voegen zal dit hoge contrast extra versterkt worden en is de scheidslijn tussen het ‘verstoorde’ inundatiegebied en het deel dat nog in tact en open is beter beleefbaar. Tevens zorgen de 2 woningen voor dat gezien vanuit het acces het grondlichaam minder zichtbaar is. Het plangebied ligt in de verboden kring 300 meter. Ook worden in het document de kernkwaliteiten van deze verboden kring aangeduid. Zo worden houten huizen en schuren benoemd als waardevolle elementen. Hierop heeft Mooisticht ingespeeld in hun advies om het plan in de omgeving te laten passen. Namelijk de bebouwing met een houten uiterlijk voor te stellen. 
 
Bij deze ontwikkeling is het leesbaar houden van de (cultuur)historische gelaagdheid in het landschap een cruciale ontwerpopgave. Conceptueel zijn deze tijdslagen als volgt vorm te geven:
  1. Middeleeuwse cope-ontginning met de Overeindseweg alsontginningsbasis van het half transparante boerderijenlint,door middel van bebouwingsrichting, routing, zonering en compact erf-ensemble.
  2. Nieuwe Hollandse Waterlinie met de ligging in de 1e verboden kring (binnen 300 meter) door middel van materiaalgebruik zijnde hout, een subtiele verwijzing naar de houten-huisjes die in het gebied voorkomen.
  3. In het landschap 'Anno nu' toegevoegde woningen, doormiddel van vormgeving en architectuur.
Door de beoogde nieuwbouw in verschijningsvorm het karakter te geven van een agrarisch ensemble wordt het ingepast in het landschap. Er is daarom ervoor gekozen delen van het terrein open te laten hiermee ontstaat de suggestie van inundatie. Door op minimaal 15 meter en maximaal 20 meter afstand van de acces Overeindseweg te bouwen blijft de zichtrelatie tussen Fort de Batterijen en de Overeindseweg onaangetast.  
 
Daarnaast wordt het beplantingsplan voor de nieuwe context gebaseerd op het historisch gebruik. Dit kan door toepassing van  hoogstamfruit, paardenkastanje een haag van liguster of veldesdoorn voor de agrarische uitstraling en een doornenhaag van meidoorn, sleedoorn of stekelbrem en opgaande bomen (iep, esdoorn, populier) als camouflage en barrière in relatie tot de Batterijen. De beoogde inrichting, zoals opgesteld door MooiSticht, is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd. Het inrichtingsplan maakt daarvoor onderdeel uit van de planregels.
  
