direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijkerweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Wijkerweg 23 te Langbroek stond tot de zomer van 2019 een woning van het bouwjaar 1915, met een bescheiden inhoud van 350 m3. De woning stond aan de voorzijde van het perceel op slechts 1 meter van de weg. Achter de woning stonden twee bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 185 m2. Zowel de woning als de bijgebouwen waren verouderd en verkeerden in een staat die renovatie nauwelijks nog lonend maakte. Een voorgevel zo dicht op de weg was ook niet meer van deze tijd. Herbouw lag al jaren voor de hand.

het perceel heeft van mei 2017 tot januari 2019 te koop gestaan. In die tijd zijn er bij de gemeente Wijk bij Duurstede vaak vragen binnengekomen van potentiële kopers over hetbouw. Echter, op grond van het vigerende bestemmingsplan was de schuifruimte voor een te herbouwen woning zeer beperkt (zie paragraaf 1.3). De woning kan slechts een meter of drie naar voren/achteren geschoven worden (beschouwend dat deze 3 meter afstand is van voorgevel tot as van de woning). Op die manier komt, gezien de smalle woonbestemming, een nieuwe woning pontificaal voor de zijdelings uitkijkende woonkamer van de buren aan de Wijkerweg 21 terecht. Gezien de smalte van de huidige woonbestemming zou een woning ook nog eens erg dicht tegen die buurwoning worden aangedrukt.

De initiatiefnemer heeft de woning aangekocht en een principeverzoek gericht aan het college van burgemeester en wethouders waarin gevraagd wordt om medewerking te verlenen aan een planologische procedure voor de herbouw van de woning middel op het kadastrale perceel, waarbij tevens wordt gevraagd om de inhoudsmaat van de woning te vergroten. Om de gewenste herbouw van de woning mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor de locatie aan de Wijkerweg 23 te Langbroek is een plan ontwikkeld om de bestaande woning te slopen en te vervangen door een nieuwe woning. Het ontwerp van de nieuwe woning past niet binnen de bouw- en gebruiksregels van het vigerende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Met dit bestemmingsplan wordt het voormalige relatief smalle bestemmingsvlak 'Wonen', waarop tot voor kort een sterk verouderde woning stond, in de breedte vergroot. Dit vergroten gaat ten koste van een stuk agrarische bestemming maar daardoor wordt herbouw van de verouderde woning mogelijk die een stedenbouwkundig logischer resultaat èn een voor de directe buren beter uitzicht oplevert dan een herbouw onder de regels van het nu nog geldende bestemmingsplan. Door de vergroting ontstaat bovendien een woonbestemming die zich qua omvang voegt naar de woonbestemmingen in het bebouwingslint van de Wijkerweg.

Voor wat betreft precedentwerking is de verruiming aanvaardbaar omdat het agrarische deel dat bij de woonbestemming wordt getrokken al lange tijd feitelijk in gebruik was als tuin bij de (oude) woning.

Gezien de ruimte op en rond het perceel is een maximale inhoud voor een nieuwe woning van 800 m3 aanvaardbaar.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Wijkerweg in Langbroek en staat kadastraal bekend als gemeente Langbroek, sectie B, nummers 1403 en 1738. Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.071 m2 en maakt onderdeel uit van het buitengebied van Langbroek. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door het perceel aan de Wijkerweg 21. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Wijkerweg en aan de westzijde door grasland. In onderstaande figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Langbroek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Langbroek, sectie B, nummers 1403 en 1738.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', vastgesteld door de gemeenteraad van Wijk bij Duurstede op 9 maart 2016. In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch' en de bestemming 'Wonen'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn door het ontbreken van een bouwvlak echter niet toegestaan.

Voor de woningen in het buitengebied van de gemeente Wijk bij Duurstede is de bestemming 'Wonen' opgenomen waarbij voor elke woning zoveel mogelijk een apart bestemmingsvlak is opgenomen. Op grond van de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan mag de inhoud van een woning maximaal 600 m3 bedragen. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 6 meter en 10 meter bedragen. Daarnaast geldt dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens van niet aaneengebouwde zijden van woningen ten minste 3 meter dient te bedragen. Herbouw van een bestaande woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bestemmingsvlak.

De initiatiefnemers zijn voornemens om een nieuwe woning te realiseren waarbij de inhoud van de woning meer bedraagt dan 600 m3. Daarnaast wordt de nieuwe woning op een locatie elders op het perceel gerealiseerd waardoor het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om het plan mogelijk te maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste woning te realiseren.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Wijkerweg 23' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen binnen de landelijke polderlinten van Langbroek. Langbroek is ontstaan uit de nederzettingen Nederlangbroek en Overlangbroek. Aan beide zijden van de Langbroekerwetering ontstond min of meer losse lintbebouwing, door de plaatsing van boerderijen vooraan op de kavels, dicht langs de weg. De polderlinten worden gekenmerkt door de langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De landelijke polderlinten bestaan met name uit vrijstaande bebouwing. Deze kan van oorsprong een relatie hebben met het achterliggende agrarisch gebied.

