direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Agrarische bouwvlakvergrotingen Cothen 2018
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt het bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Wijk bij Duurstede gewijzigd door het oppervlak van twee agrarische bouwvlakken in dit gebied te vergroten. Het betreft de bouwvlakken van de locaties Ossenwaard 19 en Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 te Cothen.

De eigenaar van het perceel Ossenwaard 19 (locatie 1) heeft het plan om de veebezetting op zijn agrarisch bedrijf uit te breiden en wil in dat kader overgaan tot het bouwen van een nieuwe ligboxenstal, de verbouw van de jongveestal en het verplaatsen van de ruwvoeropslag. Omdat dit binnen het bestaande bouwkavel niet mogelijk is wil de aanvrager zijn bouwvlak in zuidelijke richting uitbreiden, van 1,5 naar nagenoeg 2 ha.

De eigenaar van het perceel Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 (locatie 2) heeft het plan om zijn bouwvlak in zuidoostelijke richting uit te breiden voor de bouw van een nieuwe veestal en het uitbreiden van de ruwvoeropslag. Het gaat ook hier om een uitbreiding van 1,5 naar nagenoeg 2,1 ha en om een beperkte vormwijziging aan de voorzijde van het perceel.

Beide percelen hebben een agrarische bestemming. Het geldende bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ter vergroting en/of vervorming van agrarische bouwvlakken (artikel 3.7.1). Aangezien de agrarische bedrijven aan de Ossenwaard 19 en de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 beide grondgebonden veehouderijbedrijven zijn, is volgens dit artikel een vergroting tot maximaal 2,5 ha mogelijk. Om de beoogde vergroting van de bouwvlakken naar resp. 2 en 2,1 ha juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0001.png"

Figuur 1.1 - Locaties van de twee agrarische percelen (1 = Ossenwaard 19; 2 = Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0002.png"

Figuur 1.2 - Vergroting bouwvlak Ossenwaard 19

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0004.png"  

Figuur 1.3 - Vergroting bouwvlak Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 (links is vóór; rechts na)

1.2 Geldend bestemmingsplan en beleidstoets

Het geldende bestemmingsplan of 'moederplan' is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de gemeente Wijk bij Duurstede, vastgesteld door de raad op 17 februari 2015. De ontwikkelingen die met het geldende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt - al dan niet via een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid - zijn hierin getoetst aan het beleid van de verschillende overheden. Daarmee is gewaarborgd dat de ontwikkeling die centraal staat in dit wijzigingsplan eveneens in dit beleid past. Hieronder een korte samenvatting van de conclusies hieromtrent, toegespitst op de twee locaties.

Voor beide uitbreidingen geldt dat ze passen binnen de ontwikkelruimte die de provinciale structuurvisie aan grondgebonden veehouderijen biedt om onder voorwaarden door te groeien naar maximaal 2,5 hectare. Het bedrijf Ossenwaard 19 is gelegen in een landbouwkerngebied, waar de landbouw de primaire functie is en - zowel volgens de provincie als de gemeente - zou moeten blijven om het landschappelijke karakter te behouden. Het bedrijf aan de Graaf van Lynden van Sandeburgweg 16 ligt in het landschap Langbroekerwetering, waar de gemeente zich in haar structuurvisie voorneemt om de visueel-ruimtelijke en functioneel-ruimtelijke kwaliteit te beschermen en behouden. Een toekomstbestendige landbouw is vanuit dit opzicht van belang om haar rol als beheerder en vormgever van het landschap te kunnen blijven vervullen. Ontwikkelingen zoals die in dit wijzigingsplan zijn daarom mogelijk, mits deze passen in de aard en schaal van het landschap en ze de primaire kwaliteiten niet verstoren. Doordat het hele bedrijf naar aanleiding van de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, op basis van uitgangspunten zoals geformuleerd door een landschapscoördinator (zie paragraaf 3.4), wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Omgevingsvisie 'Kromme Rijnstreek'

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' is op 18 april 2017 de omgevingsvisie 'Kromme Rijnstreek' vastgesteld. De omgevingsvisie is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. De omgevingsvisie wijkt af van de vorige structuurvisie. In paragraaf 3.4 wordt daarom onderbouwd waarom het project past in de nieuwe omgevingsvisie.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 worden de ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied';
  • het onderzoek dat voor dit plan is uitgevoerd voor de relevante omgevingsaspecten komt in hoofdstuk 3 aan de orde;
  • hoofdstuk 4 betreft de juridische planbeschrijving;
  • in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan;
  • hoofdstuk 6, tot slot, bevat de conclusie dat er met de voorgestelde wijziging sprake is van een uitvoerbare ontwikkeling.

Om de toelichting beknopt te houden zijn een aantal documenten en rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

2.1 Wijzigingsvoorwaarden voor bouwvlakvergroting

De bouwvlakken aan de Ossenwaard 19 en de Graaf van Lynden van Sandenburweg 16 hebben in het bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Wijk bij Duurstede de bestemming Agrarisch met de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Op het perceel Ossenwaard 19 en op de voorste helft van het perceel Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 gelden archeologische dubbelbestemmingen, waarmee er een onderzoeksplicht geldt voor graaf- en bouwwerkzaamheden die een bepaalde drempel overschrijden. Voor het laatstgenoemde perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap', waarmee wordt bepaald dat er geen landschapswaarden en waardevolle landschapselementen mogen worden verwijderd of aangetast en er geen teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gebouwd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verstrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0005.png"

Figuur 2.1: planologische situatie Ossenwaard 19 (uitsnede van ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0006.png"

Figuur 2.2: planologische situatie Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 (uitsnede van ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.7.1 van de bestemmingsplanregels voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ter vergroting en/of vormverandering van agrarische bouwvlakken. Op basis van artikel 3.7.1 onder b kan deze verandering van het bouwvlak voor grondgebonden veehouderijen, waaronder de beide bedrijven in dit plan vallen, maximaal 2,5 ha bedragen. Aangezien het voor deze agrarische bouwvlakken gaat om een vergroting van 1,5 naar 2 dan wel 2,1 ha is deze wijzigingsbevoegdheid op deze ontwikkeling van toepassing.

De voorwaarden die de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1 stelt zijn:

  • a. voor grondgebonden agrarische bedrijven is vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak tot een maximale omvang van 1,5 ha mogelijk;
  • b. uitsluitend voor grondgebonden veehouderijbedrijven is vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak tot een maximale omvang van 2,5 ha mogelijk;
  • c. er mogen binnen het plangebied niet meer dan 30 bouwvlakken met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' worden vergroot of veranderd;
  • d. binnen de Milieuzone - Natura 2000 is vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak als bedoeld onder a en b voor grondgebonden veehouderijen niet mogelijk, tenzij aangetoond wordt, bijvoorbeeld met een verleende Natuurbeschermingswetvergunning, dat de vergroting en/of vormverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden;
  • e. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. het bouwvlak dient een compacte vorm te behouden, waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;
  • g. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • h. de wijziging leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • j. de in de omgeving aanwezige functies en waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • k. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur' leidt de vergroting en/of vormverandering niet tot significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit;
  • l. ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap' en 'Waarde - Natuur en landschap' leidt het gebruik niet tot onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en/of landschappelijke waarden;
  • m. er is sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • n. aangetoond dient te worden dat bij nieuwbouw van bedrijfsgebouwen voor het houden van vee gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken ten behoeve van het voorkomen van nadelige milieugevolgen als gevolg van stalemissie.