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Omgevingsvisie Nieuwegein
Op 1 april 2021 heeft de raad van de gemeente Nieuwegein de Omgevingsvisie Nieuwegein 'Nieuwegein verstedelijkt en vergroent' vastgesteld. Daarin staan de ambitie centraal dat iedere ontwikkeling in Nieuwegein bijdraagt aan de volgende doelen: 
  1. versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. verduurzamen van de stad; 
  3. borgen van de veiligheid van inwoners; 
  4. gezond stedelijk leven voor iedereen.
Hiermee vervolgt de gemeente de koers die met de toekomstvisie is ingezet. Daarbij heeft de gemeente de volgende ambities. 
  • Wijken met ruimte voor ontmoeten en groen: de openbare ruimte moet uitnodigen naar buiten gaan, te spelen en te bewegen. Daarbij is de ook de groenbeleving van belang. Daarom wil de gemeente bij elke nieuwbouwlocatie ten minste 30% onverhard (groen) afspreken. Ook de kwaliteit van water wordt benut en waar mogelijk wordt nieuw water gecreëerd. Dit past ook bij de doelstelling om klimaatadaptief te zijn.
  • Bouwen van woningen: de behoefte aan woningbouw wordt opgelost op twee grote locaties, namelijk City en Rijnhuizen. Daarnaast zijn er 65 kleinere locaties aangewezen waar woningbouw mogelijk is. Daarbij dient 50% van de nieuwe woningen betaalbaar te zijn. De gemeente ziet de A12-zone zich na 2030 ontwikkelen naar een gebied met een groot aantal woningen.
  • Koesteren van historie: de gemeente koestert de historie door erfgoed te beschermen en zichtbaar te maken. Bij de herinrichting van gebieden heeft de gemeente oog voor historische landschapskenmerken.
  • Klimaatdoelstellingen: in 2040 is Nieuwegein energieneutraal. Voor nieuwe woningen en bedrijfsgebouwen stelt de gemeente hoge duurzaamheidseisen. Bij alle ontwikkelingen is klimaatadaptatie een belangrijke voorwaarde.
  • Veiligheid: de gemeente wil bij nieuwe ontwikkeling en herinrichting de kans benutten om zowel de daadwerkelijke veiligheid als de veiligheidsbeleving te verbeteren.
  • Voorzieningen dichtbij: de gemeente vindt het belangrijk dat winkels voor iedereen in de buurt zijn. In nieuwe woongebieden is er ruimte voor nieuwe supermarktontwikkelingen.De gemeente ontwikkelt (ver)nieuw(d)e schoollocaties voor het primair onderwijs en voormalige schoollocaties worden ingezet voor de stedelijke opgave.
  • Bedrijventerreinen: Bij herontwikkeling zet de gemeente in op het beter gebruiken van de ruimte op deze bedrijventerreinen. Vernieuwing is nodig op de oudere bedrijventerreinen om deze toekomstbestendig te maken. Daarbij zet de gemeente in op verdichting en wordt slimmer omgegaan met de beschikbare ruimte. De gemeente koestert de groene structuren in deze gebieden.
  • Vervoer: de gemeente wil de komende jaren het samenhangend netwerk van fietsroutes, ov-verbindingen en autowegen versterken. Bedrijventerreinen moeten duurzaam toegankelijk blijven voor vrachtverkeer. De langzaamverkeerroutes zijn aantrekkelijk, veilig en kwalitatief hoogwaardig ingericht.
Planspecifiek
De behoefte aan nieuwe woningen is in de gemeente Nieuwegein groot. De gemeente heeft als ambitie om na 2030 het gebied Laagraven te ontwikkelen tot een parklandschap met woningbouw in het hogere segment. Het toevoegen van twee vrijstaande woningen met veel groen sluit hier al op aan.
 
Klimaatadaptatie en duurzaamheid staan hoog op de agenda bij de gemeente. Met de beoogde ontwikkeling wordt de oppervlakte aan verharding geminimaliseerd. Verder zullen de nieuwe woningen voldoen aan de BENG-normen en worden ze voorzien van duurzame materialen en installaties.
  
Gesteld kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Omgevingsvisie Nieuwegein.
 
3.3.2 Woonvisie 2015 Nieuwegein
De gemeenteraad heeft de Woonvisie 2015 op 24 september 2015 vastgesteld. De visie is geen alomvattende woonvisie, maar benadrukt de 4 belangrijkste opgaven voor het wonen:
  • vitale stad;
  • betaalbaar wonen;
  • wonen en zorg;
  • kwaliteit en duurzaamheid.
De vraag naar woningen in deze regio is nog steeds erg hoog en er is voorlopig nog geen sprake van krimp. In de woningbouwmonitor uit 2016 is opgenomen dat er op basis van de Primos-prognose 2012 2.200 woningen extra nodig zijn bovenop de huidige woningbouwambitie van 3.300 woningen.
  
Volgens het woningbehoefteonderzoek wordt de woningvraag in 2025 bepaald door 4 groepen. De 55-plussers vormen hierbij de grootste groep, gevolgd door de stijgers en de starters. Tenslotte is er een groep die niet wil verhuizen; de stabielen. Wanneer de woningvraag van deze groepen wordt afgezet tegen de bestaande woningvoorraad dan is vooral bij huurwoningen in de vrije sector de vraag aanzienlijk groter dan het aanbod. In het koopsegment is vooral behoefte aan woningen vanaf € 300.000,-. De vraag naar duurdere koopwoningen en vrije sectorhuurwoningen komt met name van de stijgers en de 55-plussers die op zoek zijn naar een reguliere woning.
 
