Nader ecologisch onderzoek is uitgevoerd op de planlocatie, zie bijlage
2. In het nader onderzoek zijnin de zomer en het najaar 3 vleermuissoorten aangetroffen; de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de
ruige dwergvleermuis. De ruige dwergvleermuis en de laatvlieger zijn slechts éénmalig geconstateerd, en gebruiken het plangebied ook zeer beperkt. Ook de gewone dwergvleermuis gebruikt het plangebied om te foerageren. Het gebruik is beperkt, zeker gezien de groene omgeving. Wel is in de zomer een zwermplaats boven het gazon geconstateerd, en in het najaar is een paarplaats van deze soort aanwezig.
Gezien de onderzoeksresultaten zal bij de ingreep een paarplaats van de gewone dwergvleermuis worden aangetast. De paarplaats doet geen dienst als winterverblijfplaats.
Vleermuizen zijn strikt beschermd in de Flora- en faunawet (tabel 3 Flora- en faunawet en bijlage IV Habitatrichtlijn). Vanuit de Flora- en faunawet zijn hier (procedurele) gevolgen aan verbonden. Dit type verblijfplaats mag niet zomaar worden verwijderd.
Uit recente jurisprudentie blijkt dat voor soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn alleen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet kan worden verkregen als sprake is van groot openbaar belang. In alle overige gevallen moet een zodanige mitigatie worden gepleegd dat er geen effecten optreden op de betreffende soort. Omdat voor dit project geen sprake is van groot openbaar belang, wordt uitgegaan van mitigatie. Om de aanwezige vleermuizen zo min mogelijk schade toe te brengen, worden de volgende compenserende en mitigerende maatregelen getroffen:
- De start van buitenwerkzaamheden aan het gebouw dienen plaats te vinden buiten de winterperiode, in de periode februari-april of van september tot december, zodat aanwezige vleermuizen kunnen wegvliegen. De minimale temperatuur van de vooravond dient 10°C te zijn;
- Buiten het kwetsbare seizoen moeten maatregelen genomen worden om het gebouw ongeschikt te maken voor vleermuizen door:
- Verwijderen van randen, planken, pannen en dakplaten (niet alles tegelijk);
- Hierdoor zal tocht ontstaan, waardoor de aanwezige vleermuizen weg zullen trekken (op zoek naar een betere verblijfplaats);’
- De maatregelen dienen minimaal een week voor de start van werkzaamheden te worden uitgevoerd;
- Voor de start dient door een vleermuisdeskundige te worden gecontroleerd of de vleermuizen daadwerkelijk zijn vertrokken;
- Ruim (enkele maanden) voor aanvang van het ongeschikt maken van het gebouw, moeten (tijdelijk) 3 vleermuiskasten worden opgehangen aan omliggende bebouwing of bomen als tijdelijke verblijfplaats voor de vleermuizen;
Om het gebouw in de toekomst weer geschikt te laten zijn voor vleermuizen wordt hieronder een aantal maatregelen voorgesteld. Er zijn verschillende opties:
- Open stootvoegen (indien een spouw aanwezig is) van 2 cm. breed, op minimaal 2,5 meter hoogte aanbrengen in de muren aan minimaal 2 zijden van het gebouw met een open aanvliegruimte. Eén deel dient aan de zuidzijde te worden geplaatst;
En/of (in combinatie met de laatste bullet):
- Het aanbrengen van ingemetselde vleermuiskasten
En/of
- Daklijsten of gevelbetimmering aanbrengen waar een ruimte van 3-4 centimeter wordt gehouden tussen de gevel en de betimmering. De betimmering moet middels gaten van 3 bij 2 centimeter per 2 strekkende meter aan de onderzijde toegankelijk zijn voor vleermuizen.
Alle bovengenoemde maatregelen (zowel tijdens de sloop als tijdens de nieuwbouw) moeten onder begeleiding van een ter zake kundig ecoloog worden uitgevoerd. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, zijn er geen overtredingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet te verwachten.