En tevens voor bouwvlakken groter dan 1,5 hectare de aanvullende voorwaarden:

  • o. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
  • p. de uitbreiding draagt bij aan relatieve vermindering van de milieubelasting gerekend per dier en verdergaand dan de bestaande wettelijke normen aangaande milieubelasting;
  • q. de uitbreiding heeft geen negatieve effecten voor de volksgezondheid, waartoe maatregelen worden getroffen die uitstijgen boven de geldende wettelijke normen aangaande volksgezondheid;
  • r. de uitbreiding wordt gebouwd met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken ten behoeve van het voorkomen van nadelige milieugevolgen. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan als een ontwerp-certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij voor het te bouwen bedrijfsgebouw kan worden overlegd.

2.2 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

In deze paragraaf wordt de initiatieven om de bouwvlakken aan de Ossenwaard 19 en de Graaf van Lynden van Sandenbergweg 16 uit te breiden getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1 van het geldende bestemmingsplan. Dit gebeurd voor beide ontwikkelingen afzonderlijk.

2.2.1 Ossenwaard 19

a.   Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. De gewenste oppervlakte is groter dan 1,5 hectare. Dit betekent dat ook de wijzigingsvoorwaarden o, p, q en r gelden.  
b.   Het bedrijf aan de Ossenwaard 19 betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er is sprake van een grondgebonden bedrijf wanneer sprake is van een veebezetting van maximaal 2,5 grootvee-eenheden (GVE) per hectare. In de toekomstige situatie kan de norm voor grondgebondenheid met 2,4 GVE worden gehandhaafd. In hoofdstuk 3 van het bedrijfsplan wordt dit uitvoering onderbouwd, waarbij eveneens aannemelijk wordt gemaakt dat de norm voor grondgebondenheid in te toekomstige situatie kan worden gehandhaafd. Deze conclusie wordt tevens ondersteund door het rapport van de agrarische beoordelingscommissie, dat als bijlage aan het bedrijfsplan is toegevoegd.  
c.   Het maximale aantal van 30 vergrote of veranderde bouwvlakken met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' is nog niet bereikt.  
d.   Het bedrijf ligt buiten de Milieuzone Natura 2000, waardoor deze voorwaarde niet van toepassing is.  
e.   In het bedrijfsplan van de maatschap wordt aannemelijk gemaakt dat uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. De uitbreiding zorg onder andere voor arbeidsverlichting, een meer efficiënte bedrijfsvoering en een flinke impuls voor het dierenwelzijn. De efficiëntieslag die wordt gemaakt houdt verband met de betere benutting van schaalvoordelen en de vervanging van verouderde bouwwerken en stalsystemen. De agrarische beoordelingscommissie (Abc) heeft de uitbreiding beoordeeld en komt eveneens tot de conclusie dat de uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.  
f.   De gewenste uitbreiding is gepland aan de zuidelijke zijde van het huidige bouwvlak. Daarbij wordt aangesloten op de bestaande vorm van het bouwvlak.  
g.   De ontsluitingssituatie wordt niet gewijzigd.  
h.   Zie paragraaf 3.7.  
i.   Zie paragraaf 3.7.  
j.   Zie hoofdstuk 3.  
k.   Ter plaatse van het bouwvlak is geen dubbelbestemming Waarde – Ecologische hoofdstructuur opgenomen, omdat het terrein zich buiten de EHS bevindt. Het bouwvlak ligt op circa 250 meter van een EHS-gebied (tegenwoordig NNN).  
l.   Het bedrijf heeft géén dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' of 'Waarde - Natuur'. Wel wordt in paragraaf 3.4 ingegaan op het effect dat de uitbreiding heeft op het landschap en de ruimtelijke kwaliteit, en hoe de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast.  
m.   Zie paragraaf 3.4.  
n.   Zie voorwaarde 'r'.  
o.   De uitbreiding brengt een verbetering van het dierenwelzijn met zich mee. De huidige stal stamt uit 1978 en kent, met name qua maatvoering, beperkingen. Met de uitbreiding van het bouwblok kan een nieuwe ligboxstal worden gerealiseerd met meer ruimte voor koeien, waarbij onder meer moet worden gedacht aan loop- en rangeerruimtes, diepstrooiselboxen, voldoende grote strohokken ten behoeve van kalvende koeien en een open stal voor voldoende luchtinlaat. Ook worden er koeborstels opgehangen voor massage en afleiding. De eigenaar is voornemens de stal te bouwen volgens de eisen die voortvloeien uit de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV). Tevens zal door sloop van de jongveestal en de herinrichting van de huidige koeienstal tot jongveestal de huisvesting voor het jongvee ook wezenlijk verbeteren, zowel op het gebied van stalklimaat als maatvoering. De agrarische beoordelingscommissie heeft zich in haar advies aangesloten bij bovenstaande uitleg en concludeert eveneens dat het dierenwelzijn toeneemt door de beoogde uitbreiding (zie bijlage 3).  
p.   De ontwikkeling draagt bij aan een vermindering van de relatieve milieubelasting per dier. Doordat er in de rundveestal een huisvestingsysteem wordt toegepast dat voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting, kunnen er meer dieren worden gehouden zonder dat sprake is van toename van ammoniakdepositie. De emissie per dier zal afnemen. Overigens zijn er voor het houden van jongvee geen emissiearme stalsystemen beschikbaar en is daar vanuit wet- en regelgeving geen noodzaak tot toepassing van een emissiearm huisvestingsysteem.

Daarnaast geldt er voor de beoogde activiteit - uitbreiding van veestapel tot 200 melkkoeien en 140 melkvee - geen directe m.e.r.-plicht. De dieraantallen zijn in de regels van dit wijzigingsplan vastgelegd (artikel 3.4.4 onder 'n'). Het bedrijf ligt buiten de 250 meter zone rondom een kwetsbaar natuurgebied, de Wet ammoniak en veehouderij vormt derhalve geen belemmering voor het plan.  
q.   De uitbreiding heeft geen negatieve effecten voor de volksgezondheid. Dit valt onder meer op te maken uit de maatregelen die het bedrijf treft om het antibioticagebruik terug te dringen, het stalklimaat te verbeteren en meer ruimte per dier te realiseren. Bij de nieuwbouw en verbouw die samenhangen met de uitbreiding van het bedrijf wordt rekening gehouden met deze factoren. In het bedrijfsplan worden de maatregelen op het gebied van volksgezondheid nader toegelicht.  
r.   De eigenaar is voornemens om de nieuwe stal te bouwen volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV). Het gaat om technieken en ingrepen op het vlak van de ammoniak, dierenwelzijn, diergezondheid, energie, fijn stof en bedrijf & omgeving. In het bedrijfsplan is een eerste uitwerking opgenomen van dit voornemen. Maatregelen die de eigenaar in elk geval neemt is een emissiearm stalsysteem, het verbeteren van het stalklimaat en de omstandigheden in het kader van dierenwelzijn en de plaatsing van zonnepanelen. Door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mdv' is in de regels die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn geborgd dat bedrijfsgebouwen volgens de best beschikbare technieken worden gebouwd, bijvoorbeeld door te bouwen conform de MDV.  