De initiatiefnemers hebben het perceel inclusief de destijds aanwezige bebouwing aan de Wijkerweg 23 aangekocht. Op het perceel was een woning aanwezig die in 1915 gebouwd is en voorzien van een zadeldak bedekt met pannen. De woning had een inhoud van circa 350 m3 en stond op 1 meter afstand van de Wijkerweg en op zeer korte afstand van de naastgelegen woning aan de Wijkerweg 21 te Langbroek. Achter de woning waren bijgebouwen gesitueerd met een oppervlakte van circa 185 m2. Aangezien de woning een zeer beperkte inhoud had en de bijgebouwen in een zeer verouderde staat verkeerden, zijn deze gebouwen reeds gesloopt. In onderstaande figuur 2.1 is een massastudie weergegeven van de voormalige woning en bijgebouwen. In figuur 2.2 is een foto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied betreft momenteel een braakliggend, bouwrijp gemaakt locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0004.png"

Figuur 2.1: Massastudie voormalige bebouwing (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0005.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Zoals reeds beschreven is de bestaande woning reeds gesloopt en zijn de initiatiefnemers voornemens om een nieuwe woning te realiseren aan de Wijkerweg. De nieuwe woning heeft een inhoud van circa 680 m3 en wordt gerealiseerd op een afstand van circa 19 meter vanaf de Wijkerweg, waardoor er aansluiting wordt gezocht bij de rooilijn van de overige bebouwing aan de Wijkerweg. Daarnaast wordt de nieuwe woning op een afstand van 5 meter van de erfgrens van het naastgelegen perceel aan de Wijkerweg 21 gerealiseerd waardoor meer 'lucht' ontstaat tussen de woningen. In onderstaande figuur 2.1 is een bovenaanzicht van het gewenste voornemen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0006.png"

Figuur 2.1: bovenaanzicht gewenst voornemen (bron: Building Design Architectuur)

De nieuwe woning wordt voorzien van een carport met een oppervlakte van circa 27 m2, een bijgebouw met een oppervlakte van circa 61 m2 en een overdekt terras van 31 m2. Gezamenlijk hebben deze bijgebouwen een oppervlakte van 119 m2 met een bouwhoogte van 2,98 meter. Derhalve is het mogelijk om de bijgebouwen vergunningsvrij te realiseren. In figuur 2.1 is een bovenaanzicht van de nieuwe woning weergegeven. In figuur 2.2 wordt een impressie van de voor- en achtergevel van de nieuwe woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0007.png"

Figuur 2.2: Impressie toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming 'Wonen' op het perceel verruimd te worden. Concreet betekent dit dat het gehele perceel voorzien zal worden van een woonbestemming, evenals alle andere percelen aan de Wijkerweg. Daarnaast is het wenselijk om de buitenste kavelgrens te beplanten met inheemse beplanting. Gelet op de landschapskenmerken van de lintbebouwing en de aanplant van beplanting op de buitenste kavelgrens, kan geconcludeerd worden dat realisatie van de nieuwe woning een positieve bijdrage levert aan de landschapskenmerken van het gebied.

Aangezien het plangebied is gelegen in het 'Langbroekweteringgebied' heeft de gemeente Wijk bij Duurstede landschappelijke uitgangspunten opgesteld ten aanzien van een goede landschappelijke inpassing, zie Bijlage 1. In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op de kenmerken van het 'Langbroekweteringgebied'.

Op basis van de landschappelijke uitgangspunten geldt dat het voor het erf aan de Wijkerweg 23 belangrijk is om de landschappelijke structuur te accentueren omdat het grenst aan agrarisch gebied in de vorm van een weitje. Als kavelgrensstructuur is een lage knip- en scheerheg van landschappelijke soorten als meidoorn of haag-beuk een goede keuze. Hoogte tussen 90cm en 125cm. Daarnaast kan als landschappelijke structuur nog bijvoorbeeld een fruitrij of huisboomgaardje met hoogstam-fruit waarbij tussen en onder de bomen door, het zicht op achterliggend landschap blijft. Voordeel is ook dat in een boomgaardje de biodiversiteit erg groot is en voor veel planten en dieren dit een goede leefomgeving is. Daarnaast kun je er zelf fruit van gebruiken. Het is belangrijk om in de toekomst deze kwaliteiten te borgen. Dus (door) zicht op achterliggend landschap niet verstoren of dicht zetten door middel van bebouwing of bouwsels.

Om de landschappelijke inpassing van het gebied te borgen is er in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgesteld ten aanzien van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Hiermee presenteert het kabinet zijn visie en ambitie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Onderhavig plan

De doorwerking naar ruimtelijke plannen van andere overheden is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening en het Barro. In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing. Het bepaalde in het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de gestelde structuurvisie en verordening. Door de sloop van de voormalige woning en de realisatie van de nieuwe woning worden de landschapskenmerken van het plangebied versterkt.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat het bestemmingsplan tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, de realisatie van één nieuwe woning, niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is daarom geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Wel is in de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd zal worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat het voornemen uitvoerbaar is. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Utrecht

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.


Onderhavig plan

Het plangebied is gelegen aan de Wijkerweg 23 en behoort op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening tot het landelijk gebied. Op grond van artikel 3.2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de verruiming van een woonbestemming in principe strijdig met het verstedelijkingsverbod van het landelijk gebied. In artikel 3.2 van de PRV is bepaald dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' geen bestemmingen en regels bevat voor verstedelijking, tenzij in de verordening anders is bepaald. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in de artikel 3.3 tot en met 3.16. Het betreft situaties waarbij nieuwe bebouwing voor stedelijke functies in plaats komt van bestaande bebouwing (agrarisch of anderszins), waarbij nieuwe stedelijke functies tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit of waarbij nieuwe stedelijke bebouwing vereist is om te voorzien in de behoefte aan woningen en bedrijven.

