1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de splitsing van een agrarisch bedrijf in een agrarisch bedrijf en een landbouwmechanisatiebedrijf aan de Nachtdijk 4 en 6 te Cothen mogelijk. Voorheen waren in het plangebied twee agrarische bedrijven aanwezig, maar sinds het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten aan de Nachtdijk 6 in 2002 is enkel aan de Nachtdijk 4 een agrarisch bedrijf aanwezig. In de afgelopen periode is een aantal jaren een landbouwmechanisatiebedrijf aanwezig geweest. Het landbouwmechanisatiebedrijf is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' echter niet toegestaan. Verder zijn er sleufsilo's buiten het bouwvlak gesitueerd. De gemeente Wijk bij Duurstede en de initiatiefnemer wensen deze situatie te legaliseren.
De gemeente Wijk bij Duurstede heeft in de brief d.d. 13 december 2016 in reactie op het principeverzoek aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het plan. Ze heeft daarbij een aantal voorwaarden gesteld. Zo dient er 593 m² agrarische opstallen gesloopt te worden en moet er een goede landschappelijke inpassing plaatsvinden. Verder zijn de initiatiefnemer en de gemeente overeengekomen dat de initiatiefnemer buiten het plangebied een wandelpad aanlegt. Dit dient als compensatie voor het toevoegen van een bedrijf in het landelijk gebied en compenseert het verlies van ruimtelijke kwaliteit.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt aan de Nachtdijk 4-6 te Cothen. Deze locatie is gelegen ten zuidwesten van de kern Cothen en ten zuiden van de kern Werkhoven. Het betreft de kadastrale percelen 290 (deels), 291 (deels), 293 (deels) en 294. De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied:
Globale ligging plangebied (rode omcirkeling, Bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', vastgesteld op 9 maart 2016. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Het plangebied is gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn maximaal twee wooneenheden toegestaan. Ter plaatse van de woning Nachtdijk 4 en de schuur daar ten zuiden van is de aanduiding 'karakteristiek' van kracht. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden.
Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en ‘Waarde – Archeologie 4’. Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3’, het noordelijke en grootste deel van het plangebied, mogen uitsluitend bouwwerken opgericht worden indien de bodemingepen maximaal 0,50 m onder het bestaande maaiveld plaatsvinden en de bouwwerken een maximale oppervlakte van 500 m² hebben. Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken opgericht worden indien de bodemingepen maximaal 1,0 m onder het bestaande maaiveld plaatsvinden en de bouwwerken een maximale oppervlakte van 5.000 m² hebben.
De gronden in het zuiden van het plangebied hebben de dubbelbestemming ‘Waarde - Aardkunde’ en zijn mede bestemd voor het behoud van de aardkundige waarden. Het is op deze gronden verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale plangrens (rode omkadering)
Het initiatief is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Een landbouwmechanisatiebedrijf is volgens de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1 niet toegestaan. Verder zijn de sleufsilo’s deels gelegen buiten het bouwvlak, terwijl in artikel 3.2.5 is bepaald dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak gelegen dienen te zijn.
In artikel 3.6.1 is bepaald dat het verboden is om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een bouwwerk te slopen of anderszins de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen te verwijderen of veranderen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen of veranderen van een bouwwerk. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie, is gebleken, dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht. De sloop van de schuur en het advies van de gemeentelijke monumentcommissie daaromtrent komen in
toelichting paragraaf 4.3 aan bod.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De juridische planopzet komt in hoofdstuk 5 aan de orde. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
In het plangebied is in de huidige situatie een agrarisch bedrijf aanwezig - een grondgebonden veehouderij voor het houden van runderen, aanwezig. Sinds 1976 zijn er twee zelfstandige agrarische bedrijven gevestigd geweest op het bouwvlak Nachtdijk 4 en 6. In 2002 is, zoals blijkt uit gegevens van de Belastingdienst, de agrarische bedrijfsvoering aan de Nachtdijk 6 gestaakt.
Het perceel bij het agrarische bedrijf aan de Nachtdijk 4 is bebouwd met een aantal stallen, schuren/loodsen en een woning. Er zijn twee relatief grotere stallen ten noorden van de woning gesitueerd. Ten westen en zuiden van de woning zijn een drietal relatief kleinere schuren en/of loodsen gebouwd. In één of enkele van de loodsen is een landbouwmechanisatiebedrijf gevestigd geweest. In het noordoosten van het perceel zijn sleufsilo’s voor de opslag van ruwvoeder gebouwd. De gronden rondom de agrarische opstellen zijn grotendeels verhard. Er zijn aan de Nachtdijk twee inritten ter hoogte van de woning en de noordoostelijke stal aanwezig. Een groenstrook aan de zijde van de Nachtdijk is ingericht als kort gemaaid gras met enkele bomen.
De woning aan de Nachtdijk 6 is ten zuiden van de agrarisch opstallen gesitueerd. Middels een inrit is deze woning verbonden met de Nachtdijk. De gronden direct rondom de woning zijn ingericht als tuin. Verder ten westen en zuiden van de woning bevindt zich een schapenweide. Deze wordt omzoomd door enkele bomen en andere beplanting (zie navolgende luchtfoto).