Het Woningbouwprogramma 2030 uit 2018, waarvoor de Toekomstvisie en de Woonvisie 2015 de belangrijke kaders vormen, schetst kort en bondig wat de gemeentelijke ambitie is met betrekking tot woningbouw. Daarnaast worden indicatieve aantallen en kansrijke woningbouwlocaties benoemd. Het Woningbouwprogramma 2030 wijst locaties voor 3.500 woningen aan. Daarnaast biedt het een kader voor verwachte en onverwachte woningbouwlocaties die de komende jaren verdere uitwerking krijgen.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief sluit aan bij de woningbehoefte die er is binnen de gemeente Nieuwegein. Het realiseren van twee vrijstaande woningen zorgt er mede voor dat de doorstroming binnen de Nieuwegeinse woningmarkt op gang komt. Hierdoor komen er woningen vrij voor andere woningzoekende, zoals jonge gezinnen en starters. Verder draagt het plan bij aan de vitaliteit van de omgeving van het plangebied en de kwaliteit van het woningaanbod.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van twee vrijstaande woningen bijdraagt aan de ambities uit de Woonvisie 2015 Nieuwegein.
 
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de Welstandsnota 2010 van de gemeente Nieuwegein. Met de nieuwe nota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van Nieuwegein beschermen en waar mogelijk verbeteren. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is een inspirerend kader voor de ruimtelijke beoordeling van bouwwerken.
 
Planspecifiek
In de Nota Ruimtelijke kwaliteit wordt gesteld dat voor nieuwbouw de algemene richtlijnen in acht genomen moeten worden. Naast de algemene richtlijnen wordt de context vooral door de omgeving bepaald en de ontwikkeling daarvan.
 
De planlocatie ligt in het gebied 'Laagraven Oost'. In de directe omgeving van de planlocatie is bebouwing aanwezig met de beleidsniveaus 'bijzonder' en 'hoog'. Hierdoor is het van belang dat er met de nieuwbouw aangesloten worde op de kwaliteiten en karakteristieken van de omgeving.
 
Het bouwinitiatief zal getoetst worden aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit in samenhang met het landschappelijke inpassingsplan en de randvoorwaarden, zoals opgenomen in de bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zal, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels van het globale bestemmingsplan en past binnen de geldende milieuwetgeving. Hiermee wordt aangetoond dat onderhavig project uitgaat van een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Het voorgenomen initiatief slechts twee nieuwe vrijstaande woningen mogelijk. Daarmee is de planontwikkeling, in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking, niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Over projecten die niet aan te merken zijn als een stedelijk ontwikkelingsproject heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State geoordeeld dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieruit volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
 
Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.  
4.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een geluidgezoneerd industrieterrein of spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar industrie- en spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk. Wel ligt het plangebied binnen de onderzoekszone van de Overeindseweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, 18 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Overeindseweg bedraagt ten hoogste 46 dB respectievelijk 39 dB op de gevels van de twee woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daardoor niet overschreden. Een hogere waarde voor wegverkeer op deze locatie is daardoor niet nodig.
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan zonder maatregelen worden voldaan.
 
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als daarnaast voldaan wordt aan de eisen voor het verlenen van een hogere waarde en als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
  
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogst geluidbelaste woningen ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 51 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling van de twee woningen.
 
4.3 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende plan vindt er een wijziging van het gebruik van de bodem plaats. De wijziging van een agrarische functie naar een woonfunctie betreft een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Door initiatiefnemer is een verkennend bodemonderzoek (Almad Eco bv. rapportnummer 200401B en 200401C) en een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd (Almad Eco bv. rapportnummer 200506BC).
 
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat op basis van de uitkomsten van het onderzoek er geen milieuhygiënische problemen te verwachten voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de beoogde woningen. Uit het onderzoek naar asbest is gebleken dat er op locatie asbest aanwezig.
  
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 in de omgeving van het plangebied bedragen in 2019 respectievelijk maximaal 18 μg/m³, 10 μg/m³ en 10 μg/m³. Daarmee wordt er ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
 
De WHO en de GGD hanteren advieswaarden van 20 μg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Aan deze advieswaarden wordt voldaan. Daarnaast zal de luchtkwaliteit in de toekomst verbeteren, mede door schonere technieken. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. 
    
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is gekeken of er voldaan wordt aan de richtafstanden tot de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten in de omgeving. Aan de Overeindseweg zijn verschillende functies aanwezig, zoals wonen, (agrarische) bedrijvigheid, recreatie en sport. Derhalve kan de omgeving van het plangebied aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. Voor een gemengd gebied geldt dat de richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandstap verminderd kunnen worden.
 