2.2.2 Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

a.   Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. De gewenste oppervlakte is groter dan 1,5 hectare. Dit betekent dat ook de wijzigingsvoorwaarden o, p, q en r gelden.  
b.   Het bedrijf aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er is sprake van een grondgebonden bedrijf wanneer sprake is van een veebezetting van maximaal 2,5 grootvee-eenheden (GVE) per hectare. In het collegebesluit van 26 mei 2015 dat naar aanleiding van de voorgenomen bouwvlakvergroting is genomen, wordt geconstateerd dat er voor ongeveer 15 hectare aan agrarische grond zal moeten worden verworven om ook in de toekomstige situatie aan de provinciale GVE-norm voor grondgebondenheid te kunnen voldoen. In het bedrijfsplan wordt aannemelijk gemaakt dat aan het voldoen aan de norm voor grondgebondenheid kan worden voldaan door verwerving van gronden, eventueel in combinatie met andere maatregelen.  
c.   Het maximale aantal van 30 vergrote of veranderde bouwvlakken met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' is nog niet bereikt.  
d.   Het bedrijf ligt buiten de Milieuzone Natura 2000, waardoor deze voorwaarde niet van toepassing is.  
e.   De Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (SAAB) heeft landbouwkundig advies uitgebracht over de vergroting van het agrarische bouwvlak en trekt hierin de conclusie dat de uitbreiding van het bouwvlak in oostelijke richting, gelet op de beoogde nieuwbouw van de ligboxenstal, noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Het landbouwkundig advies van de SAAB is als bijlage 3 opgenomen bij dit wijzigingsplan.  
f.   De gewenste uitbreiding is gepland aan de zuidoostzijde van het huidige bouwvlak. Daarbij wordt aangesloten op de bestaande vierkante vorm van het bouwvlak en blijft er sprake van een compacte perceelsvorm bestaan.  
g.   De ontsluitingssituatie gaat niet gewijzigd worden. Het bouwvlak ligt op circa 50 meter afstand van het stiltegebied Beverweerd/Rijsenburg. De toerit ligt gunstig.  
h.   Zie paragraaf 3.7.  
i.   Zie paragraaf 3.7.  
j.   Zie hoofdstuk 3.  
k.   Ter plaatse van het bouwvlak is geen dubbelbestemming Waarde – Ecologische hoofdstructuur opgenomen, omdat het terrein zich buiten de EHS (tegenwoordig: NNN) bevindt.  
l.   Ter plaatse van het bouwvlak geldt de dubbelbestemming Waarde – Landschap. In paragraaf 3.4 wordt toegelicht dat de vergroting van het bouwblok niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden. Ook wordt in deze paragraaf uitgelegd hoe de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast.  
m.   Zie paragraaf 3.4.  
n.   Zie voorwaarde 'r'.  
o.   De uitbreiding, en dan met name de realisatie van een nieuwe stal, draagt bij aan het verbeteren van het dierenwelzijn. In het bedrijfsplan worden een aantal maatregelen genoemd waaruit dit blijkt. De koeien krijgen meer ruimte om te lopen doordat de loopgangen breder worden en meer ruimte om op te staan omdat de ligplaatsen groter worden. Ook krijgen de koeien meer frisse lucht door een betere ventilatie en is er meer licht in de stal omdat de stal opener wordt.  
p.   Doordat er een emissiearm stalsysteem wordt toegepast, kunnen er meer dieren worden gehouden zonder dat sprake is van toename van ammoniakdepositie. De milieubelasting per dier zal hierdoor afnemen.

Daarnaast geldt er voor de beoogde activiteit, uitbreiding van veestapel tot 200 melkkoeien en 140 melkvee, geen directe m.e.r.plicht. De aantallen worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Overigens bedraagt de afstand tot een kwetsbaar natuurgebied (Wav-gebied Wet ammoniak en veehouderij) 2200 meter. Het bouwvlak ligt niet in de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar natuurgebied, zodat er geen belemmering is in het kader van de Wav.  
q.   De uitbreiding heeft geen negatieve effecten voor de volksgezondheid. Aangezien zowel koeien als mensen behoren tot de groep van de zoöosen, vermindert het risico op de volksgezondheid als de koeien gezonder worden. Door huisvesting in een nieuwe en ruimere stal worden de koeien gezonder en krijgen ze meer weerstand, onder meer door verbeteringen aan comfort, emissie en ventilatie. Ook de beoogde toepassing van het ' schone weg, vuile weg' -principe' draagt bij aan het verlagen van het risico om insleep van dierziekten van buiten te voorkomen. Tot slot zijn de koeien al gecertificeerd vrij van IBR, BVD, Leptospirose en Brucelose. Het voornemen bestaat om Para-TBC en salmonella aan dit rijtje toe te voegen. In het bedrijfsplan wordt op deze en gerelateerde maatregelen nader ingegaan.  
r.   Bij de voorgenomen uitbreiding wordt door de eigenaar op zoveel mogelijk fronten gebruik gemaakt van moderne technieken conform de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV). Dit voornemen en een eerste uitwerking daarvan is opgenomen in het bedrijfsplan. Hierbij gaat het onder meer om het stalontwerp van de nieuwe ligboxstal, ventilatie en doorluchting, de wijze van melken, een emissie-arme vloer en talloze aanpassingen in het kader van dierenwelzijn. In het bedrijfsplan wordt op deze en andere maatregelen nader ingegaan. Door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mdv' is in de regels die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn geborgd dat bedrijfsgebouwen volgens de best beschikbare technieken worden gebouwd, bijvoorbeeld door te bouwen conform de MDV.  

2.2.3 Conclusie

In dit hoofdstuk is aangetoond dat aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de vergroting van de twee agrarische bouwvlakken tot 2 en 2,1 hectare is voldaan.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de randvoorwaarden die voor de relevante omgevingsaspecten worden gesteld. De MER-beoordelingen die voor de beide agrarische bedrijven zijn opgesteld dient voor veel van de aspecten als uitgangspunt en zijn opgenomen in de bijlage. In elke paragraaf wordt - soms na een algemene alinea met het toetsingskader - een onderbouwing voor beide locaties afzonderlijk gegeven.