Huidige inrichting Nachtdijk 6
De navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de huidige inrichting van het plangebied:
Impressie huidige situatie
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal een oppervlak van 593 m² agrarische opstallen gesloopt worden. Dit betreft de schuur die is gelegen tussen de twee woningen (bijgebouw met de aanduiding 'karakteristiek') en de schuur en loods ten westen daarvan, inclusief de daarbij horende aan- en/of uitbouwen. De navolgende afbeelding geeft een overzicht van de te slopen bebouwing weer:
Overzicht te slopen bebouwing
Het voorgenomen plan voorziet in de nieuwbouw van een bedrijfsloods ten behoeve van een landbouwmechanisatiebedrijf. De bedrijfsloods is voorzien aan de achterzijde van de woning aan de Nachtdijk 6, zodat de bebouwing in één zichtlijn is gelegen. Het dak van de bedrijfsloods zal bedekt worden met zonnepanelen. Tevens zal de eigenaar onderzoek doen naar de economische haalbaarheid van een warmtepomp. Wanneer het haalbaar is zal hij deze installeren ten behoeve van de verwarming van de woning en de bedrijfsloods. Ten zuiden en westen van de bedrijfsloods zal verharding ten behoeve van het landbouwmechanisatie bedrijf worden toegevoegd.
De landschapscoördinator Kromme Rijnlandschap heeft landschappelijke uitgangspunten voor het plangebied (Nachtdijk 6) opgesteld. Aan de hand daarvan is door de landschapscoördinator een ruimtelijk inpassingsplan gemaakt dat leidt het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit. Navolgende afbeelding toont een tekening van het ruimtelijke inpassingsplan:
Ruimtelijk inpassingsplan
De inrit van het erf komt aan zuidzijde van de woning aan de Nachtdijk 6. In de wei wordt een boomgaard van hoogstamfruit gerealiseerd. Een robuuste houtsingel scheidt de weide van het erf van bij de woning en de bedrijfsloods. Plantensoorten als vlier, meidoorn, veldesdoorn en zwarte els passen hier goed. De rij met zomereiken wordt compleet gemaakt door enkele bomen toe te voegen. Tussen het erf en de boomgaard wordt een lage heg geplant. Tussen de erven van het agrarisch bedrijf (Nachtdijk 4) en het landbouwmechanisatiebedrijf is tevens een heg voorzien. Landschappelijke soorten als meidoorn (geknipt), haagbeuk (Carpinus) of liguster zijn passende haagsoorten. In het noorden van het plangebied worden een struweelsingel van 5 m breed en bomen om het beeld van bebouwing te breken toegevoegd.
Buiten het plangebied zal de initiatiefnemer als ‘maatschappelijke plus’ een wandelpad aanleggen. Dit betreft de wandelroute die over het land ten noorden van het plangebied gaat. Dit pad loopt vanuit de Tuurdijk, langs watergang en over de weilanden ten noorden van het plangebied naar de Nachtdijk. De aanleg van de wandelroute heeft een positief effect op de beleefbaarheid van het Kromme Rijngebied in de omgeving van het plangebied. Het wandelpad is niet gelegen binnen het plangebied en is dan ook niet vastgelegd in de planregels. Middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal de aanleg en de instandhouding van dit pad vastgelegd worden.
De navolgende afbeelding toont de ligging van het wandelpad ten opzichte van het plangebied:
Ligging wandelpad (rode stippellijn)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Onderhavig plan bestaat uit het toevoegen van een landbouwmechanisatiebedrijf en het uitbreiden van het bouwvlak bij het agrarische bedrijf. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van artikel 1.1.1 Bro. Er is daarom geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:
- duurzame leefomgeving;
- beschermen kwaliteiten;
- vitale dorpen en steden;
- dynamisch landelijk gebied.
Planspecifiek
Het plan draagt bij aan de pijler 'duurzame leefomgeving' door de sloop van verouderde opstallen en het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen als zonnepanelen en mogelijk een warmtepomp. Dit alles heeft een positief effect op de zelfvoorzienendheid voor energie. Het toevoegen van landschappelijke elementen die in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het landschap Rivierengebied heeft betrekking op de pijler 'beschermen kwaliteiten'. Deze kernkwaliteiten zijn de basis geweest voor het ruimtelijk inpassingsplan dat is opgesteld door de landschapscoördinator Kromme Rijnlandschap.
Het plangebied is gelegen buiten de rode contour. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied is het relevant dat de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden blijft. In bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. De uitbreiding van het bouwvlak bij het agrarische bedrijf ten behoeve van de al aanwezige sleufsilo's is een functie die passend is in het landelijk gebied. De landbouw is immers de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Dat wordt bevestigd door de aanduiding 'landbouwkerngebied'. Het landbouwmechanisatiebedrijf bevindt zich op de grens tussen een agrarische en een bedrijfsfunctie. Vanwege de binding met de agrarische sector en de voordelen die de vestiging van de functie in het landelijk gebied oplevert, is de planlocatie geschikter dan een locatie op een bedrijventerrein.
Als compensatie voor het toevoegen van deze functie wordt nieuwe kwaliteit toegevoegd in het plangebied. Deze kwaliteit bestaat enerzijds uit het toevoegen van landschappelijke elementen en anderzijds uit de aanleg van het 'Caspargauwpad' (zie
toelichting paragraaf 2.2). Daarmee is de ontwikkeling in lijn met het provinciale beleid omtrent een 'dynamisch landelijk gebied'.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met provinciaal beleid.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
Tegelijk met de PRS is op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (herijking 2016) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem en water, duurzame energie, cultuurhistorie, landschap, natuur, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landbouw en recreatie. Daarnaast wijst de PRV gebieden waarbij er experimenteerruimte is.