In de navolgende tabel staan de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten weergegeven.
 
Adres
Soort bedrijf
Milieucategorie
Richtafstand in gemengd gebied
Afstand tot de woningen
Overeindseweg 25
Evenementenlocatie
2
10 m
102 m
Overeindseweg 27
Manege
3.1
30 m
40 m
Overeindseweg 33
Fruitgroothandelaar
2
10 m
200 m
Achter Overeindseweg 36
Golfbaan
1
0 m
250 m
 
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden uit de VNG-publicatie. De meest nabijgelegen milieubelastende activiteit is de manege. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in een gemengd gebied. De bedrijfsbebouwing van de manege staat op minimaal 40 m van de nieuwe woningen. De paardenbak bevindt zich op ca. 60 m van de nieuwe woningen. Daarmee kan gesteld worden dat er ook voor de manege voldaan wordt aan de gestelde richtafstand.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: arcgis Risicokaart)
  
Om te bepalen of er risicobronnen in de omgeving van het plangebied zijn en of het plangebied binnen een invloedsgebied ligt is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (Kragten, 1 april 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Transport over het water en de weg
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een weg of waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water vormen derhalve gen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.
 
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Lunetten – Geldermalsen. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
 
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot over het plangebied reikt. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Lunetten - Geldermalsen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk (Kragten, 1 april 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. In een beperkte verantwoording worden de volgende aspecten beschouwd:
  1. mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  2. zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten. 
Voor de volledige verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar de bijlagen bij toelichting bijlage 5.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is er binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig die gesloopt wordt. Daarnaast zijn bomen en hoogopgaande beplanting aanwezig. Het plangebied bestaat volledig uit grasland met intensieve bemaaiing, waardoor er geen aantrekkelijke verblijfs- en schuilplaatsen voor beschermde soorten zijn. De aanwezigheid van beschermde soorten kan dan ook uitgesloten worden. Wel dient te allen tijde de algemene zorgplicht nageleefd te worden.
 
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een weidevogelgebied of een ander beschermd gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt op een afstand van ca. 9,8 km van het plangebied. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op een afstand van minimaal 2,1 km van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de ruime afstand tot deze gebieden zijn negatieve effecten, zoals trillingen en geluid uitgesloten. Voor zowel de bouw- als gebruiksfase is een aanvullende stikstof berekening gemaakt. De berekeningen lieten geen berekenbaar effect zien. Een negatief effect is daarmee zowel voor de bouw- als gebruiksfase uit te sluiten.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Eind 2012 is een Beleidsnota archeologie opgesteld voor de gemeente Nieuwegein. Binnen deze nota is een beleidsadvieskaart opgenomen. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt dat bij bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm nodig zijn, er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
 
Met de voorliggende ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen worden de bovengenoemde grenzen  overschreden. Derhalve is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgezet en wordt in het eerste kwartaal van 2023 opgeleverd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan de dubbelbestemming komen te vervallen. Voor nu blijft de dubbelbestemming gehandhaafd.
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Het meest nabijgelegen monumentale pand betreft de boerderij aan de Overeindseweg 38 op een afstand van ca. 275 m ten oosten van het plangebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht.
 
De planlocatie ligt binnen de grenzen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en maakt ook onderdeel uit van de Unesco werelderfgoed lijst. De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft de volgende kernkwaliteiten die behouden moeten blijven:
  • Samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • groen en overwegend rustig karakter;
  • openheid.
Rond het plangebied zijn diverse kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt de batterij aan de Overeindseweg. Daarnaast zijn er in het gebied inundatievelden en de verdedigingslijn aanwezig. De inundatievelden liggen lager en konden onder water gezet worden. Op de hoger gelegen gebieden zijn woningen en bedrijven gevestigd. 
 
De planlocatie is gelegen onder aan de voet van de voetgangers- en fietsbrug van de Plofsluis. De plofsluis was bedoeld om het kanaal snel te kunnen afdammen. Ook verschoof de linie op deze hoogte een stukje oostwaarts: de hoofdweerstandslijn kwam nu in Laagraven langs het inundatiekanaal naar de Batterijen te liggen. De plofsluis is een van de laatste onderdelen van de NHW en hoort bij de zogenaamde tweede ring.
 