Aangezien onderhavig plan betrekking heeft op de herbouw van een reeds gesloopte woning (weliswaar in grotere omvang en anders gesitueerd) vindt er geen toevoeging van een extra woning in het landelijk gebied plaats. Gelet op de landschapskenmerken van de landelijke polderlinten levert de sloop van de woning en de realisatie van de nieuwe woning een positieve bijdrage aan de landschapskenmerken van de landelijke polderlinten. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op circa 19 meter afstand van de Wijkerweg en sluit daardoor stedenbouwkundig aan bij de rooilijn van de overige bebouwing aan de Wijkerweg. Daarnaast zorgt de verplaatsing van de woning voor een versterking van de openheid die voorheen niet op het perceel aanwezig was, aangezien de woningen aan de Wijkerweg 21 en 23 op zeer korte afstand van elkaar gerealiseerd waren. De ontwikkeling leidt tot een verbeterde landschappelijke en stedenbouwkundige situatie. De provincie Utrecht heeft derhalve geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast wordt als gevolg van onderhavig plan de inhoudsmaat van de nieuwe woning verruimd tot 800 m3. Op grond van de PRV moet de maximale inhoudsmaat van een woning in het landelijk gebied landschappelijk goed inpasbaar zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een inhoud van 600 tot 800 m3. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt een maximale inhoudsmaat van 600 m3. Het is gebleken dat deze inhoudsmaat vaak beperkingen oplevert waardoor er dan diverse uitstulpingen noodzakelijk zijn. Derhalve wordt de inhoudsmaat als gevolg van dit bestemmingsplan gewijzigd naar 800 m3.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + (2009)

Het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied is een intergemeentelijke visie waarin de ambities op het gebied van landschap zijn vastgelegd. De deelnemende gemeenten zijn De Bilt, Zeist, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede.

Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een inventarisatie, een visie (natuurvisie en landschapsvisie) en een uitvoeringsplan. In het algemeen staat het landschapsontwikkelingsplan een versterking van de identiteit van de verschillende landschapstypen voor. Dit kan enerzijds worden bereikt door middel van het stimuleren van de aanleg van passende landschapselementen (bosschages, kavelgrensbeplantingen, hoogstamboomgaarden, oeverzones e.d.). Daarbij wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en waterberging.

Anderzijds wordt gestreefd naar een betere toegankelijkheid van de verschillende delen van het landschap voor met name recreanten in de vorm van aanleg van fiets- en voetpaden. Ten aanzien van de agrarische sector wordt een vitaal landelijk gebied voorgestaan waarin schaalvergroting als een randvoorwaarde voor instandhouding van de sector wordt gezien. Van belang is dan wel dat bij de inpassing van grotere schuren en stallen de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn voor vormgeving, situering, materiaalgebruik en kleurgebruik.

Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het Kromme Rijngebied in te delen in een aantal deelgebieden, zoals te zien is op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0008.png"

Figuur 3.1: Uitsnede landschapsvisie (bron: Landschapsontwikkelingsplan)

Onderhavig plan

Het landschapsplan is met name van toepassing op het landelijk gebied, waar het plangebied toe behoort. De locatie ligt in het deelgebied 'Langbroekerwetering' waar het behouden en versterken van het gaaf coulissenlandschap met de karakteristieke ontginningslinten en beplantingspatronen centraal staat. Kenmerkend voor het Langbroekweteringgebied zijn:

  • langgerekte kavels die dwars op de hoofdontginning liggen (55 m breed x ca 1250 m lang) de zogenoemde 'cope-ontginningen';
  • de compacte manier van bouwen op de kop van de kavel;
  • bebouwing meestal met noklijn evenwijdig met verkaveling;
  • kavelgrensbeplantingen bestaande uit lijnvorminge elementen als fruitrijen, knotbomen, houtsingels of heggen;
  • huisboomgaardjes en moestuinen vaak omhegd met knip- en scheerheggen;
  • ziekenweitjes al dan niet voorzien van heggen en hoogstamfruit;
  • compacte boerentuin op de kavel van de kavel met mogelijk leilinden op de zon/regenkant;
  • op dwarskaden of dwarsdijken stonden vaak van origine arbeidshuisjes die in de verkaveling van 55 meter breed (Op de Wijkerweg dus de diepte van de kavels). Deze huisjes stonden bijna op de weg en waren erg klein. Deze huisjes zijn meestal met de noklijn evenwijdig aan de weg gebouwd dus met de weg mee. Omdat de huisjes zo dicht op de weg stonden bleef er nog zicht vanuit de hoofdontginning over de lengte van de verkaveling mogelijk.

Inmiddels zijn de kavels als eigen erven doorontwikkeld en hebben erfgrens beplantingen, moestuinen, weitjes en tuinen. Tussen de erven aan de Wijkerweg is een doorzicht naar omliggend gebied aanwezig. Hierdoor wordt het achterliggend landschap ervaren. Dit halfopen landschap met regelmatige doorzichten is een grote kwaliteit. Voor de Wijkerweg 23 dient met bovenstaande kwaliteiten rekening gehouden worden zodat een zorgvuldige landschappelijke inpassing kan worden uitgevoerd.