Planspecifiek
Landschap
Uit de kaart 'landschap' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'Rivierengebied'. Een ontwikkeling mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voor het landschap Rivierengebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van het landschap. Zoals uit
toelichting paragraaf 2.2 blijkt wordt landschappelijke inpassing nagestreefd. Op basis van onder andere de 'Kwaliteitsgids Nationaal landschap, katern Rivierengebied' zijn door de landschapscoördinator Kromme Rijnlandschap landschappelijke uitgangspunten opgesteld die in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het landschap. Dit heeft als doel om kwaliteit toe te voegen en de bebouwing aan het oog te onttrekken.
Het uiterste zuiden van het plangebied is aangeduid als gebied met aardkundige waarden. Deze aanduiding heeft betrekking op de bescherming van de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden. In dit deel van het plangebied is geen bebouwing of verharding voorzien. Hier zullen wel de boomgaard, de weide, de robuuste houtsingel en de bomenrij aangelegd worden. Het grootste deel van deze planten is in de huidige situatie al aanwezig. Daardoor zijn de ingrepen van een beperkte omvang en kan aangenomen worden dat aardkundige waarden niet geschaad worden. De karakteristieke aardkundige waarden van het Kromme Rijngebied blijven ondanks de aanleg van de beplanting behouden.
Landbouw
Het plangebied heeft de aanduiding 'agrarische bedrijven', wat betekent dat nieuwe agrarische bouwpercelen niet zijn toegestaan. Bij het voorgenomen plan wordt het bouwvlak slechts vergroot met circa 1.300 m² en is geen sprake van nieuwvestiging. Een agrarisch bouwperceel ten behoeve van grondgebonden veehouderij heeft in principe een grootte van maximaal 1,5 hectare. Hieraan wordt in dit geval aan voldaan, omdat het vergrote bouwvlak een oppervlakte van circa 1,0 ha heeft.
Landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, waarin in beginsel een verstedelijkingsverbod geldt. Het voorliggende plan heeft betrekking op het toevoegen van een bedrijfsfunctie op een agrarisch bedrijfsperceel. In artikel 3.9 van de PRV is bepaald dat een functiewijziging naar een stedelijke functie anders dan wonen onder de volgende voorwaarden is toegestaan:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
door sloop wordt de oppervlakte van de fysiek aanwezige bebouwing met 50% gereduceerd, waarbij te behouden historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing niet in de berekening wordt betrokken, tenzij:
- het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening, of
- het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat, of
- het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn, of
- het gaat om vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied, of
- er is sprake van twee of meer bouwpercelen waar de agrarische functie is beëindigd en op de betrokken bouwpercelen gezamenlijk wordt het vereiste slooppercentage van 50% wel gehaald of;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt op een andere wijze verhoogd dan alleen door sloop van bebouwing, in een mate die een lager slooppercentage dan 50% rechtvaardigt;
- te handhaven en nieuw op te richten bedrijfsgebouwen worden zo compact mogelijk gesitueerd binnen het voormalige bouwperceel en het bouwperceel wordt evenredig met de oppervlakte gesloopte gebouwen verkleind;
- de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, en
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ad a)
Op het perceel aan de Nachtdijk 6 is de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf al sinds 2002 gestaakt. Gezien de beperkte omvang van het perceel en de nabijheid van de woning aan de Nachtdijk 12 is een agrarische bedrijfsvoering niet mogelijk.
Ad b)
De hoeveelheid bebouwing die gesloopt wordt (593 m²) is minder dan 50% van de fysiek aanwezige bebouwing. Er is sprake van een vestiging van een bedrijf dat zich vanwege zijn werkzaamheden met zwaar rijdend materieel voornamelijk richt op het landelijk gebied. Compensatie van ruimtelijke kwaliteit is daarom niet vereist. De ruimtelijke kwaliteit wordt echter wel verhoogd, namelijk door het herstel van landschapselementen en de realisering van wandel- recreatiemogelijkheden (zie
toelichting paragraaf 2.2).
Ad c)
De nieuwe bedrijfsloods is gesitueerd in de nabijheid van de woning (Nachtdijk 6) en het agrarische bedrijf (Nachtdijk 4). Daardoor blijft het groene karakter van het perceel behouden en wordt een passende overgang naar de omliggende percelen gecreëerd. Het bouwvlak wordt verkleind, zodat enkel de woning en de nieuwe bedrijfshal met omliggende verharding van een bouwvlak voorzien zijn.
Ad d)
Het initiatief beïnvloedt bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden niet op een negatieve wijze. De landschappelijke waarde van het gebied wordt uitgebreid door het toevoegen van landschapselementen.
Ad e)
Historisch gezien behoren Nachtdijk 4 en 6 tot hetzelfde agrarische bouwperceel. De bestaande situatie is ontstaan na splitsing van de bedrijven. Uit locatiebezoek is gebleken dat de stallen en emissiepunten van deze stallen op voldoende afstand zijn gelegen tot het landbouwmechanisatiebedrijf. Voorts vinden de activiteiten van het bedrijf voornamelijk in de loods plaats. Door de situering van de loods/schuur vinden de buitenactiviteiten van dit bedrijf plaats ten zuidwesten van het agrarische bedrijf. Daarom dient aangenomen te worden dat het agrarische bedrijf aan de Nachtdijk 4 en het landbouwmechanisatiebedrijf aan de Nachtdijk 6 elkaar niet belemmeren. Een nadere toelichting over agrarische bedrijven in de omgeving wordt in
toelichting paragraaf 4.5 beschreven.