De brug kent een directe relatie met de beoogde planontwikkeling. In de provinciale gebiedsanalyse is de toevoeging van de brug benoemt op de 'Kansenkaart'. Deze kans is tot realisatie gekomen door de onderliggende afspraak die gemaakt is met initiatiefnemer. Ter compensatie van het afstand doen van de benodigde gronden voor de voetgangers- en fietsbrug is ingestemd met de realisatie van de beoogde twee woningen. Daarmee is er een directe koppeling tussen de fietbrug, de recreatieve ontsluiting van het gebied en de beoogde twee woningen.
 
De ligging van het plangebied in de concentratiezone brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkeling extra zorgvuldig moeten worden ingepast. Hieraan is invulling gegeven door Mooisticht een inrichtingsplan op te laten stellen. Dit inrichtingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmningsplan en is via een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het bestemmingsplan. Daarmee is zowel de uitvoering als instandhouding verzekerd. Daarmee worden de aanwezige waarden in het gebied niet aangetast.
  
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Water
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is vastgesteld op 7 december 2015. Met dit plan wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening en de Provinciale Waterverordening. Voor bodem, water en milieu staan de volgende doelen centraal:
  1. streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  2. streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  3. streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Om deze doelen te bereiken worden twee hoofdlijnen in het beleid onderscheiden: 
  1. focussen op vier prioriteiten: (1) waterveiligheid en wateroverlast, (2) schoon en voldoende oppervlaktewater, (3) ondergrond en (4) leefkwaliteit stedelijk gebied. Dit betreft urgente maatschappelijke problemen waarin de provincie in de aanpak een belangrijke rol kan spelen.
  2. werken vanuit zes basiskwaliteiten (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid). Deze vormen een integraal onderdeel van al het provinciaal beleid gerelateerd aan de fysieke leefomgeving.
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden: 
  • wateroverlast;
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
 
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
  
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Het hoogheemraadschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, waarmee de grens van 1.000 m² geldt. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland met in het noordelijke gedeelte een sloot. Het plangebied is daarmee volledig onverhard. Met de ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen met bijgebouwen en bijbehorende ontsluiting en parkeerplaatsen wordt er niet meer dan 1.000 m² aan verharding toegevoegd. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk. Los daarvan wordt in lijn met het ontwerp van Ervenconsulent aan de oostzijde een watergang toegevoegd die aansluit op de watergang aan de noordzijde van het plangebied.
 
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een primaire en/of regionale waterkering. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen waterkeringen aanwezig.
  
Riolering en afkoppeling
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolsysteem. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Watertoets
De planlocatie is kleiner dan 10.000 m2. Daarmee is het een kleine ontwikkeling. Voor kleine ontwikkelingen kan via DeWatertoets.nl zelf het waterbelang bepalen. Het resultaat van de 'digitale watertoets' geeft aan dat er geen groot effect optreedt op water. Het plan voldoet aan 'het standstill beginsel'. Verder overleg is niet noodzakelijk. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt door het hoogheemraadschap opnieuw naar het plan gekeken. 
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende plan worden twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Om de toename van de verkeersgeneratie te bepalen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van 'buitengebied'. Voor een vrijstaande woning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal zullen de twee vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van ca. 16,4 verkeersbewegingen per etmaal veroorzaken. Gezien deze zeer kleine toename van het aantal verkeersbewegingen kan dit opgevangen worden met de huidige verkeersstructuur.
 
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het parkeerbeleid van de gemeente Nieuwegein is vastgelegd in het Gemeentelijk Mobiliteitsplan+ en in de Nota Parkeernormen 2011-2015. In het Koersdocument Parkeren 2020-2025 staat aangegeven hoe de gemeente de komende vijf jaar omgaat met parkeren.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is het Koersdocument Parkeren 2020-2025 van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd. In het parkeerbeleid is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Het plangebied behoord tot het gebied 'overig/buitengebied'. Voor de vrijstaande woningen wordt uitgegaan van grondgebonden woningen groter dan 160 m² met parkeren op eigen terrein. Voor deze categorie geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. In totaal zullen er 4 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Rond de woningen is voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen op het eigen terrein te realiseren.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt.
4.12 Energie en duurzaam bouwen
Nederland heeft zich gecommiteerd aan de internationale afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. Conform de vastgestelde Klimaatwet streeft Nederland ernaar om de uitstoot van CO2 in 2050 met 95% te hebben gereduceerd ten opzichte van 1990 (en 49% in 2030).
 