De belangrijkste kwaliteiten die voor de Wijkerweg 23 gelden zijn:

  • copact bouwen op de kop (binnen de gestelde kaders van de weg, geluid etc.);
  • open ruimte houden op het erf of zichtlijnen om achterliggend landschap waar te kunnen nemen, dus niet midden op de kavel bouwen, maar aan de rand;
  • erfgrensbeplantingen als knip- en scheerheggen, fruitrijen, knotbomenrijen;
  • huisboomgaardjes, moestuinen of weitjes.

Voor het erf aan de Wijkerweg 23 is het belangrijk om de landschappelijke structuur te accentueren. Als kavelgrensstructuur is een lage knip- en scheerheg van landschappelijke soorten als meidoorn of haagbeuk met een hoogte tussen de 90 cm en 125 cm. Om de aanleg en instandhouding van deze landschapselementen te borgen is er in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Kromme Rijn

De Omgevingsvisie Kromme Rijngebied ‘Vanuit kwaliteit verder werken (natuurlijk)’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Wijk bij Duurstede op 18 april 2017 en is opgesteld door een samenwerkingsverband van de gemeenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Deze omgevingsvisie is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten en is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. Het strategische beleid voor het fysieke domein is gevat in de omgevingsvisie, zodat de burger, ondernemers en ontwikkelaar weten waar ze aan toe zijn en zij de positie van hun initiatief goed kunnen inschatten.

Onderhavig plan

Het plangebied is gelegen in de 'Essenhakhoutzone Langbroekerwetering'. Het gebied is vanuit de wetering ontgonnen. De wetering werd door het lage gebied gegraven om het te ontwateren en is niet kaarsrecht. Bijzonderheid van de ontginning is dat kavelsloten tot aan de Sterkenburg parallel aan de Cotherweg werden gegraven waardoor de wetering enigszins onregelmatig door de verkaveling loopt.

In de 'Essenhakhoutzone Langbroekerwetering' is het groen de drager van natuur. Het essenhakhout is een specifiek biotoop. Een groot deel van het gebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De ecologie als resultante van de natuurlijke omstandigheden (zoals water en bodem) en de ‘cultuurhistorische aanleg’ is nu de grootste waarde van het gebied. Het Langbroekerweteringgebied is een gebied waar schoon water uit de heuvelrug aan het oppervlak komt. Dit is een belangrijke natuurlijke kwaliteit en het gebied. Voor het gebied geldt de volgende kwaliteitenlijst:

  • Verkavelingspatroon van parallelle verkaveling en in het bijzonder de kavellijnen (sloten) die doorlopen over de Langbroekerwetering;
  • Verspreid patroon van bossen en hakhoutvelden;
  • Essenhakhoutpercelen met Europese natuurwaarden en wilgenhakhoutpercelen;
  • Kwel, hoge grondwaterstanden, zelfs periodiek water op het maaiveld, en afstroming van schoon oppervlaktewater;
  • Historische bebouwing in het lint langs de Langbroekerwetering.

Als gevolg van onderhavig plan wordt ter vervanging van de gesloopte woning een nieuwe woning elders op het perceel aan de Wijkerweg 23 gerealiseerd. Gelet op de lintbebouwing levert de realisatie van de nieuwe woning verder achter op het perceel een positieve bijdrage aan de landschapskenmerken. Daarnaast dient er op de buitenste kavelgrens beplanting aangeplant te worden om de landschapskenmerken te versterken. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Omgevingsvisie Kromme Rijn'.

3.4.2 Woonvisie 2016 - 2021

Op 13 december 2016 heeft de gemeenteraad de ‘Woonvisie voor Wijk bij Duurstede 2016 – 2021, Samen aan de slag!’ vastgesteld. De woonvisie geeft aan wat de woonbehoefte van de gemeente Wijk bij Duurstede is voor de komende jaren. Op basis van woningmarktonderzoeken formuleert de gemeente in deze visie de ambitie om 125 woningen per jaar te bouwen. Dit is nodig om de vitaliteit van de kernen te behouden. Tevens is het van belang het woningaanbod beter te laten aansluiten op de vraag.

Om deze visie te realiseren is de volgende driedelige missie geformuleerd:

  • 1. Inzetten op realisatie van 125 nieuwbouwwoningen per jaar (in de categorieën < 60 m², 60-90 m², 90-120 m² en > 120 m²);
  • 2. Deze woonvisie te verbinden met beleidsuitgangspunten op het gebied van economische zaken, ruimtelijke ontwikkeling en het sociale domein, zodat het maatschappelijk middenveld een rol kan gaan spelen in de sociale samenhang en zelfredzaamheid;
  • 3. Doorstroming door:
    • a. actief in te zetten op doorstroming, waardoor woningen beschikbaar komen voor jongeren, gezinnen met kinderen, vergunninghouders en kwetsbare inwoners;
    • b. het aantrekkelijk te maken voor scheefwoners om te verhuizen.

Onderhavig plan

Als gevolg van dit bestemmingsplan is de bestaande woning op het perceel aan de Wijkerweg 23 te Langbroek reeds gesloopt. Dit bestemmingsplan maakt de herbouw van de woning elders op het perceel mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet derhalve niet in de toevoeging van een nieuwe woning maar voorziet enkel in de herbouw van een reeds gesloopte woning.