Conclusie
Aanvullend het bovenstaande stelt de PRV nog enkele voorwaarden aan ruimtelijke plannen. Zo dient een voorliggend plan een omschrijving te omvatten hoe omgegaan is met archeologie, duurzame energiebronnen en energiebesparing. Verder dient in het voorliggende plan een mobiliteitstoets opgenomen te zijn. Hoofdstuk 4 van deze toelichting is zodanig opgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden vanuit de PRV. Omdat daarbij in voorliggende en voorgaande paragraaf reeds is aangetoond dat de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid vormt de PRV geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + (2009)
Het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied is een intergemeentelijke visie waarin de ambities op het gebied van landschap zijn vastgelegd. De deelnemende gemeenten zijn De Bilt, Zeist, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede. Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een inventarisatie, een visie(natuurvisie en landschapsvisie) en een uitvoeringsplan. In het algemeen staat het landschapsontwikkelingsplan een versterking van de identiteit van de verschillende landschapstypen voor. Dit kan enerzijds worden bereikt door middel van het stimuleren van de aanleg van passende landschapselementen (bosschages, kavelgrensbeplantingen, hoogstamboomgaarden, oeverzones e.d.). Daarbij wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en waterberging. Anderzijds wordt gestreefd naar een betere toegankelijkheid van de verschillende delen van het landschap voor met name recreanten in de vorm van aanleg van fiets- en voetpaden. Ten aanzien van de agrarische sector wordt een vitaal landelijk gebied voorgestaan waarin schaalvergroting als een randvoorwaarde voor instandhouding van de sector wordt gezien. Van belang is dan wel dat bij de inpassing van grotere schuren en stallen de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn voor vormgeving, situering, materiaalgebruik en kleurgebruik.
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het Kromme Rijngebied in te delen in een aantal deelgebieden, zoals te zien is op de navolgende afbeelding.
Indeling in deelgebieden (plangebied is aangegeven met een zwarte cirkel)
Planspecifiek
Het landschapsontwikkelingsplan is met name van toepassing op het landelijk gebied, waar het plangebied toe behoort. De locatie ligt in het deelgebied Kromme Rijngebied. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
- agrarisch gebied met veel laagstamfruitboomgaarden, welke het patroon van de oeverwallen min of meer volgen;
- overwegend weidebouw in de kommen;
- kleinschalige dorpen langs de Kromme Rijn en verspreide bebouwing langs gaffelvormig wegenpatroon op de oeverwallen;
- aanwezige Limes, noordgrens van het Romeinse rijk met hoge archeologische verwachtingswaarden.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Nachtdijk doet, gezien de schaal en het behoud van de erfstructuur, geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het gebied. Het ruimtelijk inpassingsplan sluit aan bij de kwaliteit van het gebied en is onder andere opgesteld aan de hand Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied +. Het plangebied is niet gelegen binnen de Limes. Een verdere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan wordt gegeven in het 'Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +' (zie
toelichting paragraaf 3.2.2).
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +
In november 2010 is het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ vastgesteld. Gemeente Bunnik heeft dit plan opgesteld samen met de Kromme Rijngemeenten De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap. Naast het rapport hebben de gemeenten verschillende folders ontwikkeld waarin per landschapstype beknopte informatie wordt gegeven over de gewenste beeldkwaliteit.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het Kromme Rijngebied in het deelgebied 'Oeverwallen en kommen Kromme Rijn'. Voor het Kromme Rijngebied geldt een strategie om de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen en bijbehorende karakteristieke beeldkenmerken te handhaven en waar mogelijk te versterken. Toekomstige ontwikkelingen dienen zich te voegen qua maat en schaal in de bestaande ruimtelijke structuur. Relevante richtlijnen voor het uitbreiden van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing op de betreffende locatie zijn:
- Behoud en versterken hoogstam-boomgaarden. Het streven is om bij elke kern fraaie hoogstamboomgaarden te behouden of aan te leggen, als visitekaartje voor dit fruitgebied. Een klein deel van de tuin wordt ingericht als een hoogstamboomgaard.
- (Nieuwe) bedrijven inpassen in de landschappelijke structuur. Bij de inpassing van (nieuwe) bedrijventerreinen of individuele (agrarische) bedrijven in het landschap zijn diverse factoren van belang, zoals een evenwichtig beeld, kleurgebruik, bouwhoogte, vorm en het doorbreken van grote vlakken.
- Aanleg van kavelgrensbeplantingen in kommen en bebouwingslinten. Van oorsprong kwamen veel kavelgrensbeplantingen voor in de kommen van de Kromme Rijn en ook van Schalkwijk. Deze zijn veelal verdwenen. In combinatie met andere functies dienen weer enkele van deze lijnvormige beplantingen te worden aangelegd.
De landschapscoördinator heeft de richtlijnen van het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied + gebruikt bij vormgeven van het ruimtelijk inpassingsplan. De kwaliteiten van de 'Oeverwallen en kommen Kromme Rijn' als onderdeel van het Kromme Rijngebied komen daarmee terug in het voorgenomen plan.
Omdat de ontwikkelingen plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing en de tuin aan het zicht onttrokken wordt door de al aanwezige bomenrijen rondom het perceel, is de invloed op het omliggende landschap beperkt.