De gemeente Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn (raadsbesluit 2017 'Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040'). Op het gebied van energieneutraal en duurzaam bouwen zijn normen vastgelegd in Bouwbesluit. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. De gemeente heeft in haar Omgevingsvisie vastgelegd dat we gaan voor een duurzame stad, dat wil zeggen: energieneutraal, klimaatbestendig, circulair en duurzaam gebouwd. Om te voorkomen dat het energievraagstuk groter wordt door de toevoeging van nieuwbouw zet de gemeente daarbij in op GPR 8 en ten minste op energieneutrale bouw (BENG3=100%) en ten minste 'nul-op-de-meter' voor nieuwbouw van grondgebonden woningen. Nieuwe daken worden vanzelfsprekend optimaal benut voor zon op dak en klimaatadaptatie.
 
Planspecifiek
  Het plangebied ligt binnen een zogenaamde boringsvrije zone.  Dat betekent dat er geen bodemwarmtepomp of WKO-systeem kan worden toegepast, een luchtwarmtepomp kan wel toegepast worden. Binnen het plangebied zijn twee grondgebonden woningen voorzien. Het realiseren van energieneutrale woningen is kansrijk met een optimale dakbenutting voor zonopwekking. Het realiseren van nul-op-de-meter woningen is daarmee mogelijk. In het kader van de verder planvorming zal door de nieuwe grondeigenaren dit verder uitgewerkt worden.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gelijktijdig met dit vooroverleg wordt op basis van de inspraak verordening ook het voorontwerp ter inzage gelegd. Dit gebeurd voor een periode van 2 weken.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2 Participatie
In het kader van participatie is het plan schriftelijk gedeeld met de buren, de onderstaande foto laat zien welke buren geconsulteerd zijn. De tekeningen met een uitgebreide schriftelijke toelichting is persoonlijk rondgebracht. Naar aanleiding van dit schrijven heeft alleen de overbuurman contact opgenomen met de initiatiefnemer. Verzocht is of de ontsluiting verschoven kan worden naar het westen. Hierop is het plan aangepast door de inrichting te verleggen en de hoofdmassa's te wisselen op de kavel.
 
Geraadpleegde buren (huisnummers in zwart aangegeven / bron: De Veluwe raadgeving)
 
6.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
 
6.4 Verslag inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 23 juni 2023 tot en met 6 juli 2023. Gedurende deze periode zijn 4 reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beoordeling in de Notitie beantwoording inspraakreacties en vooroverleg Voorontwerpbestemmingsplan Overeindseweg 34b en c. De notitie is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. 
  
7 Juridische planbeschrijving
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
7.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Tuin - Overtuin
De planopzet ziet erop dat een deel van beide kavels een 'agrarisch' karakter krijgen. Voor deze gronden is de bestemming Tuin - overtuin opgenomen. Omdat er geen daadwerkelijke agrarische exoploitatie plaatsvind is voor deze bestemming gekozen. Om de openheid te borgen en het groene karakter van deze 'overgangszone' zijn geen gebouwen toegestaan, vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten en hekwerken in hoogte beperkt.
  
Wonen
De gronden aangewezen voor 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of-bedrijf. Tevens zijn deze gronden bestemd voor parkeren en mantelzorg in een onafhankelijke woonruimte.
 
Binnen het bestemmingsvlak mogen, zoals aangegeven op de verbeelding, twee hoofdgebouwen worden gebouwd. De maximale inhoud van het hoofdgebouw bedraagt 600 m³ en de maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4,5 m en 10 m. Naast de hoofdgebouwen zijn aan-/uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
 
Waarde - Archeologie 2 en 4
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen voor de bescherming en het behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen van bouwwerken moet onder bepaalde voorwaarden een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Waarde - Cultuurhistorie 1
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Voor de planlocatie bestaat dit onder andere uit de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.