direct naar inhoud van 5.2 Bodem
Plan: Dr. Schaepmanlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0355.BPDrSchaepman-VS01

5.2 Bodem

5.2.1 Verkennend bodemonderzoek

In het kader van de onderzoeksplicht van de Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

In november 2011 is door Ecoreest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand, met in de ondergrond plaatselijk matig grof zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2.5 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn ter plaatse van deellocatie A sporen aan puin- en kolengruis waargenomen. Ter plaatse van locatie B zijn geen bijzonderheden waargenomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

Locatie A

In de bovengrond zijn tussenwaarde overschrijdingen aan lood en zink gemeten. Het gehalte aan PAK benadert (evenals in de ondergrond) de tussenwaarde. Verder zijn er gehalten aan cadmium, koper, kwik en PCB in de bovengrond en lood in de ondergrond gemeten boven de achtergrondwaarden. Naar aanleiding van de verhogingen aan lood, zink en PAK in de bovengrond is er voor gekozen het mengmonster uit te splitsen en separaat te analyseren op deze parameters.

Uit deze uitsplitsing blijkt dat er in de bovengrond van monsterpunten 2, 4 en 5 gehalten aan lood zijn gemeten boven de tussenwaarden. In monsterpunten 2 en 4 is tevens zink gemeten boven de tussenwaarden. In monsterpunt 1 zijn slechts achtergrondwaarde overschrijdingen aan de onderzochte parameters gemeten.

Locatie B

In de bovengrond van monsterpunten 2, 3, 7 t/m 9, 14 en 15 zijn gehalten aan zink en PAK gemeten boven de tussenwaarden. In de bovengrond van monsterpunten 1, 4 t/m 6 en 10 t/m 13 is tevens zink gemeten boven de tussenwaarden.

Verder zijn er gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood, nikkel en PCB in de bovengrond en PAK in de ondergrond gemeten boven de achtergrondwaarden. Naar aanleiding van de verhogingen aan lood (mede gelet op hetgeen aangetoond ter plaatse van deellocatie A), zink en PAK in de bovengrond is er voor gekozen de mengmonsters uit te splitsen en separaat te analyseren op deze parameters.

Uit deze uitsplitsing is gebleken dat er in monsterpunt 10 een interventiewaarde overschrijding aan zink is gemeten. Verder zijn er in de overige monsterpunten, met uitzondering van monsterpunten 1, 3, 4 en 7 tussenwaarde overschrijdingen aan lood, zink en/of PAK gemeten. In de monsterpunten 1, 3, 4 en 7 zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen gemeten.

Grondwater:

In het grondwater van locatie A is een tussenwaarde overschrijding aan barium gemeten. Dit gehalte is bij herbemonstering niet bevestigd. Verder zijn er streefwaarde overschrijdingen aan cadmium, koper, zink (locatie A) en molybdeen (locatie B) gemeten. De tussenwaarden zijn hierbij niet overschreden.

Verder zijn er in de grondwatermonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocaties in de bovengrond diffuus verontreinigd zijn met zware metalen en PAK. Het betreffen tussenwaarde overschrijdingen aan lood, zink en PAK met een uitschieter aan zink ter plaatse van deellocatie B (monsterpunt 10 interventiewaarde overschrijdingen. Verder zijn er diverse achtergrondwaarde (grond) en streefwaarde (grondwater) overschrijdingen aangetroffen. Een matig verhoogd gehalte aan barium in het grondwater van locatie A is bij herbemonstering niet bevestigd.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt derhalve voor beide locaties verworpen.

De bodem moet gesaneerd worden. De Omgevingsdienst regio Utrecht adviseert een BUS-melding te doen. De omgevingsvergunning voor het bouwen zal niet eerder in werking treden dan 5 weken nadat een melding van een voornemen tot sanering is gedaan (BUS).

De uitkomst van de asbestinventarisatie is inmiddels bekend. De uitkomsten geven aanleiding tot het uitvoeren van onderzoek naar asbest in de bodem conform NEN 5707.

Het verkennende bodemonderzoek is als Bijlage 2 Bodemonderzoek toegevoegd bij dit plan.

Ecoreest gaat aan de slag met een BUS-melding voor het gehele gebied, om te voorkomen dat eventueel meerdere malen een vergunning tot sanering aangevraagd moet worden. Ecoreest neemt vervolgens rechtstreeks contact op met de deskundigen van de Omgevingsdienst en betrekt hierin zoals afgesproken met de gemeente, ook het nader bodemonderzoek en asbestonderzoek.