3.4.1 Omgevingsvisie Kromme Rijn
De Omgevingsvisie Kromme Rijngebied ‘Vanuit kwaliteit verder werken (natuurlijk)’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Wijk bij Duurstede op 18 april 2017 en is opgesteld door een samenwerkingsverband van de gemeenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Deze omgevingsvisie is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten en is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. Het strategische beleid voor het fysieke domein is gevat in de omgevingsvisie, zodat de burger, ondernemers en ontwikkelaar weten waar ze aan toe zijn en zij de positie van hun initiatief goed kunnen inschatten.
Planspecifiek
Landbouwgebied van de oeverwallen
Het plangebied is gelegen in het ‘landbouwgebied van de oeverwallen’, een agrarisch gebied met veel dynamiek. Enkele kwaliteiten van dit gebied zijn grote open ruimtes, bochtige wegen, licht glooiende oeverwallen, natuurlijke waterlopen en boomgaarden. Met het ruimtelijk inpassingsplan wordt ingehaakt op het afwisselend karakter van het gebied met haar oevers en stroomruggen door agrarisch gebruik, begeleidende beplanting, natuuroevers, nevengeulen en bosjes. Daarmee wordt aangesloten bij de ambitie om het ‘landbouwgebied van de oeverwallen’ dynamisch te ontwikkelen met een breed pallet aan functies, waarbij ontwikkeling en vernieuwing is gewenst en aandacht is voor het effect op het landschapsbeeld.
Beeldkwaliteitsbeleid
In de omgevingsvisie wordt bij de nieuwbouw of verbouw van een niet-agrarisch bedrijfspand voorgesteld een maakwerktraject met betrekking tot beeldkwaliteit te doorlopen. Een beeldkwaliteitsdiscussie maakt deel uit van dit maatwerktraject. Dit traject is bij de totstandkoming van het plan doorlopen en heeft geleid tot de landschappelijke uitgangspunten die zijn opgesteld door de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap.
3.4.2 Beleidsplan milieu en duurzaamheid
De gemeente Wijk bij Duurstede heeft in het Beleidsplan Milieu en Duurzaamheid de ambities, doelen en milieuthema's voor de periode van 2016-2020 beschreven en een langetermijnvisie voor 2030 geformuleerd. De ambitie is om in 2030 een klimaat neutrale gemeente te zijn. Naast de wil om een duurzame gemeentelijke organisatie te zijn, spreekt de gemeente zich uit voor een duurzame maatschappij. Daarbij geldt de volgende hoofddoelstelling:
“Wijk bij Duurstede realiseert een schone, gezonde, veilige en duurzame leefomgeving op de korte, middellange en lange termijn. Wijk bij Duurstede streeft naar een samenleving - ook op lokaal niveau - die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om in hun behoeften te kunnen voorzien.”
Planspecifiek
Voor duurzaam bouwen wordt geadviseerd gebruikt te maken van het instrument GPR-Gebouw. Daarbij is de ambitie opgenomen om bij nieuwbouw een gemiddelde GPR score van 8 en een 8,5 voor Energie te halen. Bij nieuwbouw wordt geacht een GPR berekening bij de omgevingsvergunning toe te voegen om inzicht te krijgen in de duurzaamheidsscore van het gebouw. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de bedrijfshal zal dit aangeleverd worden.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan reeds een agrarische bestemming. Er is daarom geen sprake van een strenger bodemgebruik. Een bodemonderzoek is daarom niet vereist vanwege het wijzigen van de bestemming.
Van de locatie zijn de volgende (deels historische) bodembedreigende activiteiten bekend: houden van melkrundvee en vleesvarkens, opslag van mest, voeders, olie en bestrijdingsmiddelen. In de vergunning uit 1999 zijn er voorschriften opgenomen voor de opslag van mest en de tankplaats. In de milieucontrole van 27 april 1993 wordt gesproken over een septictank. Deze is echter niet op de tekening terug te vinden. Daarnaast is tijdens de milieucontrole van 8 juni 2009 geconstateerd dat er van de bovengrondse opslagtank geen installatiecertificaat aanwezig is.
Volgens de Bodemkwaliteitskaart heeft de locatie de kwaliteit landbouw/natuur (schoon). Verder zijn van de locatie geen bodemgegevens bekend.
Op basis van de bovenstaande gegevens is de locatie verdacht met betrekking tot bodemverontreiniging. In het kader van de sloop en nieuwbouw is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Het onderzoek dient na de sloop van de gebouwen te worden uitgevoerd. Een onderzoeksopzet dient voorafgaand aan de werkzaamheden met de gemeente te worden afgestemd. Wanneer er eventueel grond op de locatie toegepast gaat worden moet er een melding conform het Besluit Bodemkwaliteit worden ingediend.
Het zuidelijk deel van het plangebied betreft een voormalig boomgaardgebied. De locatie is daarmee verdacht voor bestrijdingsmiddelen. Indien op de locatie in de toekomst gebouwd gaat worden dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden door een gecertificeerd bureau. Het onderzoek moet worden aangevuld met bestrijdingsmiddelenanalyses.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Wijk bij Duurstede heeft in 2009 besloten beleid op te stellen ten aanzien van archeologie. De vaststelling van het archeologiebeleid heeft plaatsgevonden in de raadsvergadering van 29 januari 2013. De archeologische waarden worden beschermd via de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' tot en met 'Waarde - Archeologie 4' in het bestemmingsplan.