3.4.3 Welstandsnota 2014

De gemeente Wijk bij Duurstede heeft het welstandsbeleid van de gemeente verwerkt in de Welstandsnota 2014. In Nederland staat de vormgeving van het collectieve beeld boven dat van het individuele object. Stedenbouw en architectuur zijn in Nederland van oudsher meer aan de orde van de dag dan bijvoorbeeld in België. Al sinds de 15de eeuw bestaan er in Nederland lokale verplichtingen ten aanzien van vormgevingsaspecten. In de Woningwet zijn verplichtingen aangegeven over het welstandsbeleid. Met deze welstandsnota en het hierin uitgedragen beleid wordt invulling gegeven het toegankelijk en toetsbaar maken van het welstandsbeleid. De welstandsnota is medio 2013 geactualiseerd vanwege nieuwe ontwikkelingen, veranderde inzichten en wetswijzigingen. De belangrijkste aanpassing betreft de introductie van een welstandsvrij gebied. Bouwplannen in dat gebied zullen niet langer worden getoetst aan welstandscriteria.

Onderhavig plan

Op grond van de welstandsnota wordt het plangebied aangemerkt als gebiedstype 'landelijke polderlinten'. In onderstaande figuur 3.2 is een uitsnede van de Welstandsnota 2014 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0009.png"

Figuur 3.2: Uitsnede Welstandsnota 2014 (bron: gemeente Wijk bij Duurstede)

De polderlinten worden gekenmerkt door langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De landelijke polderlinten bestaan met name uit vrijstaande bebouwing. Deze kan van oorsprong een relatie hebben met het achterliggende agrarische gebied. De bebouwing staat op een behoorlijke afstand van elkaar, echter in een aantal gevallen zullen de gebouwen dichter bij elkaar staan. Wel wordt het beeld van een landelijk polderlint gekenmerkt door een zekere openheid. Deze wordt versterkt door de situering van de bebouwing op enige afstand van de weg.

De reeds gesloopte woning aan de Wijkerweg 23 was gerealiseerd op een afstand van één meter van de Wijkerweg en op zeer korte afstand van de naastgelegen woning aan de Wijkerweg 21. Gelet op de landschapskenmerken van de landelijke polderlinten levert de sloop van de woning en de realisatie van de nieuwe woning een positieve bijdrage aan de landschapskenmerken van de landelijke polderlinten.

In een vroeg stadium, in aanloop naar het ontwerpbestemmingsplan, is gesproken met welstand. Het bouwplan is, na enkele aanpassingen, in principe akkoord bevonden door de welstandscommissie. Het principe welstandsadvies is bijgevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Langbroek aan de Wijkerweg 23. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische gronden aanwezig. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

Onderhavig plan heeft enkel betrekking op het verruimen van de bestemming 'Wonen' en de herbouw van een reeds gesloopte woning. Het dichtsbijzijnde bedrijf (bestemming 'Bedrijf') is gelegen aan de Langbroekerdijk 1 en heeft betrekking op inpandige statische opslag van goederen. Dit betreft de opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt onder andere verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans.

Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt dat opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) behoren tot milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van de milieubelastende bestemming 'Bedrijf' tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de nieuwe woning bedraagt minimaal 590 meter waardoor ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand die geldt.

Daarnaast bevindt zich aan de Langbroekerdijk 1 een agrarisch bedrijf, specifiek een grondgebonden veehouderij met een niet grondgebonden tak. Voor een agrarisch bedrijf is het aspect 'geur' van belang om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor deze toets wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Voor het overige zijn binnen een afstand van 590 meter geen bedrijven gelegen die een negatief effect kunnen hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Zoals is beschreven maakt dit bestemmingsplan de verruiming van de bestemming 'Wonen' en de herbouw van de reeds gesloopte woning aan de Wijkerweg 23 mogelijk. Een woning wordt op grond van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij aangemerkt als een geurgevoelig object. Onder geurgevoelig object wordt verstaan: 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijft wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf'.

Aan de Langbroekerdijk A 7 is een agrarisch bedrijf gelegen. Concreet gaat het om een grondgebonden veehouderij met een niet grondgebonden veehouderijtak. De afstand van de dichtsbijzijnde gevel van de nieuwe woning tot aan het bouwvlak van het agrarisch bedrijf (waarbinnen het dierenverblijf gerealiseerd mag worden) bedraagt minimaal 420 minder. Gelet op de afstand van de dichtsbijzijnde gevel van de nieuwe woning en het bouwvlak van de dierenverbijven, en het feit dat bestaande woningen op een kortere afstand zijn gelegen van het agrarisch bedrijf, kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt het agrarisch bedrijf als gevolg van dit bestemmingsplan niet onevenredig in haar belangen en uitbreidingsmogelijkheden beperkt.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is, moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend en nader bodemonderzoek verricht op een terrein ter grootte van 2020 m2 aan de Wijkerweg 23 te Langbroek (projectcode 19072716, d.d. 4 februari 2020). De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard (braakliggend).