3.2 MER-beoordeling

Ossenwaard 19

Voor het vergroten van het agrarische bouwperceel is een notitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1. In de huidige aanvraag is er sprake van het oprichten van een installatie , zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., met 200 stuks melkkoeien (Rav. cat. A 1) en 140 stuks vrouwelijk jongvee (Rav. cat. A 3). Deze voorgenomen activiteit valt niet onder onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor het bedrijf van Maatschap van Rijn geldt dan ook geen directe m.e.r.-plicht.

Omdat binnen de beoogde bouwpercelen van 2 en 2,1 ha planologisch gezien meer dan 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee kunnen worden gehouden, is met dit wijzigingsplan een aanvullende specifieke gebruiksregeling van toepassing verklaard, die onder meer het toegestane aantal dieren en de ammoniakemissie normeert tot het vergunde dan wel de drempel voor de m.e.r.-beoordelingsplicht. De m.e.r.-beoordelingsplicht is dan op basis het gestelde onder D niet van toepassing voor onderhavige veehouderij.

De uitbreiding van de veestal kan leiden tot toename in ammoniakemissie. Voor plannen of projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied is een passende beoordeling vereist. Het bestuursorgaan dient voordat zij het plan vaststelt te toetsen of voldoende rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. Indien er sprake is van significante negatieve gevolgen kan het bevoegd gezag alsnog besluiten om een uitgebreide milieueffectrapportage.

In de gewenste bedrijfsopzet is op 10 november 2015 in een beslissing op bezwaar de vergunning verleend voor het houden van vee. Het aantal dieren in de beoogde situatie wijkt af van de verleende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet). Doordat er een emissiearm huisvestingssysteem wordt toegepast, neemt de emissie per dier af en kunnen er meer dieren worden gehouden zonder dat sprake is van toename van ammoniakdepositie. Hierdoor is er geen sprake van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen en hoeft er geen passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld.

Ten behoeve van de uitbreiding met een nieuwe ligboxenstal is een melding in het kader van de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 van de Provincie Utrecht en een vergunning in het kader van de Beleidsregel veehouderij, stikstof en beschermende natuurmonumenten Utrecht nodig. Aangezien er geen sprake is van toename van ammoniakemissie kan de laatstgenoemde vergunning worden verleend.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zullen geen negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt mede uit de notitie en onderzoeken zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

Voor het vergroten van het agrarische bouwperceel is een notitie opgesteld, deze notitie is opgenomen in bijlage 2. Er is sprake het oprichten van een installatie, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., met 200 stuks melkkoeien (Rav. cat. A 1) en 140 stuks vrouwelijk jongvee (Rav. cat. A 3). Deze voorgenomen activiteit valt niet onder onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor het bedrijf van De heer N.J.A. van der Horst geldt dan ook geen directe m.e.r.-plicht.

Omdat binnen de beoogde bouwpercelen van 2 en 2,1 ha planologisch gezien meer dan 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee kunnen worden gehouden, is met dit wijzigingsplan een aanvullende specifieke gebruiksregeling van toepassing verklaard, die onder meer het toegestane aantal dieren en de ammoniakemissie normeert tot het vergunde dan wel de drempel voor de m.e.r.-beoordelingsplicht. De m.e.r.-beoordelingsplicht is dan op basis het gestelde onder D niet van toepassing voor onderhavige veehouderij.

De uitbreiding van de veestal kan leiden tot toename in ammoniakemissie. Voor plannen of projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een natura 2000 gebied is een passende beoordeling vereist. Het bestuursorgaan dient voordat zij het plan vaststelt te toetsen of voldoende rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. Indien er sprake is van

significante negatieve gevolgen kan het bevoegd gezag alsnog besluiten om een uitgebreide milieueffectrapportage.

In de gewenste bedrijfsopzet is op 1 juni 2016 in een beslissing op bezwaar de vergunning verleend voor het houden van vee. Het aantal dieren in de beoogde situatie wijkt af van de verleende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet). Doordat er een emissiearm huisvestingssysteem wordt toegepast, neemt de emissie per dier af en kunnen er meer dieren worden gehouden zonder dat sprake is van toename van ammoniakdepositie. Uit dit plan blijkt dat er geen sprake is van een toename van ammoniakdepositie waardoor geen sprake is van een significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling en milieueffectrapportage worden opgesteld.

Ten behoeve van de uitbreiding met een nieuwe ligboxenstal is een melding in het kader van de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 van de Provincie Utrecht en een vergunning in het kader van de Beleidsregel veehouderij, stikstof en beschermende natuurmonumenten Utrecht nodig. Aangezien er geen sprake is van toename van ammoniakemissie kan de laatstgenoemde vergunning worden verleend.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zullen geen negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt mede uit de notitie en onderzoeken zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

3.3 Archeologie

Beleidsnorm

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

De gemeenteraad heeft op 29 januari 2013 de 'Beleidsnota Archeologie en Archeologische Beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede' vastgesteld, waarin verschillende waarderingen zijn aangebracht.

Ossenwaard 19

Op basis van de archeologische beleidskaart en de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan, liggen de gronden waarop het verzoek betrekking heeft grotendeels in de hoge archeologische verwachtingszone ('Waarde - Archeologie 3' in het bestemmingsplan) en voor een klein deel binnen lage archeologische verwachtingszone. Voor de hoge archeologische verwachtingszone geldt een onderzoeksplicht indien grondwerken worden verricht met een bodemverstoring dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m². Daarnaast ligt een smal deel van het nieuwe bouwvlak in een gebied dat is aangemerkt als 'terrein van archeologische waarde' ('Waarde - Archeologie 2' in het bestemmingsplan). Voor dit terrein geldt een onderzoeksplicht indien grondwerken worden verricht met een bodemverstoring dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 100 m². Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is er archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit het archeologisch onderzoek, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 4, is gebleken dat uitsluitend de zone rondom de huidige boerderij aan de Ossenwaard een hoge archeologische verwachting behoudt. De rest van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting. Daarom krijgt uitsluitend het noordelijk deel van het plangebied, de zone met een hoge archeologische verwachting rondom de huidige woning, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' mee. De rest van het plangebied kan worden vrijgegeven voor de toekomstig geplande ontwikkelingen en kent niet langer een archeologische dubbelbestemming. Ook kan de waarde archeologie in dit deel van het terrein komen te vervallen vanwege de hoge mate van verstoring en de lage archeologische verwachting van het zuidelijk deel van het plangebied. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Wijk bij Duurstede, op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0007.png"

Figuur 3.1 - Archeologische waardenkaart Ossenwaard 19 (uitbreidingsvlak is indicatief aangeduid met een '+'). Figuur 3.2 bevat een legenda.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

Op basis van de archeologische beleidskaart en de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan, liggen de gronden waarop het verzoek betrekking heeft grotendeels in de hoge archeologische verwachtingszone ('Waarde - Archeologie 3' in het bestemmingsplan) en voor een klein deel binnen lage archeologische verwachtingszone. Zie ook figuur 3.2. Voor de hoge archeologische verwachtingszone geldt een onderzoeksplicht indien grondwerken worden verricht met een bodemverstoring dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m². Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is er archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het uitbreidingsvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0008.png"

Figuur 3.2 - Archeologische waardenkaart Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 (uitbreidingsvlak is indicatief aangeduid met een '+').

Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied

zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van de stroomrug van de Kromme Rijn de kans daarop. Daarom is in het inventariserend veldonderzoek de verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd (zie bijlage 5).

In het plangebied bevindt zich onder de bouwvoor een opeenvolging van oeverafzettingen en plaatselijk restgeulafzettingen op beddingafzettingen van de Kromme Rijn. In de oeverafzettingen zijn geen sporen aangetroffen die duiden op langdurig gebruik of bodemvorming. De bouwvoor binnen het plangebied is ongeveer 40 cm diep en sterk gehomogeniseerd als gevolg van intensief agrarisch gebruik.

Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning in het gebied aangetroffen in de vorm van archeologische indicatoren of (bewonings)lagen. Daarmee is de archeologisch verwachting op sporen en bewoning voor de periode IJzertijd tot Middeleeuwen voor het plangebied laag, en kan de zonering ter plaatse van het uitbreidinsgvlak worden bijgesteld naar de lage archeologische verwachtingszone. Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden is vervolgonderzoek niet nodig.

Onderstaande resultaten hebben als gevolg dat de archeologische dubbelbestemming die op het uitbreidingsvlak lag, komt te vervallen. Aan een lage archeologische verwachtingszone is namelijk geen onderzoeksplicht en dus evenmin een dubbelbestemming gekoppeld.

3.4 Landschap

Ossenwaard 19

Het bedrijf aan de Ossenwaard heeft geen landschappelijke of natuurlijke dubbelbestemming. In de omgevingsvisie 'Kromme Rijn', in het voorjaar van 2017 vastgesteld door de gemeente Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede, valt de locatie Ossenwaard 19 in het deelgebied Landbouwgebied van de oeverwallen (figuur 3.3). In de visie wordt dit gebied als een dynamisch agrarisch werkgebied gekarakteriseerd. In dit deelgebied onderscheid de omgevingsvisie de onderstaande kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0009.png"

De uitbreiding aan de Ossenwaard 19 gaat goed samen met deze in het deelgebied aanwezige kwaliteiten. De landschappelijke inpassing conform het landschapsplan, dat is opgesteld binnen de landschappelijke uitgangspunten die de landschapscoördinator van Stuurgroep Kromme Rijnlandschap heeft vastgesteld (zie bijlage 6), speelt hierin een belangrijke rol.

In de visie wordt in de themaparagraaf 'landbouw' verder grondgebondenheid als concrete voorwaarde genoemd bij uitbreiding van bestaande grondgebonden bedrijven. In hoofdstuk 2 is aangetoond en onderbouwd dat daarvan in dit geval sprake is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0010.png" Figuur 3.3 - Deelgebiedenkaart bij de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied. De planlocaties zijn hierop weergegeven.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

Het bedrijf aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg heeft de enkelbestemming Agrarisch en de dubbelbestemming 'Waarde Landschap'. Deze dubbelbestemming hangt samen met de ligging in deelgebied Kromme Rijn, zowel in de voormalige structuurvisie als de nieuwe omgevingsvisie (figuur 3.3). Het deelgebied Kromme Rijn betreft een deel van de oeverwallen van de Kromme Rijn. De onderstaande kwaliteiten worden in de visie opgesomd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0011.png"

De uitbreiding aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg gaat goed samen met deze in het deelgebied aanwezige kwaliteiten. De uitbreiding vindt plaats in harmonie met de meest wezenlijke kwaliteit in het deelgebied - de (zichtbaarheid van) de rivierloop - omdat het bedrijf door de N229 van de rivierloop wordt gescheiden. Daarnaast omvat de uitbreiding een landschappelijke inpassing conform het landschapsplan, dat is opgesteld binnen de landschappelijke uitgangspunten die de landschapscoördinator van Stuurgroep Kromme Rijnlandschap heeft vastgesteld (zie bijlage 7).

In de visie wordt in de themaparagraaf 'landbouw' verder grondgebondenheid als concrete voorwaarde genoemd bij uitbreiding van bestaande grondgebonden bedrijven. In hoofdstuk 2 is aangetoond en onderbouwd dat daarvan in dit geval sprake is.

3.5 Ecologie

Soortenbescherming

Ossenwaard 19

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldbezoek. De quickscan is opgenomen in bijlage 8. De uitbreiding leidt tot de bouw van een schuur, het mogelijk dempen van een watergang en het kappen van bomen. Uit de quickscan blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten. Wel geldt de algemene zorgplicht voor broedvogels en amfibieën en dienen de werkzaamheden vanwege de aanwezigheid van broedvogels buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, om zo overtreding van de Wet natuurbescherming te kunnen voorkomen.

Bij verbouwing van de bestaande stal dient in het kader van de vergunningaanvraag opnieuw een quickscan soortenbescherming uitgevoerd te worden. Er moet onder meer onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen of jaarrond beschermde nesten. In de quickscan die voor dit wijzigingsplan is uitgevoerd, is uitsluitend de bouw van een schuur, het mogelijk dempen van een watergang en het kappen van bomen onderzocht.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldbezoek. De quickscan is opgenomen in bijlage 9. De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak kan leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten. Het terrein vormt een geschikt habitat voor beschermde soorten als de steenuil. Er zijn geen sporen gevonden van de steenuil. Algemene soorten als egel, konijn, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander maken mogelijk gebruik van het terrein, voor deze soorten geldt de zorgplicht. Vanwege de aanwezigheid van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd om zo overtreding van de Wet natuurbescherming te kunnen voorkomen.

Gebiedsbescherming

Ossenwaard 19

De onderzoeklocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument. Het Natura 2000-gebied 'Kolland en Overlangbroek' is echter wel gelegen op circa 5,8 kilometer ten oosten van het plangebied. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het is echter wel in de invloedsfeer van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Circa 200 meter ten westen van de onderzoekslocatie is een gebied aanwezig dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. De verwachting is dat er geen gevolgen zijn op dit gebied doordat de NH3 emissie niet zal toenemen.

De uitbreiding van de veestal kan leiden tot toename in ammoniakemissie. In de gewenste bedrijfsopzet is op 10 november 2015 in een beslissing op bezwaar de vergunning verleend voor het houden van vee. Het aantal dieren in de beoogde situatie wijkt af van de verleende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet). Doordat er een emissiearm huisvestingssysteem wordt toegepast, kunnen er meer dieren worden gehouden zonder dat sprake is van toename van ammoniakdepositie. Op advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht worden planregels opgenomen met betrekking tot de maximale aantallen en de ammoniakemissie niet zal toenemen (zie bijlage 1). Overige effecten op Natura 2000 worden gezien de afstand uitgesloten, de ontwikkeling leidt eveneens niet tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

De onderzoeklocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument. Het Natura 2000-gebied 'Kolland en Overlangbroek' is echter wel gelegen op circa 5,1 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. De onderzoekslocatie is eveneens niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het is echter wel in de invloedsfeer van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Circa 50 meter ten noorden van de onderzoekslocatie is een gebied aanwezig dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. De verwachting is dat er geen gevolgen zijn op dit gebied doordat de NH3 emissie niet zal toenemen.