Planspecifiek
Een groot deel van het plangebied is gelegen binnen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het betreft (landschappelijke) zones met naar verwachting een hoge dichtheid aan archeologische sporen. Deze status is aangenomen naar aanleiding van de inventarisatie van cultuurhistorische objecten en structuren, met name vanwege de nabije Limeszone. Bij een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek vereist om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. De volgende ontheffingscriteria zijn op deze categorie van toepassing:
- oppervlakte bodemingrepen is kleiner dan 500 m²;
- diepte bodemingrepen is minder dan 0,50 m onder het maaiveld.
In totaal wordt er binnen het plangebied 593 m² aan bestaande gebouwen gesloopt. Tevens wordt in het principeverzoek aangegeven dat er een oppervlakteverharding en een nieuwe inrit wordt aangelegd. De oppervlakte in zijn totaliteit aan verharding is meer dan 500 m². Ook wordt er een nieuwe hoogstamboomgaard aangelegd met een oppervlakte van meer dan 500 m². Op grond van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden, omdat bovenstaande ingrepen elk afzonderlijk meer dan 500 m² bedragen.
De bodemingrepen die plaatsvinden op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' hebben een oppervlak dat groter is dan 500 m². Zo is de oppervlakte van de uitbreiding van het bouwvlak ter hoogte van de sleufsilo's circa 1.300 m². Daarnaast wordt er bebouwing in de vorm van de nieuwe bedrijfshal (450 m²) toegevoegd op terrein dat in de huidige situatie deels bebouwd is. Omdat niet wordt voldaan aan de ontheffingscriteria is archeologisch onderzoek vereist.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' hebben een lagere archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en met een diepte van meer dan 1,0 m onder het maaiveld is archeologisch onderzoek vereist. Deze normen worden niet overschreden bij het voorgenomen plan.
Voor het deel van het plangebied waar de bodemingrepen betrekking op hebben is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, 17030040, 17 april 2017) uitgevoerd. Op basis van het archeologisch vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied op een oude rivieroever en -geul, een relatief gave bodem en het aantreffen van archeologische indicatoren c.q. cultuurlagen ter plaatse. Op basis van het vondstmateriaal (fragmenten aardewerk, houtskool, metaal) is de kans groot dat in het plangebied resten aanwezig zijn die samenhangen met een voormalige nederzetting uit de IJzertijd-Romeinse Tijd.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek wordt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegevoegd. In het kader van de vergunningverlening betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre sprake is van een vindplaats in het plangebied door middel van een IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Na afloop van dit onderzoek kan het plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats.
4.3 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
De woning aan de Nachtdijk 4 en de schuur ten zuiden daarvan zijn karakteristieke panden. Hiervan wordt de schuur in het voorgenomen plan gesloopt. In het kader van de verplichting ten aanzien van het verwijderen of veranderen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen op basis van het bestemmingsplan (zie
toelichting paragraaf 1.3) dient het plan getoetst te worden door de monumentencommissie.
In het monumentenadvies d.d. 26 juni 2017 geeft de commissie aan dat de schuur een MIP-pand betreft. Het pand is niet als monument beschermd. De voormalige agrarische schuur is diverse malen verbouwd en heeft geen belangrijke ‘monumentale’, te behouden, waarden. De enige waarde is het ensemble en de functionele uitstraling in relatie tot de oorspronkelijke boerderij. De commissie stemt dan ook in met de sloop van de schuur.
Op de aardkundige waarden van het zuidelijke deel van het plangebied wordt in
toelichting paragraaf 3.2.2 nader ingegaan. Bodemingrepen zijn van dien aard dat de karakteristiek van de Kromme Rijngebied behouden blijft.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Er worden in het onderhavige plan geen woningen of andere geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Vanwege de nieuwe bedrijfshal van het landbouwmechanisatiebedrijf is er een akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling op de omgeving (moBius consult, 5509.01, september 2017) uitgevoerd. Hierin is de representatieve bedrijfssituatie (RBS) van de inrichting getoetst aan geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit (artikel 2.17). Om het geluid vanwege de werkzaamheden en voertuigbewegingen af te schermen voor de woning aan de Nachtdijk 12, zal ter plaatse van de robuuste houtsingel (zie
toelichting paragraaf 2.2) een afscherming met een hoogte van 3 m gerealiseerd moeten worden. In de representatieve bedrijfssituatie wordt in de dag-, avond- en nachtperiode voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Zowel in de dag-, avond- als nachtperiode wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de maximale piekniveaus.
Het plaatsen van de afscherming ter plaatse van de robuuste houtsingel met een hoogte van 3 m is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Daarmee is in voldoende mate geborgd dat er voldaan wordt aan de wettelijke eisen en zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Nachtdijk 4
Het betreffende initiatief bestaat uit het splitsen van de percelen aan de Nachtdijk 4 en 6. Het agrarische bedrijf aan de Nachtdijk 4 is een grondgebonden veehouderij waar runderen worden gehouden. In de VNG-publicatie heeft dit bedrijf milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand van 100 m geldt. Het aspect geur is hierbij maatgevend. De bedrijfswoning aan de Nachtdijk 6 staat op voldoende afstand van de emissiepunten van de stallen aan de Nachtdijk 4. Er wordt voldaan aan de geldende voorschriften ter voorkoming van geurhinder. Overigens behoort de bedrijfswoning aan de Nachtdijk 6 historisch gezien bij het agrarische bedrijfsperceel.
