direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein - 3
Plan: Bestemmingsplan Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0352.bptotbedrijventerr-va01

Artikel 5 Bedrijventerrein - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot en met categorie 4.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. dienstverlening;
  • c. kantoren tot een maximum van 2.000 m² per bouwperceel.

Met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. tuinen, erven en paden;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    • 1. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage mag niet meer dan 80% per bouwperceel bedragen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte maximaal de waarde bedragen die is aangegeven;
    • 4. buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn uitsluitend bijbehorende bouwwerken waaronder fietsenstallingen toegestaan waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m², en de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m.

  • b. Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    • 1. voor de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelden de volgende regels:
      • de bouwhoogte voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
      • de bouwhoogte achter de voorgevellijn mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten en bedrijfsbeveiligingsmasten mag maximaal 6 m bedragen;
    • 3. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 3 bedragen, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van kranen en silo's mag maximaal 25 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van reclameborden en -masten mag maximaal 4 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor de uitoefening van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel en/of bedrijfsgebonden detailhandel tot maximaal 100 m²;
  • b. het in enigerlei vorm opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, waaronder begrepen puin en afvalstoffen, buiten het bouwvlak, tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan, tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • d. een gebruik voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • e. een gebruik voor risicovolle inrichtingen.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 sub a voor de vestiging van bedrijven:
    • 1. die niet zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 2. die zijn opgenomen in categorie 4.2 in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

  • b. Het bevoegd gezag houdt bij het toepassen van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning rekening met de volgende voorwaarden:
    • 1. de omgevingsvergunning mag geen onevenredige aantasting veroorzaken van:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie;
      • de milieusituatie;
    • 2. de bedrijven dienen, gelet op hun specifieke werkwijze of verschijningsvorm, naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met toegelaten bedrijven;
    • 3. de beoordeling van de onder 1 en 2 benoemde aspecten vindt plaats aan de hand van een door het betrokken bedrijf opgesteld milieurapport;
    • 4. voor zover noodzakelijk worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden om zeker te stellen dat de beoordeelde situatie in stand blijft.