De uitbreiding van de veestal kan leiden tot toename in ammoniakemissie. Voor onderhavige veehouderij is op 1 juni 2016 in een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) verleend voor het houden van een bepaalde veebezetting. Het beoogde veebestand wijkt af van de verleende vergunning. In de beoogde situatie wordt echter een emissiearm huisvestingssysteem toegepast waardoor meer dieren kunnen worden gehouden zonder dat de ammoniakemissie toeneemt. Op advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht worden planregels opgenomen met betrekking tot de maximale aantallen en de ammoniakemissie niet zal toenemen (zie bijlage 2). Overige effecten op Natura 2000 worden gezien de afstand uitgesloten, de ontwikkeling leidt eveneens niet tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk.

3.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Ossenwaard 19

In het verleden is op een gedeelte van de uitbreidinglocatie een boomgaard geweest. Hierdoor is dit deel verdacht m.b.t. bestrijdingsmiddelen (OCB's). In december 2014 is op de uitbreidingslocatie een verkennend bodemonderzoek door Hunneman Milieu – Advies B.V. uitgevoerd (kenmerk: 140624/jm/sh; bijlage 10). In verband met het voormalig gebruik als boomgaard is de bovengrond aanvullend onderzocht op OCB's. Vanwege aanwezige puinverharding (betonpad met puinfundatie) is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond en het grondwater de lichte of sterke verontreinigingen aanwezig zijn. De sterke verontreiniging betreft PAK in de bovengrond. Formeel geeft de aangetroffen sterke verontreiniging aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat op het maaiveld en in de grond geen asbestverdacht materiaal aanwezig is. De zintuiglijk aangetroffen zwakke tot matige bijmengingen met puin zijn echter niet analytisch op asbest onderzocht. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat er geen asbest in het puinpad aanwezig is.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging van het perceel. Voor het verrichten van de eventuele bouwwerkzaamheden (in het kader van omgevingsvergunning) dient de sterke verontreiniging nader te worden onderzocht. Tevens is het uitvoeren van een aanvullend verkennend onderzoek naar asbest noodzakelijk.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

In verleden is op een gedeelte van de uitbreidingslocatie een boomgaard geweest. Hierdoor is een deel van de uitbreidingslocatie verdacht m.b.t. bestrijdingsmiddelen OCB's). In december 2016 is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek op de uitbreidingslocatie uitgevoerd (kenmerk: 1198.001; bijlage 11). In verband met het voormalig gebruik als boomgaard is de bovenlaag aanvullend geanalyseerd op OCB's.

Uit de zintuiglijke waarnemingen blijkt dat de bovengrond zwak baksteenhoudend en zwak kolengruishoudend is. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan nikkel is aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond. Voor de bestrijdingsmiddelen zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium vastgesteld.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging en mogelijke graafwerkzaamheden op het perceel.

3.7 Milieuhinder (agrarische) bedrijven

Toetsingskader 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). ). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Tabel 3.1 - Overzicht geurnormen Wgv

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Ossenwaard 19

VNG

Op grond van de VNG-publicatie gelden richtafstanden voor woningen. Ten aanzien van agrarische bedrijfswoningen kan worden gesteld dat voor dit type woningen minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld vanwege de aanwezigheid van het eigen bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor een bedrijfswoning kan derhale één afstandstap worden afgeweken van de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Voor melkveehouderijen geldt een maximale richtafstand van 100 meter voor het aspect geur ten opzichte van burgerwoningen en 50 meter voor bedrijfswoningen. De afstand tot de dichtstbijzijnde burgerwoning bedraagt meer dan 200 meter en tot bedrijfswoning circa 80 meter, aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Met betrekking tot geluid en stof wordt geadviseerd een afstand van minimaal 30 meter ten opzichte van 'gevoelige objecten' (o.a. woningen) aan te houden. De afstand van de inrit tot de dichtstbijzijnde woningen ligt op meer dan 30 meter, het laden en lossen op het perceel en aanwezige installaties kan op voldoende afstand van deze woning plaatsvinden waardoor in dit stadium geen aanvullend geluidsonderzoek nodig is. De afstand ten opzichte van de omliggende gevoelige objecten wordt niet kleiner in de toekomstige situatie, daarnaast is sprake van geringe toename van geluidsrelevante activiteiten. Deze beoordeling wordt opnieuw uitgevoerd bij het indienen van de omgevingsvergunning en/of melding Activiteitenbesluit milieubeheer.

Wet geurhinder en veehouderij

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden eveneens eisen ten aanzien van geur. In bepaalde gevallen geldt een maximaal toegestane geurbelasting (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee). Het bedrijf van Rijn betreft een agrarisch bedrijf/veehouderij. Op het bedrijf zelf worden in hoofdzaak activiteiten uitgevoerd die volledig ten diensten staan van de melkrundveehouderij. In de directe omgeving van onderhavige veehouderij zijn enkele agrarische bedrijven met bijbehorende woning(-en) gelegen en woningen gelegen in het buitengebied. Op circa 1.400 meter bevindt zich de bebouwde kom van het dorp Cothen. Binnen de inrichting worden geen dieren gehouden met geuremissiefactoren. Er is derhalve geen berekening gemaakt van de geurbelasting, er wordt getoetst aan de geldende vaste afstanden. In onderhavige situatie wordt melkvee en vrouwelijk jongvee gehouden. De omliggende geurgevoelige objecten worden uitsluitend beschermd doormiddel van vaste afstanden. Aan de richtafstanden van 50 meter voor objecten buiten de bebouwde kom wordt voldaan, de dichtstbijzijnde burgerwoning ligt op meer dan 200 meter van de stal vandaan. De dichtstbijzijnde woningen (Ossenwaard 16 en 18 ) zijn agrarische bedrijfswoningen en liggen op een afstand van circa 70 meter. De veestallen staan op meer dan 50 meter afstand, waardoor wordt voldaan aan de gewenste afstand tussen emissiepunt dierenverblijf en de woningen. De Wet geurhinder en veehouderij vormt derhalve geen belemmering om de gewenste bedrijfsopzet te realiseren.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling qua hinder niet leidt tot overlast voor de direct omwonenden. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en de minimumafstanden krachtens de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van voorgaande is voldoende verzekerd dat dat als gevolg van het initiatief geen afbreuk ontstaat aan het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

VNG

Op grond van de VNG-publicatie gelden richtafstanden voor woningen ten op zichte van rustig gebied. De betreffende locatie ligt aan de provinciale weg N229, waardoor kan worden gesteld dat sprake is van gemengd gebied en een afstandsstap van de richtafstanden in mindering kan worden gebracht. Voor melkveehouderijen geldt een maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geur ten opzichte van woningen in gemengd gebied. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 200 meter, aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Met betrekking tot geluid en stof wordt een afstand van minimaal 10 meter ten opzichte van 'gevoelige objecten' (o.a. woningen) aangehouden. De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen is dermate groot (250 meter >) dat dit niet van toepassing is. Gezien de grote afstand ten opzichte van de gevoelige objecten en de beperkte toename van akoestisch relevante activiteiten is verder onderzoek naar geluid niet noodzakelijk.