Nachtdijk 6
Het landbouwmechanisatiebedrijf is qua bedrijfsactiviteiten en verkeersaantrekkende werking te vergelijken met een loonbedrijf. Een loonbedrijf met een oppervlak groter dan 500 m² heeft milieucategorie 3.1. Aan de richtafstand van 50 m tot aan de woning aan de Nachtdijk 4 wordt niet voldaan. Uit het akoestisch onderzoek (zie toelichting paragraaf 4.4) blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het landbouwmechanisatiebedrijf voldoet aan de wettelijke eisen van het Activiteitenbesluit.
De afstand tot de woning aan de Nachtdijk 12 is volgens het huidige inrichtingsplan circa 55 m. De afstand tot de woning en de bed & breakfast aan de Nachtdijk 1 en 3 is circa 140 m. In relatie tot deze woningen wordt voldaan aan de richtafstanden.
In de omgeving van de Nachtdijk 6 zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. De afstand tot deze bedrijven is minimaal 200 m en daarmee voldoende om te kunnen voldoen aan de relevante richtafstanden. Het voormalige agrarische bedrijf aan de Nachtdijk 5 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015, Nachtdijk 5' de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Aan de relevante richtafstand van 30 m wordt met een minimale afstand van circa 70 m voldaan.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen wat betreft milieuzonering. Er wordt immers, met uitzondering tot de woning aan de Nachtdijk 4, voldaan aan de relevante richtafstanden. Omdat uit akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke eisen, is het plan uitvoerbaar.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Uit
toelichting paragraaf 4.10.1 blijkt dat de toename van de verkeersgeneratie maximaal 10 verkeersbewegingen per etmaal is. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat, gezien het feit dat een landbouwmechanisatiebedrijf relatief veel zwaar verkeer aantrekt, maximaal 25% uit vrachtverkeer bestaat. Op basis van deze toename is de NIBM-tool ingevuld. De navolgende afbeelding toont de NIBM-tool (versie 14 juli 2016):
NIBM-tool
Uit de NIBM-tool blijkt dat de toename van verkeersbewegingen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee zijn er geen belemmeringen wat betreft luchtkwaliteit.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Het betreffende initiatief maakt geen extra kwetsbaar object mogelijk. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omcirkeling)
Uit de risicokaart blijkt dat er circa 500 m ten westen van het plangebied een risicovolle inrichting gevestigd is. Dit betreft een koel- en opslagbedrijf. De risicocontour van het plaatsgebonden risico is 0 m. Het invloedsgebied voor verantwoording van het groepsrisico is bepaald op 0 m.
Ten zuiden van het plangebied is het Amsterdam-Rijnkanaal, een transportroute voor gevaarlijke stoffen behorende tot het basisnet, gelegen. De afstand tot het kanaal is circa 650 m. De risicocontour van het plaatsgebonden risico is 0 m. Voor het groepsrisico bij transportroutes over water is er in dit geval geen verantwoordingsplicht, omdat de afstand van het plangebied tot het kanaal meer dan 200 m bedraagt (artikel 8 lid 1 Bevt). Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand tot de risicovolle inrichting en transportroute.
Geconcludeerd kan worden dat het plan uitvoerbaar is wat betreft externe veiligheid.
4.8 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie b.v., BE/2017/144/r, 19 mei 2017). Navolgend worden de resultaten hiervan gepresenteerd.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 7,4 km en meer liggen enkele Natura2000-gebieden. De planlocatie ligt op een afstand van 400 m tot het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de bebouwing (dorpen, industrie) en infrastructuur (spoorlijn, N-wegen) tussen de planlocatie en Natura2000-gebieden kan een permanent effect door stikstofdepositie worden uitgesloten. Bovendien is de uitstoot van een bedrijfshal verwaarloosbaar.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het is vooralsnog onduidelijk of de planlocatie een essentiele betekenis heeft voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Het is onduidelijk of huismus broedlocaties in de te slopen schuren heeft. Gedurende het foerageren en migreren maken vleermuizen mogelijk gebruik van het plangebied. De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene (licht beschermde) amfibieen en zoogdieren. De bebouwing en vegetatie op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
Het is onduidelijk of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om de aan- of afwezigheid van huismus aan te tonen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (WnB, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
Conclusie
Na uitvoering van het aanvullende onderzoek en toepassing van eventuele maatregelen is sloop van de schuren aan de Nachtdijk 6 te Cothen en de realisatie van een bedrijfshal uitvoerbaar, zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
Om de toegankelijkheid en geschiktheid van de te slopen schuren voor de huismuis te bepalen, is een nadere (technische) inspectie (FaunaConstruct, FC/2017/029/n, 29 augustus 2017) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen huismusnesten zijn aangetroffen en dat de te slopen schuren geen relevante functie voor de huismuis hebben. Wel zijn er nesten van de boerenzwaluw gevonden. Er wordt daarom geadviseerd de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten en indien mogelijk voorzieningen in de nieuwe bedrijfshal te realiseren.
4.9 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan ‘Waterkoers 2016-2021’
Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel: samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (zie navolgend).
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het gronden oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Planspecifiek
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak betrekking heeft op de legalisatie van de sleufsilo's. Deze sleufsilo's zijn al meerdere jaren aanwezig en op de luchtfoto van 2011 zichtbaar aanwezig. Hierdoor is geen extra compensatie nodig. Verder zal aan de Nachtdijk 6 de terreinverharding toenemen, gebouwen worden gesloopt en een nieuwe loods worden gebouwd. De toename van verhard oppervlak is minder dan 1000 m² (800-900 m²), waardoor compensatie niet vereist is.