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van de norm NEN 5725. Uit de resultaten van dat onderzoek is gebleken dat de bovengrond van de onderzoekslocatie wordt beschouwd als verdacht ten aanzien van asbest. Tevens is er sprake van een demping (deellocatie A). Het overige deel van de onderzoekslocatie is onverdacht voor chemische componenten.

Het verkennend en nader bodemonderzoek zijn als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn 12 inspectiegaten en 18 boringen verricht. Eén diepe boring is doorgezet tot circa 2.30 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit klei. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materiaal (puin, kolengruis en baksteen) waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 11 is aangetroffen op 0.70 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Overig terreindeel

  • de bovengrond (BG I) is (zeer) licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, nikkel, lood, zink en PAK;
  • de bovengrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met cadmium, koper, lood en zink;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium.

Deellocatie A: Demping (inclusief nader onderzoek)

  • boring A2 (0.2-0.7) (A - OG) is (zeer) licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood en PAK en matig verontreinigd met zink;
  • de ondergrond Boring A2 (0.8 - 1.0 m-mv) is zeer licht verontreinigd met zink.
  • boring A 11 (0.1 - 0.6) is zeer licht verontreinigd met zink;
  • boring A 12 (0.15 - 0.45) is zeer licht verontreinigd met zink;
  • boring A 13 (0.25 - 0.7) is zeer licht verontreinigd met zink;
  • boring A 14 (0.15 - 0.65) is zeer licht verontreinigd met zink.

Resultaten asbestanalyse

  • MM FF - 01 bevat geen asbest;
  • MM FF - 02 bevat geen asbest;
  • MM FF - 03 bevat geen asbest.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de streef- en achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese “verdachte locatie” ter plaatse van de demping kan worden geaccepteerd, aangezien er lichte verontreinigingen zijn aangetoond.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” dient te worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Overig terrein

In de bovengrond (BG I en BG II) en in het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit bijlage 3. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

In de grondmengmonsers van de fijne fractie MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 is geen asbest aangetoond.

Deellocatie A: Demping

Ter plaatse van de demping zijn in de grond verontreinigingen aangetoond. Ten aanzien van het matig verhoogde gehalte aan zink is een nader onderzoek uitgevoerd.

Nader onderzoek matig verhoogd zinkgehalte

Uit de analyseresultaten blijkt dat de omvang van de zinkverontreiniging in voldoende mate in kaart is gebracht. De monsters ten behoeve van de horizontale en verticale afperking zijn zeer licht verontreinigd met zink. De demping is niet aantoonbaar aanwezig; de bovengrond is vermoedelijk heterogeen verontreinigd met zink. Er is geen sterke zinkverontreiniging geconstateerd: er is geen saneringsnoodzaak.

Aanvullend asbestonderzoek

Tot slot is er als gevolg van het verkennend- en nader bodemonderzoek een aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd ter plekke van deellocatie A. De briefrapportage is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De onderzoeksstrategie en het graafplan zijn afgestemd met de Omgevingsdienst Regio Utrecht. De mogelijke demping (deellocatie A) wordt beschouwd als verdacht ten aanzien van de aanwezigheid van asbest. De hypothese “verdachte locatie" uit NEN 5707 wordt voor deellocatie A gebruikt. De onderzoeksstrategie op deze deellocatie is gebaseerd op de NEN 5707, paragraaf 6.4.5: verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld (VED-HE).

Deellocatie A heeft een oppervlakte van circa 70 m2. Er worden in verband met een goede monsterveldeling 3 inspectiegaten (2 gaten zijn voorgeschreven) gegraven. De inspectiegaten worden gecodeerd als A19, A20 en A21. Inspectiegat A19 wordt gegraven ter plekke van boring A18/A18A, die zijn gestaakt op een onbekend hard voorwerp. De puinhoudende bovengrond wordt geanalyseerd op asbest (NEN 5898).

Op 18 februari 2020 zijn 3 inspectiegaten gegraven door de veldwerker. De veldwerker is conform BRL SIKB 2000 gecertificeerd en erkend (certificaatnummer K44441/08). Zintuiglijk zijn in alle 3 gaten puin waargenomen (zie boorstaten in de bijlage). Het materiaal waarop de boringen A18/A18A tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn gestaakt betreft een restant van de fundering (baksteen). In inspectiegat 21A is een betontegel aangetroffen. Op basis van de visuele waarnemingen, bodemsamenstelling en/of geografische positie van de inspectiegaten is het mengmonster geanalyseerd, zoals in onderstaande tabel staat omschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0011.png"

De analyseresultaten zijn weergegeven in de bijlage van Bijlage 4. Uit het analyserapport blijkt dat de puinhoudende bovengrond ter plekke van deellocatie A niet asbesthoudend is.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien er alleen lichte verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater zijn vastgesteld tijdens het verkennend bodemonderzoek. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).


Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Munsterhuis Bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de Wijkerweg ter plaatse van de gevels van de nieuw te bouwen woning aan de Wijkerweg 23 te bepalen (projectnummer 19.101, d.d. 13 december 2019). Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek weergegeven.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Wijkerweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 5 dB wordt overschreden ter plaatse van de toekomstige woning. Derhalve dient voor de woning een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Wijkerweg. De aan te vragen hogere grenswaarde betreft voor de Wijkerweg 53 dB. De maximale te verlenen ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Tegelijk met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan wordt het besluit hogere grenswaarde ter inzage gelegd.

De geluidbelasting van het wegverkeer van de Wijkerweg, exclusief de aftrek ex. Artikel 110g, Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 58 dB op de gevel van de toekomstige woning. De waarde van 53 dB (33 + 20 (standaard wering gevel)) wordt ter plaatse van de zuid- en westgevel van de toekomstige woning overschreden. Derhalve dienen er extra geluidwerende voorzieningen bepaald te worden voor de woning om aan het maximale binnenniveau van 33 dB(A) te kunnen voldoen.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor de realisatie van één woning 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens kan de realisatie van één woning aan de Wijkerweg 23 niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.lbrwijkerweg23-bva1_0012.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,64 kilometer afstand van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 1,64 kilometer ligt de provinciale weg N229 Bunnik - Wijk bij Duurstede waarover de vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour van deze weg (PR 10-6) bedraagt 0 meter, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'

Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel: samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (zie navolgend).

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het gronden oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Onderhavig plan

Het onderhavig plan voegt geen nieuwe woning toe aan het plangebied. Het betreft enkel de herbouw van een reeds gesloopte woning en de realisatie van bijgebouwen bij de woning. Het verharde oppervlak van het plangebied bedraagt circa 570 m2. Op 29 november 2019 is de digitale watertoets verricht via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 6. Op basis van de digitale watertoets geldt dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). Er kan volstaan worden met onderstaand standaard wateradvies van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) .

Basisprincipes omgaan met water:

  • Klimaatbestendige leefomgeving (ruimtelijke adaptatie)
  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:

Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen

  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt geinfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 110 meter afstand van het plangebied. Ten behoeve van de bescherming van deze natuurgebieden is in de regels van het bestemmingsplan de milieuzone - stiltegebied opgenomen. Het beleid van het stiltegebied is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief kunnen beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat is aangewezen als stiltegebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 450 meter afstand (Kolland & Overlangbroek).

Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:

  • de leefgebieden van vogels;
  • de natuurlijke habitats of habitats van soorten (art. 2.1 Wet natuurbescherming).

De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.

Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door de Minister van EZ. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een 'voortoets'. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.

Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek (als gevolg van een uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019), is de generieke passende beoordeling, die provincies gebruikten voor het verlenen van Wet natuurbeschermingsvergunningen, vernietigd. Tevens is de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar komen te vervallen. Voor alle plannen die leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen in Natura2000-gebied, dient een aparte Passende beoordeling uitgevoerd te worden. Als uit de Passende beoordeling blijkt dat er sprake is van een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen, dient de ADC-toets uitgevoerd te worden. indien voldaan wordt aan de ADC-toets, kan een Wet natuurbeschermingsvergunning verleend worden voor het project.

Het plangebied ligt op circa 450 meter afstand van een voor verzuring gevoelig Natura 2000-gebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen plannen, de realisatie van één gasloze woning zal niet leiden tot een toename van depositie NOx/NH3 in het Natura 2000-gebied. Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de bouw van de woning niet toenemen ten opzichte van de voorheen geldende situatie. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie als gevolg van dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten tot gevolg heeft.

Aangezien de woning reeds gesloopt is, zal ten behoeve van de bouwfase bij de verlening van de omgevingsvergunning moeten blijken dat de bouwfase (ontwikkelfase) niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de provincie Utrecht of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De bouwwerken in het plangebied zijn reeds gesloopt. De gronden in het plangebied zijn momenteel bouwrijp gemaakt. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is het plangebied aan de Wijkerweg ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Wijk bij Duurstede heeft haar archeologiebeleid vertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied. De archeologische waarden worden beschermd via de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 tot en met 4. De nummering sluit aan bij de vastgestelde archeologische maatregelenkaart behorend bij het gemeentelijk archeologiebeleid.

Zowel voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig wordt aangetast. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op grond van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 500 m2. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Wijk bij Duurstede heeft het oostelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting en het westelijke deel een lage archeologische verwachting. Volgens de beleidskaart dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij gebieden groter dan 500 m2 en bodemingrepen dieper dan 50 cm-mv. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk om de archeologische waarde van het plangebied te onderzoeken.

Toets

Hamaland Advies heeft in het kader van dit bestemmingsplan een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd (kenmerk CA/DIR/HAMA/192546, d.d. 6 januari 2020) voor de ontwikkeling aan de Wijkerweg 23 te Langbroek. Ter plaatse van het plangebied heeft een woonhuis gestaan, welke reeds is gesloopt. De ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een woning, deels ter plaatse van het bestaande bouwvlak en deels daarbuiten. De verstoringsdiepte is nog niet bekend, maar zal zeker 80 cm-mv bedragen. Het perceel heeft een omvang van 2.071 m2. Op basis van de overschrijding van de vrijstellingsgrens is door Hamaland Advies een KNA en BRL SIKB 4002 bureauonderzoek uitgevoerd. De archeologische verwachting is gecontroleerd met verkennende boringen conform de BRL SIKB 4003. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de conclusie, het selectieadvies en het selectiebesluit beschreven.

Conclusie

Het bureauonderzoek toonde aan dat het plangebied mogelijk gesitueerd is op crevasse afzettingen, welke waarschijnlijk aan de Werkhovenstroomgordel toebehoren, die vanaf het Neolithicum zijn ontstaan. Door de relatief hoge ligging van crevasse afzettingen zijn dit gunstige plekken van bewoning. De kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot de afdekking van deze afzettingen met veen in de Bronstijd wordt middelhoog geacht. De kans op vindplaatsen uit de periode Bronstijd tot de Vroege Middeleeuwen wordt laag geacht. Vanaf de veenontginningen in het gebied, die vanaf 1200 plaatsvonden, kan weer sprake zijn van bewoning binnen het plangebied. Dit vermoeden wordt ondersteund door de aanwezigheid van bebouwing binnen het plangebied op historisch kaartmateriaal, welke teruggaat tot het begin van de 19e eeuw. Voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt een hoge archeologische verwachting. Als het plangebied niet gesitueerd is op crevasse afzettingen, maar in het komgebied van de twee stroomgordels die in de buurt van het plangebied hebben gestroomd (Houten- en Werkhovenstroomgordel) geldt tot aan de Late Middeleeuwen een lage verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen.

In Archis3 is één onderzoeksmelding in de buurt van het plangebied gedaan. Het betreft een AMK-terrein dat een vroeg- tot laatmiddeleeuws nederzettingsterrein omvat.

In geen van de boringen zijn de verwachte crevasse afzettingen aangetroffen. Het plangebied is in het komgebied van de Houtenstroomgordel gelegen. In de ondergrond is sprake van komklei op rietveen (Hollandveen). De middelhoge verwachting die is opgesteld voor het plangebied voor de periode Neolithicum tot en met de Bronstijd is niet bevestigd. In het plangebied werd op 19e-eeuws kaartmateriaal bebouwing waargenomen. In de boringen zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op bewoning van voor de 19e eeuw, afgezien van de recente akkerlaag. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kan voor het plangebied bijgesteld worden naar laag.

Selectieadvies

Tijdens het booronderzoek is in alle boringen een poldervaaggrond aangetroffen. De natuurlijke ondergrond bestond uit blauwgrijze komklei op Hollandveen. Komgebieden zijn over het algemeen geen gunstige plekken van bewoning door de natte omstandigheden die in zulke gebieden heersen. Verwacht wordt dat er met de geplande werkzaamheden geen archeologische waarden verstoord zullen worden. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven (geen vervolgonderzoek).

Selectiebesluit

Het rapport is op 2 januari 2020 gecontroleerd en akkoord bevonden door de gemeentelijk archeoloog van Wijk bij Duurstede (mw. C. Cohen-Stuart). Op grond van het rapport is vast komen te staan dat in geen van de boringen de verwachte crevasse afzettingen zijn aangetroffen. Het plangebied is in het komgebied van de Houtenstroomgordel gelegen. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kan voor het plangebied bijgesteld worden naar laag. Het terrein kan dus voor wat betreft archeologie verder vrijgegeven worden.

Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied is gelegen aan de Wijkerweg in het buitengebied van Langbroek. De Wijkerweg betreft een ontsluitingsweg die Wijk bij Duurstede verbindt met de verspreide kernen in het buitengebied verbindt. Voor de Wijkerweg geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur.

Als gevolg van onderhavig plan wordt een reeds gesloopte woning vervangen door een nieuwe woning elders op het perceel. Aangezien het de vervangende nieuwbouw van een woning betreft kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan niet toeneemt. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Wonen

Het perceel aan de Wijkerweg 23 te Langbroek is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan waarbij geldt dat een woning binnen het bouwvlak gebowud moet worden. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het wonen, een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf en mantelzorg in de woning en/of bijgebouwen.

In de bouwregels is bepaald dat de inhoud van de woning maximaal 800 m3 mag bedragen. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 6 meter en 10 meter bedragen. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens van niet aaneengebouwde woningen dient ten minste 3 meter te bedragen. Om een goede landschappelijke inpassing van het plangebied te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de landschappelijke inpassing.

Milieuzone - stiltegebied

De provincie Utrecht heeft het gebied tussen Kromme Rijn en Utrechtse Heuvelrug aangewezen als stiltegebied. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht functies, die tot een extra geluidsverstoring leiden, te weren. Ook richt het beleid zich op het voorkomen van een toename, en bij voorkeur het verminderen, van gemotoriseerd verkeer door stiltegebieden.

Het stiltegebied is opgenomen als 'milieuzone – stiltegebied' (gebiedsaanduiding). Aan deze gebiedsaanduiding worden regels gekoppeld die ten aanzien van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden de voorwaarde stellen dat ontwikkeling niet tot een toename van geluidbelasting mogen leiden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Utrecht

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg is de provincie Utrecht gevraagd advies uit te brengen over het ontwerp-bestemmingsplan. De provincie heeft op 19 maart 2020 aangegeven dat het plan beoordeeld is als een (kleinschalige) ontwikkeling en niet strijdig is met provinciale ruimtelijke belangen. Derhalve ziet de provincie geen aanleiding voor het maken van opmerkingen in het kader van het vooroverleg.

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Op 29 november 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. De conclusie van die digitale toets is dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). Het Hoogheemraadschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden op 13 maart 2020 aangegeven dat de drempelhoogte van de woning 30 cm hoger moet liggen dan de weg. Dit om te voorkomen dat bij hele hevige regen water niet vanaf de weg de woning in loopt. In de bouwregels is dit advies verankerd.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 april 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.