Wet geurhinder en veehouderij

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden eveneens eisen ten aanzien van geur. In bepaalde gevallen geldt een maximaal toegestane geurbelasting (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee). Het bedrijf Van der Horst betreft een melkrundveebedrijf, er wordt melkvee en vrouwelijk jongvee gehouden. Binnen de inrichting worden geen dieren gehouden met geuremissiefactoren. Er is derhalve geen berekening gemaakt van de geurbelasting, er wordt getoetst aan de geldende vaste afstanden. De dichtstbijzijnde woningen (Kleidijk 1 en Graaf van Lynden van Sandenburgweg 37) liggen op een afstand van circa 200 respectievelijk 300 meter. De veestallen staan op meer dan 50 meter afstand, waardoor wordt voldaan aan de gewenste afstand tussen emissiepunt dierenverblijf en woning.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling qua hinder niet leidt tot overlast voor de direct omwonenden. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en de minimumafstanden krachtens de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van voorgaande is voldoende verzekerd dat dat als gevolg van het initiatief geen afbreuk ontstaat aan het woon- en leefklimaat ter plaatse.

3.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart vindt over de provinciale weg N229 vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. In de nabijheid van de beide plangebieden vindt geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over het water of spoor. De uitbreiding van de agrarische bouwvlakken leidt niet tot toename in personen en is derhalve niet van belang voor het aspect externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat  de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0013.png"

Figuur 3.4 - Uitsnede risicokaart

3.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 3.2 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Ossenwaard 19

Om de effecten op luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, is een berekening gemaakt met behulp van het programma ISL3a 2016.1. De resultaten van deze berekening zijn als bijlage bij de aanmeldingsnotitie plan-MER toegevoegd (zie bijlage 1). Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van alle omliggende woningen van derden ruimschoots aan de geldende grenswaarde van 40 microgram per m3 wordt voldaan. Na de realisatie van het plan bedraagt de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse van de maatgevende woningen van derden maximaal 21.06 microgram per m3. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde grenswaarde op deze locaties bedraagt maximaal 8.8 dagen per jaar. Zowel voor als na de uitbreiding van het agrarische bouwvlak zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

Om de effecten op luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, is een berekening gemaakt met behulp van het programma ISL3a 2016.1. De resultaten van deze berekening zijn als bijlage bij de aanmeldingsnotitie plan-MER toegevoegd (zie bijlage 2). Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van alle omliggende woningen van derden ruimschoots aan de geldende grenswaarde van 40 microgram per m3 wordt voldaan. Na de realisatie van het plan bedraagt de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse van de maatgevende woningen van derden maximaal 20.89 microgram per m3. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde grenswaarde op deze locaties bedraagt maximaal 8.6 dagen per jaar. Zowel voor als na de uitbreiding van het agrarische bouwvlak zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.10 Verkeer en parkeren

Ossenwaard 19

Het agrarisch bedrijf aan de Ossenwaard is gelegen aan een erftoegangsweg (type II, 60 km/u) wat met name bestemmingsverkeer en landbouwverkeer ontsluit. In westelijke richting wordt naar de provinciale weg N229 ontsloten van waaruit een hoger gelegen netwerk wordt bereikt, in oostelijke richting op de Ossenwaard is de kern Cothen gelegen. De verkeerstoename als gevolg van de uitbreiding van het agrarisch bedrijf zal op gaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16

De Graaf van Lynden van Sandenburgweg is een provinciale weg (N229) met ontsluitingsfunctie (80 km/u). Het agrarisch bedrijf ontsluit direct op deze weg. Daarnaast ligt parallel aan de N229 een erftoegangsweg (type I, 60 km/u) voor met name bestemmingsverkeer en landbouwverkeer. De verkeerstoename als gevolg van de uitbreiding van het agrarische bedrijf zal op gaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer op deze wegen.

Parkeren

De gemeente Wijk bij Duurstede heeft in 2016 een Nota Parkeernormen vastgesteld, die van toepassing is op ruimtelijke ontwikkelingen en –plannen binnen de gemeente, daar waar het betreft nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functies. In deze Nota, waarin de gemeente zich commiteert aan de CROW-kengetallen, wordt een agrarisch bedrijf niet als aparte categorie geformuleerd. Op eigen terrein is ruim voldoende mogelijkheid om in de parkeerbehoefte te voldoen, mede gelet op de ruime opzet van agrarische bedrijfsterreinen en de landelijke ligging.

3.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Voor beide ontwikkelingen had de watertoetst als uitkomst dat nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk was (Ossenwaard 19: bijlage 12; Graaf van Lynden van Sandeburgweg 16: bijlage 13). Vervolgen is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de relevante aspecten van deze ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf (zie ook paragraaf 5.2).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.

De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.

Ossenwaard 19 - huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Wijk bij Duurstede, aan de Ossenwaard 19 te Cothen en bestaat uit een boerenerf met omliggende gronden. Het terrein is gedeeltelijk verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware klei. Er is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0,4 meter beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een tertiaire watergang met een beschermingszone van twee meter vanuit insteek aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0015.png"

Figuur 3.5 - Uitsnede legger

Waterkwaliteit

Er is geen KRW-waterlichaam in nabijheid van het plangebied gelegen. In de gemeente Wijk bij Duurstede ligt alleen ten zuidoosten van Cothen een waterbeschermingsgebied. Het bedrijf ligt op 2000 meter afstand van dit gebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in of in nabijheid van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bedrijfswoning en de overige sanitaire voorzieningen zijn aangesloten op het gemeentelijke rioleringstelsel. Het hemelwater afkomstig van daken en het terrein wordt vertraagd geloosd op de nabij gelegen sloten of geïnfiltreerd in de bodem.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 - huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Wijk bij Duurstede, aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 te Cothen en bestaat uit een boerenerf met omliggende gronden. Het terrein is gedeeltelijk verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op zand. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0,4 meter beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand variert tussen de 0,8 en 1,2 meter beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een tertiaire watergang aanwezig met een beschermingszone van twee meter vanaf insteek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0017.png"

Figuur 3.6 - Uitsnede legger

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Er is geen KRW-waterlichaam in nabijheid van het plangebied. In de gemeente Wijk bij Duurstede ligt alleen ten zuidoosten van Cothen een waterbeschermingsgebied. Het bedrijf ligt op geruime afstand van dit gebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in of in nabijheid van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bedrijfswoning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Het afvalwater van de veehouderij wordt geloosd op de mestkelders. Het hemelwater wordt vertraagd geloosd op de nabij gelegen sloot of geïnfiltreerd in de bodem.