Het afvalwater wordt via het riool afgevoerd. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de afvoer van het hemelwater. Er zal in de groenstrook aan de westelijke zijde van het perceel een sloot worden aangebracht waarin het afvloeiende hemelwater van het dak en het erf zal worden geïnfiltreerd. Ondanks dat er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden is de aanleg van de sloot een vorm van watercompensatie. Om de waterkwaliteit van de sloot te bevorderen zal spoeling van de sleufsilo's voorkomen moeten worden.
Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, waarbij het landbouwmechanisatiebedrijf mogelijk wordt gemaakt, zullen de verkeersbewegingen toenemen. De verwachting is dat er maximaal 5 klanten per dag komen. Daarnaast zal een medewerker het bedrijf dagelijks aandoen en verleent het bedrijf gemiddeld 2 maal per dag met een bus service op locatie. De toename van de verkeersgeneratie komt overeen met maximaal 16 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen wordt verondersteld dat de Nachtdijk als ontsluitingsweg de toename gemakkelijk kan verwerken en de verkeersveiligheid op de Nachtdijk niet in het geding is. Het karakter van de Nachtdijk als plattelandsweg nodigt niet uit tot verkeersonveilige situaties.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeente Wijk bij Duurstede heeft in de Nota Parkeernormen, vastgesteld op 27 september 2016, haar eigen parkeernormen vastgelegd. Bij de verdere planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met deze normen.
Planspecifiek
De parkeerbehoefte in het plangebied neemt toe als gevolg van het mogelijk maken van het landbouwmechanisatiebedrijf. Omdat maximaal 5 klanten per dag het bedrijf bezoeken, is 3 parkeerplaatsen voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Rondom de nieuwe bedrijfshal wordt voldoende verharding (circa 800 m²) aangelegd waar geparkeerd kan worden.
5.1 Inleiding
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Begripsomschrijvingen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen. Tevens is een aantal begrippen op basis van de Wabo opgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de bouw- of gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Tevens is - ter adstructie - in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is geregeld dat gebouwen onderkelderd mogen worden tot een diepte van 3,0 m. In het tweede lid is aangegeven dat voor zover goot- en bouwhoogten zijn aangegeven, gebouwen plat mogen worden afgedekt, maar dan mag de aangegeven maximum goothoogte niet worden overschreden. Voor een gebouw mag in dat geval niet de aangegeven bouwhoogte toegepast worden. Verder is een algemene bouwregel opgenomen om een passende platte afdekking van aan- en uitbouwen mogelijk te maken indien de eerste verdiepingsvloer hoger is gelegen dan de in de bouwregels voorgeschreven. Als laatste is een algemene bouwregel opgesteld om het bouwen van kleine nutsvoorzieningen mogelijk te maken voor die bestemmingen waar nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijvingen zijn toegelaten.
Algemene gebruiksregels
In het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijk getrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsomschrijving
Agrarisch
Voor het agrarisch bedrijf is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Op deze gronden is conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' een grondgebonden veehouderij toegestaan. De vergunde dieraantallen zijn vastgelegd in de planregels, waarbij een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor een groter aantal dieren.
Groen
De gronden ten zuiden het landbouwmechanisatiebedrijf zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zal de groene omzoming van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' die dient als landschappelijke inpassing gerealiseerd worden.
Bedrijf
Voor het landbouwmechanisatiebedrijf is de bestemming 'Bedrijf' met een aanduiding landbouwmechanisatie opgenomen. Op deze gronden is een landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan. Voor deze functie is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van stallen, landschappelijke inpassing en een geluidscherm van 3 m hoogte. Het maximum bebouwd oppervlak is vastgelegd in de regels.
Waarde - Aardkunde
De voor 'Waarde - Aardkunde' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de aardkundige waarden. Hier is het niet toegestaan aardkundige waarden te verwijderen, te vernielen en/of aan te tasten.
Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3
De gronden in het plangebied hebben verschillende archeologische verwachtingswaarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven en bestemd als ‘Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
Zowel voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor vervanging van bestaande bouwwerken is geen vergunning vereist, mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
Voor (bouw)werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen geldt geen vergunningplicht evenals voor (bouw)werkzaamheden op gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijk plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden om een reactie gevraagd. Daarnaast plan is tevens toegestuurd aan de gemeenten Bunnik en Houten.
De provincie Utrecht geeft middels de brief d.d. 28 september 2017 aan dat het plan in voldoende mate in overeenstemming is met artikel 3.9 van de PRV. Daarnaast vindt de provincie het van belang dat de landschappelijke inpassing van beide percelen (juridisch) voldoende is geborgd. Dit is verzekerd door een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing op te nemen en hierin te verwijzen naar de landschappelijke uitgangspunten van de landschapscoördinator Kromme Rijnlandschap (bijlage bij de regels). De borging van het wandelpad buiten het plangebied in de planregels van het bestemmingsplan is niet mogelijk en dit wordt daarom middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer geregeld.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft d.d. 20 september 2017 gereageerd op het plan. Het advies is om de verhardingstoename, die kleiner is dan de compensatienorm vanaf 1.000 m², te compenseren en maatregelen te nemen of erfspoeling van de sleufsilo's te voorkomen. Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen.
De gemeente Bunnik heeft d.d. 21 september 2017 haar reactie kenbaar gemaakt. Zij is van mening dat de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Kromme Rijn goed zijn toegepast. Van de gemeente Houten is geen reactie ontvangen.
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 december 2017 tot en met 24 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.