Ossenwaard 19 - toekomstige situatie

Algemeen

Aan de zuidzijde van het terrein is een nieuwe stal voorzien.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap geldt vanaf 1000 m2 in buitenstedelijk gebied en bedraagt 15% van de toename in verharding. De toename van de verharding bedraagt ca. 8000 m2. Ook moet de te dempen tertiaire watergang één op één worden gecompenseerd. De initiatiefnemer heeft met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden afspraken gemaakt over de wijze waarop de compensatie wordt ingevuld. Langs de watergang PN01753 (Oude Kromme Rijn) wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd die kan worden aangewend ten behoeve van de nodige compensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0018.png"

Figuur 3.7 - Overzicht mutaties in verhard oppervlak en uitwerking watercompensatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het afvalwater, waswater afkomstig van reiniging van voertuigen en machines en schrobwater van reiniging stallen en uitloopruimten, wordt geloosd op de mestkelders. Ook de perssappen en dunnefractie van vaste mestopslag wordt opgevangen en afgevoerd naar de mestkelder. Dit afvalwater wordt uitgereden op landbouwgronden. Het hemelwater zal net als in de huidige situatie worden vertraagd worden afgekoppeld op de omliggende watergangen. De erfafspoeling wordt zo geconcentreerd mogelijk opgevangen van besmeurd oppervlaktewater en afgevoerd naar de spoelwaterkelder.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 - toekomstige situatie

Aan de oostzijde van het bedrijf zal een nieuwe melkrundveestal worden gerealiseerd. Het terrein bestaat ter plaatse van de beoogde uitbreiding uit grasland.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap geldt in vanaf 1000 m2 in buitenstedelijk gebied en bedraagt 15% van de toename in verharding. De toename van de verharding bedraagt ca. 3750 m2. De compensatie vindt plaats door het graven van een nieuwe sloot langs de oostzijde van het perceel, met een afmeting van 179 bij 3,15 meter. Figuur 3.8 bevat meer gedetailleerde informatie over dit nieuwe wateroppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbagbouwvlakken-wva1_0019.png"

Figuur 3.8 - Overzicht mutaties in verhard oppervlak en uitwerking watercompensatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het afvalwater afkomstig van de stal zal net als in de huidige situatie worden geloosd op de mestkelders. Het hemelwater zal vertraagd worden afgevoerd op de watergang of geïnfiltreerd in de bodem.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse van de twee agrarische bedrijfslocaties.

3.12 Conclusie

Op basis van wat in de voorgaande paragrafen per omgevingsaspect is beschreven luidt de conclusie dat de ontwikkelingen milieuhygiënisch inpasbaar zijn. De omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bouwvlakvergrotingen.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat normaliter een toelichting op de planregels. Voor dit wijzigingsplan zijn de regels van het 'moederplan' Buitengebied 2015 van toepassing. Om die reden wordt hier volstaan met een beknopte toelichting bij de aanvullende bepalingen die ten behoeve van de beide ontwikkelingen zijn toegevoegd.

Specifieke gebruiksregel - dieraantallen en ammoniakemissie

Voor het vergroten van de twee agrarische bouwvlakken is geen m.e.r.-procedure doorlopen omdat er geen directe m.e.r.-plicht geldt. De voorgenomen activiteiten vallen namelijk niet onder kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994. De dieraantallen voor beide bedrijven overschrijden niet de norm van 200 stuks melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee. Omdat binnen de beoogde bouwpercelen van 2 en 2,1 ha planologisch gezien meer dan 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee kunnen worden gehouden, is met dit wijzigingsplan een aanvullende specifieke gebruiksregeling van toepassing verklaard, die onder meer het toegestane aantal dieren en de ammoniakemissie normeert tot het vergunde dan wel de drempel voor de m.e.r.-beoordelingsplicht. Deze regeling bestaat uit drie treden:

  • 1. een gebruiksverbod, dat wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen in beginsel verbiedt, tenzij:
  • 2. de wijziging past binnen de verleende Nbw-vergunning; of
  • 3. de wijziging niet leidt tot een hogere ammoniakemissie dan is toegestaan binnen de verleende Nbw-vergunning én het aantal dieren niet meer zal bedragen dan de norm die is opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage vastgelegd (activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlagen).

Specifieke gebruiksregel - voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het realiseren van de landschappelijke inpassing, zoals voor beide locaties is uitgewerkt in een landschapsplan (zie bijlage 6 en 7), is in de regels opgenomen als voorwaardelijke verplichting door middel van de functieaanduidingen.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente sluit een planschadeovereenkomst met de betreffende partijen waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het wijzigingsplan 'Agrarische bouwvlakvergrotingen Cothen 2018' zijn in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan de relevante instanties - het waterschap en de provincie - toegezonden. Hieronder worden de reacties kort samengevat en wordt aangegeven tot welke aanpassingen van het plan ze hebben geleid.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het waterschap heeft geadviseerd om het wijzigingsplan aan te passen, omdat in de conceptversie nog niet duidelijk was uitgewerkt hoeveel de verharding toeneemt en waar die gecompenseerd wordt. Ook werd onvoldoende beschreven hoe rekening te houden met de erfafspoeling van vervuilende stoffen. In het huidige plan zijn deze aspecten nader toegelicht, onder meer aan de hand van kaartjes waarop de (zie hiervoor paragraaf 3.11).

Provincie Utrecht

De provincie komt tot de conclusie dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan en dat er geen sprake is van strijdigheid met provinciale belangen. Wel is verzocht om aan te geven hoe wordt verzekerd dat aan wijzigingsvoorwaarde 'r' wordt voldaan, die stelt dat nieuwe stallen volgens de best beschikbare technieken worden gebouwd, bv. door te bouwen volgens het ontwerpcertificaat MDV.

Volgens de systematiek van het “moederplan” is er, naar aanleiding van de provinciale vooroverlegreactie, voor gekozen om deze voorwaarde te borgen door nu op de verbeelding van het wijzigingsplan voor beide bouwpercelen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – mdv” op te nemen. Deze aanduiding is in het moederplan gekoppeld aan de onderstaande bepaling:

'een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een bedrijfsgebouw voor het houden van dieren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mdv' wordt niet eerder verleend dan nadat is aangetoond dat zal worden gebouwd met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken ten behoeve van het voorkomen van nadelige milieugevolgen. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan als een ontwerpcertificaat Maatlat Duurzame Veehouderij voor het te bouwen bedrijfsgebouw kan worden overlegd.'

Zienswijzenprocedure

In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 17 mei 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen, die als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure is één tekstuele aanpassing in het bestemmingsplan doorgevoerd.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Op basis van wat in de voorgaande hoofdstukken is beschreven, kan worden geconcludeerd dat de vergroting van de agrarische bouwvlakken Ossenwaard 19 en Graaf van Lynden van Sandenburgweg 16 voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit blijkt zowel uit de onderzoeken naar de omgevingsaspecten als de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden.